direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening 2021, 150kV Zaltbommel-Zuilichem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1229-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2018 heeft Liander een studie gedaan naar de toekomstige vermogensontwikkelingen in de Bommelerwaard. Uit deze analyse blijkt, dat de elektriciteitsvraag sterk toeneemt in de komende 15 jaar en er rekening wordt gehouden met toekomstige grootschalige opwek. Er is een vermogensuitbreiding noodzakelijk als gevolg van de economische ontwikkelingen en de energietransitie. Om de netstructuur van deze regio geschikt te maken voor de groeiende vermogensvraag, te voldoen aan de wettelijke aansluitplicht en eventuele verdere toekomstige uitbreiding zijn de volgende werkzaamheden nodig:

  • 1. het realiseren van een nieuw 150/20kV-onderstation in Zuilichem;
  • 2. het leggen van een dubbele 150kV-kabelverbinding tussen onderstation Zaltbommel en toekomstig onderstation Zuilichem met een lengte van circa 12 km;
  • 3. uitbreiding van onderstation Zaltbommel.

De werkzaamheden zijn noodzakelijk binnen de gemeentegrens van twee gemeenten, te weten Zaltbommel en Maasdriel en kunnen op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden gerealiseerd. De bestemmingsplannen worden daarom herzien. Voorliggend plan betreft het gedeelte van de kabelverbinding dat is gelegen binnen de grenzen van de gemeente Maasdriel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1.1: Overzichtskaart 150kV-kabelverbinding en onderstations luchtfoto

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de provincie Gelderland, aan de noordwestelijke grens van de gemeente Maasdriel (zie Figuur 1.2). Het plangebied grenst ten westen en noorden direct aan de gemeente Zaltbommel waar de kabelverbinding verder gaat. In figuur 1.2 is de ligging van de ondergronde 150kV-kabelverbinding in gemeente Maasdriel te zien. Een deel van de kabelverbinding wordt aangelegd via horizontaal gestuurd boren, ook wel horizontal directional drilling genoemd (HDD). Dit wordt gedaan om het spoor, de Veilingweg en de N322 te kruisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0002.jpeg"

Figuur 1.2: Ligging 150kV-kabelverbinding gemeente Maasdriel

1.3 Geldende ruimtelijke plannen

De percelen van het huidige en het toekomstige tracé van de kabelverbinding liggen in de volgende gemeentelijke ruimtelijke plannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 (vastgesteld op 26-6-2019)
  • Bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan parkeren 2018 (vastgesteld op 6-6-2018)

De vigerende bestemmingsplannen regelen het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name agrarisch of betreft een berm of grond naast een weg of watergang. De bestemmingsplannen staan de ontwikkeling niet toe. De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk twee wordt de huidige situatie weergegeven. In hoofdstuk drie komt het relevante beleidskader op verschillende niveaus aan de orde. Hoofdstuk vier beschrijft het plan. Hoofdstuk vijf bevat een onderbouwing van de haalbaarheid van de ontwikkeling in relatie tot verschillende sectorale aspecten. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk zeven en acht zien op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

1.5 Begrippenlijst

In het bestemmingsplan worden in de toelichting verschillende begrippen gebruikt, die vrij technisch en specialistisch van aard zijn. Daarom is hieronder een begrippenlijst opgenomen waarin de meest belangrijke termen zijn toegelicht.

MVA

Aanduiding van het vermogen ofwel capaciteit van de transformator om elektriciteit te kunnen transporteren en transformeren. De capaciteit wordt uitgedrukt in voltampère (VA). 1 MVA (MegaVoltAmpère) is 1.000.000 VA.

Hoogspanning

Hoogspanning is een verzamelnaam voor de hoogste spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning boven de 25 kV (25.000 Volt). De kabelverbinding tussen Zaltbommel en Zuilichem krijgt een spanning van 150kV.

Middenspanning

Middenspanning (doorgaans distributie) is de verzamelnaam voor de spanningen tussen de hoogste en laagste spanningen in het elektriciteitsnet. Alle spanningen van hoger dan 1 kV en lager dan 25 kV vallen hieronder.

Laagspanning

Laagspanning is de verzamelnaam voor de lage spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning onder de 1 kV (1.000 Volt)kV. De hoogte van de spanning uitgedrukt in Volt, 10kV is 10.000Volt.

Hoogspanningsverbinding

Een hoogspanningsverbinding is een lijn met hoogspanningsmasten (bovengronds) of kabel (ondergronds) om elektriciteit met een hoge spanning te transporteren van het ene onderstation naar het andere onderstation.

Transformatorstation/Onderstation

Op een onderstation, ook wel elektriciteitsstation, transformatorstation, regelstation of verdeelstation genoemd, komt elektriciteit met een hogere spanning binnen en wordt omgezet in een lagere spanning. De elektriciteit met een lagere spanning wordt vervolgens getransporteerd naar de transformatorhuisjes in de wijk of naar bedrijven.

Een onderstation is een groot elektriciteitsstation die dient om de hoge spanning (hoogspanning) die van de hoogspanningsmasten komt naar een lagere (midden)spanning te veranderen en te verdelen in de omgeving. Er gebeuren drie dingen:

  • De hoge spanning komt met een aantal kabels of ondergrondse lijnen binnen in de schakeltuin en wordt verdeeld over de transformatoren.
  • De hoge spanning wordt door de transformatoren veranderd (getransformeerd) naar een lagere (midden)spanning.
  • De lagere (midden)spanning wordt door de middenspanningsinstallatie verdeeld en met kabels verdeeld in de omgeving.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Huidige situatie

Het gebied van de nieuwe kabelverbinding ligt in het buitengebied van Rossum (zie Figuur 2.1). Het ligt parallel aan de noordelijk gelegen N322. Het gebied is agrarisch in gebruik. Ten zuiden van het plangebied is bebouwing aanwezig behorende bij het agrarische gebruik. De kabelverbinding doorkruist een bomenrij, watergangen en een weg. Omdat de kabelverbinding geheel ondergronds komt te liggen verandert er landschappelijk niets aan de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0003.jpeg"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied

2.2 Ontwikkelingen in de omgeving

De kabelverbindingkomt te liggen in de gemeente Maasdriel. Het maakt deel uit van een verbinding dat eveneens door de gemeente Zaltbommel gaat. Verder zijn er geen relevante ontwikkelingen aan de orde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie vanaf 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal twee periodes van zes jaar, waarmee de uiterste datum op 2027 komt.

De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.

Relevantie bestemmingsplan

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De ondergrondse kabelverbinding leidt verder niet tot effecten op het grondwater. Het deel van de kabelverbinding dat met gestuurde boringen, persingen en open ontgravingen onder de grond wordt aangelegd leidt niet tot extra verhard oppervlak op maaiveld. Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is er overleg geweest met het waterschap Rivierenland. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd ten aanzien van voorliggend plan.

3.1.2 Verdrag van Valletta (verdrag van Malta 1992)

Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee werden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de Eerste Kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking. Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet, zie paragraaf 3.2.11.

Relevantie bestemmingsplan

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het voorliggend plan (zie ook paragraaf 5.2). Uit het onderzoek volgt dat voor een aantal deelgebieden vervolgonderzoek nodig is. Deze gronden hebben reeds een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee is sprake van voldoende bescherming van de eventueel aanwezige waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen.

3.1.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk).

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, bepaalde plant- en diersoorten en houtopstanden. Voor Natura 2000-gebieden geldt, dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten. Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen.

Relevantie bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. In paragraaf 5.7 wordt hier nader op ingegaan. Daarin is beschreven dat er voor voorliggend plan een natuurtoets is uitgevoerd. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden, dat het plan ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming uitvoerbaar is.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur (belang 11). Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt.

Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.

Relevantie bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur' uit de NOVI. De nieuwe ondergrondse kabelverbinding is nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie niet vastgesteld door de Tweede Kamer maar door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.

De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Relevantie bestemmingsplan

Ten aanzien van voorliggend plan is aangegeven in de SVIR dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. De nieuwe ondergrondse kabelverbinding is nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. Voorliggend plan ondervindt geen belemmeringen vanuit de SVIR.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Relevantie bestemmingsplan

Het Barro is niet van toepassing voor kabelverbindingen van 150kV. Artikel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:

  • 1. Hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220kV en de daarin aanwezige schakel- en onderstations en andere hulpmiddelen.
  • 2. Hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en onderstations en andere hulpmiddelen.

Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening, zoals hierboven beschreven.

In het Barro is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) als nationaal belang genoemd. Via het Barro werkt het rijksbeleid door in de provinciale ruimtelijke verordeningen, zie paragraaf 3.3.2. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op het voorliggend plan in relatie tot het NNN door middel van de uitgevoerde natuurtoets. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan ten aanzien van gebiedsbescherming (waaronder NNN) uitvoerbaar is.

Het plan in relatie tot de waterhuishouding is in paragraaf 5.5 nader toegelicht. Voorliggend plan ligt niet in een primaire waterkering of rivier.

Naast voorgaande onderwerpen is de inhoud van het Barro niet relevant voor dit plan.

3.2.4 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.

Relevantie bestemmingsplan

Het plangebied valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.2.5 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.

Relevantie bestemmingsplan

Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan.

3.2.6 Deltaprogramma

Het Deltaprogramma bevat een aantal deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting. Met het presenteren van de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën (Prinsjesdag 2014) is een nieuwe fase voor het Deltaprogramma aangebroken: de fase van uitwerking en uitvoering.

De deltacommissaris heeft in Deltaprogramma 2015 voorgesteld een overstromingsrisicobenadering toe te passen in het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent: rekening houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Ook heeft hij nieuwe eisen voor de waterkeringen voorgesteld, deze zijn inmiddels in de wet verankerd. De gewijzigde Waterwet met de nieuwe normen is op 1 januari 2017 in werking getreden. De kans om te overlijden door een overstroming wordt daarmee nergens groter dan 1:100.000 per jaar. Op verschillende plaatsen geldt een hoger beschermingsniveau: waar veel slachtoffers of grote economische schade kan optreden of waar ‘vitale infrastructuur’ kan uitvallen met grote landelijke effecten (denk bijvoorbeeld aan de gasrotonde in Groningen). Het streven is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen en dat in 2020 afspraken zijn gemaakt hoe te komen tot een hoger beschermingsniveau daar waar dat vereist is.

Assets van de netbeheerder zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als vitale infrastructuur. Netbeheerders zullen in nauw overleg met de betrokken ministeries en het Deltaprogramma de volgende stap zetten: het omzetten van studies en analyses naar ambitiebepaling en uitvoering. Daarbij spelen naast technische afwegingen, ook maatschappelijke argumenten met betrekking tot risico’s en kosten een rol.

Relevantie bestemmingsplan

Bij realisatie van nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen is het momenteel niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden. Bij een overstroming zijn er daarom geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten. Verder ligt het plan niet in een beschermingszone van een waterkering. Voorliggend plan is niet in strijd met het Deltaprogramma.

3.2.7 Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt). Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

Relevantie bestemmingsplan

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met het Nationaal Bestuursakkoord Water. Dit is nader beschreven in paragraaf 5.5.

3.2.8 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Relevantie bestemmingsplan

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 5.5 

3.2.9 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.

De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.

Relevantie bestemmingsplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De relatie tussen voorliggend plan en de Waterwet is nader beschreven in paragraaf 5.5.

3.2.10 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, bepaalde plant- en diersoorten en houtopstanden. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten (zie paragraaf 3.1.3). Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen. Dit is een uitwerking van internationaal beleid (zie paragraaf 3.1.3).

Relevantie bestemmingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Uit de conclusie in paragraaf 5.7 blijkt dat voorliggend plan niet in Natura 2000-gebied gelegen is en niet strijdig is met de Wet natuurbescherming.

3.2.11 Erfgoedwet

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Relevantie bestemmingsplan

Bij voorliggend plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Zie ook paragraaf 5.2.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Aanleiding voor deze visie is de gedetailleerdheid van de bestaande visie (er moet duidelijker worden aangegeven wat echt van belang is voor de provincie) en tegelijkertijd is sprake van nieuwe ontwikkelingen met impact. De provincie heeft geconcludeerd dat een Omgevingsvisie en -verordening nodig is die hier de aandacht op vestigt, maar die ook ruimte biedt om snel en passend te reageren. Een Omgevingsvisie die focus aanbrengt op hetgeen waar het uiteindelijk om gaat, op wat voor de provincie van belang is en waar zij een doorslaggevende rol in heeft gezien haar taken en verantwoordelijkheden. De nieuwe Omgevingsvisie van Gelderland geeft de richtlijnen voor de ruimtelijke, fysieke en economische inrichting van de provincie. Gemeentelijke plannen en initiatieven van ondernemers, burgers en instellingen kunnen aan dit beleid getoetst worden. De nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kent een aantal nieuwe beleidsthema's (ambities) en een aantal aanpassingen van het beleid op bestaande thema's. Het beleid is meer strategisch van karakter. In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering.

Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:

  • 1. energietransitie;
  • 2. klimaatadaptie;
  • 3. circulaire economie;
  • 4. biodiversiteit;
  • 5. bereikbaarheid;
  • 6. vestigingsklimaat;
  • 7. woon- en leefomgeving.

Ad 1) Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig energieneutraal is. Om te beginnen, zet de provincie in op energiebesparing en het terugdringen van het energieverbruik door isolatie en efficiëntere toepassingen: in huizen en gebouwen, bij verkeer en vervoer, in de industrie, in de landbouw. Daarnaast zet de provincie in op duurzame opwekking. Wind, zon, biomassa, waterstof, geo- en aquathermie en waterkracht. Ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën wordt gestimuleerd. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, wil de ambitie worden gehaald. In de bodem wordt gezocht naar mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte (geothermie). Dit raakt de leefomgeving van alle Gelderlanders en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten.

Ad 2) Het veranderend klimaat raakt alle facetten van de omgeving, zoals de Gelderse Natuur, maar ook de gezondheid en veiligheid. In 2050 moet Gelderland optimaal beschermd zijn tegen en kunnen meebewegen met het veranderende klimaat.

Ad 3) Minder afval en meer kringloop, recycling en hergebruik is nodig om Gelderland schoon en groen te houden. Zoveel mogelijk gebruik van duurzame materialen en hergebruik daarvan.

Ad 4) Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. De provincie ziet de meeste kansen door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. De provincie werkt met betrokken partijen aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.

Ad 5) Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag.

Ad 6) De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. De provincie zorgt voor een gevarieerd aanbod aan goed ontsloten, kwalitatief hoogwaardige, duurzame werklocaties. Het concentreren van economische activiteiten heeft daarbij de voorkeur boven versnippering. Het ombouwen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur boven de aanleg van nieuwe terreinen.

Ad 7) Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. Het benutten van bestaande gebouwen heeft de voorkeur. Gestreefd wordt naar concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, is uitbreiding aan de randen van de steden of dorpen in beeld. Bij de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut. In 2050 zijn alle woningen klimaatneutraal.

In verband met de planfiguren zijn sinds de Omgevingsvisie 2014 gebieden en functies aangewezen, die blijven voortbestaan onder deze nieuwe omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie 2014 hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten.

Wat de provincie blijft doen:

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vindt de provincie het ruimtelijk beleid uit de provinciale omgevingsvisie van 2014 en de actualisatie van belang. Dat beleid wordt voortgezet. Ditzelfde geldt voor het waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid en verkeers en vervoersbeleid.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgebonden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

De gebieden waar de opwek van zonne- en windenergie mogelijk is, zijn aangegeven op de themakaart Ruimtelijk beleid. Het plangebied op de themakaart Ruimtelijk beleid is aangeduid met 'grote zonneparken mogelijk', 'windenergie mogelijk' en 'Windenergie aandachtsgebied'. Dit beleid is niet relevant voor dit bestemmingsplan.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing zet de provincie het instrument 'ladder voor duurzame verstedelijking' in. In ieder bestemmingsplan, dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De ladder voor duurzame verstedelijking is op voorliggend plan niet van toepassing, omdat de aanleg van een ondergrondse 150kV kabelverbinding volgens jurisprudentie niet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling (zie uitspraken van de ABRvS met betrekking tot een hoogspanningsverbinding (uitspraak van 24 februari, 2016, 201504697/1/R6) en een transformatorstation (uitspraak van 26 april 2017, 201603059/1/A1).

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Vanuit de themakaart Waterbeleid geldt er specifiek provinciaal beleid voor een deel van het plangebied, dat is aangeduid als intrekgebied, waarbij in de omgevigsverordening verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt. Dat is niet aan de orde. In paragraaf 3.3.2 is de watertoets beschreven.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Vanuit de themakaart Milieubeleid geldt er geen specifiek provinciaal beleid voor het plangebied. In hoofdstuk 5 is het plan beoordeeld aan de hand van de relevante omgevings- en milieuaspecten.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

De Natura-2000 gebieden en de bijzonder natuurgebieden zijn aangegeven op de Themakaart Natuur- en landschapsbeleid. Het plangebied ligt niet op gronden die zijn aangeduid als GNN en GO of andere vanuit natuur en landschap relevante thema's. Een nadere beoordeling van het plan met betrekking tot natuur is beschreven in paragraaf 5.7.

Verkeers- en vervoerbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit onderdeel is voor voorliggend plan niet relevant.

De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening (zie paragraaf 3.3.2).

Relevantie bestemmingsplan

Uit bovenstaande blijkt dat voorliggend plan aansluit bij de ambities uit de omgevingsvisie. Ambitie 1 streeft naar een Gelderland dat in 2050 volledig energieneutraal is. Voorliggend plan zorgt ervoor dat de energielevering in de toekomst gegarandeerd blijft. Er is een vermogensuitbreiding noodzakelijk als gevolg van de sterk toenemende elektriciteitsvraag (vermogensvraag) in de komende 15 jaar en er rekening gehouden moet worden met toekomstige grootschalige opwek.

Daarnaast blijkt dat voorliggend plan aansluit bij het ruimtelijk beleid vanuit de omgevingsvisie. Ook voldoet het aan het waterbeleid uit de visie doordat het voorliggend plan dat gelegen is in intrekgebied geen winning van fossiele energie mogelijk maakt. Het milieubeleid uit de omgevingsvisie geeft geen specifieke beleidsregels ten aanzien van voorliggend plan. Het thema milieu is in hoofdstuk 5 het plan beoordeeld aan de hand van de relevante omgevings- en milieuaspecten. Het natuur- en landschapsbeleid geeft aandachtspunten ten aanzien van het bestemmingsplan. Het plangebied ligt niet op gronden die zijn aangeduid als GNN en GO. Als laatste is naar het verkeers- en vervoersbeleid gekeken. Dit onderdeel is niet relevant voor voorliggend plan aangezien het hierbij niet gaat om een aanpassing van vervoersmogelijkheden. Uit bovenstaande beschouwing wordt geconcludeerd dat voorliggend plan past in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument om doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De verordening heeft de status van ruimtelijke verordening, verkeersverordening, milieuverordening en waterverordening. Op 24 september 2014 is de omgevingsverordening vastgesteld. Deze is daarna enkele keren op onderdelen gewijzigd. Het bestemmingsplan is getoetst aan de vastgestelde versie (maart 2021) waarin de wijzigingen integraal zijn opgenomen.

In de Omgevingsverordening zijn de volgende aspecten relevant. Het plangebied is voor een beperkt deel aangeduid als:

"Functies van water": De verordening bepaalt dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen Functies van water op verzoek afgeweken kan worden van de waterfuncties Beschermingszone natte landnatuur, Natte landnatuur, Water als verbinder, Hoogst ecologisch niveau wateren en Specifiek ecologische doelstelling wateren, zoals is aangegeven op de themakaart waterbeleid bij de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de afwijking is noodzakelijk voor het uitvoeren van een project gericht op het realiseren van waterfuncties en wordt uitgevoerd door de uitvoeringspartners in het landelijk gebied, op basis van een ondertekende overeenkomst met de provincie Gelderland;
    • b. de afwijking is van ondergeschikt belang in verhouding tot de omvang van functies die in het project worden gerealiseerd;
    • c. de afwijking heeft voldoende draagvlak zoals blijkt uit overleg met betrokken partijen;
    • d. de haalbaarheid van de voorgeschreven functie is in het geding.

Relevantie bestemmingsplan

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening. Ook bij voorliggend plan is rekening gehouden met de relevante beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de omgevingsverordening, i.c. natuur en water. De geldende bestemmingen blijven met dit plan gehandhaafd. Er is onderzoek gedaan naar de waterhuishouding (zie paragraaf 5.5). Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is advies gevraagd aan het waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn. Voorliggend plan past in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Beleid waterschap

3.4.1 Keur en legger

Het waterschap stelt regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Dat is noodzakelijk om het rivierenland te beschermen tegen overstromingen. Deze regels worden aangeduid als de Keur. Op de Legger staan de oppervlaktewateren en dijken aangegeven die in beheer zijn bij het waterschap en waarop de Keur van toepassing is.

Relevantie bestemmingsplan

Doordat het plangebied gelegen is tussen de rivieren de Maas en de Waal zijn er diverse waterkeringen in het plangebied. De ondergrondse hoogspanningsverbinding kruist geen waterkeringen. Er worden echter wel diverse wateren gekruist. Liander heeft rekening gehouden met de regels uit de Keur en de Legger en heeft afstemming gezocht met het Waterschap. Zie ook paragraaf 5.5. Het waterschap is akkoord met voorliggend plan.

3.4.2 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het Waterschap mee met veranderingen om het Waterschap heen en benut het kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het Waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is ingegaan op 22 december 2015 en heeft een looptijd van zes jaar.

Relevantie bestemmingsplan

In het Waterbeheerprogramma is bijvoorbeeld opgenomen welke waterkeringen aan de norm voldoen (op basis van de derde toetsing van primaire waterkeringen). In het plangebied worden er geen waterkeringen gekruisd. Verder staat er beleid uitgeschreven rondom grondwaterbescherming en natuurbescherming. Liander heeft zoveel als mogelijk rekening gehouden met het Waterbeheerprogramma en heeft afstemming gezocht met het Waterschap. Zie ook paragraaf 5.5. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Maasdriel

Deze Structuurvisie (vastgesteld 20-10-2011) is een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie moet fungeren als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel. De Structuurvisie vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in ruimtelijk beeld (het zogenaamde ‘ruimtelijk casco’), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het ‘projectenplan’).

Het uiteindelijke, ruimtelijke beeld van de gemeente Maasdriel wordt de komende jaren ingevuld door het uitvoeren en uitwerken van tientallen projecten. Hierbij gaat het zowel om woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën) en ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouwconcentratiegebieden, als om recreatieve initiatieven en landschaps- en natuurontwikkeling. Naast de verschillende plannen en projecten die al ‘op de plank liggen’, biedt de Structuurvisie ruim baan voor tal van nieuwe initiatieven, van particulier tot publiek en van individueel en op perceelsniveau tot integraal en gebiedsoverstijgend.

Relevantie bestemmingsplan

Volgens de Structuurvisie (zie figuur 3.1) ligt het tracé binnen de gronden die aangemerkt zijn als 'komgronden'. De komgronden bestaan uit kleigronden. Het landschap is er grootschalig en open van karakter en wordt bepaald door het moderne agrarische productielandschap. Losse boerderijen en uitgestrekte akkers en weilanden bepalen het beeld van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0004.png"

Figuur 3.1: Uitsnede ruimtelijk casco Structuurvisie Maasdriel (rode contour: globale ligging tracé)

In de Structuurvisie staat verder beschreven hoe rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden. Met deze waarden is rekening mee gehouden, zie hoofdstuk 5.

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk is het relevantie beleidskader van Europa, het Rijk, provincie Gelderland en de gemeente Maasdriel beschouwd ten aanzien van voorliggend plan. Uit deze beschouwing blijkt dat er ten aanzien van het beleid geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van voorliggend plan. Er zijn echter wel meerdere aspecten naar voren gekomen die aandacht verdienen bij voorliggend plan, dat zijn de (milieu)aspecten natuur, bodem, landschap, water, archeologie en cultuurhistorie. Ten aanzien van deze aspecten is uit onderzoek gebleken dat er geen belemmeringen zijn. Deze onderzoeken zijn verder toegelicht in hoofdstuk 4 "Omgevingsaspecten".

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de nut en noodzaak van het initiatief. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.

4.2 Nut en noodzaak initiatief

Liander voorziet de komende 10 jaar een verdubbeling van de energievraag in de regio Rivierenland; waarna deze in de jaren erna naar verwachting nog eens verdubbeld. Groei van de glastuinbouw en bedrijventerreinen liggen hieraan ten grondslag. Daarnaast voorziet Liander de komende 10 jaar een verviervoudiging van de energielevering (duurzame opwek) in de regio Rivierenland; waarna deze in de jaren erna mogelijk nog eens verdubbeld.

In de hele regio Rivierenland is Liander bezig met de planvorming voor uitbreiding van het energienet om voorgaand beschreven ontwikkelingen te kunnen faciliteren. In Zaltbommel – Zuilichem loopt het energienet van Liander nu al tegen haar grenzen aan. Liander heeft reeds beperkingen afgegeven voor de situatie op transformatorstation Zaltbommel. Er is een vermogensuitbreiding noodzakelijk als gevolg van de energietransitie en de economische ontwikkelingen.

In onderstaande figuur zijn de diverse elektriciteitsstations van Liander en TenneT in de Bommelerwaard weergegeven. TenneT beheert het hoogspanningsnet in Nederland. TenneT transporteert elektriciteit op 110.000 Volt (110 kV) en hoger. Liander is in dit gebied de regionale netbeheerder voor midden- en laagspanning. Het 150/20/10kV-onderstation Zaltbommel (150kV-deel TenneT, 20kV- en 10kV-deel Liander) is blauw gemarkeerd en in rood zijn de verschillende schakel- en verdeelstation weergegeven op middenspanningsniveau. Deze stations voorzien het gebied nu van energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0005.png"

Figuur 4.1: Elektriciteitsstations in de regio Bommelerwaard

Er is onvoldoende vermogen beschikbaar op diverse stations in het gebied om te kunnen voorzien in de toenemende vraag en teruglevering van energie de komende 15 jaar. Het huidige middenspanningsnetwerk kan deze grote vraag naar en teruglevering van elektrisch vermogen niet aan. Inmiddels is de maximale capaciteit op de verdeelstations Zuilichem, Poederoijen, Leuven, Neerijnen, Velddriel en De Epen bereikt.

Om de netstructuur van deze regio geschikt te maken voor de groeiende vermogensvraag, te voldoen aan de wettelijke aansluitplicht en eventuele verdere uitbreiding in de toekomst zijn onder andere de volgende werkzaamheden nodig:

  • het leggen van een dubbele 150kV-kabelverbinding tussen onderstation Zaltbommel en toekomstig onderstation Zuilichem. Voorliggend plan gaat in op het gedeelte van de ondergrondse kabelverbinding gelegen in de gemeente Maasdriel.

Met deze oplossing ontstaat dichtbij de vermogensvraag een robuust netwerk, dat gerealiseerd kan worden tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

4.3 Toekomstige situatie

De kabelverbinding komt te liggen in het rivierengebied tussen de rivieren de Maas en de Waal. De kabelverbinding is voorzien in twee verschillende gemeenten. De kabelverbinding is gesitueerd tussen het regelstation Zuilichem (westelijk gelegen) en het onderstation Zaltbommel (oostelijk gelegen).

Voorliggend plan gaat in op het gedeelte gelegen in de gemeente Maasdriel. Binnen de gemeente Maasdriel komt de kabelverbinding te liggen in agrarisch gebied. Het tracé binnen de gemeente Maasdriel heeft een lengte van circa 1,2 kilometer. De kabelverbinding komt grotendeels parallel aan de provinciale weg (N322) te liggen.

De dubbel aan te leggen 150kV-kabelverbinding wordt grotendeels in open ontgraving aangelegd. Daarnaast zijn er diverse kruisingen (provinciale wegen, spoor, water) voorzien, die worden uitgevoerd middels een horizontaal gestuurde (HDD) boring of een zinker (bij kleinere watergangen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0006.jpeg"

Figuur 4.2: Ligging tracé met deel dat via HDD boringen wordt aangelegd in rood weergegeven

Het uitgangspunt is dat in eerste instantie twee circuits (2x 3 kabels) worden gerealiseerd en dat zoveel als mogelijk rekening gehouden wordt dat een derde circuit in de toekomst parallel aan de twee circuits kan worden aangelegd. Voor het 3e circuit van de kabelverbinding (zijnde een mogelijke derde 150kV-verbinding tussen het 150kV-station Zuilichem en het bestaande 150kV-station Zaltbommel) geldt dat niet zeker is dat deze verbinding moet worden gerealiseerd. Daarom wordt de derde 150kV-verbinding niet bestemd, maar waar mogelijk wordt het feitelijk niet onmogelijk gemaakt om eventueel op termijn een derde kabelverbinding aan te leggen parallel aan de twee circuits. Zakelijk recht overeenkomsten voor de derde 150kV-kabelverbinding worden nu ook niet gesloten.

Om aan de zogenaamde Netcode te voldoen wordt de kabelverbinding dubbel (2 circuits) uitgevoerd. Een circuit bestaat uit 3 kabels (3 fasen) die bij de open ontgravingen doorgaans op een diepte van circa 1,80 m-maaiveld in agrarisch gebied en op een diepte van 1,20 m-maaiveld in stedelijk gebied worden gelegd. De totale sleufbreedte bij twee circuits gaat bij open ontgraving circa 7 à 8 meter bedragen. Zie ook onderstaand figuur.

Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter aan werkstrook. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal.

Na aanleg wordt de 150kV-kabelverbinding overgedragen aan TenneT. Het totale ruimtebeslag na aanleg van 2 circuits bedraagt circa 8,2 meter bij het deel in open ontgraving en 16 meter bij de gestuurde boringen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de beschermingszone van 3 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.3: Sleufprofiel bij aanleg 2 circuits in driehoek (exclusief werkstrook) in agrarisch gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.4: Sleufprofiel bij aanleg 2 circuits middels een gestuurde boring

Hoofdstuk 5 Milieu- en andere deelaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3), wet- en regelgeving en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk.

5.1 Milieu-effectrapportage

5.1.1 Besluit m.e.r.

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.

Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn er twee vormen van m.e.r.-beoordelingen:

  • 1. projecten die vallen onder bijlage D van het Besluit m.e.r. en
  • 2. de vormvrije m.e.r.-beoordeling ook wel vergewisplicht genoemd. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:

  • 1. het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
  • 2. de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).

Het aanleggen van een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150kV of meer is een activiteit welke is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 24.2). De drempelwaarde van 5 kilometer in gevoelig gebied wordt niet overschreden. Omdat de drempelwaarden indicatief zijn, is er echter wel een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig voor het bestemmingsplan.

5.1.2 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt opgesteld in de vorm van een aanmeldingsnotitie. Op basis van de aanmeldingsnotitie zal het bevoegd gezag, i.c. het college van burgemeenster en wethouders, een belissing nemen inzake de mer-plicht. Dit besluit wordt genomen, voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

In het kader van de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding (waar voorliggend plan toe behoort) is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). De resultaten van dit onderzoek, voor zover relevant voor het gedeelte in de gemeente Maasdriel, worden hieronder beschreven.

5.2.1 Onderzoek

Archeologie

Het plangebied ligt in het Midden-Nederlandse rivierengebied en doorsnijdt verschillende stroomgordels. De vroegste prehistorische en historische bewoning in de omgeving moet gezocht worden op deze hoger gelegen stroomgordels en crevassecomplexen: voor deze gebieden geldt dan ook een hoge archeologische verwachting. Voor de komgebieden geldt een lage archeologische verwachting. Deze gebieden waren tot in de late middeleeuwen of nieuwe tijd weinig geschikt voor bewoning.

Op grond van de beschikbare gegevens is gebleken dat alle in het plangebied voorkomende stroomgordels zich binnen de ontgravingsdiepte van maximaal 2,05 m kunnen bevinden. Op de oudste stroomgordels (Brakel, Spelwerd en Broek) zijn tot op heden nog geen archeologische sporen aangetroffen, maar in theorie kunnen hier sporen vanaf de periode neolithicum tot en met de bronstijd worden aangetroffen. Op de Zaltbommel-Nederhemertstroomgordel zijn resten uit de periode bronstijd-ijzertijd aangetroffen.

De Molenveld, Oensel, Gameren en Bruchem-stroomgordels zijn gezien de einddatering van hun actieve fase bewoonbare locaties geweest in de ijzertijd, Romeinse tijd en in de vroege tot late middeleeuwen. Op de stroomgordel van Gameren liggen diverse bekende vindplaatsen uit de (laat) Romeinse tijd.

Op de KLIC-kaart is te zien dat er in de directe nabijheid van de 150kV-kabelverbinding kabels en leidingen aanwezig zijn. Het onderhavige onderzoek loopt echter over het algemeen niet door een bestaand tracé en is gelegen in de rand van de weilanden. Daarnaast zullen de te ontgraven breedte en diepte over het algemeen omvangrijker zijn dan de werkzaamheden die reeds in de omgeving van het plangebied hebben plaatsgevonden.

Selectieadvies

Geadviseerd wordt om archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren op de locaties waar stroomgordels worden verwacht (bedding en oeverafzettingen). Hierbij zijn de archeologische beleidskaarten en de doorvertaling hiervan in de bestemmingsplannen van de gemeente Maasdriel leidend. De basis voor deze kaarten vormen de stroomgordels die in het gebied te vinden zijn.

Zones waar stroomgordels worden doorkruist, worden beschouwd als een advieszone. Het advies is in eerste instantie om in deze zones een karterend booronderzoek uit te voeren. Gebieden waar geen sprake is van stroomgordels en gebieden waar de werkzaamheden door middel van gestuurde boringen plaats zullen vinden worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een karterend archeologisch booronderzoek bestaat voor vlakken uit een 20 x 25 m-grid en voor tracé-onderzoeken uit één boring op elke 25 m van het tracé. De boringen worden minimaal tot de verstoringsdiepte doorgezet en waar nodig wat dieper om de stroomgordels beter in kaart te brengen. In de karterende fase dient het onderzoek om vindplaatsen op te sporen, waarbij de verkennende fase van onderzoek wordt overgeslagen. De aanwezigheid van de stroomgordels binnen verstoringsdiepte is immers bekend: de onderzoeksvraag betreft daarom of zich binnen het tracé archeologische vindplaatsen (kunnen) bevinden.

De gemeentelijke verwachtingskaart van Maasdriel is in 2013 door RAAP opgesteld. Het gedeelte van het tracé dat binnen de grens van deze gemeente valt heeft een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5. Onder deze categorie vallen gebieden met een (zeer) hoge archeologische verwachting. In deze gebieden wordt de hoogste dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht. De hoge verwachting is voornamelijk gebaseerd op de aanwezigheid van diverse stroomgordels en bijhorende crevasses in de ondergrond. Hierbij geldt dat dat archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een oppervlakte groter dan 1000 m2 en een grotere diepte dan 0,3 m-mv. Dit geldt ook voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen. Circa 975 m van het tracé in open ontgraving is gelegen op gronden met deze dubbelbestemming.

Geadviseerd wordt om nader af te stemmen met de archeologisch adviseur van de gemeente Maasdriel. Voorafgaand aan het booronderzoek is een Plan van Aanpak opgesteld.

Cultuurhistorie

In het plangebied liggen geen belangrijke cultuurhistorische waarden. Er zijn geen beschermde Rijks- en/of gemeentelijke monumenten of werelderfgoed aanwezig. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig. De 150kV kabelverbinding wordt ondergronds aangelegd, waarbij na aanleg de situatie in de oorspronkelijke staat worden hersteld. De aanleg van de leiding ondervindt geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie.

5.2.2 Conclusie

De gebieden waarvan is aangegeven dat vervolgonderzoek nodig is, hebben reeds een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hiermee is sprake van voldoende bescherming van de eventueel aanwezige waarden. Het vervolgonderzoek zal uitgevoerd worden. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen. Archeologie staat daarmee de uitvoerbaarheid van dit ruimtelijk besluit niet in de weg.

De realisatie van het plan heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Onderzoek

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen.

Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De intensiteit van verkeersbewegingen vindt plaats gedurende de aanlegfase van de kabelverbinding. Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase is dermate laag (circa 13 mvt per etmaal) dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. De kabelverbinding betreft geen ontwikkelingen die leidt tot een substantiële toename van het verkeer.

5.3.2 Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit NIBM en de Regeling NIBM. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

5.4 Bodemkwaliteit

5.4.1 Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding (waar voorliggend plan toe behoort) is een historisch vooronderzoek milieu uitgevoerd, zie bijlage 3. Ook is een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Doel van dit onderzoek is om te bepalen of er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen aanleg van de hoogspanningsverbinding. Inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden mogelijk te maken.

5.4.2 Conclusie

Op basis van de verzamelde informatie in het vooronderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het onderzoekstracé kruist gedempte watergangen. De watergangen zijn na 1960 gedempt met ongespecificeerd materiaal en zijn verdacht op de aanwezigheid van bodemverontreinigingen gerelateerd aan het dempingsmateriaal (zware metalen, PAK, minerale olie en asbest);
  • Het onderzoekstracé in open ontgraving kruist bestaande watergangen. De kwaliteit van de waterbodem is onbekend en er is geen waterbodemkwaliteitskaart voor dit gebied beschikbaar. Voor werkzaamheden in de watergangen, waarbij slib en/of vaste waterbodem vrijkomt, dient een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden.

Het verrichte vooronderzoek geeft geen aanleiding om te vermoeden dat de voorgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Op basis van het vooronderzoek wordt vooralsnog geconcludeerd dat, met uitzondering van de slootdempingen, de locatie niet als verdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt, omdat er uit de beschikbare gegevens geen directe aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen. Tevens is het, op basis van de verkregen informatie, niet de verwachting om antropogene lagen aan te treffen ter plaatse van het voorgenomen werkgebied.

Op basis van de verzamelde informatie wordt niet verwacht dat de activiteiten op omliggende percelen de bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen onderzoekslocatie negatief hebben beïnvloed. Tevens worden op basis van de bekende onderzoeksgegevens geen (mobiele) verontreinigingen uit de directe omgeving op de onderzoekslocatie verwacht.

Conform het advies uit het historisch bodemonderzoek zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd voor het gedeelte binnen de gemeente Maasdriel:

  • Gedempte watergangen: deze deellocaties zijn verdacht op het voorkomen van bodemvreemd materiaal dat bij demping mogelijk is toegepast. Op deze locaties dient bodemonderzoek (maatwerk) plaats te vinden gebaseerd op de NEN 5740+A1 met mogelijk opschaling naar onderzoek conform de NEN 5707+C2 en NEN5897+C2;
  • Kruisingen bestaande watergangen: indien graafwerkzaamheden worden uitgevoerd in de watergangen, dient voorafgaand een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN 5720:2017.

Een verkennend bodemonderzoek op de verdachte locaties langs het onderzoekstracé is uitgevoerd. De resultaten van deze bodemonderzoeken geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek en vormen geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden. Voor de werkzaamheden zijn conform de CROW400 veiligheidsmaatregelen conform de veiligheidsklasse ‘basishygiëne’ van toepassing. Ter plaatse van de overige (onverdachte) locaties kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de bodemkwaliteitskaarten van de Regio Rivierenland.

Ten tijde van uitvoering zal afstemming plaatsvinden tussen uitvoerende partij en de provincie en met de Omgevingsdienst. Bij het aantreffen van nieuwe verontreinigingen wordt gehandeld conform wettelijke verplichtingen en beleid van bevoegde gezagen. Tevens heeft de uitvoerder de plicht om zijn werknemers in een veilige situatie te laten werken volgens de Arbowet. Daarbij dient ook de bodemsituatie bekend te zijn. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd ten opzichte van de bodemkwaliteit.

5.5 Waterhuishouding

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en "water" mee te laten wegen in het planproces. Het resultaat van de Watertoets is deze waterparagraaf.

5.5.1 Onderzoek

De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland.

Een legger is een aanvulling op de Keur. Een keur is een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen voor het in stand houden van de waterkeringen, waterhuishouding en wegen. In de Legger zijn de watergangen opgenomen, waarop de keur van toepassing is.

In het kader van de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 8). Daarna is er overleg geweest met het waterschap Rivierenland.

Om constructietechnische- en cultuurtechnische redenen dienen de uit te voeren werkzaamheden in droge werkputten en sleuven plaats te vinden. In verband met de heersende grondwaterstanden op de locatie moet daartoe bemaling worden toegepast. Dit kan een tijdelijk effect hebben op de waterhuishouding in de directe omgeving. Als de ondergrondse kabelverbinding eenmaal is aangelegd en de waterhuishouding de kans heeft gehad zich te herstellen, zal er geen sprake zijn van een structureel effect. De kabelverbinding leidt niet tot een toename van verhard oppervlak. Ook worden bestaande watergangen niet gedempt of aangepast.

5.5.2 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is advies gevraagd aan het waterschap Rivierenland. Het advies van het waterschap is positief. In het kader van de vergunningverlening wordt verder met het waterschap Rivierenland afgestemd over de uitvoering.

5.6 Vooronderzoek aanwezigheid conventionele explosieven (CE)

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen uit de Tweede Wereldoorlog conventionele explosieven (hierna CE) in het gebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane CE vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden. In het kader van de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding is onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7).

5.6.1 Bureauonderzoek

Het doel van het vooronderzoek is om aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens wordt een antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van CE. Er wordt daarnaast ingegaan op de te verwachten soort(en) CE, de verschijningsvorm en de mogelijke hoeveelheid. Het onderzoek resulteert in een horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied door middel van GIS kaartmateriaal en het advies om de werkzaamheden onder reguliere omstandigheden uit te voeren, of om vervolgstappen te zetten in de vorm van bijvoorbeeld een (projectgebonden) risicoanalyse of direct een detectieonderzoek.

Binnen het plangebied komen een aantal verdachte gebieden voor ter plaatse of in de nabijheid van het voorgenomen kabeltracé. Dit betreffen verdachte gebieden op infanteriemunitie en verschoten geschutmunitie. In bijlage 7 is opgenomen in welke omvang deze verdachte gebieden (indicaties) zijn afgebakend.

5.6.2 Conclusie

Op basis van de inventarisatie explosieven binnen het onderzoeksgebied kan worden vastgesteld, dat een deel van het onderzoeksgebied als verdacht op het aantreffen van explosieven kan worden aangemerkt. Een verticale afbakening is niet bekend. Er kan worden aangehouden, dat minimaal tot de sleufdiepte van 2,05 m-mv. als verdacht kan worden aangemerkt.

Voor die delen van het onderzoeksgebied waarvoor op basis van het gehanteerde bronnenmateriaal geen feitelijke of herleidbare gegevens omtrent een mogelijk risico op het aantreffen van conventionele explosieven zijn aangetroffen, wordt geadviseerd om voorafgaande aan de voorgenomen werkzaamheden (ook in niet verdachte bodemlagen) het uitvoerend personeel altijd te instrueren.

De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.

5.7 Ecologie

In projecten is in het kader van de uitvoerbaarheid inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden. Er dient te worden aangetoond dat het plan uitvoerbaar is.

Het doel van de uitgevoerde natuurtoets, dat in het kader van de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding is uitgevoerd, is het opsporen van (eventuele) strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland en om te bepalen of de aanvraag van een ontheffing/vergunning noodzakelijk en eventueel vervolgonderzoek nodig is (zie bijlage 5). Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

5.7.1 Onderzoek

De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd indien deze niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van werkzaamheden en de effecten hierop. Dit is gedaan op basis van een Natuurtoets. De conclusies hiervan zijn hieronder uiteengezet.

Gebiedsbescherming

In het plangebied en de directe omgeving is NNN-gebied aanwezig. Binnen de gemeente Maasdriel is er geen overlap met NNN-gebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN geen sprake.

Het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op circa 800 m afstand van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding. Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. De effectbepaling van stikstofdepositie dient plaats te vinden op basis van een berekening met behulp van Aerius Calculator, zie ook onderstaande tabel. Het stikstofdepositieonderzoek is integraal uitgevoerd ten behoeve van de werkzaamheden waar voorliggend plan deel van uitmaakt (zie hieronder).

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels (JRB) – ooievaar en soort onbekend (nesten waargenomen);
  • Amfibieën;
  • Algemene broedvogels (mogelijk nestplaatsen).

In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0009.png"

Op 15 en 30 juni 2020 zijn aanvullende nestinspecties uitgevoerd, waarna op 18-03-2021 en 15-04-2021 de potentiële jaarrond beschermde nesten inclusief het ooievaarsnest geïnspecteerd zijn. Uit de nestinspecties blijkt dat ten aanzien van het tracé binnen de gemeente Maasdriel er geen belemmeringen zijn geconstateerd mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt of mitigerende maatregelen genomen worden.

Stikstofonderzoek

In het kader van de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding en de twee stations in de gemeente Zaltbommel is integraal een stikstofonderzoek uitgevoerd met de AERIUS Calculator (versie 2020). Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6. Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt dat als gevolg van de werkzaamheden een stikstofdepositie van hoger dan 0,00 mol N/ha/j plaatsvindt. Het betreft in dit geval tijdelijke deposities, van maximaal 0,05 mol N/ha/j gedurende 1 jaar in Natura 2000-gebied Rijntakken. De provincie Gelderland hanteert een waarde van 0,05 mol N/ha/j als drempelwaarde voor vergunningplicht voor tijdelijke projecten. Hieruit volgt dat er geen overschrijding van de genoemde drempelwaarde optreedt.

5.7.2 Conclusie

Op basis van voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan ten aanzien van soortenbescherming en gebiedsbescherming uitvoerbaar is.

5.8 Milieuzonering

5.8.1 Onderzoek

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
De ondergrondse 150kV-kabelverbinding is geen milieugevoelige of een belastende functie. Een onderzoek naar milieuzonering is daarom niet noodzakelijk.

5.8.2 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering voor wat betreft geluid, geur, gevaar en stof.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Bureauonderzoek

Op basis van de website www.risicokaart.nl zijn de bestaande risicobronnen geraadpleegd. In figuur 5.1 zijn deze bronnen zichtbaar. De ondergrondse 150kV-kabelverbinding kruist een tweetal leidingen, waarvan de hieronder genoemde leidingen ad 1 en ad 2 aardgasleidingen betreft.

  • 1. Naam W-531-04, diameter 168 mm, wanddikte 5 mm, maximale werkdruk 40 bar.
  • 2. Naam W-531-10, diameter 219 mm, wanddikte 6 mm, maximale werkdruk 40 bar.

De aanwezigheid van de aardgasleiding brengt risico's met zich mee. In paragraaf 5.11 wordt hier verder op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1229-VG01_0010.jpeg"

Figuur 5.1: Uitsnede risicokaart (Paarse contour: globale ligging kabelverbinding gemeente Maasdriel)

5.9.2 Conclusie

De ondergrondse 150kV-kabelverbinding valt zelf niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het risiconiveau (plaatsgebonden risico en groepsrisico) van de hiervoor vermelde risicobron, echter kan de aanleg wel gevolgen hebben voor de kans op een ongeval. In het kader van de aanleg wordt voor begin van de werkzaamheden een KLIC-melding gegaan. In paragraaf 5.11 is verder beschreven hoe omgegaan wordt met de kruisingen van de bovengenoemde aardgasleidingen en de risico's daarbij.

De realisatie van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding is vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar.

5.10 Geluid

Het wettelijk kader voor geluid is grotendeels geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Hierin is een normering opgenomen voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Tot laatstgenoemde behoort de geluidsbelasting als gevolg van industrieterreinen waarop inrichtingen zijn gevestigd, die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangemerkt als een inrichting die 'in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken'.

5.10.1 Onderzoek

De ondergrondse 150kV-kabelverbinding is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

5.10.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van voorliggend plan ten aanzien van het aspect geluid.

5.11 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een ondergrondse 150kV-kabelverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de ondergrondse 150kV-kabelverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij de aanleg wordt ook rekening gehouden met kabels- en leidingverordening van de gemeente.

Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee in principe geen belemmering. Bij het kruisen van gasleidingen door middel van boringen wordt een afstand van 5 meter boven of onder de gasleiding aangehouden. Er wordt gewerkt volgens de Gasunie Velin voorwaarden. De ondergrondse 150kV-kabelverbinding kruist diverse (gas)leidingen. Er zijn beïnvloedingsberekeningen gedaan. Dit is besproken en goedgekeurd met de betrokken beheerders.

In de NEN norm 3654 zijn afstandsnormen en richtlijnen opgenomen voor gewenste afstanden tussen hoogspanningsverbindingen en andere kabels en leidingen. Daarnaast is een richtlijn opgenomen om te komen tot een ideale afstand. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij aanleg en instandhouding van nieuwe verbindingen. Worden deze afstanden aangehouden dan is de noodzaak tot het treffen van maatregelen geminimaliseerd en kan de ongestoorde ligging beter worden geborgd.

Door adviesbureau Petersburg zijn daarnaast diverse beïnvloedingsberekeningen gemaakt waarmee is aangetoond dat de 150kV-kabelverbinding geen (negatieve) invloeden heeft op andere kabels en leidingen of spoor. De berekeningen zijn afgestemd met de betrokken kabel en leiding beheerders.

5.12 Elektrische- en magnetische velden

In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans Ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Dit beleidsadvies is niet van toepassing op stations, ondergrondse kabelverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is dan ook geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen, echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijs mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP 2012. De van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

6.2 Toelichting op de planregels

6.2.1 Opzet van de planregels

Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. Er is daarom gekozen voor een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden voor zover dit niet in strijd komt met de regeling uit dit bestemmingsplan. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • In Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3: Leiding - Hoogspanning

In de diverse vigerende bestemmingsplannen van de gemeente is reeds een bestemming voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Deze bestemming blijft zo gelden. Voor de nieuwe leiding wordt de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen.

In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming opgenomen voor het totale ruimtebeslag na aanleg van de kabel. Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en de ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en het materiaal. Het totale ruimtebeslag na aanleg van twee circuits bedraagt circa 8,2 meter bij het deel in open ontgraving en 16 meter bij de gestuurde boringen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit bestaande uit 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen. In het kader van de dubbelbestemming is uitgegaan van een breedte van 8,2 meter (open ontgraving) tot 16 meter (boringen).

Ter plaatse van de gronden met deze dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' geldt dat er bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen, dat een vergunning voor die werken en werkzaamheden uitsluitend kan worden verleend, indien de belangen van de kabel niet onevenredig worden geschaad.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de kabel niet onevenredig wordt geschaad en na overleg en instemming met de netbeheerder, op of in de belemmeringenstrook worden gebouwd of kunnen gronden worden gebruikt ten behoeve van de geldende enkelbestemming.

Wel is bij de tracering rekening gehouden met een strook van circa 30 meter ten behoeve van de aanleg. Tijdens de aanlegfase zullen tijdelijke werkzaamheden verricht worden. Het kan hier gaan om werkzaamheden zoals bemalen, tijdelijke opslag en tijdelijke wegen ten behoeve van de aanleg. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor zover deze werken niet vergunningsvrij kunnen worden gerealiseerd (Besluit omgevingsrecht, bijlage 2, artikel 2 onder 18) kan hiervoor een tijdelijke vergunning worden verleend. Op grond van artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto bijlage II artikel 4 van het Besluit Omgevingsrecht (kruimelgevallen) kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden gegeven voor afwijkend planologisch gebruik. Hiervoor geldt de reguliere procedure (8 weken).

Artikel 4: Leiding - Hoogspanning toepassingsbereik en partiële herziening

In dit artikel is aangegeven op welke wijze dit plan doorwerkt in relatie met de vigerende bestemmingsplannen.

Met dit artikel wordt ten eerste aan de vigerende bestemmingsplannen een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning toegevoegd, waarvan de regels in artikel 3 zijn opgenomen. Dit maakt de aanleg van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding mogelijk. De onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden.

Daarnaast voegt het bestemmingsplan aan het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016' een regel toe, zodat bij de aanleg van de ondergrondse 150kV-kabelverbinding geen omgevingsvergunningen nodig zijn die in verschillende bestemmingen in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen:

  • 1. Aan de bestaande regels van artikel 4 'Agrarisch met waarden' wordt in lid 4.6.3 een nieuw sub d toegevoegd die als volgt luidt : "d. welke betreffen de aanleg van een ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur". Het geldende bestemmingsplan vereist een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) voor het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden, en het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze kan worden verleend als door de uitvoering van de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden als uiteengezet in lid 4.1, sub i en j, waaronder begrepen de openheid en/of functies die het plan beoogt te beschermen, en als door de uitvoering geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersafwikkeling. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden, met name in de vorm van rust, openheid, graslandareaal en relatief hoge grondwaterstanden niet worden aangetast. Waar nodig zijn gepaste maatregelen genomen.
6.2.3 Overige regels

Inleidende regels

In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt.

Algemene regels

  • In artikel 5 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

  • Artikel 9: Overgangsrecht. Hierin wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.
  • Artikel 10 Slotregel: dit artikel haalt de naam aan van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 (was 1.000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Wet ruimtelijke ordening mogelijk. De gemeentelijke kosten voor de procedure worden geregeld door het opstellen van een anterieure overeenkomst tussen Liander en de gemeente.

7.2 Kosten van aanleg en instandhouding

De kosten van de aanleg en instandhouding van de ontwikkeling worden gedragen door de netbeheerder. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van de netbeheerder op grond van de Elektriciteitswet 1998. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kan de netbeheerder de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

7.3 Vestiging zakelijk recht

Voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit Liander een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van de netbeheerder zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

De netbeheerder hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.

Belemmeringenwet Privaatrecht

De netbeheerder tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van IenW aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

8.1 Communicatie

Ter voorbereiding hebben de betrokken gemeenten met de netbeheerder samengewerkt om het bestemmingsplan vorm te geven. De netbeheerder heeft bovendien uitgebreid en zorgvuldig gecommuniceerd met de grondeigenaren waar de kabel wordt aangelegd.

De directe omgeving is geinformeerd middels een informatieavond en zal voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan en vlak voor de uitvoering opnieuw worden geinformeerd.

8.2 Vooroverlegprocedure ex art. 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijke procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.

8.3 Zienswijzenprocedure

P.M.

8.4 Vaststelling

P.M.