direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ammerzoden herziening 2021, De Hoef
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1221-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om in de kern van Ammerzoden, in het nog onbebouwde gebied tussen de Jan Oomsstraat, Van Milstraat, Voorstraat en de Molendijk, 33 grondgebonden woningen en 6 appartementen te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit weiland en uit een woonperceel met twee wooneenheden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Ammerzoden' is het voornemen niet direct bij recht toegestaan. Het bestemmingsplan bevat echter wel een wijzigingsbevoegdheid om onder voorwaarden woningbouw alsnog mogelijk te maken door middel van het vaststellen van een wijzigingsplan. In het onderhavige plan is er voor gekozen om geen gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, maar om een zelfstandige bestemmingsplanprocedure te volgen vanwege een gewijzigd woningbouwprogramma.

Het college van B&W van Maasdriel heeft op 7 december 2020 een overeenkomst gesloten met initiatiefnemer waarin kenbaar is gemaakt in principe medewerking te verlenen aan het woningbouwplan en aan het opstarten van de bestemmingsplanprocedure ten einde het woningbouw juridisch-planologisch te verankeren. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze juridisch-planologische verankering.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied De Hoef ligt in de bebouwde kom van Ammerzoden en wordt begrensd door, woonpercelen aan, de Jan Oomsstraat, Van Milstraat, Voorstraat en de Molendijk.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 11.700 m² en is kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie K, nummers 906, 3118, 1921, 3301 en 2824. Op afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch' en 'Wonen'. Ook zijn de gebiedsaanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 7' van toepassing. Voor de bestaande woning zijn de aanduidingen 'bouwvlak', 'twee-aaneen' en 'maximum goothoogte 6 m' opgenomen.

Op grond van de bestemming 'Agrarisch' is enkel een doelmatig gebruik van agrarische gronden toegestaan. Tevens is het gebruik van een twee-onder-één-kap woning ter plaatse van de bestemming 'Wonen' binnen de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.

In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het agrarisch perceel omgezet kan worden naar een woonbestemming. Echter voldoet de voorgenomen ontwikkeling niet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden ten aanzien van het bouwprogramma en de begrenzing en moet om het initiatief mogelijk te maken het bestemmingsplan worden herzien. Afbeelding 1.2 en 1.3 geven de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018

Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.

In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.11 van deze toelichting.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2021, De Hoef" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen);
  • regels (inclusief bijlagen);
  • verbeelding.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ammerzoden

Ammerzoden ligt in het zuiden van de Bommelerwaard, ten noorden van de Maas. Rondom het dorp ligt het cultuurlandschap van de Meersloot: een oude Maasarm die onderbroken wordt door de buitengracht van kasteel Ammersoyen.

De lagere komgronden bestonden uit onvruchtbare en zware klei en waren lastig begaanbaar. Ze dienden als hooiland en heel soms als weiland of waren in gebruik voor de wilgenteelt. Samen met Kerkdriel was Ammerzoden tot in de twintigste eeuw het centrum van de mandenmakerij in de Bommelerwaard. Van wilgentenen werden manden gevlochten. Andere inkomsten kwamen uit het ‘juin pellen’, uitjes pellen en schoonmaken voordat die werden ingelegd.

In de jaren ‘60 en ‘70 van de twintigste eeuw vond ruilverkaveling en bodemverbetering plaats en werden nieuwe wegen aangelegd, waaronder de N831 en de N832. De verbeterde economische situatie, de bevolkingsgroei en infrastructuur zorgde ervoor dat de Ammerzodense industrie en dienstverlening groeide en professionaliseerde.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied De Hoef betreft een inbreidingslocatie in de woonkern Ammerzoden. Het is een 'achtergebied' dat wordt omsloten door (woon)kavels aan de Van Milstraat, Ammerstraat, Jan Oomsstraat, de Molendijk en de Voorstraat. Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit agrarische gronden in de vorm van grasland . In de noordoostzijde bestaat het plangebied uit een woongebouw met twee wooneenheden (tweekapper).

De randen van het gebied worden gevormd door tuinen van woonpercelen, groene beschoeiing, houten en betonnen schuttingen en enkele bomen. Aan de zuidzijde grenst het gebied aan een privé ontsluitingsweg ten behoeve van het recente woningbouwplan aan de Molendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0005.png"

Afbeelding 2.1: Molendijk (aansluiting Voorstraat) Afbeelding 2.2: Voorstraat ( lint tussen Veer en kasteel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0007.png"

Afbeelding 2.3: Voorstraat (bestaande entree) Afbeelding 2.4: Ammerstraat / Jan Oomsstraat

2.3 Toekomstige situatie plangebied

2.3.1 Stedenbouwkundige structuren

Het plangebied gaat een nieuwe invulling krijgen als woongebied. In plaats van het voormalige agrarische grasland en de woning met dubbelebewoning in de noordwesthoek wordt dit 'binnenstedelijk gebiedje' krijgt het plangebied een nieuwe invulling met een mix van vrijstaande-, twee-onder-één-kap- en rijwoningen.

Inbreidingslocatie De Hoef borduurt verder op het logischerwijs ‘afbouwen’ van de achterkanten van omliggende kavels. Het plan oriënteert zich naar binnen toe en profileert zich daarmee als eigentijdse en intieme woonbuurt achter de dijk. In de kern van de woonbuurt ligt ruimte voor een groenblauw hart met ruimte voor groen en waterberging, spelen en verblijven. Het buurtgroen vormt het sociale ankerpunt en centraal groen plein dat ontmoeting faciliteert. Het straatbeeld behoudt het groene dorpse karakter van Ammerzoden met ruimte voor lage hagen en groenperken met af en toe een boom. Het is cruciaal dat deze inbreidingslocatie een aantrekkelijke, groene, landelijke entree krijgt die uitnodigend is. Dit om enerzijds sociaal isolement te voorkomen en anderzijds de woonbuurt prettig in te bedden in de bestaande context van Ammerzoden. Het centrale groene plein voorziet hierin. Voor een volledige omschrijving en weergave van de plannen wordt verwezen naar het stedenbouwkundig plan dat is opgenomen in Bijlage 1 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan. Een uitsnede van dit plan is op afbeelding 2.5 weergegeven. Ter plaatse van de tweekappers is tevens de mogelijkheid voor 4 geschakelde vrijstaande woningen, welke de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld kunnen verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0008.png"

Afbeelding 2.5: uitsnede stedenbouwkundig plan

2.3.2 Woningbouwprogramma

Het plangebied gaat plaats bieden aan in totaal 33 grondgebonden woningen en 6 appartementen. Het betreft een flinke mix aan woningcategorieën zodat voor iedere doelgroep wordt gebouwd. In de onderstaande afbeelding is deze verscheidenheid aan woningtypen weergegeven. In navolgende afbeelding zijn de woningaantallen per (vereenvoudigde) woningtype weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0009.png"

Afbeelding 2.6: woningtypen

2.3.3 Verkeer en parkeren

Externe ontsluiting

De woonbuurt wordt via twee wegen ontsloten naar de rest van het dorp. Aan de noordwestzijde wordt een kruising gevormd met de Jan Oomsstraat, Wellsedam en de Ammerstraat. Vanaf dit kruispunt wordt de wijk direct in drie richtingen ontsloten. Aan de zuidoostzijde wordt de wijk ontsloten naar de Voorstraat.

Interne ontsluiting

De wijk wordt door één doorgaande route ontsloten voor autoverkeer. Deze doorgaande route bevat enkele kleine dwarsstraten, veelal met parkeerkoffers, die kleine hofjes vormen. Langs de gehele doorgaande ontsluitingsweg voorziet het plan in een brede voetgangersroute in de vorm van een 2 meter breed trottoir

Er is specifiek voor gekozen om het dorpse karakter van het woonbuurtje te benadrukken, dit komt terug in het wegprofiel. Er wordt vastgehouden aan een wegbreedte van vijf meter en een trottoirbreedte van 2 meter. De woningen aan de zuidzijde worden voorzien van een verharde strook van twee meter aan de voorzijde, als overgang tussen privé en openbaar terrein. Dit wordt gelijkvloers uitgevoerd als secundair voetpad en als uitwijkstrook voor auto's en de draaicirkel voor incidenteel haaksparkeren langs de rijwoningen aan de noordzijde.

Parkeren

Parkeren vindt daar waar mogelijk plaats op het eigen perceel. Dat betekent dat bij de vrijstaande woningen en de tweekappers op het eigen perceel geparkeerd kan worden. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd. Het plan voorziet verspreid over het gebied, in parkeerkoffers en parkeren langs de straat, in 50 parkeerplaatsen. In paragraaf 4.11 is een nadere verantwoording (inclusief berekening) opgenomen van de verkeersafwikkeling en parkeergelegenheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel..
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

Met het planvoornemen is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen mee zijn gemoeid.

Een nationaal belang die in de omgeving van Ammerzoden speelt is; versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met de decentrale overheden uitvoeren van een integrale strategie voor het rivierengebied. Het betreft in deze omgeving het deelprogramma Rivieren over de Waal. Er speelt hier geen belang. Het planvoornemen ligt buiten de zone primaire waterkering.

Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien er bij dit plan sprake is van een toevoeging van meer dan 11 woningen, is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is voor voorliggend plan een onderbouwing van de Ladder opgesteld. Hierna wordt de samenvatting van deze onderbouwing weergegeven. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.

Onderbouwing Ladder duurzame verstedelijking

Kwantitatieve behoefte

Volgens de Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland (RWR) 2017, is er in de regio Rivierenland in de periode van 2017-2024 een behoefte van 10.500 woningen. Het aandeel voor de gemeente Maasdriel bedraagt 1.100 woningen.

De regionale woningbouwprogrammering werkt door in het gemeentelijk beleid. Zo staat in de Woonvisie dat er in de periode 2015-2024 behoefte is aan 700 tot 1.000 extra woningen in de gemeente Maasdriel. Op basis van de prestatie-afspraken moeten er, naast reguliere woningen, 48 zorgwoningen in Ammerzoden door de woningbouwverenigingen worden gerealiseerd. Het voorgaande wordt opgevat als een kwantitatieve behoefte aan zorgwoningen.

Kwalitatieve behoefte

Het initiatief bestaat uit de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk, die als centrum-dorps kan worden betiteld. Zoals het er nu naar uitziet geldt de volgende verdeling naar type en prijssegment (zie ook afbeelding 2.6):

Het initiatief voor de ontwikkeling van De Hoef met maximaal 39 woningen voorziet in de kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Maasdriel en de kern Ammerzoden Binnen de gemeente ligt de focus voor ontwikkeling op de kernen Hedel/Ammerzoden aan de westzijde van de A2 en Kerkdriel/Velddriel aan de oostzijde van de A2. Deze kernen hebben het hoogste voorzieningenniveau.

De locatie De Hoef heeft een gemengde bestemming van ‘Agrarisch’ en 'Wonen'. Er ligt een ‘wro zone – bebouwd gebied’ en' over het plangebied, waarin is aangegeven dat uitbreiding van bebouwing is toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005. Omdat de locatie niet buiten bestaand stedelijk gebied ligt, is niet gekeken naar alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ligging van de locatie omsloten door stedelijke functies is de locatie De Hoef geschikt om aan de behoefte voor woningbouw te voldoen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aangetoond. Tevens betreft het plangebied een inbreidingslocatie, waardoor wordt aangesloten bij het gedachtegoed van de ladder, te weten duurzaam ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Ammerzoden en buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden. De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woningen geen nadere regels. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.

3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2015-2025

Op 2 september 2016 is de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland verschenen. De regionale woningbouwprogrammering is één van de thema's uit de Woonagenda regio Rivierenland.

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren.

In de woningbouwprogrammering is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van 10.500 woningen nodig is voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente Maasdriel is een toevoeging van 1.100 woningen aangegeven in diezelfde periode.

3.3.3 Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland Monitor 2017

Op 1 oktober 2018 is de monitor 2017 verschenen. In dit beleidsstuk is de voortgang van de regionale woningbouwopgave van 10.500 te realiseren woningen tot 2017 gemonitord en geanalyseerd.

Kwantitatieve monitoring

Op basis van monitoring van de woningbouwproductie komt naar voren dat in de periode 2010 -2017 gemiddeld 77 woningen per jaar worden gerealiseerd. Dit blijft achter het streef aantal van 110 woningen per jaar. Als analyse over deze periode is het volgende opgenomen:

Ook in 2017 is het aantal (netto) toevoegingen in Maasdriel beïnvloed door de (relatief) hoge sloop het afgelopen jaar. Dit is - net als in 2015 en 2016 - toe te schrijven aan het herstructureringsproject Varikse Driehoek in de kern Heerewaarden. Hier hebben 51 oude sociale huurwoningen fasegewijs plaatsgemaakt voor 38 nieuwe.

Het project is najaar 2017 afgerond. De verwachting is dat de netto oplevering in 2018 en latere jaren boven het gemiddelde van 100 woningen per jaar zal liggen. In de stad Den Bosch is de woningmarkt in 2017 redelijk oververhit geraakt wat merkbaar is in de belangstelling voor woningen in Maasdriel (en Zaltbommel). Er is vooral belangstelling voor de bestaande voorraad maar ook voor de nieuwbouw.

Kwalitatieve monitoring

In 2017 zijn in Maasdriel alleen grondgebonden woningen opgeleverd. Van de (bruto) 102 opgeleverde woningen zijn er 17 sociale huur. De rest is koop, voornamelijk tussen de € 200.000,- en € 300.000,-.

3.3.4 Doorwerking plangebied

Uit het regionaal woonbeleid blijkt dat er voor de gemeente Maasdriel tot 2024 behoefte bestaat aan 1.100 nieuw te bouwen woningen. Hiervoor dient gemiddeld 110 woningen te worden gerealiseerd. Uit de monitor gegevens blijkt dat er gemiddeld minder dan dit aantal wordt gerealiseerd.

Het beschreven regionale beleid vormt het kader voor het woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel. De uitwerking hiervan en de toets of er behoefte is aan de geplande 39 woningen, wordt in de volgende paragraaf weergegeven; het gemeentelijke beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel
3.4.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.

Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.

3.4.1.2 Ruimtelijk casco

Het ruimtelijk casco betreft de toekomstvisie voor de gemeente Maasdriel. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In hoofdstuk, 'Visie op hoofdlijnen' wordt de basis voor deze visie onder paragraaf 'stap 5 – groei met accenten' als volgt geuit: 'Het beleid is gericht op bouw voor eigen behoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente.

De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal binnen de bestaande kernen en linten mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van de betreffende kern of het lint en de omgeving.

De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden binnen de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Waar mogelijk streeft de gemeente naar herstel van oorspronkelijke doorzichten en structuren, die door stedenbouwkundige uitbreidingen teniet zijn gedaan. Ook is het wenselijk om de bestaande overgangen van het landelijk naar het dorpsgebied te verbeteren.

Nieuwbouw dient in maat en schaal te passen in zijn omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied voor wat betreft typologie en prijsklasse. De gemeente Maasdriel wil zich profileren als woongemeente met unieke en gedifferentieerde woonmilieus gekoppeld aan kleine kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit.

Zoals te zien is op afbeelding 3.2, ligt het plangebied (rood kruis) binnen de bestaande kern van een verzorgingskern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0010.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede kaartbeeld ruimtelijk casco (bron: website gemeente Maasdriel)

3.4.1.3 Planmer

Bij de structuurvisie is tevens een plan-MER opgenomen. Hiermee is de structuurvisie kaderstellend voor mogelijk mer-plichtige en/of mer-beoordelingsplichtige activiteiten. Tevens is deze structuurvisie kaderstellend voor activiteiten waarvan op voorhand niet direct uitgesloten kan worden dat ontwikkelingen een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden en waar een passende beoordeling voor moet worden doorlopen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het doel van de plan-mer procedure is om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming te betrekken.

Over woningbouwontwikkelingen wordt het volgende aangegeven: Vanuit milieu-optiek dienen tot 2020 bij voorkeur eerst de woningbouwprojecten binnen de bebouwingscontouren van de grotere kernen (waaronder Ammerzoden) te worden gerealiseerd. Deze projecten dragen bij aan het op peil houden van het voorzieningenaanbod en leiden niet tot aantasting van landschappelijke waarden.

3.4.1.4 Doorwerking plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande kern Ammerzoden en ligt daarmee binnen de bebouwingscontouren van deze kern.

Er is sprake van een inbreidingslocatie die past binnen het ruimtelijke casco uit de structuurvisie. Hiervoor worden de volgende argumenten aangedragen:

  • het betreft een geschikte locatie voor ontwikkeling.
  • er vindt een versterking plaats van de structuur en variatie van de verschillende buurten
  • nieuwbouw dient te passen in de maat en schaal van de omgeving.

Voorliggend plan voldoet derhalve aan de Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel.

3.4.2 Welstandsnota

Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, is het welstandsbeleid opgesteld. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de 'Welstandsnota Maasdriel', die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel algemene als gebiedsgerichte welstandscriteria geformuleerd. De gebiedsgerichte welstandscriteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving te passen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De criteria zijn dan ook gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen. De gebiedsgerichte criteria wordt gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Elke nieuwe bouwaanvraag wordt getoetst aan de volgende beoordelingsaspecten

  • Plaatsing/situering gebouw: verkavelingstype, positie onderling, afstand onderling, plaatsing op kavel, bouwrichting, herhaling/ritmiek;
  • Massa en vorm gebouw: hoofdmassa, profiel ruimte, samenstelling massa, kapvorm- en richting, relatieve omvang, vorm behandeling;
  • Gevelkarakteristiek: gerichtheid en oriëntatie, geleding, indeling en plasticiteit;
  • Detaillering, kleur en materiaal: gaafheid/oorspronkelijkheid, materiaal gebruik, kleurtoon en toepassing, decoraties en ornamenten.

Maasdriel is opgesplitst in elf deelgebieden, met elk hun eigen karakteristieke kenmerken en dus hun eigen gebiedsgerichte criteria. Ammerzoden behoort tot het gebied 'Maasdorpskernen'. Voor Maasdorpskernen is Welstandsniveau 1 vastgesteld, dit betekent dat het een zeer waardevol welstandsgebied is. Een zeer waardevol welstandsgebied heeft zeer hoge cultuurhistorische en architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteiten en het gebied wordt gezien als cruciale betekenis voor het landschap. De specifieke welstandscriteria voor Maasdorpskernen zijn:

Algemeen

  • Behouden van de cultuurhistorische waarde van de historische dorpskernen;
  • Interpreteren van het individuele karakter en de herkenbaarheid van bebouwing binnen het samenhangende dorpsbeeld;
  • Interpreteren van de aanwezige relatie (openheid, contrast, doorzichten en dergelijke) tussen dorpskernen en het omliggende landschap;
  • Naast de onderstaande welstandscriteria gelden voor de in deze gebieden voorkomende T-boerderijen ook de desbetreffende objectgerichte criteria.

Plaatsing (bestemmingsplan is maatgevend)

  • Interpreteren van de aanwezige variatie in positie en oriëntatie van de bebouwing op de kavel;
  • Behouden van de oorspronkelijke positie en oriëntatie bij renovatie en (vervangende) nieuwbouw.

Massa en vorm

  • Interpreteren van de karakteristiek van een eenvoudige hoofdmassa afgedekt met een kap;
  • Interpreteren van de aanwezige samenhang of variatie in kapvorm- en richting
  • Streven naar afstemming van bouwmassa's op de belendingen wat betreft maat en schaal.

Gevelkarakteristiek

  • Interpreteren van de oorspronkelijke bouwstijl bij renovatie of verbouwing;
  • Behouden van de oorspronkelijke gevelkenmerken, gevelgeleding en gevelopbouw bij renovatie of verbouwen;
  • Een zorgvuldige behandeling van achter- en zijgevels zichtbaar vanaf de openbare weg is wenselijk.

Detaillering, kleur en materiaal

  • Detaillering uitvoeren in harmonie met gebouw en omgeving;
  • Behouden van authentieke gevelversieringen, detaillering, vensterindeling en kozijnprofielen;
  • Interpreteren van de oorspronkelijke materialiseren bij renovatie of verbouwing;
  • Uitsluiten van sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen.

In de Welstandsnota Maasdriel wordt de huidige bebouwing in Ammerzoden als volg beschreven:

Ammerzoden ligt aan de Maas en wordt aan drie zijden in gekaderd door de oude riviermeander. In deze meander ligt ook het kasteel Ammersoyen, gebouwd in de 14e eeuw . Het historische deel van de dorpskern ligt aan de oostzijde rondom de Voorstraat . De bebouwing bestaat uit voornamelijk individuele panden langs de hoofdwegen. In de kern komen in het noorden nog een aantal open tussengebieden voor. Detailhandel komt verspreid over de kern voor.

De voornamelijk individuele bebouwing is zeer divers. Langs de hoofdstraten van de kern vormt deze bebouwing gesloten gevelwanden, verder van de kern af worden de tussenruimtes groter. De woningen bestaan uit één of twee lagen met voornamelijk een zadeldak in de langsrichting . Er komen tevens woningen voor met een mansardekap.

De bebouwing is opgetrokken in bakstenen metselwerk in aardetinten, daarnaast komen wit gepleisterde gevels voor. Een aantal panden heeft rijkelijk versierd gevels met trapgevels, lijst en rond de gevelopeningen en afwijkende metselverbanden. De woonbebouwing bestaat naast de individuele bebouwing uit een aantal straten met twee-onder-één-kap woningen. Deze woningen bestaan uit één of twee bouwlagen met een roodoranje zadeldak in de langsrichting.

3.3.2.1 Doorwerking planvoornemen

Het planvoornemen maakt extra bebouwing mogelijk. Hierom is een stedenbouwkundig plan gemaakt waarin ook aandacht wordt besteed aan beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan) dat besproken is met de welstandcommissie en commissie ruimtelijke kwaliteit. Vervolgens dient het plan in de volgende fase weer terug te keren in de commissie ruimtelijke kwaliteit als aanvraag omgevingsvergunning.

3.4.3 Woningbouwprogramma 2021-2030

In april 2016 is het Woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 is 50% van de 1.063 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma gerealiseerd. Om de woningbouwproductie in deze periode met een grote woningdruk op stoom te houden is op 10 december 2020 het Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. De woningbouwopgave waaraan met het woningbouwprogramma 2021-2030 invulling wordt gegeven, komt voort uit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2021-2030.

Voor de gemeente Maasdriel is in de regionale woonagenda bepaald dat er een opgave is om tussen de 700 en 1.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad, om daarmee te kunnen voorzien in de geprognotiseerde vraag voor de komende tien jaar. Met het woningbouwprogramma 2021-2030 dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoeftevoor de komende tien jaar.

Een deel hiervan is 'hard', dat wil zeggen dat ze op grond van een vastgesteld bestemmingsplan in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of reeds al in uitvoering. De woningbouwplannen met de status ‘Z’ (zacht) zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding.

Binnenkomende initiatieven worden toetst naar wenselijkheid en aan een screening onderworpen. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de verschillende kernen, naar de ruimtelijke kwaliteit van het plan en naar de toegevoegde waarde van een plan.

Planspecifiek

In dit plan worden 39 nieuwe woningen gerealiseerd. Er worden woningen in diverse prijsklasse gerealiseerd, voor starters, doorstromers en senioren. Dit plan voorziet in de woningbehoefte voor de komende 10 jaar.

3.4.4 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

Toetsingskader

In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofdlijnen aangegeven. De ambities zijn nader uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur.

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema's op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;

  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Beoordeling

In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder de voornaamste duurzame uitgangspunten:

  • de wijk is zodanig opgezet dat de woningen een goede ligging hebben voor het gebruik maken van zonne-energie. Dit is een goed uitgangspunt om de woningen zo veel mogelijk energieneutraal te realiseren;
  • de inrichting van het openbaar gebied gebeurt zoveel mogelijk met gerecyclede duurzame materialen. De groene inrichting van het gebied is zo natuurlijk mogelijk, duurzaam en onderhoudsarm uitgewerkt waarbij de landschappelijke kenmerken in het terrein zo veel mogelijk houden blijven;
  • een andere belangrijke keuze is dat de wijk gasloos wordt en de toekomstige bewoners hierdoor reeds aangewezen zijn op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler;
  • het hemelwater van de percelen en woningen zal in het gebied zelf opgevangen worden en zoveel mogelijk in het gebied infiltreren. Daarbij is sprake van een overschot aan waterbergende voorzieningen;
  • het hemelwater van de percelen wordt oppervlakkig aangeboden. Het hemelwater wordt binnen het plangebied vervolgens ook overwegend oppervlakkig afgevoerd richting de waterbergingsvoorzieningen;
  • voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive).

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

3.4.5 Conclusie

Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat het planvoornemen past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een . In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming ‘Bedrijf’ (of andere milieubelastende functies) rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

4.1.3 Beoordeling
4.1.3.1 Gebiedstypering

Het plangebied ligt in een gebied dat in een omgeving met hoofdzakelijk woonfuncties en een enkel bedrijf in de directe nabijheid. Dergelijk gebied moeten aangewezen worden als rustige woonwijk. Dit betekent dat de richtafstanden met één stap kan worden terug genomen.

4.1.3.2 Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit

In het onderhavige plan wordt de planologische mogelijkheid voor agrarische doeleinden verwijderd en daarvoor in de plaats worden woningen gerealiseerd.

De te realiseren woning betreft een 'milieuhinder gevoelige functie' en geen 'milieubelastende activiteit'. In deze toets wordt derhalve uitsluitend getoetst of de te realiseren woningen als 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.3.3 Omliggende functies met milieuzoneringen

De nieuwe functie wonen kan zorgen voor een belemmering op omliggende bedrijven. Daarom zijn in tabel en afbeelding 4.1 de percelen aangegeven die rondom het plangebied zijn gelegen waar een andere bestemming geldt dan 'Wonen'. Woningen zorgen namelijk niet voor een belemmering bij andere woningen. Aan de hand van de genoemde VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering en de bijgestelde richtafstanden bij omgevingstype 'gemengd gebied' wordt de richtafstand van alle bestaande bestemmingen naast de afstand tot het plangebied gelegd. De afstanden zijn gemeten vanaf het bestemmingsvlak van de andere functie tot het bouwvlak in onderhavig plangebied.

Tabel 4.1: andere functies in de omgeving met feitelijke afstanden

     
Molendijk 1   Restaurant   51 m  
Van Millstraat   Fitnesscentrum   41 m  
Ammerstraat 32   Huisartsenpraktijk   12 m  
Jan Oomsstraat 19   Detailhandel   0 tot grens, tot gevel in onderhavig plangebied  

Tabel 4.2: Richtafstandentabel conform VNG

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0011.png"

Uit de tabellen 4.1 en 4.2 blijkt dat er bij 3 van de 4 geen sprake is van overschrijding van de richtafstand uit de VNG brochure.

Aan Jan Oomsstraat 19 is een winkeltje gevestigd. Conform de bedrijvenlijst bedraagt de grootste richtafstand voor detailhandel 10 meter voor het milieuaspect geluid. De afstand van bestemmingsgrens tot bestemmingsgrens bedraagt 0 meter (de percelen grenzen aan elkaar). Omdat niet de tuinen maar de woningen zelf geluidgevoelig zijn dient tot aan de gevel van de woning(en) te worden gemeten. De afstand vanaf de grens van Jan Oomsstraat 19 tot aan de dichtstbij gelegen woning bedraagt ruim 12 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand waardoor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen gegarandeerd kan worden.

Daarnaast wordt het bedrijfsperceel reeds belemmerd door andere woningen die grenzen aan het bedrijfsperceel. Het bedrijf wordt door de te realiseren woningen in onderhavig plan derhalve niet nog meer belemmerd in de bedrijfsvoering dan in de huidige situatie reeds het geval is.

4.1.4 Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen worden omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering belemmerd omdat de richtafstanden niet worden overschreden. Omdat deze richtafstanden niet worden overschreden kan ook worden geconcludeerd dat ter sprake van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Wet geurhinder en veehouderij

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.

4.2.2 Beoordeling

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor deze bedrijven.

Andersom is ook gebleken dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed 'woon- en leefklimaat' gerealiseerd kan worden. Hiervoor zijn de geurkaarten van de achtergrondbelasting uit de geurverordening van gemeente Maasdriel bestudeerd (zie afbeelding 4.1). De geurkaarten zijn opgesteld voor de huidige en maximale situatie. Uit de geurkaarten is gebleken dat het plangebied niet belast wordt met de geuruitstoot van omliggende agrarische bedrijven.

Omdat de berekening van de achtergrondbelasting een moment opname is van de destijds aanwezige agrarische bedrijven dient tevens de huidige situatie te worden beschouwd. In de tussentijd hebben zich geen veranderingen voorgedaan, waardoor voor het 'woon- en leefklimaat' in het plangebied tot een andere conclusie kan worden gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0012.png"

Afbeelding 4.1: geurkaart achtergrondbelasting maximale situatie waarbij het plangebied met de rode ster is aangegeven

4.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid (Wet geluidhinder)

4.3.1 Wet geluidhinder

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.

In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Aantal rijstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.

4.3.2 Beoordeling
4.3.2.1 Wegverkeerslawaai

Door K+ Adviesgroep is in september 2021 een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe situatie in het kader van de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Bovendijk, Molendijk, Voorstraat, Zwin, Van Milstraat, Ammerstraat en Wellsedam. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de Jan Oomsstraat opgenomen in het akoestisch onderzoek.

Bovendijk, Molendijk, Voorstraal, Zwin, Van Millstraat, Wellsedam en Jan Oomsstraat,

De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, incl. aftrek artikel 110g. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.

Ammerstraat

  • De voorkeursgrenswaarde wordt alleen ter plaatse van de sociale huurwoningen aan de Ammerstraat overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt nergens overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Ammerstraat is maximaal 56 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh).
  • Bij de gemeente Maasdriel kan een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.
  • In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat de nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd ter vervanging van bestaande woningen.
  • Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou kunnen worden overwogen. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren. De geluidbelasting kan daarmee echter niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De kosten voor dergelijke maatregelen worden geraamd op €60.000,- (200 m * 6m * €50,-) en stuiten daarmee tevens op bezwaren van financiële aard.
  • Indien een hogere waarde wordt vastgesteld, kan de gemeente aan deze ontheffing aanvullende voorwaarden stellen. Dit kan betekenen dat het bouwplan dient te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Hieronder wordt veelal verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen. Uit het in de bijlage I opgenomen stedenbouwkundig plan blijkt dat het voorliggende ontwerp daar niet aan voldoet. Het is niet mogelijk om voor alle woningen een geluidluwe gevel te realiseren. Om die reden kan de gemeente worden gevraagd om voor het voorliggende plan af te zien van deze eis. Om in de voorliggende situatie een goed woon- en leefklimaat in de geluidgevoelige vertrekken te kunnen waarborgen worden geluidwerende gevelmaatregelen getroffen. Indien de gemeente toch een geluidluwe gevel eist bij elke woning, dan zal het ontwerp moeten worden aangepast.
  • Conform Bouwbesluit worden in deze situatie eisen gesteld aan de minimale gevelgeluidwering. Wanneer een hogere waarde wordt verleend, moet voor de nieuwe woning worden aangetoond welke geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in Afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. De minimaal vereiste geluidwering is het verschil in geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wgh) en 33 dB. In bijlage IIb is de benodigde karakteristieke geluidwering opgenomen.
4.3.2.2 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.3.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

4.3.3 Conclusie

De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Wel dient een verzoek voor een hogere grenswaarde te worden aangevraagd en tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.

4.4.2 Beoordeling

Bodemonderzoek Lycens

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen is door Lycens op 2 oktober 2020 een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van het bodemonderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie.

De vooraf gestelde hypothese dat de locatie voor de overige chemische parameters als "onverdacht" beschouwd kan worden is niet juist gebleken gezien de aangetoonde (sterk) verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en PAK in grond en de licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater.

Uit eerder onderzoek door Arcadis blijkt in het zuidelijk deel, op de zuidoostelijke grens van de onderzoekslocatie een ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig te zijn, welke tot dit onderzoek nog niet was afgeperkt in noordelijke richting. In onderhavig onderzoek is deze verontreiniging in noordelijke richting afgeperkt. De sterke verontreiniging met metalen, welke is aangetroffen in de boringen 107, 06, 108, 109 en 110 (uit onderzoek van Arcadis) wordt aan de zuidzijde begrensd door de perceelsgrens (met perceel nummer 2859), aan de westzijde door de boringen 114, 105 en 111, aan de oostzijde door boring 116 (boring 118 bevat nog een matig verhoogd zinkgehalte) en aan de noordzijde door boringen 201, 202 en 203. In verticale richting is de verontreiniging ter plaatse van boring 110 afgeperkt op 1,0 m-mv, ter plaatse van boring 107 op 1,6 m-mv (gemiddeld 1,3 meter). Niet bekend is of de bovengrond van boring 06 ook (sterk) verontreinigd is. Het volume sterk met metalen verontreinigde grond wordt geschat op circa 170 m³.

Geadviseerd wordt om deze verontreiniging te saneringen alvorens over te gaan tot herontwikkeling van de locatie.

Ter plaatse van boring 19 uit het verkennend onderzoek is een sterke PAK-verontreiniging aangetoond. Uit de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat er geen ernstig geval van bodemverontreiniging bestaat voor de PAK-verontreiniging. De hoeveelheid sterk met PAK verontreinigde grond wordt geschat op circa 5 m³. Bij de herontwikkeling van de locatie dient rekening te worden gehouden met deze verontreinigde spot. Geadviseerd wordt om deze, tezamen met de sanering van de metalen ook te verwijderen.

Voor de sanering van de verontreiniging met metalen is de provincie Gelderland Bevoegd Gezag. Voor de sanering van de PAK-verontreiniging is dat de gemeente. Geadviseerd wordt om, in overleg met gemeente en provincie, voor de gehele sanering de provincie het bevoegd gezag te laten zijn.

De gestelde hypothese dat de toplaag van de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen is niet juist gebleken. In de toplaag zijn geen verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen aangetoond.

De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als ‘verdacht’ kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, juist gebleken voor het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie. In het mengmonster van de fijne fraktie MMFFBG03 van de bovengrond op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie is asbest aangetoond. De interventiewaarde wordt echter geenszins benaderd. In de overige mengmonsters van de fijne fraktie is geen asbest aangetoond.

Op de locatie is vermoedelijk nog een afgevulde ondergrondse tank aanwezig. Uit de geleverde gegevens valt de ligging van deze tank niet te herleiden. Derhalve is hier tijdens onderhavig onderzoek geen rekening mee gehouden.

Onderzoek 2005

In 2005 is middels onderzoek (Goorbergh Geotechniek, 31 mei 2005) verhoogde gehalten aan arseen aangetoond. Arseen komt in het gebied veelvuldig voor in de achtergrondconcentraties. Het betreft geen ernstige bodemverontreiniging waardoor zorgplicht van de Wet bodembescherming niet van toepassing is. Bovendien bevindt de spot zich in de ondergrond. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Omdat ter plaatse van deze verontreiniging niet in de bodem wordt gegraven is sanering iet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Wat betreft het aspect bodem is er sanering noodzakelijk om de gewenste plannen mogelijk te maken. In het kader van dit bestemmingsplan is de kwaliteit van de bodem voldoende in beeld gebracht.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

4.5.1.1 Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.5.2 Beoordeling

In navolgende wordt-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit is uitgegaan van 8 vervoersbewegingen per etmaal per woning.

Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0013.jpg"

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

4.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0014.png"

Afbeelding 4.2: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op 600 meter van het plangebied bevindt zich een opslaglocatie van explosieve stoffen en op 50 meter van een buitendijks overstromingsgebied.

De opslag van gevaarlijke stoffen is van het bedrijf Alabastine Holland wat een handelsbedrijf betreft in klusmaterialen. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en dit bedrijf behoeft deze risicobron geen nadere aandacht. Doordat het planvoornemen niet in (de directe nabijheid van) het overstromingsgebied is gelegen behoeft ook deze risicobron geen verdere aandacht.

Bij elk van deze externe factoren ligt het plangebied ver buiten de betreffende veiligheidscontour of het invloed gebied.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn. Er zijn uit dit oogpunt derhalve geen belemmeringen voor de realisering van de woningen.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.8.1.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

4.8.1.2 Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.8.1.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa levende inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

4.8.2 Beoordeling
4.8.2.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een door de Wet Natuurbescherming beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek', ligt aan de Waal, dit is noordoostelijk gelegen op een afstand van ruim 6.240 meter tot het plangebied. In afbeelding 4.3 wordt de ligging van dit Natura 2000-gebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0015.png"

Afbeelding 4.3: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron Aerius).

Niet alle habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar delen van Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek bestaan uit stikstofgevoelige habitattypen. Er is om die reden in september 2021 door Lycens een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 6 Stikstofdepositie onderzoek.

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project gedurende de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarom vorm het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'.

4.8.2.2 Provinciaal beleid

Het plangebied is niet gelegen binnen een GNN of GO gebied. In afbeelding 4.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0016.png"

Afbeelding 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van de GNN en GO (bron omgevingsvisie provincie Gelderland)

Vanwege het feit dat het plangebied buiten de GNN en de GO is gelegen en gezien de aard en omvang van het plan, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, vermindering van oppervlakte of samenhang van de GNN en GO.

4.8.2.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa levende inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

Het plangebied is op dit moment bebouwd met enkele schuren en een bedrijfswoning. Op het terrein is rond de woning tuin aanwezig. Het terrein rond de schuren is begroeid met gras en afgebakend met een (manshoog) kort gehouden heg. Omdat op voorhand niet uit te sluiten is dat voorliggend plan zorgt voor verstoring van eventueel aanwezige flora en fauna, is door Natuurbank Overijssel een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van dit onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 Quickscan flora & fauna van deze toelichting.

Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone geen externe bescherming kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen fysieke activiteiten en de emissie van stikstof (NOx), kan uitgesloten worden.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezetten verschillende beschermde grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)verblijfplaats en nestelen er vogels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Het rooien van beplanting dient daarom afgestemd te worden op de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de beschermde grondbonden zoogdier- en amfibieënsoorten en die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde dieren mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, dienen ze weggevangen te worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden, of dient er gewerkt te worden conform een toepasbare en door de Minister goedgekeurde Gedragscode. Eén van de voorwaarden voor het werken volgens een Gedragscode, is het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het werken buiten de kwetsbare periode.

Door uitvoering van de voorgenomen plannen, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

4.8.3 Conclusie

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000- gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j, en dus geen belemmering is voor de realisatie van dit plan.

Op basis van de quickscan Natuurwaardenonderzoek kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten zijn.

4.9 Erfgoed

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.9.1 Archeologie

De onderzoekslocatie ligt op een kronkelwaard van de Maas. De meanderbocht is voor 1354 door de mens is afgesneden. De afzettingen van de Maas hebben volgens de provinciale verwachtingskaart een hoge trefkans op archeologische resten vanaf de Vroege Middeleeuwen. Er zijn in de omgeving van de onderzoekslocatie ook enkele waarnemingen bekend die deze verwachting bevestigen. Bovendien ligt de onderzoekslocatie aan de rand van de oude dorpskern van Ammerzoden. Gezien deze archeologische verwachting is in het kader van het bestemmingsplan 'Ammerzoden herziening 2016, Molendijk' een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is meegenomen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Conclusie archeologisch onderzoek

Hoewel in het plangebied waarschijnlijk kronkelwaardruggen en oeverwalafzettingen voorkomen, lijken de bewoningsmogelijkheden slecht te zijn geweest. Dit beeld wordt ondersteund door het ontbreken van vondstmateriaal uit de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd en door historisch kaartmateriaal, waarop het plangebied vrijwel onbebouwd is gebleven. Vermoedelijk zijn eventuele oudere resten, indien aanwezig, vooral onder de huidige bebouwing te vinden. Het plangebied was waarschijnlijk aldoor te nat voor bewoning. Aanbevolen wordt dan ook het plangebied vrij te geven van archeologisch vervolgonderzoek.

4.9.2 Cultuurhistorie

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorie. Sinds 1 januari 2012 is een cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van archeologische, historisch stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan.

Ammerzoden is ontstaan op een oeverwal langs de Maas. Aan de rivier werd een donjon gebouwd, die later uitgroeide tot Kasteel Ammersoyen. De strategische ligging aan de grens tussen Brabant en Gelderland zorgde ervoor, dat Ammerzoden lang een zelfstandige positie als hoge heerlijkheid wist te bewaren. Aan drie zijden door de oude riviermeander ingekaderd ligt het compacte dorpsgebied. De oude kern van Ammerzoden ontwikkelde zich aan de oostzijde, rond de Voorstraat.

Tot aan de tweede wereldoorlog veranderde er weinig aan de ruimtelijke structuur van Ammerzoden. Het dorp groeide weliswaar, maar de omvang van de lintbebouwing bleef min of meer constant. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt Ammerzoden in de frontlinie, gevormd door de Maas. Er wordt een zware strijd in het gebied gestreden waarbij weinig gebouwen in het dorp gespaard blijven.

Het projectgebied is door de jaren heen onbebouwd gebleven en hebben de gronden tot recent hun oorspronkelijk gebruik als weiland behouden.

Cultuurhistorische waarden in het plangebied

Op basis van de themakaarten ‘Gelderse cultuurhistorie’ en ‘historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie’ zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied geanalyseerd. Op beide kaarten zijn in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische objecten, lijnelementen, historische landschappen en historische stedenbouw aangegeven. Vanuit het provinciale beleid zijn er geen cultuurhistorische waarden die met het bestemmingsplan beschermd moeten worden.

Er is geen specifiek gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie geformuleerd. Er worden voor wat betreft onderhavig bestemmingsplan geen specifieke eisen gesteld.

Beschermde monumenten

In en rondom het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Er is geen bebouwing die in dit bestemmingsplan beschermd moet worden.

4.9.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 Water

4.10.1 Beleidskader
4.10.1.1 Waterschap Rivierenland

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het waterschap dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is op 22 december 2015 ingegaan en heeft een looptijd van zes jaar. Met het Waterbeheerprogramma wordt de lijn van het vorige waterbeheerplan doorgezet.

In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap zich de volgende doelen gesteld:

  • waterveiligheid: In 2021 zijn de meest urgente dijken en boezemkades verbeterd;
  • watersysteem: In 2021 is er voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie;
  • waterketen: In 2021 werken zuiveringen efficiënter. Het gezuiverde afvalwater is schoner. Energie, grondstoffen en water worden hergebruikt.

In het Waterbeheersprogramma wordt de uitvoeringsstrategie om deze doelen te bereiken beschreven.

Naast het Waterbeheersprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.10.1.2 Gemeentelijk beleid

Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel een waterplan voor de stads- en dorpskernen in de Bommelerwaard opgesteld. Tijdens workshops hebben ook bewoners en belangenorganisaties hiervoor hun inbreng geleverd. Zowel het bestuur van het waterschap als de beide gemeenteraden stemden medio 2007 in met het waterplan en het bijbehorende maatregelenpakket. Belangrijke maatregelen in het waterplan zijn:

  • het aanleggen van meer open water, zodat regenwater beter opgevangen kan worden;
  • aanleg flauw aflopende oevers (zogenaamde natuurvriendelijke oevers). Deze bieden goede kansen voor planten en dieren en kunnen bovendien meer water bergen;
  • verbeteren en vergroten van duikers (grote buizen onder de weg die de ene sloot met de andere verbinden), zodat het water goed afgevoerd kan worden;
  • het beter doorspoelen van sloten. Stilstaand water is namelijk niet goed voor een gezond leefmilieu in de sloot;
  • afkoppelen van regenwater; gemeente koppelt relatief schone weg- en dakoppervlakken af van de riolering om riooloverstorten op het oppervlaktewatersysteem te beperken. Zo voorkomen we dat bij en flinke regenbui met regen vermengd rioolwater de straat op stroomt.
4.10.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.3 Beoordeling
4.10.3.1 Watertoetsparagraaf

Het waterschap rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets en er hebben meerdere overleggen plaatsgevonden. Het resultaat en de uitgangspunten van de online watertoets is opgenomen in Bijlage 7. Het advies inzake hemelwaterberging is opgenomen in Bijlage 8 Advies hemelwaterberging. Onderstaand zijn de relevante onderdelen kort weergegeven.

Waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de buitenschermingszone van de dijk langs de Maas. Bouwen binnen deze zone is op basis van de Keur toegestaan. Er moet echter wel een watervergunning worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0017.png"

Figuur 4.5: legger waterkeringen Waterschap Rivierenland

Compenserende waterberging als gevolg van toename verhard oppervlak

Toename verhard oppervlak

In de onderstaande tabel is de totale toename van het verharde oppervlak weergegeven. In totaal wordt 9.017 m² aan verharding toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0018.png"

Compenserende waterberging verhard oppervlak

In het plan De Hoef te Ammerzoden bedraagt de toename van de oppervlakte bebouwd en verhard 9.017 m2 (zonder aftrek van eerder bebouwd en verhard) en 8.337 m² (met aftrek). Voor berging van het hemelwater dat op de bebouwde en verharde oppervlakten valt wordt een wadi/droogstaande vijver aangelegd met zeer geringe infiltratie (zie onderstaande figuur). De wadi heeft een diepte van 0,4 meter en daarboven een waakhoogte van 0,1 meter. De oppervlakte van de wadi op waakhoogte bedraagt 1.266 m², bij de insteek van de eigenlijke wadi bedraagt de oppervlakte 1.216 m². De inhoud van de wadi bedraagt dan 446 m³ (bij een waterhoogte van 0,4 meter), dat is voldoende voor de berging van een bui met herhalingstijd T=10+10% (393 m³). Voor de berging van een zeer extreme bui T=100+10% bui (554 m³) wordt de wadi tot de waakhoogte gevuld. Met deze stijging komt het water niet op straat te staan. Het water uit de wadi wordt met een debiet van maximaal 1,5 l/s/ha (= 153 m³ per dag) afgevoerd naar het hemelwaterriool dat afvoert naar het hemelwaterriool aan het Zwin, dat weer afvoert op oppervlaktewater. De leeglooptijd van de wadi bij T=10+10% bedraagt 62 uur (ca. 2,5 dag), bij T=100+10% 87 uur (bijna 4 dagen). Met deze dimensionering van de wadi wordt voldaan aan de eisen van de gemeente Maasdriel en het waterschap Rivierenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0019.png"

Figuur 4.6: ligging van de aan te leggen wadi

Maaiveld ten opzichte van omliggende percelen

Het maaiveld in het pl angebied ligt in de huidige situatie nog niet vlak. Ten behoeve van het bouwplan wordt dit gelijk gemaakt / geegaliseerd. De meeste omliggende percelen liggen hoger dan het plangebied. Het kan echter voorkomen dat bij een enkele woning de achtertuin (niet de woning) lager komt te liggen dan het plangebied. Het verhard oppervlak in het plangebied wordt reeds afgekoppeld op de aan te leggen wadi. Er kan echter onverhoopt water afkomstig van tuinen afstromen naar een lager gelegen omliggende tuin. Om dit te voorkomen worden voor de locatie(s) die lager komen te liggen dan het plangebied voorzieningen getroffen om (1) water tegen te houden en (2) dit water indien nodig af te voeren. Deze waterhuishoudkundige voorzieningen zijn op de verbeelding en in de regels juridisch geborgd op alle locaties waar het plangebied grenst aan percelen van derden (uitgezonderd aansluitingen op wegen).

4.10.4 Conclusie

De wadi kan voldoende hemelwater bergen en daarom vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Parkeren

Uitgangspunt is dat de benodigde parkeerplaatsen daar waar mogelijk plaatsvindt op eigen terrein. Ten behoeve van het onderhavige plan is op basis van de te realiseren woningtypen het aantal benodigde parkeerplaatsen conform de gemeentelijke parkeerbeleid berekend. In tabel 4.3 is deze berekening weergegeven.

22 twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen hebben één lange of brede oprit met garage.

In het openbaar gebied worden verspreid over het plangebied in meerdere parkeerkoffers en langs de ontsluitingsweg (zowel langsparkeren als haaksparkeren) in totaal 50 parkeerplaatsen gerealiseerd.

De bestaande tweekapper wordt gesloopt. Deze woningen hebben reeds 2 parkeerplaatsen langs de straat. Deze 2 parkeerplaatsen kunnen dus voor dit plan worden meegenomen in de parkeertelling.

Tabel 4.3: benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm

Woningbouwprogramma   Parkeermogelijkheid eigen terrein   aantal woningen       OR  
      P-norm   P-OR   aantal pp  
soci.huurwoningen (de kernen)   geen   7   2,0   2   14  
soc. koop (startersappartementen)   geen   6   2,0   2   12  
middeldure koop / huurwoningen (aan park)   geen   4   2,3   2,3   9,2  
levensloopbestendige seniorenwoningen (patio)   brede oprit min. 4,5 m (1,7 pp ET)   6   2,3   0,6   3,6  
twee-onder-een-kapwoningen   lange oprit min. 10m (1,3pp ET)   10   2,3   1   10  
ruime twee-onder-een-kapwoningen   brede oprit min. 4,5 m (1,7 pp ET)   4   2,3   0,6   2,4  
vrijstaande woningen   brede oprit min. 4,5 (1,7pp ET)   2   2.3   0,6   1,2  
           
Totaal           52,4  
Minus 2 bestaand           -2  
Totaal benodigd in plan           50,4  
Totaal in plan           50  

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-ON01_0020.png"

Afbeelding 4.5: aan te leggen parkeerplaatsen in het openbaar gebied

In totaal worden er 50 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd, waardoor voldaan wordt aan de voorgeschreven parkeernorm.

Om te verzekeren dat wordt voldaan aan de voorgeschreven parkeernorm, is in de regels van dit bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.11.2 Verkeer

Voor 39 woningen volgt, een totale etmaalintensiteit van 312 motorvoertuigen. Bij een spitsuur-gemiddelde van 10%, leidt dit tot een extra verkeersbeweging van 1 auto per 2 minuten.

Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Op geen van de wegen zullen meer dan 3.000 motorvoertuigen per etmaal plaatsvinden, behalve op de Ammerstraat waar het gaan om een etmaalintensiteit van 3.163 mvtb/etmaal. De Ammerstraat betreft echter een 50 km/u weg die in principe meer dan 3.000 motorvoertuigen per etmaal kan verwerken.

Gezien de verkeersgegevens over de verkeersintensiteiten en de met het planvoornemen berekende toename van verkeersbewegingen kan worden geconstateerd dat het wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast.

4.12 Duurzaamheid

Op alle niveaus (Rijk, provincie, regio en gemeente) wordt gestreeft naar het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de maatschappij. De gemeente Maasdriel speelt in op duurzaamheid doormiddel van het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020 dat in juli 2017 is vastgesteld. Binnen het programma wordt invulling gegeven aan de implementatie van duurzaamheid in het gemeentelijk beleid.

Duurzaamheidsprogramma

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk:

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;
  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Met de vastgestelde motie kiest de gemeente ook voor een concrete en praktische lijn op het gebied van duurzaamheid. Daarbij sluit het aan op de door andere partijen (lokaal/regionaal) gemaakte opties en keuzes en bewezen en realiseerbare plannen.

Visie Zonne- en Windenergie

Naast het Duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente de Visie Zonne- en Windenergie vastgesteld op 10 juni 2021.

De aanleiding voor deze Visie is de transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame energie (o.a. zon en wind) die komende jaren grote impact gaat hebben op het landschap.

De Visie is opgesteld vanuit een maatschappelijk en ruimtelijk perspectief. Beperkingen en randvoorwaarden vanuit wet- en regelgeving zijn wel degelijk van toepassing bij de ontwikkeling van zon en wind. Ook moeten de initiatiefnemers rekening houden met andere ruimtelijk relevante plannen en visies.

Maasdriel maakt deel uit van de Bommelerwaard, een bijzondere plek in het Rivierenland. Het Maasdrielse landschap is een typisch rivierenlandschap: met de hogere gronden langs de rivieren - bebouwd en intensief gebruikt - de lager gelegen, relatief open komgronden en afwisselende uiterwaarden van Maas en Waal. De snelweg A2 en het spoor doorsnijden het landschap in noord-zuid richting.

De waardevolle landschappelijke karakteristieken moeten behouden blijven, dan wel worden versterkt, bij ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie (zon en wind). Zon op dak heeft daarom altijd de voorkeur. Om de klimaatdoelen te halen zal echter ook moeten worden gekeken naar mogelijkheden voor windenergie en (grootschalig) zon op land/water. Daarom heeft de gemeente Maasdriel een kansenkaart ontwikkeld. Op deze kaart is het gebied aangewezen dat de grootste kans heeft voor het ontwikkelen van windturbines en zonnepanelen. De basis voor deze kansenkaart is gelegd in de landschappelijke analyse, een digitale enquête onder inwoners van de gemeente en als vervolg daarop twee digitale werksessies over kansrijke locaties voor zon en wind en randvoorwaarden voor ontwikkeling.

Tot 2030 is de zone rondom de snelweg A2 en het spoor aangewezen als kansrijk zoekgebied voor wind en grootschalig zon op land. Buiten deze zone blijft ruimte voor initiatieven, maar tot 2030 enkel voor kleinschalige proefopstellingen, innovatieve projecten of lokaal geinitieerde ontwikkelingen die breed gedragen en 100% cooperatief zijn. Niet ieder landschapstype is even kansrijk. De komgronden lenen zich wat beter voor dergelijke initiatieven dan de uiterwaarden en de oeverwallen, waar de landschappelijke-, recreatieve- en natuurwaarden veel hoger zijn. Per zone, dus per landschapstype, zijn spelregels opgesteld voor het plaatsen van windturbines en het inpassen van zonnevelden in het landschap. Deze spelregels borduren voort op de landschappelijke karakteristieken van de kom, uiterwaard of oeverwal. Daarnaast moeten de plannen bijdragen aan de omgeving. Immers investeren in duurzame energie betekent investeren in landschap én omgeving. Ook daarvoor worden een aantal randvoorwaarden meegegeven aan initiatiefnemers.

Regionale Energiestrategie Fruitdelta Rivierenland

De gemeente werkt daarnaast met 16 partijen aan de Regionale Energiestrategie (RES) Fruitdelta Rivierenland. Gezamelijk proberen deze partijen breder te kijken dan alleen wind en zon om te kunnen voldoen aan de duurzaamheids doelstellingen die opgelegd zijn door het klimaatakkoord en het Gelders Energie Akkoord. De samenwerkingsagenda legt de basis voor de samenwerking en uitvoering van de RES op zowel korte als lange termijn. Aangezien het nog om een concept gaat kan het voorliggende plan hier niet aan getoetst worden. Na verwachting zal de visie op 1 maart 2021 ter vaststelling worden aangeboden.

4.12.1 Beoordeling

Conform huidige wet- en regelgeving worden er gasloze woningen gerealiseerd. Daarnaast worden de woningen, aansluitend op het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, gerealiseerd met zonnepanelen. Verder zullen de woningen gerealiseerd worden conform de geldende eisen uit het bouwbesluit.

Door de aanleg van een groot grasveld met waterberging en voldoende bomen en parkeervlakken in halfverharding worden uitgevoerd wordt hittestress verminderd.

4.12.2 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Besluit milieueffectrapportage

4.13.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. 

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.13.2 Beoordeling

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie opgesteld, deze notitie is in Bijlage 9 Aanmeldnotitie van deze toelichting gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze aanmeldnotitie wordt voorgelegd aan het college dan wel de gemeenteraad. De het college / de gemeenteraad zal beslissen of er wel of geen mer-procedure doorlopen hoeft te worden.

4.13.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan het bevoegd gezag besluiten dat voor onderhavige plan het uitvoeren van een Milieueffectrapport niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;

In paragraaf 5.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

5.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (Artikel 10)

In deze regels zijn de voorrangsregels bepaald voor de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Tevens is hier bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

5.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.3 Wijze van bestemming

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Groen (Artikel 3)

Gebruik

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden en inritten, speelvoorzieningen, kunstwerken, nutsvoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie, behoud en herstel van cultuurhistorische en archeologische waarden, bestaande parkeervoorzieningen en inritten. Een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Bouwen

Op en in de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de bouwhoogte van bewegwijzering, licht- en andere masten niet meer dan 8 meter bedraagt. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 meter.

Verkeer (Artikel 4)

Gebruik

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke, nutsvoorzieningen, kunstwerken, water. Een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Bouwen

Op en in de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de bouwhoogte van bewegwijzering, licht- en andere masten niet meer dan 8 meter bedraagt. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 meter.

Wonen (Artikel 5)

Gebruik

Gelet op de hoofdfunctie van de gronden in het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt bij recht ruimte geboden aan een aan huis verbonden beroep. Verder zijn bijbehorende voorzieningen als tuinen, ervern, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie toegestaan.

Het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf is bij recht niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan wel medewerking verlenen voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf. Hierbij dient dit gebruik onder meer ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie.

Bouwregels

Ten aanzien van de bestemming 'Wonen' is in de bouwregels onderscheid gemaakt tussen regels voor toegestane bouwwerken, woningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij is voor het overgrote deel aangesloten bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Ammerzoden".

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met initiatiefnemer af. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak & procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties zijn in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Vooralsnog heeft alleen het waterschap gereageerd. Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is in samenspraak met het waterschap de waterparagraaf - en de inrichting van de waterberging, aangepast. De inspraakreactie is verwerkt in de 'Nota van inspraak' die als Bijlage 10 Nota van inspraak is opgenomen.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vheeft wel inspraak plaatsgevonden.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 23 december 2021 tot en met 2 februari 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 4 officiële inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn tijdig ingediend en derhalve ontvankelijk. Enkele (delen) van de inspraakreacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen zijn uitgebreid toegelicht in Bijlage 10 Nota van inspraak.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn wel/geen zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.

7.4 Beroep

Op basis van artikel 1.1 van de (Chw) is afdeling 2 van de Chw van toepassing op besluiten welke nodig zijn voor de verwezenlijking van in bijlage I van de Chw genoemde ruimtelijke projecten. De voorliggende ontwikkeling betreft een dergelijk project. Bij een eventuele beroepszaak kan in onderhavig geval derhalve gebruik worden gemaakt van de procedurele bepalingen van de Crisis- en herstelwet (Chw), zoals opgenomen in artikel 1.6 tot 1.10 van deze wet. Deze bepalingen zien met name toe op een versnelling van de behandeling van het beroep en hoger beroep. Indien sprake is van beroep dan is dat alleen mogelijk bij de bestuursrechter, waarbij de uitspraak dient te worden gedaan binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.

Het van toepassing zijn van de Chw wordt opgenomen in de bekendmaking van het onderhavige besluit.