Plan: | Kerkdriel herziening 2018, reparatie Paterstraat 13-15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1177-VG01 |
Sinds het opstellen van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel' in 2008 is getracht het bedrijf 'De Koetserij' ter plaatse van het perceel Paterstraat 13-15 te Kerkdriel van een passende bestemming te voorzien. De eerder vastgestelde bestemmingsregelingen (respectievelijk 'Bedrijf' en 'Wonen') voor het betreffende perceel zijn echter vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). Als gevolg hiervan geldt nog steeds het bestemmingsplan 'Groot Ipperakkeren 1980' waarin het perceel van een bedrijfsbestemming is voorzien. Een samenvatting van de voorgeschiedenis is opgenomen in paragraaf 2.1.
In de laatste uitspraak van de Afdeling heeft de raad van de gemeente Maasdriel de opdracht gekregen om binnen 26 weken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen waarbij eerdere gebreken worden hersteld. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In paragraaf 2.4 worden de oplossingsrichtingen toegelicht waarvoor in dit bestemmingsplan is gekozen.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de kern Kerkdriel aan de Paterstraat. Het plangebied omvat het achter het woonperceel Paterstraat 13-15 gelegen bedrijfsperceel waarop de gebouwen van 'De Koetserij' aanwezig zijn. De toegangsweg naar het achterterrein is ook onderdeel van het plangebied. Op figuur 1.1 en 1.2 is het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (indicatief rood aangegeven) in de kern Kerkdriel (bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (geel omlijnd) (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Na het besluit van de Afdeling tot het vernietigen van het plandeel betreffende het achterterrein achter het perceel Paterstraat 13-15, vigeert het bestemmingsplan 'Groot Ipperakkeren 1980' dat onherroepelijk is geworden op 19 september 1982. Ter plaatse van het plangebied vigeert de bestemming 'Bedrijven' (artikel 9) met de aanduiding 'T' (transportbedrijf). Ter plaatse geldt een hoogte van 8 meter en een bebouwingspercentage van 35%. De gronden zijn alsmede bestemd voor bedrijven zoals vermeld in de categorieën 1 t/m 3 van de Staat van Inrichtingen. De carport aan de westzijde van het plangebied (zie figuur 1.2) is niet in het bestemmingsplan 'Groot Ipperakkeren 1980' opgenomen omdat deze later is gebouwd. In 1988 is verklaard dat deze vergunningsvrij opgericht kon worden. In figuur 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Groot Ipperakkeren 1980' opgenomen.
Ter plaatse van de toegangsweg vigeert het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013'. De toegangsweg heeft de bestemming 'Wonen'. In figuur 1.4 is een uitsnede van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Grote Ipperakkeren 1980'
Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013'
In hoofdstuk 2 wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. Ook de voorgeschiedenis en een motivering van de in dit bestemmingsplan gekozen bestemmingsregeling zijn in dit hoofdstuk opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de juridische toelichting. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Overgangsrecht bestemmingsplan 'Grote Ipperakkeren 1980'
Ter plaatse van het perceel Paterstraat 13-15 geldt het bestemmingsplan 'Grote Ipperakkeren 1980' met de bestemming 'Bedrijven' (artikel 9) en de aanduiding 'T' (transportbedrijf). Het bestemmingsplan
is op 19 september 1982 onherroepelijk geworden. De rechtbank Arnhem heeft bij (onherroepelijke) uitspraak van 24 november 2009 vastgesteld dat het gebruik als koetserij niet in overeenstemming is met deze bestemming.
In het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel', vastgesteld op 4 september 2008, heeft het perceel Paterstraat 13-15 een bedrijfsbestemming gekregen en is de toegangsweg naar dat perceel voor woondoeleinden bestemd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 14 juli 2010 (nr. 200902572/1/R2) de bedrijfsbestemming vernietigd. De bestemming van de toegangsweg is ongewijzigd gebleven.
In artikel 37.2.1 van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel' uit 2008 is bepaald dat bestaand strijdig gebruik mag worden voortgezet, voor zover dit niet in strijd is met de regels van het voorgaande bestemmingsplan (artikel 37.2.4). In het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' is aan het perceel een woonbestemming toegekend. Dit betekent dat een gebruik als koetserij niet in overeenstemming is met de geldende bestemming. Omdat de bedrijfsbestemming uit het plan 'Kerkdriel en Hoenzadriel' uit 2008 is vernietigd, geldt als het voorgaande bestemmingsplan artikel 23 van het bestemmingsplan 'Grote Ipperakkeren 1980'. Daarin is bepaald dat een gebruik van onbebouwde grond en/of opstallen dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond of geregeld placht te worden gemaakt, en dat afwijkt van de bestemming en/of de voorschriften, mag worden voortgezet of gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in verdere mate gaat afwijken van het plan.
De rechtbank Arnhem heeft bij de voornoemde uitspraak van 24 november 2009 tevens vastgesteld dat de in geding zijnde activiteiten in beginsel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan 'Grote Ipperakkeren 1980' vallen, maar dat de vraag nog moet worden beantwoord of deze activiteiten sindsdien zijn geïntensiveerd. Omdat uit de gedingstukken destijds de omvang van de activiteiten ten tijde van de peildatum (19 september 1982) niet kon worden afgeleid, kon de rechtbank deze vraag niet beantwoorden. Het college is opgedragen om hier nader onderzoek naar uit te voeren.
De rechtbank Arnhem heeft op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in beroep inzake een handhavingsverzoek. De rechtbank heeft daarin ondermeer geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat geen sprake is geweest van intensivering van het gebruik sinds 1982, maar dat er wel vanuit moet worden gegaan dat, voor wat betreft de vervoersbewegingen, de huidige activiteiten ook in 1982 al in enigerlei vorm werden uitgeoefend.
Bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel'
Zoals hiervoor aangegeven heeft de Afdeling bij uitspraak van 14 juli 2010 de bedrijfsbestemming voor het perceel Paterstraat 13-15 uit het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel' vernietigd. In dit bestemmingsplan was de koetserij als bestaand transportbedrijf beschouwd. De Afdeling heeft geconcludeerd dat:
Door middel van de herziening 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' heeft de raad van de gemeente Maasdriel getracht dit deel van het bestemmingsplan te repareren. De bedrijfsbestemming is in deze herziening omgezet naar een woonbestemming waarbij het houden van paarden en het stallen van koetsen in hobbymatige zin mag worden voortgezet.
Bij uitspraak van 24 december 2014 (nr. 201402899/1/R2) heeft de Afdeling het betreffende plandeel uit de herziening opnieuw vernietigd met de opdracht om een specifiek bestemmingsplan voor het perceel Paterstraat 13-15 te Kerkdriel vast te stellen. Het plandeel is vernietigd om de volgende redenen:
Bestemmingsplan 'Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15'
Met het bestemmingsplan 'Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15' is invulling gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014.
Ten behoeve van de voorbereiding van het plan is beoordeeld of de aanwezige bijgebouwen op het achterterrein in de bestaande omvang vergund en ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Daarnaast zijn de bouwmogelijkheden beperkt tot de reeds aanwezige bebouwing. Op die manier is rekening gehouden met de specifieke situatie ter plaatse. Aan de koetserij is opnieuw een bedrijfsbestemming toegekend. Op deze bestemming is inpandige stalling en opslag van koetsen (inclusief klein onderhoud en reparatie) toegestaan en het houden van maximaal vier paarden.
In beroep tegen het bestemmingsplan 'Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15' heeft de Afdeling bij tussenuitspraak van 14 december 2016 (nr. 201604017/1/R1) de raad opdracht gegeven de volgende gebreken in het bestreden besluit te herstellen (bestuurlijke lus):
Het bestemmingplan is bij besluit van 30 maart 2017 op deze punten aangepast. De bedrijfsmatige verhuur van koetsen is als ondergeschikte nevenactiviteit opgenomen, de ontsluiting is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting' en bouwregels zijn geformuleerd voor een geluidswerende voorziening tussen de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 13-15.
Bij uitspraak van 27 september 2017 (nr. 201604017/3/R1) heeft de Afdeling alsnog besloten het bestemmingsplan 'Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15' te vernietigen om de volgende redenen:
Omdat de bijgebouwen buiten het plangebied zijn gelegen, heeft de Afdeling geoordeeld dat de gebreken niet met een tweede bestuurlijke lus kunnen worden opgelost. De Afdeling heeft daarom de raad opgedragen binnen 26 weken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze uitspraak. De betreffende uitspraak is bijgevoegd als bijlage 1.
Langs de Paterstraat bevindt zich het woonhuis van de eigenaar van de koetserij. Achter het woonperceel is de koetserij (inpandige stalling en opslag koetsen) en paardenstalling gelegen (het 'achterterrein'). De activiteiten vinden inpandig plaats in het koetshuis, de werkschuur en de paardenstalling. Tevens wordt gebruik gemaakt van een carport. Het perceel ten zuiden van het achterterrein wordt gebruikt voor de beweiding van paarden.
Het achterterrein is op de Paterstraat ontsloten door een toegangsweg ten oosten van nummer 9. Ter plaatse geldt een recht van overpad zodat geen sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen. Het terrein zelf is met een schuifpoort via deze weg toegankelijk.
Op 5 maart 2015 is door de Omgevingsdienst Rivierenland een controlebezoek uitgevoerd waarin een inventarisatie is gemaakt van de bestaande (bedrijfs)activiteiten en het gebruik en de inrichting van de verschillende gebouwen. Dit om de uitgangssituatie nogmaals te kunnen vaststellen. Het volledige verslag van dit controlebezoek is opgenomen in bijlage 2. Op figuur 2.1 is de indeling van het terrein weergegeven.
Figuur 2.1 Indeling achterterrein Paterstraat 13-15 (bron: Omgevingsdienst Rivierenland)
Op het achterterrein worden de diverse gebouwen gebruikt voor:
Om bovenstaande activiteiten in het kader van onderhavig bestemmingsplan te bevestigen is op 8 november 2017 een hercontrole uitgevoerd. Het verslag van dit controlebezoek is opgenomen in bijlage 3. Ten opzichte van de situatie op 5 maart 2015 was het aantal paarden teruggebracht naar 4 en worden de bijgebouwen op het woonperceel Paterstraat 13-15 niet langer gebruikt voor opslag ten behoeve van de koetserij.
Ten opzichte van het huidig gebruik van de koetserij zoals beschreven in paragraaf 2.2 en vastgesteld tijdens het controlebezoek van 8 november 2017 is er geen sprake van een wijziging. In het nieuwe bestemmingsplan zijn geen (ruimere) ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. Er worden dan ook geen nieuwe gebouwen mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfsgebouwen zijn ruimtelijk aanvaardbaar omdat de bebouwing aansluit op omliggende bebouwing en nauwelijks zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. De bedrijfsactiviteiten die zijn toegestaan hebben enkel betrekking op de inpandige stalling en opslag van koetsen (inclusief onderhoud en reparatie), de bedrijfsmatige verhuur van koetsen en het houden van maximaal vier paarden. Daarbij zijn de carport en paardenstalling specifiek aangeduid.
Het aantal paarden van vijf, zoals geconstateerd tijdens het bedrijfsbezoek van 5 maart 2015, is teruggebracht naar vier, zoals geconstateerd tijdens het controlebezoek van 8 november 2017. Dit is met een nieuwe melding Activiteitenbesluit gedaan. Het aantal voertuigbewegingen is beperkt van aard. Door het aantal voertuigbewegingen te maximeren aan de hand van de representatieve en incidentele bedrijfssituatie, zijn de geluidsniveaus niet hoger dan de maximaal toelaatbare waarden en grenswaarden conform het Activiteitenbesluit (zie paragraaf 4.5). Omdat een aanvaardbaar akoestisch klimaat ter plaatse van de bijgebouwen op het woonperceel Paterstraat 13-15 niet kan worden gegarandeerd, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en instandhouding van een 2,2 meter hoog geluidsreducerend scherm.
In de uitspraak van 27 september 2017 (zie bijlage 1) heeft de Afdeling duidelijk aangegeven op welke onderdelen het bestemmingsplan 'Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15' aanpassing behoeft. Het betreft de eerder opgenomen verhuur van koetsen als ondergeschikte nevenactiviteit en de aanvaardbaarheid van het akoestische klimaat ter plaatse van de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 13-15.
Verhuur van koetsen
De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 september 2017 aangegeven dat de ondergeschikte verhuur van koetsen in het bestemmingsplan 'Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15' onvoldoende is begrensd. In het akoestisch onderzoek is weliswaar gerekend met het aantal verkeersbewegingen in de representatieve bedrijfssituatie, maar in het bestemmingsplan is niet vastgelegd dat het gebruik van de bedrijfsmatige verhuur van koetsen niet meeromvattend mag worden. Het gebruik is daardoor onvoldoende afgebakend om handhavend op te kunnen treden. In de uitspraak van 24 december 2014 is deze opmerking eerder gemaakt voor de koetserij als hobbymatig gebruik binnen de woonbestemming. Uit het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013' bleek volgens de Afdeling niet wat onder 'hobbymatig gebruik' wordt verstaan.
In het kader van beide uitspraken is onderzocht in hoeverre de verhuur van koetsen als ondergeschikt aan de bedrijfsvoering kan worden gezien en op welke manier deze ondergeschiktheid kan worden vastgelegd. Op het achterterrein worden 25 antieke koetsen opgeslagen, als gevolg van een opgebouwde verzameling. Naast de hoofdfunctie (verzamelen, restaureren en repareren) worden de koetsen verhuurd inclusief paard(en) en koetsier. De koetsier betreft in de eerste plaats de eigenaar die bij uitzondering wordt bijgestaan door derden. De verhuuractiviteiten zijn functioneel verbonden en direct gerelateerd aan de ter plaatse opgeslagen koetsen, de ter plaatse gestalde paarden en de drijver van de koetserij. De verhuuractiviteit is afhankelijk van en kan niet zonder de hoofdactiviteit worden uitgevoerd. De verhuur kan daarmee geen zelfstandige tak worden en is als ondergeschikt beschouwd.
Om de ondergeschiktheid te borgen moet een norm worden gesteld die gerelateerd kan worden aan de verhuur van koetsen en die afgezet kan worden tegen een totaal. Omdat overlast van de verhuur van koetsen vooral wordt ervaren door de verkeersbewegingen bij verhuuractiviteiten vanwege het betreden en verlaten van het achterterrein, is het maximeren van het aantal verkeersbewegingen het meest effectief. De representatieve bedrijfssituatie gaat echter uit van het totale aantal verkeersbewegingen en niet alleen van het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de koetsenverhuur. Het is niet mogelijk de verkeersbewegingen te duiden die enkel gerelateerd zijn aan de koetsenverhuur omdat voor de verschillende activiteiten gebruik wordt gemaakt van dezelfde gemotoriseerde voertuigen.
Het maximeren van het totaal aantal verkeersbewegingen volgens de representatieve bedrijfssituatie is dan het meest effectief. De verhuur van koetsen als zelfstandige activiteit is met het gemaximeerde aantal verkeersbewegingen bovendien niet mogelijk. Daarmee wordt niet alleen (indirect) geborgd dat de koetsenverhuur geen zelfstandige activiteit kan vormen maar wordt tevens een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de aangrenzende percelen genormeerd.
Om aanvullend aan te geven dat de verhuur een niet-zelfstandig onderdeel is van de koetserij, is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat de verhuur geen zelfstandige activiteit kan zijn (artikel 3.1). Met de hierna uitgewerkte maximering van het totale aantal verkeersbewegingen wordt tevens geborgd dat de koetsenverhuur geen zelfstandige activiteit kan vormen.
Maximeren gemotoriseerde verkeersbewegingen
Om een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de aangrenzende percelen te kunnen garanderen en de mogelijkheid te bieden om handhavend op te kunnen treden dient de representatieve bedrijfssituatie te worden vastgelegd. De representatieve bedrijfssituatie blijkt uit het akoestisch onderzoek zoals opgesteld door Peutz (zie bijlage 4). De koetserij beschikt over een bestelwagen, een personenauto (pick-up), een vrachtwagen en een heftruck. In het onderzoek is uitgegaan van 2 vrachtwagenbewegingen, 4 bestelwagenbewegingen, 4 personenautobewegingen en een heftruck met een voertuigactiviteit van 15 minuten per dag. In de bewegingen is het wekelijks afvoeren van mest meegenomen. Akoestisch relevante activiteiten vinden alleen plaats tussen 7.00u en 19.00u. Bij een maximum aantal van 10 (gemotoriseerde) verkeersbewegingen binnen deze tijdspanne per dag waarvan maximaal 2 vrachtwagenbewegingen, wordt voldaan aan de gestelde geluidsnormen (zie paragraaf 4.5). Het maximale aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen ter plaatse van de ontsluiting van het achterterrein is daarom opgenomen in de regels (artikel 4.3.2).
Een onderscheid wordt gemaakt in vrachtwagenbewegingen en overige bewegingen. Door het opnemen van een definitie voor 'vrachtwagen' in de begripsbepalingen (artikel 1.40), is duidelijk dat overige voertuigen zoals een bestelauto en een pick-up niet als vrachtwagen worden aangemerkt en dus onder de overige verkeersbewegingen vallen. Als begripsbepaling voor vrachtwagen is de definitie van 'vrachtauto' uit artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) gebruikt: 'een motorvoertuig, niet ingericht voor het vervoer van personen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3.500 kg'. Ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 wordt onder bestelauto verstaan 'een motorvoertuig, bestemd voor het vervoer van goederen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3.500 kg'. Een bestelauto in de zin van de RVV 1990 voldoet derhalve niet aan de in artikel 1, lid 1.54 van de planregels opgenomen definitie van een vrachtauto. Ook een pick-up valt niet onder deze definitie. Aanhangers en trailers vormen onderdeel van een verkeersbeweging en veroorzaken geen eigen of afwijkende geluidbelasting.
In het akoestisch onderzoek worden naast de representatieve bedrijfssituatie ook twee incidentele bedrijfssituaties beschreven. De eerste betreft het brengen van voer voor de paarden met een vrachtwagen door derden. Dit betreft twee vrachtwagenbewegingen op maximaal drie dagen in het jaar die eventueel kunnen worden gepland op een dag dat de eigen vrachtwagen niet vertrekt. Alleen dan past deze incidentele bedrijfssituatie binnen het totaal aantal vastgelegde gemotoriseerde verkeersbewegingen. De tweede situatie betreft het brengen van hooi of stro met een tractor. Enkele dagen (maximaal 6) per jaar kan een tractor (met aanhanger) twee maal op één dag het bedrijf bezoeken (derhalve 4 tractorbewegingen op de betreffende dag). Voor deze incidentele bedrijfssituatie mag gedurende maximaal zes dagen per jaar worden afgeweken van het vastgestelde gemaximeerde aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen.
Geluidbelasting op bijgebouwen Paterstraat 13-15
Uit het akoestisch onderzoek zoals opgesteld door Peutz (zie bijlage 4) blijkt dat de geluidsuitstraling van de koetserij acceptabel is en dat de koetserij voldoet aan de geluidvoorschriften die gelden op grond van het Activiteitenbesluit. In paragraaf 4.5 is het akoestisch onderzoek samengevat. Om te garanderen dat de geluidswaarden geborgd zijn zoals deze volgen uit het onderzoek van Peutz, is het maximum aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen tussen 7.00u en 19.00u op basis van de representatieve bedrijfssituatie in de regels opgenomen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling (14 december 2016) is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen (artikel 3.4.1) voor de realisatie en instandhouding van een 2,2 meter hoog geluidsreducerend scherm aangezien de geluidsbelasting op de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 13-15 de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit van 50 dB overschrijdt. Door de plaatsing van een scherm op de achterperceelsgrens van het woonperceel Paterstraat 13-15 wordt wel aan deze grenswaarde voldaan. In figuur 2.2 is de locatie van het geluidscherm aangegeven. De richtwaarde van 45 dB wordt nog wel overschreden, maar aanvaardbaar geacht. De gronden met de bestemming 'bedrijven' kunnen enkel ten behoeve van deze bestemming worden gebruikt indien en zolang het geluidsreducerende scherm is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Een nadere toelichting is gegeven in paragraaf 4.5.
Figuur 2.2 Locatie geluidscherm (aangegeven in rood)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (nationale belangen) uit de Structuurvisie. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen die stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de laddertoets moet worden uitgevoerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt de huidige situatie vastgelegd. Er is geen sprake van ontwikkelruimte waardoor geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de 'Ladder voor duurzame ontwikkeling'. Er zijn voor het plangebied geen rijksbelangen van toepassing met uitzondering van bescherming van de radarzone van Volkel. Deze is middels een vrijwaringszone beschermd.
Omgevingsvisie Gelderland (2014)
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten hebben de omgevingsvisie vastgesteld op 9 juli 2014. In de Omgevingsvisie zijn twee
hoofddoelen geformuleerd:
Binnen het doel 'duurzame economische structuurversterking' wordt ingezet op het verbeteren van de
economische structuur. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten waarbij oog is
voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Deze versterking van de economie zal minder in het teken
staan van denken in termen van 'groei' maar meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het
bestaande'.
Binnen het doel ' borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving' is gekozen voor het
waarborgen en verder ontwikkelen van de kwaliteiten van Gelderland. Dit uit zich in een aantrekkelijke
leefomgeving met een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde
en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Bij ruimtelijke initiatieven wordt bij
toepassing van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik gekeken naar kwaliteiten van de
ontwikkeling en het gebied. De ladder is het afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke
ontwikkelingen. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik is uitgewerkt in de Verdieping van de
Omgevingsvisie. De Ladder wordt toegepast op stedelijke ontwikkelingen.
Het doel van het bestemmingsplan is het vastleggen van de bestaande situatie. De bedrijfsvoering vindt plaats op een bestaand terrein. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag waardoor toetsing aan de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het vastleggen van de bestaande situatie past in de ontwikkeling van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande' Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.
Omgevingsverordening Gelderland (2014)
De regels in de Omgevingsverordening Gelderland zijn 24 september 2014 door Provinciale Staten
vastgesteld. De verordening is het juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid te zekeren waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. In de verordening zijn o.a. regels opgenomen voor bestemmingsplannen, ruimtelijke ontwikkeling, milieu, ontgrondingen, water en verkeer. De omgevingsverordening is digitaal raadpleeg gemaakt. Voor het projectgebied zijn de volgende kaarten van belang:
Windenergie
Windenergie op locatie is uitgesloten wegens provinciaal beleid. Realisatie van windenergie is geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan.
Erfgoed
Het plangebied is gelegen in een molenbiotoop. De belangen van de molen worden via een aanduiding op de kaart met bijbehorende regeling gewaarborgd.
Glastuinbouw
Het plangebied is gelegen in een gebied waar een tijdelijk verbod geldt voor hervestiging, nieuwvestiging of uitbreiding van glastuinbouw. Realisatie van glastuinbouw is geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Er is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe bebouwing buiten het bestaand perceel. De belangen van de molen (molenbiotoop) zijn geborgd via een aanduiding met bijbehorende regeling. De Omgevingsverordening staat de ontwikkeling niet in de weg.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt als bedoeld in het Bro (zie paragraaf 3.1). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet bedoeld voor een ruimere uitleg dan de omschrijving in het Bro en is daarom evenmin van toepassing.
Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel
Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+'.
De structuurvisie bestaat uit twee delen die samen het ruimtelijk casco vormen; een analysefase, waarin de uitgangspunten zijn beschreven en een visiefase met de ruimtelijke koers. In een apart deel 'projectenplan' zijn ruimtelijke opgaven opgenomen voor de korte en middellange termijn. In het ruimtelijk casco wordt de zogenaamde lagenbenadering toegepast om de duurzame ruimtelijke waarden in beeld te brengen (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Lagenbenadering Maasdriel (bron: Structuurvisie gemeente Maasdriel)
Het bestemmingsplan leidt niet tot een aanpassing ten opzichte van de bestaande situatie. De locatie is gelegen aan de zuidkant van de kern Kerkdriel. Het plangebied is onderdeel van de 'bestaande kern/lint' (zie figuur 3.2). De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van nieuwe ruimtevragen. Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden voor uitbreiden. Bestaande uitbreidingen, die reeds planologisch vastliggen, dienen afgerond te zijn voordat nieuwe uitbreidingen in aanmerking komen. Bedrijvigheid is mogelijk in de kernen en linten. Het gaat dan om kleinschalige (onder andere aan huis verbonden) bedrijvigheid of recreatief gebruik (zoals bed & breakfasts). De gemeente Maasdriel stimuleert de vorming van woonwerklandschappen: woongebieden waar ruimte is voor werken aan huis. Dit soort landschappen kan onder andere gevormd worden in bestaande kernen en linten. In deze gebieden is sprake van een
functiemenging van wonen en werken. Er wordt ruimte geboden voor de vestiging van zzp’ers. Hierbij gaat het met name om kleinschalige bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2.
Figuur 3.2 Uitsnede Structuurvisie gemeente Maasdriel met markering plangebied (blauw)
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan wordt de huidige situatie planologisch vastgelegd. Er wordt geen ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen. De koetserij is een passende functie op de locatie en past in de lijn van de woonwerklandschappen. Voor het afweegbare gebied achter de koetserij zijn geen concrete plannen in ontwikkeling of voorbereiding. Het bestemmingsplan is daarom in lijn met het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie.
Toetsingskader
Erfgoedwet
In de Erfgoedwet wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Op 18 april 2013 is het Archeologiebeleid Maasdriel 'Aantrekkelijk verleden tussen de rivieren' vastgesteld. Voor wat betreft archeologie is in het beleid is onderscheid gemaakt tussen verschillende verwachtingswaarden. Deze verwachtingswaarden zijn vertaald in zogenaamde dubbelbestemmingen. Afhankelijk van de archeologische verwachting is er een vergunningstelsel gekoppeld. Indien grondroerende werkzaamheden plaatsvinden, dienen de archeologische waarden middels een rapport aangetoond te worden.
Onderzoek en conclusie
De gronden van het plangebied hebben op basis van het archeologisch beleid deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Indien er grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en de bodem dieper dan 30 cm onder maaiveld wordt geroerd, is nader onderzoek nodig. In voorliggend plan worden geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden is de dubbelstemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
In het vigerend bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Bedrijven' voor 'transportbedrijf'. Er is geen sprake van een functiewijziging aangezien de bedrijfsbestemming niet wijzigt. Er is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering.
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Gelderland
In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en maakt tevens geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' is gelegen op een afstand groter dan 3 km. Een toename van de stikstofdepositie wordt uitgesloten mede gelet op het conserverend karakter van het bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er zijn geen (bouwkundige) werkzaamheden voorzien. De huidige bebouwing blijft staan. Van een mogelijke aantasting van beschermde soorten is geen sprake.
Conclusie
De vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Onderzoek is niet noodzakelijk aangezien er geen (bouwkundige) werkzaamheden voorzien zijn. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Waterbeheer en watertoets
Bij ruimtelijke plannen dient in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Aangezien er in het bestemmingsplan geen wijzigingen optreden ten opzichte van de huidige situatie is apart overleg met het waterschap niet noodzakelijk.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het ontwikkelingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben samen met waterschap Rivierenland het waterplan 'Bommelerwaard' opgesteld. Het waterplan formuleert de doelstellingen die deze partijen hebben voor het toekomstige waterbeheer. Het streven is gericht op het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Daarnaast worden oplossingen geformuleerd voor de vastgestelde knelpunten.
Het waterplan streeft naar een gezond, veerkrachtig en duurzaam watersysteem dat gewaarborgd blijft voor de toekomst en waarin een zodanig kwalitatief en kwantitatief beheer wordt gevoerd, dat alle relevante gebruiksfuncties kunnen worden vervuld, het beschikbare water optimaal beleeft en gebruikt kan worden en het een bijdrage levert aan een aantrekkelijke leefomgeving voor de inwoners van de gemeenten.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is vrijwel geheel verhard met klinkers en betonverharding. Daarnaast zijn er diverse gebouwen aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,4 en de 0,8 m onder het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 0,8 m onder het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolsysteem.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in bestemmingsplannen aandacht te worden besteed aan de afstemming tussen (potentieel) hinderlijke functies en milieugevoelige functies (zoals woningen). Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Een koetserij is niet specifiek als activiteit opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, in tegenstelling tot bijvoorbeeld maneges en paardenfokkerijen (allebei categorie 3.1, richtafstand 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk). Op korte afstand van het bedrijfsperceel zijn echter woningen gelegen, zodat een nadere motivering noodzakelijk is. Gezien de aard en omvang van de activiteiten zijn de thema's geluid en geur maatgevend.
Geluidhinder
Door Adviesbureau Peutz is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen in de directe omgeving (Paterstraat 7, 9, 11, 13-15, 17 en 19) en de bijgebouwen van de woningen Paterstraat 9, 11, 13-15 en 17 (23 november 2017). Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 4. In onderstaande paragraaf is een samenvatting van het onderzoek en de resultaten opgenomen. Op grond van opgave van de activiteiten, ervaringsgegevens e.d. zijn akoestische rekenmodellen opgesteld voor onderhavige situatie. Met behulp van de rekenmodellen, aangevuld met specifieke bedrijfsvoeringsgegevens voor de representatieve bedrijfssituatie en de niet-representatieve incidentele bedrijfssituaties, zijn de te verwachten geluidniveaus vanwege het bedrijf in de omgeving berekend.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Als het gaat om de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege de representatieve bedrijfssituatie wordt ter plaatse van de woningen voldaan aan de richtwaarden voor gebiedstype 'rustige woonwijk' zoals vastgelegd in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', te weten 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de incidentele situatie met tractorbezoek bedragen bij de woningen eveneens niet hoger dan de richtwaarde. Het incidenteel lossen van voer leidt alleen bij de woning Paterstraat 9 tot een niet significante overschrijding van de richtwaarde van 45 dB(A). Dat is voor slechts incidenteel (maximaal 3 dagen per jaar) en alleen in de dagperiode optredende bedrijfssituatie zonder meer als acceptabel aan te merken. Tevens worden de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode, niet overschreden in zowel de representatieve bedrijfssituatie als in de beschouwde incidentele bedrijfssituaties.
De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de bijgebouwen op de percelen Paterstraat 9, 11 en 17 zijn gelijk aan, dan wel 1 dB(A) hoger dan de richtwaarde voor gebiedstype 'rustige woonwijk' in de dagperiode, te weten 45 dB(A) en 46 dB(A). In de avond- en nachtperiode zijn geen relevante geluidbronnen in bedrijf, zodat aan de voornoemde richtwaarden wordt voldaan. Verder worden de grenswaarden zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit bij de bijgebouwen niet overschreden. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn zonder meer als acceptabel aan te merken.
Ter plaatse van de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 13-15 worden de voornoemde richtwaarden wel overschreden. Het is mogelijk de geluidsniveaus ter plaatse van de bijgebouwen terug te brengen tot onder de grenswaarde van 50 dB(A) door middel van het plaatsen van een 2,2 m hoge geluidsafscherming tussen de bijgebouwen en de koetserij, te weten 48 dB(A). De richtwaarde van 45 dB(A) wordt met deze voorziening nog overschreden, maar gezien het feit dat het een geringe overschrijding betreft van maximaal 3 dB(A) en het hier geen woningen maar bijgebouwen betreft waarin geen zelfstandige bewoning is toegestaan, wordt de overschrijding acceptabel geacht. Om de realisatie en instandhouding van de geluidswerende voorziening te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de gebruiksregels van de bedrijfsbestemming (artikel 3.4.1). Het geluidsscherm dient te worden opgericht en in stand gehouden op de op de verbeelding vastgelegde locatie. De voorwaardelijke verplichting is tevens gekoppeld aan een gebruiksverbod in artikel 8.1 onder h.
Maximale geluidniveaus
De berekende maximale geluidniveaus vanwege de representatieve bedrijfssituatie zijn ter plaatse van de woningen niet hoger dan de maximale richtwaarden en de maximaal toelaatbare waarden en grenswaarden conform het Activiteitenbesluit van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Een incidenteel tractorbezoek leidt alleen bij de woning Paterstraat 11 tot een niet significante overschrijding van de richtwaarde van 70 dB(A). Dat is voor een slechts incidenteel (maximaal 6 dagen per jaar) en alleen in de dagperiode optredende bedrijfssituatie zonder meer als acceptabel aan te merken.
De geluidbelasting vanwege verkeer van en naar het bedrijf is normaliter niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit de Circulaire van 29 februari 1996.
De berekende maximale geluidsniveaus bij de bijgebouwen zijn 1 dB(A) - 12 dB(A) hoger dan de richtwaarde van 70 dB(A). De geluidniveaus worden met name veroorzaakt door voertuigbewegingen gerelateerd aan het laden en lossen. Aangezien het aantal voertuigbewegingen relatief beperkt is en het geen woningen betreft maar bijgebouwen, zijn de optredende geluidniveaus als acceptabel aan te merken. De grenswaarde van 70 dB(A), zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, is niet van toepassing op laad- en losactiviteiten in de dagperiode. Vanwege activiteiten anders dan laden en lossen treden ter plaatse van de bijgebouwen normaliter geen maximale geluidniveaus op hoger dan 70 dB(A).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de geluiduitstraling vanwege de koetserij acceptabel is en dat de koetserij ruimschoots voldoet aan de geluidvoorschriften die gelden op grond van het Activiteitenbesluit. Ook de geluidsniveaus op de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 13-15 zijn acceptabel na realisatie en in stand houding van een 2,2 meter hoog geluidsscherm. Voor wat betreft het aspect geluid is de koetserij derhalve planologisch inpasbaar.
Geurhinder
Wat betreft het thema geur is van belang dat de inrichting momenteel valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en volgens de meest recente melding ter plaatse maximaal 4 paarden worden gehouden. Wanneer sprake is van minder dan 5 paarden is de afstandseis van 50 meter (gemeten tussen emissiepunten en gevel woningen) zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, niet van toepassing is. De minimale afstand tussen de stal en de woningen aan de Paterstraat bedraagt 30 meter. Door het zeer beperkte aantal paarden kan worden uitgesloten dat op 30 meter van de stal sprake is van een relevante geurbelasting. De mestplaat wordt niet meer gebruikt (de vaste mest wordt op een kar verzameld en direct afgevoerd). Gezien het beperkte aantal paarden, de ligging van de dierverblijven ten opzichte van de woningen, het feit dat de mest direct na het uitmesten van de stallen wordt afgevoerd en het ontbreken van klachten op dit punt, wordt geconcludeerd dat geen sprake is van relevante geurbelasting ter plaatse van de omliggende woningen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de bestemmingsregeling wordt afgestemd op de huidige bedrijfssituatie en geen ruimte biedt voor een relevante uitbreiding van de bedrijfssituatie. Hiermee is geborgd dat ook in de toekomst geen onaanvaardbare situaties ontstaan.
Conclusie
De activiteiten op het perceel Paterstraat 13-15 leiden niet tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die gevolgen hebben voor externe veiligheid. Er vindt eveneens geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats in de directe nabijheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten via de Paterstraat. De Paterstraat kent een maximumsnelheid van 50 km/h. De Paterstraat ligt aan de zuidzijde van de kern Kerkdriel. De Paterstraat is via de Duitse Weistraat en Wordenseweg ontsloten op de provinciale weg N831. Deze weg vormt de verbinding tussen de rijksweg A2 en provinciale weg N322 (Zaltbommel - Beneden-Leeuwen).
Verkeersgeneratie en parkeren
In het bestemmingsplan zijn enkel de bestaande activiteiten planologisch mogelijk gemaakt. Ten opzichte van de bestaande bestemming (transportbedrijf) is er sprake van minder verkeersbewegingen zoals in paragraaf 4.5 is aangegeven. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor intensivering van de bedrijfsactiviteiten waardoor er geen toename van verkeersgeneratie mogelijk is. De parkeerbehoefte wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgevangen. Het plangebied biedt daartoe voldoende mogelijkheden omdat de gebruiksmogelijkheden van het terrein beperkt zijn en op het terrein een ruime carport staat die ook als zodanig is bestemd. In hoofdstuk 2 is nader ingegaan op het huidig en toekomstig gebruik inclusief de ontwikkelingen met betrekking tot verkeersgeneratie.
Conclusie
De ontsluiting van de locatie is voor het gemotoriseerd verkeer goed. Ten opzichte van de huidige situatie vindt er geen wijziging plaats met betrekking tot de verkeersgeneratie en parkeren. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt waarvoor akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) vereist is. Er vindt daarnaast geen reconstructie plaats van aansluitingen op wegen. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Ten opzichte van de huidige situatie wijzigt er qua bedrijfsvoering niks. Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan waar de toevoeging 'transportbedrijf' is opgenomen, is sprake van een afname van vervoersbewegingen. Het project heeft derhalve een effect minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³) en valt onder het besluit 'Niet in betekenende mate'. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Voorliggend bestemmingsplan legt de huidige situatie vast. Er is geen ontwikkelruimte opgenomen waardoor het plan conserverend van aard is. De huidige bebouwing en de gewenste gebruiksmogelijkheden zijn gedetailleerd vastgelegd.
In het bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan. Daarnaast is de regeling afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel'.
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn daarnaast eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
De in het plangebied aanwezige bestemming 'Bedrijf' bestaat uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is over het algemeen een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen en overkappingen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder bijvoorbeeld de bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage. In een bestemmingsplan kunnen eveneens functieaanduidingen - voor specificatie van gebruiksmogelijkheden - of bouwaanduidingen - voor bijvoorbeeld de wijze van bouwen en de verschijningsvorm - worden opgenomen.
In het bestemmingsplan is een functieaanduiding opgenomen voor de ontsluiting ten behoeve van de koetserij. Aan deze functieaanduiding is in de regels het maximum aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen gekoppeld. Bouwaanduidingen zijn opgenomen voor het te realiseren geluidsscherm aan de achterzijde van het perceel Paterstraat 13-15 en voor de carport en de paardenstalling op het perceel van de koetserij.
Tevens zijn gebiedsaanduidingen opgenomen voor de vrijwaringszone van de radar in Volkel en de vrijwaringszone voor de molenbiotoop. Hiervoor zijn specifieke regels van toepassing.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Deze worden hieronder toegelicht.
Begrippen (artikel 1)
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Het hoofdstuk bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan. Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.
Bedrijf (artikel 3)
In deze bestemming is enkel een koetserij toegestaan. De activiteiten die ter plaatse van de koetserij mogen worden uitgeoefend, zijn gebaseerd op de huidige bedrijfssituatie. Dit betreffen:
Daarbij zijn de carport en paardenstalling specifiek aangeduid. Ook voor het geluidsreducerende scherm aan de achterzijde van het perceel Paterstraat 13-15 is een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat het scherm met een hoogte van 2,2 meter wordt geplaatst en in stand wordt gehouden. Het scherm dient voor een acceptabele geluidsbelasting ter plaatse van de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 13-15.
Wonen (artikel 4)
Op basis van de eigendomssituatie is de toegangsweg naar het bedrijfsperceel voorzien van de bestemming 'Wonen'. In deze bestemming is het gebruik van gronden voor wonen mogelijk. Bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen en ontsluiting van percelen zijn eveneens toegestaan.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 december 2016 geconcludeerd dat de ontsluiting van percelen uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de binnen de bestemming 'Wonen' toegelaten functies en niet ten behoeve van het achtergelegen bedrijfsperceel waaraan de bestemming 'Bedrijf' is toegekend. Door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting' is het gebruik van de gronden voor ontsluiting ten behoeve van het achtergelegen bedrijfsperceel mogelijk gemaakt. Naar aanleiding van de resultaten uit het akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting ter plaatse van de bijgebouwen op de woonpercelen aan de Paterstraat is het maximum aantal verkeersbewegingen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting' vastgelegd.
Waarde - Archeologie 6 (artikel 5)
Een deel van de gronden binnen het plangebied zijn aangeduid als 'Waarde - Archeologie 6' (zie ook paragraaf 4.1). In de regels is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen vanaf een oppervlakte van 5.000 m² en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
Artikel 6 t/m 12
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen en gebruik. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene aanduidingsregels, gebruiksregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels en overige regels. In de overige regels zijn bepalingen opgenomen over dubbelbestemmingen, parkeernormen en andere wettelijke regelingen.
Artikel 13 en 14
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden vastgesteld welke kosten de gemeente en de initiatiefnemer op zich neemt. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Aangezien er in het plan geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden maar enkel de bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan vanaf 30 november 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. De ingekomen zienswijze is in de 'Zienswijzennota' samengevat en van een gemeentelijk standpunt voorzien. In de Zienswijzennota zijn eveneens twee ambtshalve wijzigingen opgenomen. De Zienswijzennota is opgenomen in bijlage 5.