direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel herziening 2021, Leijensteinstraat 20-22
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1180-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Leijensteinstraat 20-22 (vanaf hier: het plangebied), 15 particuliere huurwoningen te realiseren en de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning te herbestemmen als burgerwoning. Het plangebied gaat ruimte bieden voor een appartementencomplex met 11 appartementen en vier twee-onder-een-kapwoningen. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het nu geldend bestemmingsplan. Om het plan alsnog mogelijk te maken is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Kerkdriel op circa 50 meter van het dorpscentrum. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.750 m² en staat kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie N, nummers 1844 en 1845. Het plangebied ligt in een wijk met een diversiteit aan bebouwing. Aan de noordzijde wordt het plangebied direct begrenst door de achtertuinen van woningen aan de Bernhardstraat en eveneens door een achtertuin van een woning aan de Leijensteinstraat. Aan de oostzijde wordt het begrenst door de Leijensteinstraat en tegenovergelegen bebouwing. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het perceel van een vrijstaande woning met tuin. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het perceel van woonzorgcomplex De Leyenstein. Op afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013". Dit bestemmingsplan is op 30 januari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Gemengd – voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing'. Ook zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde -Archeologie 3', 'Waarde -Archeologie 6' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' van toepassing. Voor de bestaande bedrijfswoning zijn de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'maximum goothoogte 6' opgenomen.

Op grond van de bestemming 'Gemengd – voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing' is enkel een doelmatig gebruik van de bestaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen toegestaan. Tevens is het gebruik van een burgerwoning binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' niet toegestaan. In dit bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden opgenomen, waarmee het initiatief mogelijk kan worden gemaakt. Om het initiatief alsnog mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan. Met de rode lijn is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0002.png" Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018

Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.

In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.11 van deze toelichting.

Parapluherziening verkamering woningen 2020

Op 8 oktober 2020 is voor de gehele bebouwde kom van kerkdriel een parapluherziening partiële herziening met de naam 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' vastgesteld.

In de 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' is bepaald dat het gebruik van bedrijfswoningen, dienstwoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning als strijdig met het geldend bestemmingsplan wordt bevonden, tenzij het op legale wijze tot stand is gekomen.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2021, Leijensteinstraat 20-22" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding (plan idn. NL.IMRO.0263.BP1180-VG01);
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Kerkdriel

Het dorp Kerkdriel is gelegen aan de Maas en behoort tot de gemeente Maasdriel. Kerkdriel ontstond in de vroege middeleeuwen op een stroomrug van de Maas. Geleidelijk ontwikkelde zich een dorp langs drie evenwijdig aan de dijk verlopende straten. In de jaren '30 van de 20e eeuw zijn de Maasmeanders, waaraan ook Kerkdriel ligt, in het kader van de Maasverbeteringswerken afgesneden van de Maas. De Maas kwam daarbij verder van het dorp af te liggen. Het dorp is hierna gestaag gegroeid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is veel schade in het dorp aangericht. In de jaren '50 breidde Kerkdriel zich vervolgens verder uit. Deze uitbreiding vond met name richting het westen plaats. Zandwinning aan de oostzijde van het dorp zorgde voor het ontstaan van waterplassen en waar later een grote jachthaven werd aangelegd.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan een aanloopstraat naar het dorpscentrum. De percelen rondom het plangebied hebben woonbestemmingen, maatschappelijke, gemengde en bedrijfsbestemmingen. Het gebied heeft echter overwegend een woonfunctie.

Het bebouwingsbeeld kenmerkt zich voornamelijk door vrijstaande woningen en aaneengeschakelde woningen uit de jaren '70 en '80. Het aangrenzende zorgcentrum, dat in 2008 gebouwd is, is tezamen met soortgelijke bouw daarachter een betrekkelijke nieuwkomer. De gebouwen rond het plangebied hebben een bouwhoogte van ongeveer 7 meter. Alleen het zorgcentrum steekt hier aan de westzijde van het plangebied met circa 12 meter bovenuit.

Het plangebied zelf betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie in de vorm van een champignonkwekerij. In de huidige situatie betreft het een ruim opgezet (bedrijfs)erf, waarop een bedrijfswoning en twee bedrijfsgebouwen staan. De bestaande begroeiing bestaat vooral uit grasgazon en een erfafscheiding dat bestaat uit een middelhoog- tot manshoge heg.

2.3 Toekomstige situatie plangebied

2.3.1 Stedenbouw

Het plangebied wordt ontwikkeld naar een nieuwe woonlocatie. De bestaande woning blijft behouden. Het overig deel van het plangebied maakt plaats voor een appartementencomplex, vier twee-onder-een-kapwoningen. De bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

Het nieuwe appartementencomplex komt tegenover het bestaande woonzorgcentrum De Leyenstein. De appartementen in het appartementencomplex zijn beschikbaar voor meerdere doelgroepen, echter op de korte termijn voornamelijk bedoeld voor senioren. De appartementen zijn hierbij geschikt voor mensen met - en voor mensen zonder een zorgvraag.

Met de omvang en de bouwhoogte van twee en deels een derde bouwlaag, wordt een overgang gecreëerd in bouwmassa en nokhoogte tussen het zorgcentrum, de omgeving en de grondgebonden woningen aan de Leijensteinstraat.

De geplande vier twee-onder-één-kap woningen worden met de voorzijde aan de Leijensteinstraat gebouwd aansluitend op de aanwezige bebouwingsstructuur en stedenbouwkundige korrel. Met deze positie van de woningen op de percelen worden de rooilijnen langs de Leijensteinstraat aangehouden. De twee-onder-een-kapwoningen komen op de particuliere huurmarkt.

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld die toeziet op de bouw van appartementen en twee-onder-een-kapwoningen. In het ontwerp is de situering van de nieuwe gebouwen en de voorlopige bouwtekeningen van de nieuwe woningen uitgewerkt. Het ontwerp is aan de welstandscommissie voorgelegd, die een positief advies heeft uitgebracht. In afbeelding 2.2 is een 3D impressie van de toekomstige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1: indicatieve 3D impressie nieuwe situatie plangebied

2.3.2 Verkeer en parkeren

De twee-onder-één-kapwoningen worden via de Leijensteinstraat ontsloten. Het parkeren van deze grondgebonden woningen vindt overwegend plaats op eigen terrein. Het appartementencomplex sluit aan op de bestaande ontsluiting van het tegenoverliggende zorgcentrum. Aan de overzijde van het appartementencomplex is een parkeerplaats van het zorgcentrum aanwezig die via het terrein van de woningstichting in verbinding staat met het openbare wegennetwerk. Over het gebruik van dit terrein door het verkeer van het appartementencomplex zijn afspraken gemaakt die notarieel zijn vastgelegd met de eigenaar (de woningstichting). Bij het appartementengebouw wordt een semi-openbaar parkeerterrein met minimaal 34,5 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee worden de voor het appartementencomplex benodigde parkeervoorzieningen op eigen terrein gesitueerd. In paragraaf 4.11 is een nadere verantwoording opgenomen van de verkeersafwikkeling en parkeergelegenheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. 

Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen die doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

Met het planvoornemen is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen mee zijn gemoeid zoals verwoord in de SVIR.

Een nationaal belang die in de omgeving van Kerkdriel speelt is; versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met de decentrale overheden uitvoeren van een integrale strategie voor het rivierengebied. Het betreft in deze omgeving het deelprogramma Rivieren over de Waal. Er speelt hier geen belang. Het planvoornemen ligt buiten de zone primaire waterkering.

Het Barro en het Rarro vormen eveneens geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied, op basis van het Rarro is de grond van het plangebied primair bestemd voor een onverstoorde instandhouding van het radarverstoringsgebied Volkel. Artikel 2.6.9 van het Barro geeft aan dat binnen radarverstoringsgebieden, geen toestemming verleend mag worden voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het vigerende bestemmingsplan is dit verwerkt door in artikel 37, lid 4 op te nemen dat vanwege het radarverstoringsgebied niet hoger gebouwd mag worden dan 65 meter. Het planvoornemen voldoet aan deze regeling, waardoor er geen gevolgen optreden voor de werking van de radar. In verband met de signaleringsfunctie is volledigheidshalve een aanduiding 'vrijwaringszone-radar' over het gehele plangebied gelegd.

Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien er bij dit plan sprake is van een toevoeging van meer dan 11 woningen, is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is voor voorliggend plan een onderbouwing van de Ladder opgesteld. Hierna wordt de samenvatting van deze onderbouwing weergegeven. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar Bijlage 1.

Onderbouwing Ladder duurzame verstedelijking

Kwantitatieve behoefte

Volgens de Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland (RWR) 2017, is er in de regio Rivierenland in de periode van 2017-2024 een behoefte van 10.500 woningen. Het aandeel voor de gemeente Maasdriel bedraagt 1.100 woningen.

De regionale woningbouwprogrammering werkt door in het gemeentelijk beleid. Op basis van het meest recente woonbehoefte onderzoek Bommelerwaard van 2018 is gebleken dat er voor de kern Kerkdriel een woningbehoefte van minimaal 175 (basisscenario) tot maximaal 305 (groeiscenario) in de periode 2018-2028. Het voorgaande wordt opgevat als een kwantitatieve behoefte aan het beschreven planinitiatief.

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijkingBinnen dit woningbouwprogramma is de locatie Leijensteinstraat 20-22 als woninbouwintiatief aangemerkt, de te realiseren woningen zijn daarmee al meegenomen bij de zachte plancapaciteit.

Kwalitatieve behoefte

Het beoogde programma bestaat uit huurwoningen in het duurdere segment (vrije sector). Uit het WBO 2018 blijkt dat er in Kerkdriel behoefte is aan particuliere huurwoningen. In het WBO 2018 is voor de kern Kerkdriel aangegeven dat het voor de periode 2018-2028 gewenst is 25 eengezinswoningen en 10 meergezinswoningen in de particuliere huursector toe te voegen.

De realisatie van 11 appartementen en 4 twee-onder-een kapwoningen biedt tevens de kans om invulling te geven aan een kwalitatieve behoefte gelet op de ligging tengeover het zorgcentrum de Leijenstein. Hierdoor wordt naast een tegemoetkoming aan de lokale behoefte aan middel dure huur voor senioren tevens kwalitatief voorzien in een locatie waar voor deze doelgroep zorg op korte afstand beschikbaar is. Door woning aan dit woningsegment toe te voegen kunnen er meer 'instapwoningen' beschikbaar komen waardoor voorzien kan worden in de vraag naar doorstroming.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aangetoond. Tevens betreft het plangebied een inbreidingslocatie, waardoor wordt aangesloten bij het gedachtegoed van de ladder, te weten duurzaam ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

De omgevingsvisie is op 19 december 2018 vastgesteld.

3.2.1.2 Wonen

De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:

  • afstemming met buurprovincies;
  • het voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten;
  • de keuze bepalen voor de beste locaties voor woningbouw;
  • het verkleinen van de kans op leegstand;
  • voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking;
  • het bevorderen van binnenregionale samenwerking;
  • het meewegen van de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad en vrijkomend of leegstaand vastgoed bieden;
  • duidelijkheid over hoe om te gaan met overcapaciteit van woningbouwplannen;
  • het voorkomen van nieuwe overcapaciteit aan woningbouwplannen.

De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspraken een regierol. In de Omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd. Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.2.1.3 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moeten aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte en bestaand stedelijk gebied).

3.2.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

Zoals in paragraaf 3.1.4 is aangegeven, is er bij voorliggend plan sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen. In paragraaf 3.1.4 is de behoefte van voorliggend plan (ten behoeve van de ladder voor duurzame verstedelijking) voldoende gemotiveerd. In paragrafen 3.1, 3.3 en 3.4 wordt aangegeven hoe voorliggend plan aansluit op het regionaal en gemeentelijk woningbouwbeleid en daarmee in de programmeringsafspraken. Voor het overige zijn in de omgevingsvisie ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.

Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Doorwerking bestemmingsplan

Verwezen wordt naar paragrafen 3.1, 3.3 en 3.4. Hieruit volgt dat wordt voldaan aan de vastgestelde kwantitatieve en kwalitatieve opgave voor de betreffende regio.

Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling aansluit op de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief sluit aan op het in de Omgevingsvisie Gelderland verwoorde en het in de Omgevingsverordening Gelderland verankerde beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

Vanaf 2015 wordt binnen de provincie Gelderland gewerkt met een regionale woonagenda, waarin de verschillende doelstellingen met betrekking tot de woningvoorraad staan beschreven. In de woonagenda worden onder andere de volgende thema's behandeld: betaalbaarheid, statushouders, wonen en zorg en huisvesting buitenlandse arbeidskrachten. Hiervoor is in 2015 een Regionaal Woningbehoeftenonderzoek Regio Rivierenland uitgevoerd met een daaraan gekoppelde doorvertaling naar de kernen. Het regionale behoefteonderzoek laat zien dat per jaar voor de gehele regio Rivierenland een effectieve behoefte aan nieuwbouwwoningen tot 2025 is van 750 – 1.000 woningen per jaar. Voor de gemeente Maasdriel varieert de effectieve behoefte conform dit onderzoek binnen een bandbreedte van 70 – 100 nieuwbouwwoningen per jaar.

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Dit vormt de kwantitatieve uitwerking van de opgestelde woonagenda's. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het regionaal woningbouwprogramma wordt hierna behandeld.

3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2015-2025

Net voor de zomer van 2016 is er tussen de gemeenten van de Regio Rivierenland en de provincie Gelderland een akkoord bereikt over de woningbouwprogrammering voor de periode 2015-2025. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren. Het regionale woningbouwprogramma is weergegeven in onderstaande tabel 3.1.

Tabel 3.1: Woningbouw; behoefte en plannen (Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland (RWR), 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0004.png"

Uit de tabel blijkt dat er in totaal 10.500 woningen nodig zijn in de periode 2015-2024. Meer specifiek voor de gemeente Maasdriel is deze behoefte 1.100 woningen in diezelfde periode.

De actualisatie van de regionale gegevens is momenteel gaande. Hiervoor zal in 2019 onder andere een regionaal Woonbehoefte onderzoek worden gehouden. Naar aanleiding hiervan zal het regionale woningbouwprogramma worden aangepast.

3.3.3 Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland Monitor 2017

Op 1 oktober 2018 is de monitor 2017 verschenen. In dit beleidsstuk is de voortgang van de regionale woningbouwopgave van 10.500 te realiseren woningen tot 2017 gemonitord en geanalyseerd.

Kwantitatieve monitoring

Op basis van monitoring van de woningbouwproductie komt naar voren dat in de periode 2010 -2017 gemiddeld 77 woningen per jaar worden gerealiseerd. Dit blijft achter het streefaantal van 110 woningen per jaar.

Als analyse over deze periode is het volgende opgenomen:

Ook in 2017 is het aantal (netto) toevoegingen in Maasdriel beïnvloed door de (relatief) hoge sloop het afgelopen jaar. Dit is - net als in 2015 en 2016 - toe te schrijven aan het herstructureringsproject Varikse Driehoek in de kern Heerewaarden. Hier hebben 51 oude sociale huurwoningen fasegewijs plaatsgemaakt voor 38 nieuwe.

Het project is najaar 2017 afgerond. De verwachting is dat de netto oplevering in 2018 en latere jaren boven het gemiddelde van 100 woningen per jaar zal liggen. In de stad Den Bosch is de woningmarkt in 2017 redelijk oververhit geraakt wat merkbaar is in de belangstelling voor woningen in Maasdriel (en Zaltbommel). Er is vooral belangstelling voor de bestaande voorraad maar ook voor de nieuwbouw.

Kwalitatieve monitoring

In 2017 zijn in Maasdriel alleen grondgebonden woningen opgeleverd. Van de (bruto) 102 opgeleverde woningen zijn er 17 sociale huur. De rest is koop, voornamelijk tussen de € 200.000 en € 300.000.

3.3.4 Doorwerking plangebied

Uit het regionaal woonbeleid blijkt dat er voor de gemeente Maasdriel tot 2024 behoefte bestaat aan 1.100 nieuw te bouwen woningen. Hiervoor dient gemiddeld 110 woningen te worden gerealiseerd. Uit de monitor gegevens blijkt dat er gemiddeld minder dan dit aantal wordt gerealiseerd.

Binnen het woningbouwprogramma wordt in deze aantallen voorzien. Dit project is niet opgenomen in het woningbouwprogramma, maar er zijn goede volkshuisvestelijke overwegingen om toch medewerking te verlenen aan dit project. De uitwerking daarvan en de toets of er behoefte is aan 11 appartementen en vier twee-onder-een-kapwoningen zal plaatsvinden in de volgende paragraaf; het gemeentelijke beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel
3.4.1.1 Algemeen

De Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel betreft zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan'). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. In het 'ruimtelijk casco' wordt het plangebied gerekend tot de bestaande kern Kerkdriel en is ook aangemerkt als verzorgingskern voor omliggende kleinere kernen.

3.4.1.2 Ruimtelijk casco

Het ruimtelijk casco betreft de toekomstvisie voor de gemeente Maasdriel. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In hoofdstuk, 'Visie op hoofdlijnen' wordt de basis voor deze visie onder paragraaf 'stap 5 – groei met accenten' als volgt geuit: 'Het beleid is gericht op bouw voor eigen behoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente.

De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal binnen de bestaande kernen en linten mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van de betreffende kern of het lint en de omgeving.

De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden binnen de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Waar mogelijk streeft de gemeente naar herstel van oorspronkelijke doorzichten en structuren, die door stedenbouwkundige uitbreidingen teniet zijn gedaan. Ook is het wenselijk om de bestaande overgangen van het landelijk naar het dorpsgebied te verbeteren.

Nieuwbouw dient in maat en schaal te passen in zijn omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied voor wat betreft typologie en prijsklasse. De gemeente Maasdriel wil zich profileren als woongemeente met unieke en gedifferentieerde woonmilieus gekoppeld aan kleine kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit.

Zoals te zien is op afbeelding 3.1, ligt het plangebied (rood kruis) binnen de bestaande kern van een verzorgingskern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede kaartbeeld ruimtelijk casco (bron: website gemeente Maasdriel)

3.4.1.3 Planmer

Bij de structuurvisie is tevens een plan-MER opgenomen. Hiermee is de structuurvisie kaderstellend voor mogelijk mer-plichtige en/of mer-beoordelingsplichtige activiteiten. Tevens is deze structuurvisie kaderstellend voor activiteiten waarvan op voorhand niet direct uitgesloten kan worden dat ontwikkelingen een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden en waar een passende beoordeling voor moet worden doorlopen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het doel van de plan-mer procedure is om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming te betrekken.

Over woningbouwontwikkelingen wordt het volgende aangegeven: Vanuit milieu-optiek dienen tot 2020 bij voorkeur eerst de woningbouwprojecten binnen de bebouwingscontouren van de grotere kernen (waaronder Kerkdriel) te worden gerealiseerd. Deze projecten dragen bij aan het op peil houden van het voorzieningenaanbod en leiden niet tot aantasting van landschappelijke waarden.

3.4.1.4 Doorwerking plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande kern Kerkdriel en ligt daarmee binnen de bebouwingscontouren van deze kern.

Er is sprake van een herontwikkelingslocatie die past binnen het ruimtelijke casco uit de structuurvisie. Hiervoor worden de volgende argumenten aangedragen:

  • het betreft een geschikte locatie voor herontwikkeling.
  • er vindt een versterking plaats van de structuur en variatie van de verschillende buurten
  • nieuwbouw dient te passen in de maat en schaal van de omgeving.

Voorliggend plan voldoet derhalve aan de Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel.

3.4.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2021-2030
3.4.2.1 Algemeen

In april 2016 heeft de gemeenteraad het woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 zijn 489 woningen van de 1063 woningen die in diverse plannen in dit woningbouwprogramma waren opgenomen, gerealiseerd. Deze productie is tussen 2015 en 2019 gestaag toegenomen en daarmee is de afgelopen 5 jaar bijna 50% van de opgave gerealiseerd.

Ondanks dat daarmee voldaan wordt aan de gemiddelde woningbouwopgave, is de druk op de woningmarkt alleen maar hoger geworden. Om de voortgang van de woningbouwproductie juist nu op gang te houden en waar mogelijk nog te versnellen, is het woningbouwprogramma 2021-2030 opgesteld.

Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking, die vereist is voor het in procedure brengen van bestemmingsplannen.

3.4.2.2 Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan waarbij 15 woningen worden mogelijk gemaakt. De locatie Leijensteinstraat 20-22 is als woningbouwinitiatief opgenomen in het Woningbouwprogramma, de realisatie van het plan is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwprogramma.

3.4.3 WBO Bommelerwaard 2018

Op 11 december 2018 is het Woningbehoefteonderzoek Bommelerwaard 2018 verschenen (hierna WBO 2018) . De resultaten van het WBO 2018 leveren actueel inzicht in de te verwachten woningbehoefte in de periode van 2018- 2028. De resultaten worden gebruikt om een goede afweging te kunnen maken als het gaat om het aantal en het type woningen dat de komende jaren toegevoegd moet worden. Het levert daarmee input voor de woningprogrammering en de woonvisie van gemeente Maasdriel.

Uit het WBO 2018 blijkt dat er in de gemeente Maasdriel een behoefte is aan een toevoeging van 1080 woningen (groeiscenario) in de periode 2018- 2028. In het WBO 2018 is aangegeven dat in Kerkdriel samen met Hedel de grootste kwantitatieve vraag van de gemeente Maasdriel is te verwachten. Voor de kern Kerkdriel komt de woningbehoefte op 305 woningen in dezelfde periode. Het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel voldoet grotendeels in deze behoefte. Voor Kerkdriel is er naast het woningbouwprogramma nog ruimte voor het toevoegen van 40 woningen.

Naast kwantitatieve behoefte is ook de kwalitatieve behoefte onderzocht. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een kwalitatieve behoefte. Dit plan voorziet in deze behoefte op basis van de volgende aspecten.

  • De te realiseren 11 appartementen kunnen zowel de reguliere markt als senioren met een zorgvraag bedienen. Uit het WBO 2018 blijkt dat er een grote groei is van huishoudens met leeftijden boven 75 jaar (van 1.120 huishoudens in 2018 naar 1.705 huishoudens in 2028; een groei van 52%).
  • Voorts bestaat het beoogde programma uit huurwoningen in het middel dure segment
    (vrije sector). Uit het WBO 2018 blijkt dat er in Kerkdriel behoefte is aan particuliere huurwoningen. In het WBO 2018 is voor de kern Kerkdriel aangegeven dat het voor de periode 2018-2028 gewenst is 25 eengezinswoningen en 10 meergezinswoningen in de particuliere huursector toe te voegen.
3.4.4 Conclusie

Uit het gemeentelijk beleid en actuele opgaven volgt dat het planvoornemen aansluit bij de gemeentelijke (structuur)visie en de woningbouwopgaaf van de gemeente en Kerkdriel in het bijzonder. Het planvoornemen voorziet daarmee in een actuele woningbehoefte.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).


De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.


Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming ‘Bedrijf’ (of andere milieubelastende functies) rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

4.1.3 Beoordeling
4.1.3.1 Gebiedstypering

Het plangebied ligt in een wijk met een diversiteit aan bestemmingen. Dit zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf'', 'Detailhandel', 'Centrum', 'Gemengd', 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Gezien deze diversiteit aan functies kan geconcludeerd worden dat in dit geval gesproken kan worden van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één stap verkleind kunnen worden.

4.1.3.2 Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit

In het onderhavige plan wordt de planologische mogelijkheid voor een categorie 2 bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats worden woningen gerealiseerd. Een bedrijf betreft een milieubelastende activiteit. Door beëindiging wordt het 'woon- en leefklimaat' ter plaatse van omliggende 'milieuhinder gevoelige functies' verbetert. Dit aspect behoeft geen nadere toetsing.

De te realiseren woningen betreffen 'milieuhinder gevoelige functies' en geen 'milieubelastende activiteiten'. In deze toets wordt derhalve uitsluitend getoetst of de te realiseren woningen als 'milieuhinder gevoelige functies' een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.3.3 Omliggende functies met milieuzoneringen

De nieuwe functie wonen kan zorgen voor een belemmering op omliggende bedrijven. Daarom zijn in tabel en afbeelding 4.1 de percelen aangegeven binnen een straal van circa 70 meter rond het plangebied waarop een andere bestemming ligt dan 'Wonen'. Woningen zorgen namelijk niet voor een belemmering bij andere woningen. Aan de hand van de genoemde VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering en de bijgestelde richtafstanden bij omgevingstype 'gemengd gebied' wordt de richtafstand van alle bestaande bestemmingen naast de afstand tot het plangebied gelegd.

Tabel 4.1: Bedrijven met bijbehorende richtafstand en afstand tot plangebied

Adres/bestemming   Functie   Cat.   Grootste richtafstand (gemengd gebied)   Afstand tot plangebied (bouwvlak tot bestemmings-vlak)  
Agrarisch – Bedrijfsgebouw
Teisterbandstraat 16  
teelt van groenten (wortel en knolgewassen)   2   10   ± 65 meter  
Bedrijf – Nutsvoorziening,
Bernhardstraat 51a  
stroomdistributie   2   10   ± 60 meter  
Bedrijf
Leijensteinstraat 15a  
Handel/Reparatie van Motorfietsen   2   10   ± 45 meter  
Gemengd – Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing
Leijensteinstraat 25  
diverse bedrijfjes   2   10   ± 15 meter  
Maatschappelijk
Bernhardstraat 2  
Zorgcomplex   1   0   12 meter  
Maatschappelijk
Teisterbandstraat 38  
Driels Museum   1   0   ± 65 meter  

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.1: andersoortige functies op een afstand van 70 meter rond plangebied

Uit tabel en afbeelding 4.1 blijkt dat er geen sprake is van overschrijding van de richtafstand uit de VNG brochure.

4.1.4 Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen worden omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering belemmerd omdat de richtafstanden niet worden overschreden. Omdat deze richtafstanden niet worden overschreden kan ook worden geconcludeerd dat ter sprake van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Wet geurhinder en veehouderij

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.

4.2.2 Beoordeling

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor deze bedrijven.

Andersom is ook gebleken dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Hiervoor zijn de geurkaarten van de achtergrondbelasting uit de geurverordening van gemeente maasdriel bestudeerd (zie afbeelding 4.2). De geurkaarten zijn opgesteld voor de huidige en maximale situatie. Uit de geurkaarten is gebleken dat de kern Kerkdriel niet belast wordt met de geuruitstoot van omliggende agrarische bedrijven.

Omdat de berekening van de achtergrondbelasting een moment opname is van de destijds aanwezige agrarische bedrijven dient tevens de huidige situatie te worden beschouwd. In de tussentijd hebben zich geen veranderingen voorgedaan, waardoor voor het woon- en leefklimaat in het plangebied tot een andere conclusie kan worden gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0007.png" Afbeelding 4.2 geurkaart achtergrondbelasting maximale situatie

4.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid (Wet geluidhinder)

4.3.1 Wet geluidhinder

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.

In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Aantal rijstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook.

Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.

4.3.2 Beoordeling
4.3.2.1 Wegverkeerslawaai

De geplande woningen komen aan de Leijensteinstraat en de toegangsweg van zorgcentrum de Leijenstein. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dat betekent dat deze wegen geen zone hebben en er geen voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeersgeluid geldt (Wet geluidhinder).

Uit jurisprudentie volgt wel dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting dient te worden onderbouwd. De intensiviteit van de verkeersactiviteiten rondom het plangebied wordt nu beschreven.

De Leijensteinstraat is een 30 km/u weg en bevindt zich aan de oostkant van het plangebied. De straat wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. Gelet hierop kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de woning niet wordt overschreden.

De toegangsweg van het zorgcentrum valt binnen een 30 km/u zone en is een doodlopende inrit t.b.v. bestemmingsverkeer. Het ontsluit nu bestaande parkeerplekken. De bestaande verkeersbewegingen zijn hier beperkt. Het verkeersgeluid zal redelijkerwijs de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de appartementen niet overschrijden.

De wegen verder rondom het plangebied zijn ook 30 km/u wegen. Het plangebied ligt daarmee niet binnen een geluidzone van omliggende wegen.

4.3.2.2 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.3.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

4.3.3 Conclusie

De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.

4.4.2 Beoordeling

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe bestemming op de percelen N1844 en N1845, Wonen met tuin, zijn door Milon B.V. de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. “Verkennend bodemonderzoek aan de Leijensteinstraat 20- 22 te Kerkdriel”, projectnummer 20161666, 12 oktober 2016;
  • 2. “Verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek Leijensteinstraat 20-22 te Kerkdriel”, projectnummer 20201619, versie 4, 28 oktober 2020.

Voor de volledige onderzoeken wordt verwezen naar Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze toelichting.

De onderzoeken hebben geleid tot het volgende beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie:

  • Het grondwater is niet verontreinigd;
  • Aan de zuidelijke perceelsgrens van perceel N1845 is een sterke grondverontreiniging met minerale olie in de ondergrond aangetroffen, die waarschijnlijk de perceelsgrens met perceel N3304 (Leijensteinstraat 24) overschrijdt. Er is geen toestemming verleend om op dit perceel bodemonderzoek uit te voeren;
  • Op het terrein zijn gevallen van ernstige bodemverontreinigingen met asbest in puin en grond aangetroffen, die mogelijk ook onder de nog aanwezige bebouwing aanwezig zijn.

De kosten voor sanering van de aangetroffen verontreinigingen zijn niet bekend. Hierdoor kan geen goed beeld van de financiële haalbaarheid van de realisatie van de toekomstige bestemming verkregen worden.

Voor een goed beeld van de financiële haalbaarheid van de realisatie is het nodig een aantal voorwaardelijke verplichtingen op te leggen. Deze verplichtingen zijn verwerkt in het plandeel Regels.

4.4.3 Conclusie

Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er verontreiniging van de bodem is binnen het plangebied, deze verontreiniging zal gesaneerd worden. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

4.5.1.1 Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.5.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 15 nieuwe woningen. In vergelijking met de lijst categorieën van gevallen, is de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, qua aard en schaal beduidend kleinschaliger. Er kan derhalve op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Daarnaast worden de te bouwen woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

4.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0008.png"

Afbeelding 4.3: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op kilometer van het plangebied bevindt zich een opslaglocatie van explosieve stoffen en op 200 meter van een buitendijks overstromingsgebied.

De opslag van gevaarlijke stoffen is van het bedrijf Agib BV wat een groothandel betreft in landbouwmachines, werktuigen en tractoren. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en dit bedrijf behoeft deze risicobron geen verder aandacht. Doordat het planvoornemen niet in (de nabijheid van) het overstromingsgebied is gelegen behoeft ook deze risicobron geen verdere aandacht.

Bij elk van deze externe factoren ligt het plangebied ver buiten de betreffende veiligheidscontour of het invloed gebied.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn. Er zijn uit dit oogpunt derhalve geen belemmeringen voor de realisering van de woningen.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.8.1.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

4.8.1.2 Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.8.1.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa levende inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

4.8.2 Beoordeling
4.8.2.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een door de Wet Natuurbescherming beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied 'Rijntakken', ligt aan de Waal, dit is noordoostelijk gelegen op een afstand van ruim 3500 meter tot het plangebied. In afbeelding 4.4 wordt de ligging van dit Natura 2000-gebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.4: Ligging projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron pdokviewer.nl)

Voor het onderhavige plan is in februari 2021 door Lycens BV een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, deze is terug te vinden als Bijlage 6. Hieronder is slechts de conclusie van dat onderzoek opgenomen.

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan en de verlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j.

4.8.2.2 Provinciaal beleid

Het plangebied is niet gelegen binnen een GNN of GO gebied. Het GNN is gelegen op een afstand van tenminste 600 meter van het plangebied. Direct daarachter op tenminste 700 meter afstand van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde GO gebied. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.5: Ligging projectgebied ten opzichte van de GNN en GO (bron omgevingsvisie provincie Gelderland)

Vanwege het feit dat het plangebied buiten de GNN en de GO is gelegen en gezien de aard en omvang van het plan, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, vermindering van oppervlakte of samenhang van de GNN en GO.

4.8.2.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa levende inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

Het plangebied is op dit moment bebouwd met enkele schuren en een bedrijfswoning. Op het terrein is rond de woning tuin aanwezig. Het terrein rond de schuren is begroeid met gras en afgebakend met een (manshoog) kort gehouden heg. Omdat op voorhand niet uit te sluiten is dat voorliggend plan zorgt voor verstoring van eventueel aanwezige flora en fauna, is door Natuurbank Overijssel een quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van dit onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.

Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Het plangebied bestaat uit een bedrijfslocatie, gelegen in een stedelijke omgeving. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging in stedelijk gebied, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte
groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Dit betekent dat de werkzaamheden buiten de periode van 15 maart tot 15 augustus moeten worden uitgevoerd, tenzij een ecologische deskundige vlak voor de aanvang van de werkzaamheden heeft vastgesteld dat er geen broedgevallen aanwezig zijn.

De quickscan is opgesteld ten tijde dat het PAS nog van kracht was. Op 29 mei 2019 is het PAS echter door de Raad van State vernietigd, waardoor de onderbouwing met betrekking tot de stikstofdepositie- effecten niet meer toereikend is. De onderbouwing uit de quickscan wordt derhalve vervangen door de tekst uit paragraaf 4.8.2.1 van deze toelichting.

4.8.3 Conclusie

Op basis van de quickscan Natuurwaardenonderzoek kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten zijn, mits er gewerkt wordt buiten het algemene broedseizoen en de algemene zorgplicht in acht genomen is.

Voor de gebiedsbescherming van het Natura 2000 gebied geldt dat er landelijk nog gezocht wordt naar een nieuw toetsingskader ter vervanging van het PAS. Niet aannemelijk is dat het planvoornemen in dit nieuwe toetsingskader geen doorgang zal vinden. Derhalve is besloten alvast een voorontwerp in procedure te brengen, zodat tijdens de verdere procedure het nieuwe toetsingskader kan worden verwerkt in dit bestemmingsplan.

4.9 Erfgoed

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.9.1 Archeologie

Op 18 april 2013 heeft de gemeenteraad van Maasdriel de "Archeologische beleidskaart" vastgesteld. Op basis van deze beleidskaart heeft het plangebied in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' en 'Waarde-archeologie 6' gekregen. Voor het deel van het plangebied dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 6' heeft ligt de grens voor archeologisch onderzoek bij bouwplannen met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en waarbij de bodem dieper wordt geroerd dan 30 cm. Voor het deel van het plangebied dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' heeft ligt de grens voor archeologisch onderzoek bij bouwplannen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en waarbij de bodem dieper wordt geroerd dan 30 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In afbeelding 4.6 wordt globaal de ligging van de gebouwen ten opzichte van de archeologische waarden weergegeven.

Uit de afbeelding 4.4 is op te maken dat met het planvoornemen de verstoringsgrens voor archeologisch onderzoek niet wordt bereikt. De meest noordelijke twee-onder-één kap woningen worden voor een gedeelte op de grond met 'Waarde-archeologie 3' gebouwd. De woning heeft een totaal bouwoppervlak van ongeveer 140m², waardoor de grens van 500m² niet wordt overschreden.

Het voorgenomen bouwoppervlak op 'Waarde-archeologie 6' is in totaal, met het geplande appartementencomplex en de vier twee-onder-één kap woningen, ongeveer 900m². Hier blijft het bouwvlak ruim onder de gestelde 5.000 m2. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.6: Ligging van de bouwoppervlakken t.o.v. van de archeologische waarden (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

4.9.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig, echter is de kans aanwezig dat het naastgelegen pand (Leijensteinstraat 18) in de toekomst aangemerkt zal worden als cultuurhistorisch. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Om de toekomstige mogelijke cultuurhistorische waarden te kunnen waarborgen is het van belang om de bebouwing aan te laten sluiten op de omliggende bebouwing, eveneens is het daarbij van belang dat erfafscheiding tussen beide percelen zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.9.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 Water

4.10.1 Beleidskader
4.10.1.1 Waterschap Rivierenland

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het waterschap dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is op 22 december 2015 ingegaan en heeft een looptijd van zes jaar. Met het Waterbeheerprogramma wordt de lijn van het vorige waterbeheerplan doorgezet.

In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap zich de volgende doelen gesteld:

  • waterveiligheid: In 2021 zijn de meest urgente dijken en boezemkades verbeterd;
  • watersysteem: In 2021 is er voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie;
  • waterketen: In 2021 werken zuiveringen efficiënter. Het gezuiverde afvalwater is schoner. Energie, grondstoffen en water worden hergebruikt.

In het Waterbeheersprogramma wordt de uitvoeringsstrategie om deze doelen te bereiken beschreven.

Naast het Waterbeheersprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gewijzigde wet- en regelgeving (voornamelijk Waterwet en Wet Milieubeheer) hebben geleid tot veranderingen in organisatie en beleid van de waterketen. Een belangrijke ontwikkeling voor de wijze van samenwerking tussen waterschap en gemeenten is het landelijke Bestuursakkoord Water 2011 (BAW). In het BAW worden de watertaken "scherper" toebedeeld aan de overheden én wordt een nieuwe impuls gegeven aan samenwerking tussen deze overheden. In deze setting past het beter om te spreken van "een kader voor het maken van afspraken", dan van een beleidsnota. Hierom is op 19 december 2012 het afsprakenkader voor riolering 'Samen door één buis' vastgesteld.

4.10.1.2 Gemeentelijk beleid

Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel een waterplan voor de stads- en dorpskernen in de Bommelerwaard opgesteld. Tijdens workshops hebben ook bewoners en belangenorganisaties hiervoor hun inbreng geleverd. Zowel het bestuur van het waterschap als de beide gemeenteraden stemden medio 2007 in met het waterplan en het bijbehorende maatregelenpakket. Belangrijke maatregelen in het waterplan zijn:

  • het aanleggen van meer open water, zodat regenwater beter opgevangen kan worden;
  • aanleg flauw aflopende oevers (zogenaamde natuurvriendelijke oevers). Deze bieden goede kansen voor planten en dieren en kunnen bovendien meer water bergen;
  • verbeteren en vergroten van duikers (grote buizen onder de weg die de ene sloot met de andere verbinden), zodat het water goed afgevoerd kan worden;
  • het beter doorspoelen van sloten. Stilstaand water is namelijk niet goed voor een gezond leefmilieu in de sloot;
  • afkoppelen van regenwater; gemeente koppelt relatief schone weg- en dakoppervlakken af van de riolering om riooloverstorten op het oppervlaktewatersysteem te beperken. Zo voorkomen we dat bij en flinke regenbui met regen vermengd rioolwater de straat op stroomt.
4.10.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.3 Beoordeling
4.10.3.1 Watertoetsparagraaf

Op 10 april 2018 is door Aeres milieu een waterparagraaf opgesteld. Uit deze waterparagaaf komt naar voren het verhard oppervlak door het planvoornemen met 492 m² zal toenemen. Doordat deze oppervlakte kleiner is als 500 m2, kan in stedelijk gebied gebruik gemaakt worden van een eenmalige vrijstelling. Voor de planontwikkeling is derhalve geen compensatie verplicht. Uit de waterparagraaf volgt dat het water dat van de daken en de verharding binnen het plangebied afstroomt, als schoon aan te merken is en gescheiden wordt gehouden. Het afgekoppelde hemelwater kan rechtstreeks via lijngoten of ander afvoermateriaal afstromen naar een aan te leggen hemelwaterstelsel. In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig waarop aangesloten kan worden. Derhalve wordt het hemelwater gescheiden aangeboden naar het gemeentelijk stelsel. Geconstateerd wordt dat er geen belemmeringen zijn om de woningen aan te kunnen sluiten op het bestaande rioleringssysteem.

Het waterschap rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. De genoemde aandachtspunten zijn opgenomen in de rapportage. In deze fase van de ontwikkeling wordt positief geadviseerd op het voornemen (dossiercode 20180409-9-17553).

4.10.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Parkeren

Voor de functie wonen is een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Uitgangspunt is dat initiatiefnemer de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein realiseert. Omdat parkeerplaatsen op eigen terrein vaak minder efficiënt worden gebruikt dan openbare parkeerplaatsen dient van de parkeernorm 2,3 parkeerplaatsen per woning, minimaal 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.
Voor de 11 appartementen wordt een parkeerterrein met 25,3 parkeerplaatsen aangelegd. Met dit parkeerterrein is een semi openbare parkeervoorziening aanwezig. Het parkeerterrein is openbaar toegankelijk, echter enkel bestemd voor de bewoners en bezoekers van het appartementencomplex. Het is voor het appartementencomplex niet noodzakelijk naast dit parkeerterrein, openbare parkeerplaatsen te realiseren.

De twee-onder-één-kapwoningen hebben één lange oprit met garage. Op basis hiervan is er op eigen terrein plaats voor drie auto's per woning. Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning op eigen terrein.

Voor de twee-onder-één-kap woningen dient wel minimaal 0,6 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. Dit betekent dat voor de vier twee-onder-één-kap woningen 2,4 parkeerplaatsen beschikbaar in de openbare ruimte dient te zijn, dit wordt gedaan doormiddel van een parkeerkoffer aan de Leijensteinstraat. Bovenstaande is in beeld gebracht met de tabel 4.2 en afbeelding 4.7.

Tabel 4.2: benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm

  aantal   parkeernorm eigen terrein   parkeernorm openbare ruimte   benodigde parkeerplaatsen eigen terrein   benodigde parkeerplaatsen openbare ruimte  
Appartement   11   2,3   0   25,3   0  
Twee-onder-een -kapwoning   4   1,3   1   5,2   4  

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 4.7: beschikbare parkeerruimte op eigen terrein.

 

De Leijensteinstraat en omliggende straten zijn zo ingericht dat het aan beide kanten is toegestaan te parkeren. In afbeelding 4.8 is hiervan een foto opgenomen. Bezoekers kunnen voor de nieuwe woningen aan de Leijensteinstraat parkeren. Hiermee is voldoende ruimte om de benodigde openbare parkeerplaatsen voor bezoekers op te vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.8: beschikbare openbare parkeerplaatsen

Om te verzekeren dat wordt voldaan aan de voorgeschreven parkeernorm, is in de regels van dit bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.11.2 Verkeer

De woningen worden op twee manieren ontsloten. De vier twee-onder-één-kap woningen worden via de Leijensteinstraat ontsloten. De woningen worden aan deze weg gepositioneerd en de ontsluiting van de percelen verloopt via deze weg.

Het appartementencomplex wordt aan ontsloten via het terrein van het zorgcentrum naar de Bernhardstraat. Via dit terrein zijn de parkeerplaatsen ten behoeve van het appartementencomplex bereikbaar. Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'parkeren en verkeersgeneratie, uitgave 317'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.

Tabel 4.3: verkeersgeneratie als gevolg van onderhavig plan

  rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente  
  verkeersgeneratie per eenheid   aantal eenheden   Totaal  
Huurhuis vrije sector   7,4   4   29,6  
Appartement (huur, etage midden goedkoop)   4,1   11   45,1  
Totaal       74,7  

Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie met 74,7 motorvoertuigen per etmaal toenemen. In een geluidsonderzoek1 van een initiatief voor woningbouw aan de Teisterbandstraat 33 zijn de verkeersintensiteiten van de Leiensteinstraat en omliggende wegen in beeld gebracht, hier weergegeven in afbeelding 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1180-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.9 verkeersintensiteiten uit geluidsonderzoek Aelmans, Teisterbandstraat 33 te Kerkdriel, rapportnummer M154996.001/JGO (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Gezien de verkeersgegevens over de verkeersintensiteiten en de met het planvoornemen berekende toename van verkeersbewegingen kan worden geconstateerd dat het wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast.

4.12 Duurzaamheid

Op alle niveaus (Rijk, provincie, regio en gemeente) wordt gestreeft naar het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de maatschappij. De gemeente Maasdriel speelt in op duurzaamheid doormiddel van het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020 dat in juli 2017 is vastgesteld. Binnen het programma wordt invulling gegeven aan de implementatie van duurzaamheid in het gemeentelijk beleid.

Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie,
  • het verduurzamen van de woningvoorraad,
  • duurzaam ondernemen,
  • anderen stimuleren,
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Met de vastgestelde motie kiest de gemeente ook voor een concrete en praktische lijn op het gebied van duurzaamheid. Daarbij sluit het aan op de door andere partijen (lokaal/regionaal) gemaakte opties en keuzes en bewezen en realiseerbare plannen.

Visie Zonne- en Windenergie

Naast het Duurzaamheidsprogramma werkt de gemeente op dit moment aan een Visie Zonne- en Windenergie, deze visie gaat hoofdzakelijk in op zonne- en windparken. Hiervan heeft het concept ter inzage gelegen van 2 december 2020 tot 12 januari 2021. na verwachting zal op 10 juni 2021 de visie ter vaststelling worden aangeboden aan de raad. Aangezien het nog om een concept gaat kan het voorliggende plan hier niet aan getoetst worden.

Regionale Energiestrategie Fruitdelta Rivierenland

De gemeente werkt daarnaast met 16 partijen aan de Regionale Energiestrategie (RES) Fruitdelta Rivierenland. Gezamelijk proberen deze partijen breder te kijken dan alleen wind en zon om te kunnen voldoen aan de duurzaamheids doelstellingen die opgelegd zijn door het klimaatakkoord en het Gelders Energie Akkoord. De samenwerkingsagenda legt de basis voor de samenwerking en uitvoering van de RES op zowel korte als lange termijn. Aangezien het nog om een concept gaat kan het voorliggende plan hier niet aan getoetst worden. Na verwachting zal de visie op 1 maart 2021 ter vaststelling worden aangeboden.

4.12.1 Beoordeling

Conform huidige wet- en regelgeving worden er gasloze woningen gerealiseerd. Daarnaast worden de woningen, aansluitend op het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, gerealiseerd met zonnepanelen. Verder zullen de woningen gerealiseerd worden conform de geldende eisen uit het bouwbesluit.

4.12.2 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Besluit milieueffectrapportage

4.13.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. 

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.13.2 Beoordeling

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie opgesteld, deze notitie is in de bijlage van deze toelichting gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

4.13.3 Conclusie

Op basis van de aanmeldnotitie kan de gemeenteraad besluiten dat het uitvoeren van een mer-beoordeling of een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Het Besluit milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;

In paragraaf 5.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

5.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 7)

In deze regel zijn de aanduidingsregels voor het radarverstoringsgebied uitgewerkt.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 10):

In deze regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan in geringe mate te wijzigen, voor het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

  • Algemene procedureregels (Artikel 11):

In deze regels zijn de procedureregels voor het stellen van nadere eisen bepaald.

  • Overige regels (Artikel 12)

In deze regels zijn de voorrangsregels bepaald voor de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Tevens is hier bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

5.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.3 Wijze van bestemming

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Wonen (Artikel 3)

Gebruik

Gelet op de hoofdfunctie van de gronden in het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt bij recht ruimte geboden aan een aan huis verbonden beroep. Verder zijn bijbehorende voorzieningen als tuinen, ervern, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie toegestaan.

Het uitoefenen van een aan huis verbonden is bij recht niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan wel medewerking verlenen voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf. Hierbij dient dit gebruik onder meer ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie.

 

Bouwregels

Ten aanzien van de bestemming 'Wonen' is in de bouwregels onderscheid gemaakt tussen regels voor toegestane bouwwerken, woningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij is voor het overgrote deel aangesloten bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013".

Waarde - Archeologie 3 en 6 (Artikel 4 en 5)

Zoals in paragraaf 4.9.1 aangegeven is binnen het plangebied op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid sprake van een bepaalde archeologische verwachting. Hoewel met dit bestemmingsplan de oppervlakte waarbij een onderzoeksplicht geldt niet wordt overschreden, is ter bescherming van eventueel aanwezige waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 6' uit het geldend bestemmingsplan onverkort overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak & procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Deze instanties hebben aangegeven wel/geen opmerkingen te hebben op voorliggend plan.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt wel inspraak plaats.

Participatie

Voorafgaand aan dit plan is er overleg geweest met Woningstichting Maasdriel en eveneens met directe omwonende over dit plan. Gezien de mondiale omstandigheden (Covid-19) is er geen informatie avond geweest voor de buurt, om de niet directe omwonende te informeren over het plan is er per brief informatie verschaft. Voor verdere informatie kunnen buurtbewoners terecht bij makelaardij Havermans waar het plan ligt en eventuele toelichting gegeven kan worden.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is er een zienswijze kenbaar gemaakt tegen het plan, zie zienswijzenotitie als Bijlage 8. naar aanleiding van deze zienswijze is het plan gewijzigd vastgesteld.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.