Plan: | Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1146-VG01 |
Maasdriel
bestemmingsplan
identificatie | planstatus | |
identificatiecode: | datum: | status: |
NL.IMRO.0263.BP1146-VG01 | 2016-05-27 | concept |
2016-07-04 | voorontwerp | |
projectnummer: | 2017-11-16 | ontwerp |
2015.ZITT.008 | 2018-02-22 | vastgesteld |
opdrachtleider: | ||
mr. A.J.C.A. van Zitteren | ||
De eigenaar van het perceel met kadastraal nummer gemeente Maasdriel, sectie N, nummers 3185 en 2918, gelegen aan de Wiekerseweg wil op dit perceel één vrijstaande grondgebonden (bedrijfs)woning realiseren.
Figuur 1.1: Percelen aan de Wiekerseweg waar het planinitiatief wordt gerealiseerd
Het perceel heeft een oppervlakte van bijna 2.400 m2 en was agrarisch in gebruik. Een gedeelte van het perceel is op dit moment in gebruik als gazon/tuin en deels nog als weide. Op het perceel staat geen bebouwing meer (oorspronkelijk kassen zijn verwijderd).
De realisatie van een woning ter plaatse is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Om medewerking te verkrijgen heeft initiatiefnemer een verzoek bij de gemeente ingediend. Het initiatief is met de gemeente besproken en de gemeente Maasdriel heeft bij schrijven van 1 december 2015 aangegeven onder voorwaarden medewerking te zullen verlenen aan de realisatie van één woning op deze locatie.
Hieronder zijn de relevante voorwaarden aangegeven:
In voorliggend bestemmingsplan is de voorgestane ontwikkeling met de daarbij behorende voorwaarden getoetst aan het relevant beleidskader en de milieu- en ruimtelijke aspecten.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van één vrijstaande grondgebonden (bedrijfs)woning mogelijk gemaakt en de daaraan verbonden voorwaarden voor zover planologisch-juridisch relevant uitgevoerd.
Figuur 1.2: topografische ligging plangebied
Het plangebied ligt hemelsbreed 1,5 km ten noordwesten van de kern Kerkdriel en is gelegen aan het Wiekerseweg en de Luttel Inghweg. De percelen zijn gelegen in het buitengebied en zijn gesitueerd aan een lint met woon- en agrarische functies.
Figuur 1.3: situering plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied binnendijks' vastgesteld door de gemeenteraad op 22 februari 2006 (G.S. 17 oktober 2006/RvSt 13 februari 2008) alsmede 'Buitengebied herziening 2009, reparatieplan (BP 1065) vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2012 (RvSt 24 oktober 2012).
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3 van het bestemmingsplan). Binnen de bestemming is toegestaan agrarisch grondgebruik. Ter plaatse van de aanduiding agrarisch bouwperceel met de aanduiding 'Champignons' aan de Wiekerseweg is de vestiging van een agrarisch bedrijf, agrarische bedrijfsgebouwen en 2 agrarische bedrijfswoningen toegestaan. Champignonbedrijven zijn uitsluitend toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'champignons'.
Op het perceel aan de Luttel Inghweg zijn een agrarische bedrijfswoning (max 750 m3), agrarische bedrijfsgebouwen (geen begrenzing – binnen het aangeduide bouwperceel) en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (specifieke maatvoering) toegestaan. Er is dus een bouwtitel aanwezig voor de realisatie van een agrarische bedrijfswoning voor een actief agrarisch bedrijf. Op het perceel is 295 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig gerelateerd aan champignonteelt (niet actief).
Via het VAB-beleid bestaan er mogelijkheden om te slopen en te komen tot vervangende nieuwbouw.
Figuur 1.4: vigerend bestemmingsplan Buitengebied
Inmiddels is naast deze planherziening ook het totale bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Maasdriel onderhevig aan een herziening. Daarvoor is een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht. Het betreffende plan 'Buitengebied herziening 2016' heeft als ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen van 20 juli tot en met 30 augustus 2017 en zal in de loop van 2017 vastgesteld gaan worden.
Op de volgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van het plangebied zoals dat in het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016' is bestemd.
Figuur 1.5: plangebied Wiekerseweg e.o. in het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016'
Hoofstuk 1 beschrijft de aanleiding van de planherziening. In hoofdstuk 2 planbeschrijving, wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten (ruimtelijke en milieutechnische haalbaarheid). Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de juridische aspecten van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Situering plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Wiekerseweg. Binnen het plangebied bevinden zich twee bedrijfswoningen en een aannemersbedrijf (kantoor + opslag) alsmede een gazon, vijver en weiland en moestuin met aan de overzijde van de Wiekerseweg een kersenstal en fruitbomen. Aan de noordzijde bevindt zich verruigd terrein met daarachter een woonperceel. Ten zuiden bevindt zich akker- en weideland met enkele (woon)boerderijen.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied
Historisch gebruik
Volgens historisch kaartmateriaal uit de periode 1800 - 1950 was het plangebied destijds in agrarisch gebruik en werd extensief bewoond. Na 1950 is het plangebied deels bebouwd met een aantal opstallen. In de tweede helft van de 20e eeuw zijn wel enkele kassen aanwezig geweest, maar verder is het plangebied altijd onbebouwd gebleven. Ten zuiden van het plangebied, ter plaatse van Wiekerseweg 4, is al vanaf het begin van de 19e eeuw bebouwing aanwezig geweest evenals ten noordwesten en ten noordoosten van het plangebied (bebouwde erven).
Figuur 2.2: historische ontwikkeling omgeving Wiekerseweg
Huidig gebruik
Het plangebied is momenteel deels agrarisch in gebruik met fruitbomen (perceel ten westen van de Wiekerseweg met een kersenstal ten behoeve van de verkoop van kersen en het perceel aan de Luttel Inghweg). Op het perceel aan de Luttel Inghweg bevindt zich bovendien nog bedrijfsbebouwing (niet bedrijfsmatig actieve champignoncellen).
Aan de oostzijde van de Wiekerseweg bevindt zich het aannemersbedrijf (kantoor + opslag) van initiatiefnemer alsmede twee bedrijfswoningen, waaronder het woonhuis van initiatiefnemer Verder bestaat het plangebied uit gazon/weiland en een bergingsvijver.
Figuur 2.3: foto's huidige situatie projectlocatie (woonperceel) van toekomstig te realiseren woning
Figuur 2.4: Wiekerseweg
Figuur 2.5: bedrijfswoning (in verbouwde champignoncellen) aan de Wiekerseweg 4
Figuur 2.6: kersenstal aan de Wiekerseweg
Figuur 2.7: bedrijfsbebouwing (champignoncellen) en fruitbomen aan de Luttel Inghweg
Toekomstige inrichting plangebied Wiekerseweg 6
In het plangebied is één nieuwe vrijstaande grondgebonden woning voorzien. Aan de medewerking heeft de gemeente Maasdriel enkele voorwaarden verbonden die meegenomen zijn in de planontwikkeling. Het betreft onder meer de sloop van bedrijfsbebouwing (champignoncellen en een romneyloods).
Figuur 2.8: bebouwingsbeeld – nieuwe situatie
De huidige bedrijfswoning van initiatiefnemer aan de Wiekerseweg 6 zal worden vervangen door een nieuwe bedrijfswoning behorende bij het bestaande aannemersbedrijf. De nieuwbouw zal centraal op het nieuw in te richten woonperceel met vijver, gazon en tuin worden gerealiseerd.
De bestaande woning aan de Wiekerseweg 6 zal na realisatie van de nieuwbouw en inhuizing worden gesloopt.
De tweede bedrijfswoning aan de Wiekerseweg (verbouwde champignoncellen) blijft bestaan en zal als burgerwoning planologisch worden bestemd. Sloop en nieuwbouw binnen het bouwvlak is in de toekomst mogelijk. Gedacht wordt aan de realisatie van een duurzame en levensloopbestendige grondgebonden vrijstaande burgerwoning.
Het bestaande bedrijfsgebouw (kantoor en opslag) ten dienste van het aannemersbedrijf van initiatiefnemer blijft bestaan en wordt bestemd als 'Bedrijf' (maximaal milieucategorie 2) met een maximaal bedrijfsoppervlak van 1.000 m2.
De bestaande toegangsweg naar het aannemersbedrijf blijft als tijdelijke ontsluiting voor het aannemersbedrijf bestaan. Om het gewenste woon- en verblijfsklimaat van de woning te kunnen waarborgen is uitsluitend in de dagperiode autoverkeer en incidenteel vrachtverkeer toegestaan.
Door middel van de toegangspoort kan de betreffende maatregel ook effectief uitgevoerd worden.
Na sloop van de bestaande woning aan de Wiekerseweg zal er een nieuwe toegangsweg ter plaatse van de gesloopte woning worden gerealiseerd. Deze toegangsweg zal als definitieve ontsluiting van het aannemersbedrijf gaan fungeren. De tijdelijke toegangsweg zal daarna komen te vervallen en betrokken worden bij het woonperceel.
Figuur 2.9: Tijdelijke toegangsweg aannemersbedrijf
Figuur 2.10: impressies woning (bron: Van EgmondTotaalArchitectuur)
De nieuwe woning met landhuis uitstraling wordt centraal gepositioneerd op het woonperceel, heeft een inhoudsmaat van maximaal 880 m3 en zal worden gebouwd in twee bouwlagen met kapconstructie.
Figuur 2.11: begane grondlaag
Figuur 2.12: verdieping
De maximale goothoogte van het hoofgebouw bedraagt circa 3 meter en de bouwhoogte zal maximaal 8,50 bedragen. De nokrichting van het hoofdgebouw is haaks op de Wiekerseweg gericht.
Onder het hoofgebouw is een kelderruimte voorzien met een bouwdiepte van maximaal 3 meter.
Aan de noordkant van de woning (het perceel) is de ontsluiting op de Wiekerseweg voorzien.
Figuur 2.13: doorsnede woning
Aan de zuidzijde van woning wordt een grote tuin met gazon, boombeplanting en bergingsvijver aangelegd vanwege de gewenste bezonning. Het geheel zal landschappelijk ingepast worden nadat de bestaande woning Wiekerseweg 6 is gesloopt.
Toekomstige inrichting plangebied Luttel Inghweg 4
In onderhavige planontwikkeling wordt tevens het vigerende bouwperceel aan de Luttel Inghweg 4 weggehaald ten behoeve van de legalisering van de zonder omgevingsvergunning opgerichte kersenstal aan de Wiekerseweg.
Figuur 2.14: locatie Luttel Inghweg 4
Toekomstige inrichting plangebied Wiekerseweg ongenummerd (kersenstal)
De kersenstal wordt in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch ingepast door middel van een bouwvlak, zodat een omgevingsvergunning kan worden verleend (ten behoeve van de legalisatie van de kersenstal).
Figuur 2.15: toekomstige inrichting plangebied Wiekerseweg ongenummerd (kersenstal)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie ligt in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd en doordat er veranderende omstandigheden zijn zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk onderscheidt hiertoe 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen. Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden onderbouwd.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als beschreven in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavig bestemmingsplan. Aan dit belang wordt in deze paragraaf hierna nader op ingegaan.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en conflicteert niet met nationale belangen. Hetgeen betekent dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Het Barro geeft de juridische kaders en bevat algemene regels die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen ter borging van het vigerend ruimtelijk rijksbeleid. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen (indirecte doorwerking via provinciaal medebewind).
Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en in werking getreden op 30 december 2011. Op 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro vastgesteld.
Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.
Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit en kan worden afgeleid of er wel of geen nationale belangen in het geding zijn.
Beoordeling
Ten aanzien van het onderhavige plangebied is er een regel uit het Barro, naast de 'ladder voor duurzame verstedelijking', van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied van de Vliegbasis Volkel (zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 oktober 2012, art. 2.4). Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 114 meter voor op te richten windturbines/gebouwen. In het onderhavige plan worden geen windturbines/gebouwen van deze bouwhoogte mogelijk gemaakt. Een bespreking van de ladder voor duurzame verstedelijking volgt hierna.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro. Hetgeen betekent dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR en het Barro gelden.
Besluit Ruimtelijke ordening (2012)
Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is Met ingang van 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Aanvankelijk vond de verantwoording volgens de ladder plaats via een drie-stappen benadering.
De ladder is echter sinds 1 juli 2017 gewijzigd. De huidige ladder bevat geen treden meer. De oorspronkelijke trede 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied dient nu de behoefte te worden beschreven (artikel 3.1.6, lid 2 Bro: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling").
Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden (=uitgebreide motiveringsplicht).
In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt. Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.
Soms hebben provincies in de ruimtelijke verordening aanvullende regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de behoefte kan/moet worden bepaald of stellen soms eisen aan de wijze waarop regionale afstemming moet worden vormgegeven.
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de beleidsmatige afweging van provincie en gemeente.
Formele toepassing
Toetsing aan de ladder is formeel vereist bij een beleidsmatige afweging indien dit is opgenomen in een provinciale verordening (artikel 4.1 Wro) of in een gemeentelijke beleidsregel ten aanzien van de toepassing van planologische besluiten.
De ladder van duurzame verstedelijking is eveneens vastgelegd in het beleid van de provincie Gelderland.
Materiele toepassing
De Laddertoets moet dus worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt dan ook bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
De onderzoeksvraag moet worden beantwoord of de beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van duurzame verstedelijking, zoals geformuleerd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Jurisprudentie
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 18 december 2013 in zaak nr. 201302867/1/R4, aangegeven dat het begrip woningbouwlocatie in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro niet nader is gedefinieerd in het Bro. Voorts ontbreekt in de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 2012, 388) een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling.
Het vooraanstaande betekent, dat het begrip door middel van jurisprudentie nader wordt ingevuld. Uit de jurisprudentie volgt, dat enkele woningen (kleinschalige woningbouw) en functieveranderingen van beperkte omvang niet aan te merken zijn als stedelijke ontwikkeling gelet op het (nieuwe) beslag op de ruimte
Beoordeling
Onderhavig plan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij een levensloopbestendige (bedrijfs)woning wordt gerealiseerd. Ruimtelijke gezien heeft het projectvoornemen geen gevolgen (zie de beschrijvingen hierna).
Op basis van jurisprudentie blijkt dat de realisatie van 1 woning niet wordt aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling'. Dit houdt in dat voor het projectvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. De behoefte aan de woning wordt beleidsmatig nader onderbouwd in de volgende paragrafen 3.2 en 3.3. Overigens is de realisatie van een enkele woning niet van significante invloed op het woningbouwprogramma in de regio.
De realisatie van de woning vindt plaats in het buitengebied in het kader van het VAB-beleid.
Conclusie
Het realiseren van één woning is in de zin van de ladder duurzame verstedelijking een kleinschalige ontwikkeling. Toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
Omgevingsvisie Gelderland, 2014
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie Gelderland wil samen met andere overheden, organisaties en particulieren werken aan een toekomstbestendig Gelderland. Gezamenlijk zijn deze partijen gekomen tot een aantal maatschappelijke opgaven. In de omgevingsvisie worden het speelveld en de spelregels beschreven. Vanuit twee hoofddoelen wil de provincie Gelderland bijdragen aan de geschetste maatschappelijke opgaven:
Duurzame economische structuur
De provincie Gelderland streeft ernaar de concurrentiekracht te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij wordt minder ingezet op groei, maar meer op beheer en ontwikkeling van het bestaande.
Borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving
De provincie Gelderland streeft een aantrekkelijke leefomgeving na. De provincie zet daarom in op het waarborgen van een gezonde en veilige leefomgeving, een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland en een robuust bodem- en watersysteem.
Het is de uitdaging om bij ruimtelijke initiatieven een balans te vinden tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de omgevingskwaliteiten. In het verlengde van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die voortvloeit uit het Bro, dient binnen de provincie Gelderland de 'Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik' toegepast te worden bij ruimtelijke initiatieven.
Ter uitwerking van de twee hoofddoelen is de omgevingsvisie in drie delen opgeknipt, te weten 'Divers Gelderland', 'Dynamisch Gelderland' en 'Mooi Gelderland'. Bij Divers Gelderland is de provincie verdeeld in zes gebieden en volgen zes afzonderlijk gebiedsgerichte visies. Hierbij wordt ingegaan op de regionale verschillen in maatschappelijke opgaven en het beschermen van regionale identiteiten. Bij Dynamisch Gelderland wordt ingegaan op de provinciale ambities ten aanzien van het ruimtelijke-economische vlak, zoals wonen, werken en mobiliteit. Ten slotte worden in het deel Mooi Gelderland de kwaliteiten van de leefomgeving besproken die bescherming nodig hebben en tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld cultuurhistorie, ondergrond, natuur en water.
Beoordeling
Het plangebied is conform het deel 'Divers Gelderland' gelegen binnen het gebied Rivierenland. Het beleid is binnen deze regio gericht op de vier speerpunten en de bijbehorende ambities:
Logistiek: Beter benutten van de centrale ligging, een hoogwaardig logistiek voorzieningenniveau ontwikkelen, de bereikbaarheid verbeteren en de logistieke sector versterken.
Agribusiness: Plaats bemachtigen in de top-5 van de Europese tuinbouwregio's, versterken en innoveren van de fruitteelt, paddenstoelenteelt, glastuinbouw en laanboomteelt en een beleidsuitwerking van de ruimtelijke gevolgen van de ontwikkelingen in deze sectoren.
Vrijetijdseconomie: Versterken van de vrijetijdssector en het ondernemerschap in die sector, de ontwikkeling van nieuwe attracties en verblijfsrecreatie en de uitwerking van de Kansenkaart Recreatie en Toerisme 2012-2015.
Vitaal platteland: Het realiseren en behouden van een passend voorzieningenniveau in kernen en dorpen, schaalvergroting en verbreding van de agrarische sector, functieverandering van de agrarische bebouwing en de ontwikkeling van ruimtelijk beleid met een provinciaal kader en lokaal maatwerk.
In onderhavig bestemmingsplan is onder meer woningbouw (bedrijfswoning) voorzien naast het vastleggen van bestaande agrarische bestemmingen. Ten aanzien van het wonen in Rivierenland spelen een aantal opgaven. Zo is de combinatie wonen en zorg een urgente opgave. Daarnaast is in deze streek de huisvesting van arbeidsmigranten en zogenaamde 'spoedzoekers' uit de regio een thema. Beide groepen zoeken een plek op de woningmarkt. Het is dan ook zaak dat gemeenten goed zicht op de woningmarkt krijgen. De provincie zet in op het benutten van kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en het toevoegen van de juiste woningen op de juiste plek. Er worden regionale afspraken gemaakt over woningbouwprogrammering en over de omgang met overcapaciteit aan nieuwbouwplannen. De provincie wil dat gemeenten periodiek de plancapaciteit en behoefte aan nieuwbouwwoningen heroverwegen, om zodoende overcapaciteit tegen te gaan.
Onderhavig bestemmingsplan kan gezien worden als een heroverweging van de bestaande planinvulling door de bouw van een nieuwe bedrijfswoning en het schrappen van een bestaande planologisch vastgelegde bedrijfswoning.
Figuur 3.1: uitsnede Omgevingsvisie Gelderland
Het plangebied heeft conform de kaarten van het omgevingsvisiedeel 'Dynamisch Gelderland' de aanduidingen 'Glastuinbouw in overige gebieden', 'Verwevingsgebied – niet grondgebonden veehouderij' en 'Windenergie uitgesloten wegens wettelijke beperkingen'. Met de aanduiding 'Glastuinbouw in overige gebieden' geeft de provincie Gelderland aan dat de mogelijkheden voor uitbreiding van de glastuinbouw beperkt zijn.
Aangezien binnen het plangebied uitsluitend de functie wonen is toegestaan, levert deze aanduiding geen beperking op.
De aanduiding 'Windenergie uitgesloten wegens wettelijke beperkingen' is opgenomen om aan te geven dat de plaatsing van windturbines niet is toegestaan vanwege wettelijke beperking. In het bestemmingsplan is het niet toegestaan om ter plekke windturbines op te richten.
De aanduiding ten behoeve van het verwevingsgebied geeft aan dat er geen nieuwvestiging van niet grondgebonden veehouderijbedrijven is toegestaan. Daarnaast is de groei van bestaande reeds aanwezige bedrijven mogelijk, mits de omgeving dit toelaat. Binnen het gebied zijn meerdere functies toelaatbaar naast elkaar. Ook niet agrarische functies kunnen binnen het gebied een plaats krijgen. De aanduiding levert geen restricties op voor het plangebied aangezien hier reeds een bestaand bedrijf en bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten zijn bestemd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig bestemmingsplan passend is binnen de Omgevingsvisie Gelderland.
Actualisatieplan Omgevingsvisie
Provinciale Staten van Gelderland hebben de actualisatie van de Omgevingsvisie in twee delen vastgesteld. Op 8 juli 2015 het eerste deel en op 11 november 2015 het tweede deel. Het actualisatieplan is erop gericht de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen te wijzigen. Het gaat hierbij om: de onderdelen Kaderrichtlijn Water, Deltabeslissingen en grondwaterbescherming.
Op 11 november 2015 is het Actualisatieplan Omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. Het actualisatieplan is erop gericht de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen te herzien:
Waterkwaliteit: Maatregelen om de kwaliteit van het oppervlaktewater te behouden en te verbeteren. Voor de Kaderrichtlijn Water zijn daarvoor doelen en maatregelen voor de planperiode 2016-2021 afgestemd op de huidige functies. Voor de oppervlaktewaterlichamen betreft dit de begrenzing, het type, de status, de doelen en de fasering
Deltabeslissingen: Vormgeving van de regionale inbreng voor grote rivieren met het oog op klimaatbestendige bescherming tegen overstroming.
Natte landnatuur: Aanwijzen van gebieden en maatregelen ter bescherming en herstel van grondwaterafhankelijke natuur.
Grondwaterbescherming: Opnieuw begrenzen van de beschermingsgebieden rondom 31 Gelderse waterwinningen.
Beoordeling
Het onderdeel waterkwaliteit is van toepassing op de watergangen binnen en net buiten het plangebied. In de thans geldende omgevingsvisie wordt waterkwaliteit voornamelijk besproken onder de titel oppervlaktewaterkwaliteit. In het actualisatieplan zal de betreffende paragraaf worden vervangen door een soortgelijke paragraaf met de titel Kaderrichtlijn Water (KRW). Met deze vernieuwde paragraaf wordt nog meer nadruk gelegd op het behalen van de gestelde ecologische en chemische doelen van de KRW.
De onderdelen waarop de Omgevingsvisie zal worden herzien hebben geen betrekking op onderhavig plangebied. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect water binnen het plangebied. Daarin wordt aangetoond dat onderhavig plan geen nadelige effecten zal hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat onderhavig planvoornemen geen bezwaren ontmoet vanuit het Actualisatieplan Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening Gelderland, 2014
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevings- verordening Gelderland vastgesteld. De omgevingsverordening is op 18 oktober 2014 in werking getreden. Op 1 maart 2017 is bovendien een Actualisatieplan Omgevingsverordening vastgesteld.
De omgevingsverordening voorziet in tegenstelling tot de omgevingsvisie niet in nieuw beleid. Het is enkel een juridisch instrument dat wordt ingezet om de doorwerking van het provinciale beleid naar het lokale beleid af te dwingen. In de omgevingsverordening komen dan ook alleen die onderdelen van beleid terug waarvoor de provincie zich genoodzaakt voelt om regels te stellen, bijvoorbeeld ten behoeve van de bescherming van provinciale belangen of het geven van uitvoering aan wettelijke verplichtingen. De in de omgevingsverordening gestelde regels hebben net als de omgevingsvisie betrekking op de gehele fysieke leefomgeving. Er worden dan ook regels gesteld ten aanzien van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Figuur 3.2: uitsnede uit Omgevingsverordening Gelderland
Beoordeling
Met betrekking tot onderhavig plangebied gelden de regels uit artikel 2.4.7 (overig glastuinbouw), artikel 2.4.8 (tijdelijk verbod glastuinbouw) en artikel 2.5.4 (niet grondgebonden veehouderij: verwevingsgebieden). In het artikel 'overig glastuinbouw' worden de mogelijkheden voor uitbreiding van glastuinbouw beperkt. In het artikel 'tijdelijk verbod glastuinbouw' is bepaald dat, totdat een bestemmingsplan in werking treedt waarin de meest actuele versie van de omgevingsverordening is meegenomen, de nieuwvestiging, uitbreiding of hervestiging van glastuinbouw verboden is. In het artikel 'niet grondgebonden veehouderij: verwevingsgebieden' is bepaald dat de nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet is toegestaan en dat reeds aanwezige bouwpercelen ten behoeve van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet groter mogen zijn dan één hectare.
Binnen onderhavig bestemmingsplan is geen glastuinbouw of grondgebonden veehouderij voorzien. Dit sluit dus aan bij hetgeen in de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald ter plaatse van het plangebied.
Ten aanzien van het aspect 'wonen' bepaald artikel 2.2.1.1 van de Verordening dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (zie verder hierna).
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige bestemmingsplan past binnen de regels van de Omgevingsverordening Gelderland.
Actualisatieplan Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten van Gelderland hebben de actualisatie van de Omgevingsverordening in twee delen vastgesteld. Op 8 juli 2015 het eerste deel en op 11 november 2015 het tweede deel. Het actualisatieplan is erop gericht de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen te wijzigen. Het gaat hierbij om:
Bescherming Natte Natuur: Er worden hydrologische beschermingszones aangewezen.
Bescherming grondwater voor drinkwater: De herbegrenzing van beschermingsgebieden leidt tot verkleining, verschuiving of een strenger regime.
Grenscorrecties Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelzones.
Beoordeling en conclusie
De onderdelen waarop de Omgevingsverordening is gewijzigd hebben geen betrekking op onderhavig plangebied. Derhalve kan worden geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen geen belemmeringen ondervindt van het Actualisatieplan Omgevingsverordening.
Woonvisie Gelderland
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie de 'Woonvisie Gelderland' opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld 'Anders wonen in de regio', is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP is in formele zin een streekplan- uitwerking.
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt 'De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd'. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie Gelderland is hierbij verdeeld in 6 regio's. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland. Voor regio Rivierenland gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven:
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een afsprakenkader. Regio Rivierenland gaat zich richten op:
de verhouding huur – koop: 37% van de nieuw te bouwen woningen dienen in de huursector te vallen;
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan kan gezien worden als een heroverweging van de bestaande planinvulling door de bouw van een nieuwe bedrijfswoning en het schrappen van een bestaande planologisch vastgelegde bedrijfswoning. Er is derhalve geen sprake van een toevoeging van een nieuwe (bedrijfs)woning
Conclusie
Het onderhavig plan is niet strijdig met het Kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019 Regio Rivierenland en past daarmee tevens binnen de Woonvisie Gelderland uit 2009.
Overig provinciaal beleid
Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan en het beleid van waterschap Rivierenland is opgenomen in de waterparagraaf (paragraaf 4.3).
Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel, 2011
Op 20 oktober 2011 is de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de 'StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014' en is tevens de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+' uit 2008. De structuurvisie geeft duidelijkheid over de plannen en beleidsstukken, die voor de gemeente Maasdriel van belang zijn. Het ruimtelijk beleid is uiteindelijk vertaald in tientallen projecten, waaronder woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën), de ontwikkeling van bedrijventerreinen en concentratiegebieden voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt. Daarnaast speelt er ook een aantal ontwikkelingen met betrekking tot recreatieve initiatieven, landschap- en natuurontwikkeling.
Figuur 3.3: structuurvisie Maasdriel – kaartbeeld Ruimtelijk Casco
Beoordeling
Het onderhavig plangebied is op de kaart Ruimtelijk casco aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. De gemeente Maasdriel geeft in de structuurvisie aan dat ze zich wil profileren als een woon- en werkgemeente waarbij gedifferentieerde woonmilieus worden gekoppeld aan kleine kernen. Het behoud van de eigen identiteit en kwaliteit is daarbij van belang. De gemeente wil een actief huisvestingsbeleid voeren om jongeren en jonge ondernemende huishoudens aan de gemeente te binden. Om aan de benodigde woningen te kunnen voldoen zijn in de structuurvisie gebieden aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Dergelijke gebieden kunnen worden getransformeerd van onbebouwd naar bebouwd gebied. Het zijn gebieden die grenzen aan de reeds bestaande bebouwingsgrens en waar niet of nauwelijks duurzame waarden in de ondergrond voorkomen. Het zwaartepunt van de uitbreiding ligt in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden.
In de structuurvisie wordt een aantal voorwaarden gesteld ten aanzien van ruimtelijke plannen binnen gebieden die als afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding zijn aangewezen:
De structuurvisie bevat een projectenoverzicht waarin uitsluitend de grotere ontwikkelingen in de gemeente zijn opgenomen.
Figuur 3.4: Structuurvisie - projectenplan
Beoordeling
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de binnen het plangebied en in de nabije omgeving aanwezige omgevingskwaliteiten, natuurlijke ondergrond en (cultuur)historische elementen en er is sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Onderhavig plan was nog niet aan de orde ten tijde van het opstellen van de structuurvisie en is bovendien relatief klein en zou derhalve niet opgenomen zijn in het projectboek.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel'
Actualisering woningmarktonderzoek 2014
In 2009 heeft de gemeente Maasdriel, in samenwerking met de gemeente Zaltbommel, Woningstichting Maasdriel en Woonstichting De Kernen, een woningmarkt onderzoek uitgevoerd. Vanwege diverse demografische en economische ontwikkelingen is de situatie op de woningmarkt in de tussentijd echter veranderd. Om een actueel zicht op de vraag- en aanbodzijde van de woningmarkt te krijgen, heeft de gemeente Maasdriel besloten een woningmarktonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek dient enerzijds als herijking van het bestaande woningbouwprogramma, anderzijds dient het onderzoek als onderbouwing van vast te stellen bestemmingsplannen.
Beoordeling
In het woningmarktonderzoek is de kwantitatieve woningbehoefte voor de periode 2014-2024 bepaald op 1.075 woningen binnen de gehele gemeente Maasdriel. Deze behoefte is bepaald aan de hand van de huishoudenstoename (circa 70 huishoudens per jaar), een afname van het woningtekort, extramuralisering (behoefte aan 50 zelfstandige woningen) en de huisvestings- vraag van arbeidsmigranten (25 per jaar). De totale kwantitatieve woningbehoefte is op basis van de omvang van de bestaande woningvoorraad verdeeld over de kernen van de gemeente Maasdriel. Op basis hiervan is gesteld dat de omvang van de lokale woningbehoefte in de kern Kerkdriel voor de periode 2014-2024 600 woningen bedraagt.
Het beoogde woningbouwprogramma voor de gemeente Maasdriel omvat ruim 1.700 woningen. Voor de kern Kerkdriel is een woningbouwprogramma voorzien van 685 woningen. De woningbehoefte tot 2025 wordt echter geraamd op 600 woningen. Dit betekent dat Kerkdriel in totaal kampt met een overcapaciteit van ongeveer 85 woningen tot 2025. De overcapaciteit kan na 2025 worden benut, zo stelt het woningmarktonderzoek.
Conclusie
Voor wat betreft de kwantitatieve woningbehoefte past het bestemmingsplan binnen het geactualiseerde woningmarktonderzoek 2014 van de gemeente Maasdriel.
Beleidskader Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied
Op 21 juni 2007 heeft de gemeenteraad ingestemd met het "Beleidskader Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied" (VAB-beleid). Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad dit VAB-beleid (regeling) in een geactualiseerde vorm vastgesteld.
Het beleidskader geeft mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied naar niet-agrarische bedrijvigheid of wonen, al of niet in combinatie met sloop van de gebouwen onder bepaalde voorwaarden.
Daarbij gelden de algemene uitgangspunten waar in alle gevallen aan moet worden voldaan:
Figuur 3.5: schema functieveranderingen
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het 'wegbestemmen' van de bestaande planologisch bestemde champignoncellen en de sloop van deze cellen aan de Wiekerseweg en Luttel Inghweg.
De twee bestaande bedrijfswoningen aan de Wiekerseweg blijven gehandhaafd, met dien verstande dat de bestaande bedrijfswoning Wiekerseweg een burgerwoning wordt en het pand Wiekerseweg 6 gesloopt wordt ten behoeve van de nieuwbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie op het perceel binnen het plangebied als bedrijfswoning behorende bij het aannemersbedrijf van Herwijnen.
Binnen het grootste deel van de gemeente Maasdriel geldt het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel". In de planregels is een maximaal volume voor burgerwoningen van 600 m3 opgenomen. Dit maximum is in de regels van voorliggend plan overgenomen.
De nieuwe bedrijfswoning Wiekerseweg 6 krijgt een maximale inhoud van 880 m2 bestaande uit een maat van 600 m2 en een extra toevoeging van 280 m2 op sociaal-medische gronden ten behoeve van de huisvesting van de zoon van de familie van Herwijnen.
Deze nieuwe bedrijfswoning wordt gekoppeld aan het aannemersbedrijf van Herwijnen aan de Wiekerseweg, doordat deze niet-agrarische functie in het kader van het VAB-beleid planologisch-juridisch als een bedrijfsfunctie wordt bestemd in onderhavig bestemmingsplan.
De nieuwe functies (wonen en bedrijfsfunctie) vormt geen belemmering voor de omliggende agrarische bedrijven en bedrijven. Zie paragraaf 4.5.
Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met het VAB-beleid.
Visie Maasdriel 2020+
De gemeente Maasdriel heeft de visie Maasdriel 2020+ opgesteld, waarin de ontwikkeling van de gemeente op lange termijn (tot 2020 en daarna) is opgenomen. De visie betreft een perspectief voor de toekomst en een richtinggevend kader voor de toekomstige ontwikkeling. De volgende missie wordt gehanteerd:
'Maasdriel is een vitale, levendige gemeente in de Bommelerwaard; een eenheid in verscheidenheid, die voor onze inwoners, ondernemers en bezoekers voorziet in de behoefte aan veiligheid, leefbaarheid, ontplooiing en ondernemen.'
Om deze missie te behalen wordt gestreefd naar een bevolkingsgroei tot 26.000 inwoners in 2020. De clusters Hedel/Ammerzoden en Velddriel/Kerkdriel en omgeving groeien tot min of meer solitaire kernen met een volwaardig voorzieningenniveau. De kernen Alem, Heerewaarden, Hoenzadriel, Hurwenen, Rossum, Well en Wellseind worden gekenmerkt door wonen in rust, ruimte en groen, waar de basisvoorzieningen aanwezig dan wel toegankelijk zijn. Er is specifieke aandacht voor de huisvesting van ouderen en jongeren en de ontwikkeling van nieuwe concepten, zoals het creëren van werklandschappen en het bouwen in eigen beheer. In totaal moeten er de komende decennia 2.500 tot 3.000 woningen gebouwd worden.
In Maasdriel is er een blijvende behoefte aan woningbouw. Deze behoefte komt in eerste instantie voort uit de bevolkingsontwikkeling (en de gezinsverdunning) in Maasdriel. De woningbouw en de toename van de woningvoorraad zijn de laatste jaren daarnaast aanzienlijk achter gebleven bij de taakstellingen. Een inhaalslag is noodzakelijk om te kunnen voorzien in de huidige woningbehoefte, maar daarnaast zal in de toekomst een continue woningbouwproductie moeten plaatsvinden voor nieuwe woningzoekenden. In het kwantitatieve woningbouwprogramma 2010-2019 is vastgesteld dat vanaf 2010 tot 2019 in Maasdriel circa 1.500 woningen moeten worden toegevoegd.
Het aspect leefbaarheid heeft bovendien de komende decennia prioriteit. Een goede leefbaarheid wordt onder meer verkregen door de beschikbaarheid van voldoende goede en betaalbare woningen.
De gemeente is van mening dat woningbouw kan bijdragen aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in de kernen. Nieuwe woningbouwlocaties kunnen worden gevonden zowel binnen als buiten de bebouwingscontour. Kwaliteit staat hierbij voorop, meer dan het strakke keurslijf van de bebouwingscontouren. Hier komt bij dat de contouren zijn opgesteld in een periode dat de ambitie van de gemeente wat betreft woningbouw relatief laag was in vergelijking met de huidige situatie.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan kan gezien worden als een heroverweging van de bestaande planinvulling door de bouw van een nieuwe bedrijfswoning en het schrappen van een bestaande planologisch vastgelegde bedrijfswoning.
Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de visie Maasdriel 2020+.
Welstandsnota Maasdriel
Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, wordt welstandsbeleid opgesteld. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Maasdriel, die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. Er is in het plangebied geen monumenten aanwezig.
Het bouwplan voor de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning is regulier bouwvergunningsplichtig en dient getoetst te worden aan de welstandsnota.
Figuur 3.6: gebiedsindeling uit Welstandsnota
Beoordeling
Het bouwplan is besproken met de stedenbouwkundige van de gemeente en is getoetst door de welstandscommissie en voldoet aan redelijke eisen van welstand
Conclusie
Onderhavig plan sluit aan bij de door de gemeente Maasdriel gestelde welstandseisen.
Overig gemeentelijk beleid
Het overige gemeentelijk beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Volgens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de uitkomsten van dit onderzoek worden neergelegd in een toelichting bij dit besluit. Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal planologische- en milieuaspecten. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. Achtereenvolgens worden de volgende aspecten behandeld:
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die in het kader van het onderhavige besluit getoetst dienen te worden. Dit betreft een toetsing aan het Besluit m.e.r., een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 óf een toetsing aan de Provinciale Milieuverordening. Het onderhavige plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing is of waarvoor de Provinciale Milieuverordening geldt (zie hierna). Derhalve wordt in paragraaf 4.11 enkel getoetst aan het Besluit m.e.r (wetgeving).
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in een plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging naar wonen. Gelet op deze functiewijziging moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen. Het onderzoek dekt het gehele bouwvlak waar de bestemming van gewijzigd gaat worden. De bestemming ten westen hiervan, ter plaatse van de waterberging wijzigt niet en is derhalve ook niet onderzocht.
Verkennend bodemonderzoek
Om de bodemkwaliteit te beoordelen heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek verricht. In bijlage 3 is het volledig onderzoek opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht”. Uit het vooronderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie in verband met de kassen die op die op de onderzoekslocatie hebben gestaan.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk zandige klei. De bovengrond bestaat plaatselijk uit matige humeus, matig oerhoudende klei met resten veen. De ondergrond bestaat plaatselijk uit zwak tot matig siltige, matig veenhoudende, sterk oerhoudende klei. Plaatselijk is de bodem tevens zak tot matig baksteen houdend.
De kas direct ten noorden van de onderzoekslocatie is in 1988 gerealiseerd. De kas op het westelijke deel van de locatie is omstreeks 1991 gerealiseerd. De toepassing van bestrijdingsmiddelen in een kas en dan ook nog na 1980 is minimaal (hoogtepunt toepassing bestrijdingmiddelen in boomgaarden is jaren '50-'70). De bovengrond ter plaatse is indicatief onderzocht op bestrijdingsmiddelen, waarbij geen tot slechts (zeer) lichte verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Het wordt dan ook zeer onaannemelijk geacht dat er sprake is van een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen op de onderzoekslocatie boven de interventiewaarde, al dan niet in een deel van de bovengrond.
Het feit dat de kas op het westelijke deel van de locatie in 1991 is gerealiseerd en dat toen ook de toepassing van (losgebonden) asbest is verboden, maakt het zeer onaannemelijk dat op de onderzoekslocatie sprake is van een verontreiniging met asbest.
De watergang ligt direct buiten de onderzoekslocatie. Nabij deze grens zijn twee boringen verricht waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Bovendien wordt het zeer onaannemelijk geacht dat anno 2010/2011 nog dempingen zijn verricht met asbesthoudend materiaal. Een verontreiniging met asbest als gevolg van deze demping op de onderzoekslocatie wordt dan ook uitgesloten.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbest- verontreiniging op de locatie te verwachten.
De zintuigelijke schone bovengrond van het oostelijk deel van de onderzoek locatie is licht verontreinigd met DDD en DDE. In de overige geanalyseerde grondmengmonster zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium en nikkel aangetroffen
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoek locatie als “verdacht” dient te worden beschouwd is, op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd.
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de gebruiksfunctie 'wonen' (bouwvlak met bedrijfswoning en het gebruik van de omringende agrarische gronden als tuin).
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.
Conclusie
Op basis van het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de gronden geschikt zijn voor de functie wonen ter plaatse van de onderzochte locatie.
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Monumentenwet 1988
In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, opgenomen in Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan.
Figuur 4.1: archeologische gegevenskaart
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om invulling te geven aan deze gemeentelijke zorgtaak heeft de gemeente de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt. Verder stelt de Wamz dat gemeenten in haar ruimtelijke plannen rekening dient te houden met archeologische waarden en verwachtingen. In de praktijk betekent dit vaak dat archeologische waarden met een dubbel- bestemming worden opgenomen op de verbeelding. De waarden worden middels regels beschermd. Archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
De gemeente Maasdriel beschikt over een eigen archeologische beleidskaart, waarop door middel van een categorisering de binnen de gemeente aanwezige dan wel verwachte archeologische waarden zijn aangegeven. Aan de hand van deze categorisering kan worden bepaald of archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor een bepaalde ontwikkeling.
Volgens de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Maasdriel ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting voor de periode Bronstijd – Late Middeleeuwen. Deze verwachting houdt verband met de ligging ter plaatse van de beddinggordel van Hoorzik. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter –mv en een te vergraven en/of totaal te bebouwen oppervlak groter dan 250 m2, vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de ligging ter plaatse van de beddingsgordel van Hoorzik en de bekende archeologische waarden in de omgeving verhoogden de kans daarop.
Daarom is aansluitend aan het bureauonderzoek door Econsultancy een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Dit volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan.
De aangetroffen bodemopbouw tijdens het veldonderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor archeologische resten op diepere niveaus dan de akkerlaag direct onder de recente ophogingslaag. De verwachting voor alle periodes ouder dan de akkerlaag konden daarom worden bijgesteld tot een lage verwachting.
In de akkerlaag zelf zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op aanwezigheid van een vindplaats.
Op basis van de aangetroffen bodemopbouw en het ontbreken van archeologische indicatoren is de gespecificeerde verwachting voor het plangebied bijgesteld tot een lage verwachting voor alle periodes.
Advies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied niet nader te onderzoeken (geen vervolgonderzoek).
Het is niet uit te sluiten dat binnen het van professioneel archeologisch onderzoek vrijgestelde plangebied, ondanks de wettelijke vrijstelling, toch relevante archeologische sporen vondsten in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Op basis van het verkennend archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd, kan worden geconcludeerd dat in de gebieden waar booronderzoeken hebben plaatsgevonden geen relevante archeologische resten zijn aangetroffen. Nader archeologische onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect archeologie levert dientengevolge geen belemmering op voor de voorgestane planontwikkeling.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) gewijzigd. In lid 5 van dat artikel is bepaald dat een beschrijving wordt verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Figuur 4.2: uitsnede uit kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van provincie Gelderland
Beoordeling
Op de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland is te zien dat binnen het plangebied geen planologische relevante cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn.
De straat Hoorzik en de Wiekerseweg vormen wel een cultuurhistorische waardevolle lijn (oud wegenpatroon uit 1807) en de boerderij aan de Wiekerseweg is aangemerkt als een gemeentelijk monument.
Ofschoon de te realiseren bedrijfswoning in een neo-landschappelijke villastijl wordt uitgevoerd en een contrast vormt met het gemeentelijk monument, is de afstand tussen beide panden groot genoeg. Hierdoor worden de cultuurhistorische waarden niet geschaad.
Uit cultuurhistorisch oogpunt wordt behoud van de bestande hoogstam kersenbomen aan de Luttel Inghweg aanbevolen.
In de nabije omgeving zijn verder geen planologische relevante cultuurhistorische elementen aanwezig.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor eventuele cultuurhistorische waarden binnen en in de nabije omgeving van het plangebied.
Het is verplicht in een toelichting van een ruimtelijk planvoornemen te verantwoorden op welke wijze rekening gehouden is met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit staat beschreven in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd.
De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 5.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit besluit verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop in het ruimtelijk plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding' in de toelichting van dit ruimtelijke plan. De procesmatige invulling van de watertoets is geregeld in de Handreiking Watertoets 2 (december 2003) en de aanvulling uit 2007 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De watertoets is daarom een verplicht onderdeel van elke planologische procedure.
Doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige doelstellingen door waterbelangen al in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken. De kern bestaat uit eens set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf.
Bij de Watertoets gaat het om vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging
De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf.
Waterschap Rivierland
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. De doelen van het waterschap voor de periode van 2016 tot 2021 staan beschreven in het waterbeheerplan ”Koers houden, kansen benutten”.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het beheerprogramma van het Waterschap omvat alle watertaken van het Waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Met dit programma blijft het Waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, voldoende en schoon water te hebben en het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma tracht het Waterschap zich dynamisch op te stellen en mee te bewegen met veranderingen in de omgeving. Daarnaast wil het Waterschap kansen benutten die zich voordoen in de regio. Speerpunten uit het programma zijn:
De doelstellingen uit het waterbeheerprogramma sluiten aan bij de opgave waar het Waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het Waterschap het beheergebied in 2021 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moet de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot.
Een andere doelstelling, en onderdeel van de opgave, is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.
Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd.
Als laatste heeft het Waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.
Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar 'Rivierenland'. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is.
Kortom, een planinitiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden.
Gemeente Maasdriel
Het beleid van de gemeente Maasdriel voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Tot dit doel is, in samenwerking met de gemeente Zaltbommel en het Waterschap Rivierland, het waterplan Bommelerwaard opgesteld.
Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deel- stroomgebied. Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als verbeterd gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van 'schoon' afvoerend oppervlak, waar mogelijk, geïnfiltreerd te worden.
Gemeenten hebben op basis van het provinciale beleid een verantwoordelijkheid om duurzaam om te gaan met hemelwater. Uitgangspunt is maximaal afkoppelen, mits doelmatig. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd: hergebruik – infiltratie in de bodem – afvoer naar oppervlaktewater – afvoer naar de riolering. Bij afvoer naar de riolering wordt de voorkeur gegeven aan een verbeterd gescheiden stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak levert de nodige voordelen op, zoals minder riooloverstortingen, een betere werking van zuiveringsinstallaties, een natuurlijker afvoerregime van de waterlopen, aanvulling van het grondwater en een vermindering van kosten door schoon hemelwater niet te transporteren en te zuiveren. Afhankelijk van de lokale mogelijkheden, aard en gebruik van het oppervlak en mogelijke verontreinigingen, wordt bepaald wat de meest duurzame oplossing is voor de afvoer van het hemelwater.
Nieuwe projecten dienen in ieder geval te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft (hydrologische situatie moet minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie). Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige gebruiksfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In onderhavige waterparagraaf is de watertoets opgenomen.
Figuur 4.3: watergangen in plangebied
Figuur 4.4: projectlocatie
Locatie
De locatie aan de Wiekerseweg ligt op een maaiveldniveau van circa 3,5 meter tot 4 meter +NAP, waarbij de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich bevindt op een diepte van 40-80 centimeter onder maaiveld. Ter plaatse van de onbebouwde percelen in de omgeving ligt het maaiveld enkele decimeters lager. Mogelijk is ter plaatse van het plangebied sprake van een antropogene ophoging.
Het plangebied is gesitueerd op een polder- vaaggrond waarvan de bodemsamenstelling globaal bestaat uit (rivier)klei. De oostelijke begrenzing van de projectlocatie wordt begrensd door een B-watergang, die zowel een waterbergende als afvoerende functie heeft. De noordelijke en westelijke begrenzing wordt gevormd door een C-watergang, die alleen een waterbergende functie heeft.
De projectlocatie is in de toekomstige situatie minder bebouwd/verhard dan in de huidige situatie doordat een groot aantal opstallen worden gesloopt. Per saldo wordt er meer gesloopt dan teruggebouwd c.q. aan verharding aangelegd. Er is dan ook geen sprake van een toename van meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied.
Daarnaast zijn er mogelijkheden voor infiltratie aanwezig op het grote woonperceel. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn. De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
Al met al verslechterd de hydrologische situatie dan ook niet ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.
Het project omvat nieuwbouw, waarbij geen lozingen op het oppervlaktewater plaatsvinden.
Wel gelden de gemeentelijke uitgangspunten zoals opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. Daarin is afkoppeling van hemelwater een uitgangspunt, mits technisch mogelijk en redelijkerwijs realiseerbaar.
Huishoudelijk afvalwater dat vrijkomt bij de toekomstige bebouwing zal afgevoerd worden naar het gemeentelijke (gemengde) vuilwaterstelsel op dezelfde locatie of in de directe nabijheid, waar thans geloosd wordt. Het niet-verontreinigde hemelwater, afkomstig van het dak van de bedrijfsgebouwen, wordt geloosd op de nabijgelegen B- en C-watergang. Ten behoeve van de waterkwaliteit zal de voorgestelde ontwikkeling bij de aanleg geen gebruik maken van uitloogbare materialen, waardoor de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen wordt.
Er is geen sprake van een buitengewone (afval)waterlozing. Wijzigingen in de aansluiting worden overlegd met de rioolbeheerder, gemeente Maasdriel.
In het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er liggen geen droge of natte ecosystemen.
In de huidige situatie is geen sprake van enige vorm van wateroverlast en ook in de toekomstige situatie worden deze niet verwacht door hoge grondwaterstanden.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Algemeen
De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland. Ook de soortbescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming, die in werking is getreden op 1 januari 2017.
Ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd naar de mogelijke effecten van het plan op beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Ouickscan Flora en Fauna Wiekerseweg” (24 oktober 2017, kenmerk: 1112.003 – met aanvulling na inventarisatie op 20 oktober 2017 t.a.v. te slopen gebbouwen)).
Ofschoon de Quickscan voor de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 is uitgevoerd zijn de resultaten nog bruikbaar en weergegeven in dit bestemmingsplan. Dit rapport is bij deze toelichting opgenomen als bijlage 2.
De quickscan heeft zich gericht op de contouren van de nieuwbouwwoning (bouwvlak met nadere aanduiding 'bedrijfswoning'), aangezien de omliggende terreinen in onderhavig bestemmingsplan niet gewijzigd worden (gebruik wordt gehandhaafd). Voor het slopen van de champignoncellen wordt een afzonderlijke procedure met daarbij behorend onderzoek gevoerd c.q. uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de gebieden die als beschermd natuurmonument zijn aangewezen. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
Figuur 4.5: Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en Gelders Natuurnetwerk
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Wet natuurbescherming. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Provincie Gelderland
De provincie wil natuur, bos en landschap in Gelderland versterken. Een variatie aan planten- en diersoorten is cruciaal voor een goede leefomgeving. Die variatie kan alleen behouden worden wanneer in heel Europa natuurgebieden aaneengesloten worden. Daarom werkt Gelderland aan een Gelders natuurnetwerk: een stelsel van onderling verbonden natuurgebieden, dat in verbinding staat met natuurnetwerken buiten Gelderland.
De bescherming van de gebieden is provinciaal geregeld via het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische hoofdstructuur) een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones (NNN).
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie voor de ontwikkeling van het natuurnetwerk nieuwe natuur aan. Dat vindt plaats in gebiedsprocessen. Op de kaart van het Gelders natuurnetwerk is te zien in welke gebieden de prioriteit ligt voor het realiseren van nieuwe natuur. Het gaat om 5300 hectare die in 2025 ingericht moet zijn. Naast het creëren van nieuwe natuur is ook natuurbeheer van groot belang: zonder goed beheer zouden veel plantensoorten en diersoorten verdwijnen. Daarom verstrekt Gelderland beheersubsidies aan natuurbeheerders en worden er in overleg natuurbeheerplannen opgesteld.
Figuur 4.6: Natuurnetwerk provincie Gelderland
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of het beleid van de provincie ten aanzien van Het Nationaal Natuurnetwerk de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Onderzoek en toetsing
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied, beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied Rijntakken en is op ruim 3 kilometer ten noorden van het plangebied gelegen.
Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft een zeer beperkte verkeersgeneratie tot gevolg. Door de relatief grote afstand (> 3 km) tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden is dit verkeer ter plaatse van deze gebieden reeds opgenomen in het heersende verkeersbeeld, zodat tevens geen sprake is van een toename van stikstofdepositie in de natuurgebieden. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.
Er is geen sprake van het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming of noodzaak tot vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland.
Figuur 4.7: Natura 2000-gebied - Rijntakken
De ontwikkeling is tevens niet van invloed op het functioneren van ver het buiten het plangebied gelegen gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland.
Er is geen sprake van het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming of noodzaak tot vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland
Conclusie
Gezien de aard en omvang van het planvoornemen, de werkzaamheden, de omgeving en de afstand tot beschermde gebieden in de omgeving, worden geen nadelige effecten op beschermde natuurgebieden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortbescherming – Wet natuurbescherming (Wnb)
De Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent onder andere dat opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.
Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.
Ten aanzien van soortbescherming kan op basis van de uitgevoerde quickscan het volgende worden geconcludeerd. De quickscan flora en fauna heeft onder andere als doel in te schatten of er op de onderzoeklocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
Conform de Wnb is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid van de verbodsbepalingen uit de Wnb. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Wnb voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling voor de realisatie van een woning. De projectlocatie betreft een agrarisch perceel dat grotendeels in gebruik is als gazon/tuin en akkerland. Er bevindt zich een vijver op de projectlocatie en langs de randen in beperkte mate boombeplanting.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bedrijfswoning op het perceel dat op dit moment in gebruik is als gazon/tuin en onbebouwd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Op basis van een bureaustudie en veldonderzoek is per soortgroep onderzocht wat de potentie van de planlocatie en de invloedsfeer daarvan is en welke effecten daarop te verwachten zijn. Omdat voor algemeen beschermde soorten per definitie vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen, is specifiek gelet op zwaarder en strikt beschermde soorten. In het onderzoeksrapport zijn per soortgroep de resultaten weergegeven.
In de hierna opgenomen tabel is de aanwezigheid van geschikt habitat voor de verschillende soorten en soortgroepen weergegeven, of de voorgenomen ingreep verstorend kan werken en wat de consequenties zijn van eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningentrajecten. Tevens is aangegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Figuur 4.8: tabel geschiktheid onderzoek locatie en te nemen vervolgstappen
Voornaamste conclusies naar aanleiding van de quickscan:
Broedvogels (beschermingsniveau 1 t/m 4) zijn vanwege de onbebouwde situatie, de aanwezigheid van een enkele lage boom op de projectlocatie en de aanwezigheid van veel optimaler groter foerageergebied in de omgeving uitgesloten.
Op de nieuwbouwlocatie van de nieuwe bedrijfswoning is geen geschikte nestlocatie voor een steenuil dan wel kerkuil aanwezig. Tevens zijn er geen sporen gevonden die duiden op het gebruik van de nieuwbouwlocatie door zowel de steenuil als kerkuil. Daarnaast zijn er volgens NDFF in de directe omgeving geen nestlocaties bekend. Mogelijk kan een steenuil (verblijvend op verder weg gelegen percelen) wel foerageren op de onderzoekslocatie. De nieuwbouw op de onderzoekslocatie zal niet leiden tot het verloren gaan van essentieel foerageergebied, gezien het groter oppervlak aan foerageergebied in de omgeving.
Door de aanwezigheid van struiken en heggen aan de randen en de lage bomen zijn met name langs de randen van de projectlocatie geschikte nestlocaties aanwezig voor overige algemene broedvogels als merel, heggenmus, winterkoning en roodborst. Bij verwijdering van het groen kunnen broedgevallen van dergelijke soorten mogelijk verstoord worden.
Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie te verwachten zijn, geldt dat wanneer groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaatsvinden met betrekking tot deze soorten.
De broedvogels (beschermingsniveau 5) waarvan het nest in uitzonderlijke gevallen eveneens jaarrond is beschermd, zijn voornamelijk holenbroeders, zoals spechten en mezen, of makers van grote nesten, zoals ekster en zwarte kraai.
Vanwege het ontbreken van bebouwing op de locatie en de aanwezigheid van slechts een lage boom is verstoring van deze volgelsoorten niet aan de orde.
Verblijfplaatsen binnen en buiten de projectlocatie kunnen worden uitgesloten vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen met spleten of holtes. De bestaande en te slopen opstallen zijn bovendien niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen wegens teveel openingen met daaraan gekoppelde tocht.
Er kunnen bovendien geen potentiële vliegroutes worden verstoord wegens het ontbreken van lijnvormige elementen op de projectlocatie. Vanwege de aanwezigheid van een groot oppervlak van vergelijkbaar foerageergebied in de omgeving tezamen met de aanwezigheid van een vijver is het uitgesloten dat de projectlocatie een essentiële functie heeft als foerageergebied voor vleermuizen.
De projectlocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren als konijn, haas, egel en mol (licht beschermde soorten). Dergelijke soorten kunnen tijdens het bouwrijp maken van de projectlocatie mogelijk worden verstoord. Hier dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht.
Streng beschermde soorten (bijvoorbeeld eekhoorn) zijn uitgesloten wegens ongeschikte habitat op de locatie.
Incidenteel kunnen algemene amfibieën soorten als gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander aangetroffen worden aan de randen van de onderzoek locatie, die zich voortplanten in sloten en vijvers in de omgeving. Dergelijke soorten kunnen bij het bouwrijp maken van de projectlocatie mogelijk worden verstoord. Hier dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht.
Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt niet nodig geacht. Tevens is er geen sprake van het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Wegens het ontbreken van geschikt habitat zijn beschermde reptielen, libellen, dagvlinders en overige ongewervelden ter plaatse uitgesloten. Tevens zijn op de onderzoekslocatie geen beschermde plantensoorten tijdens het onderzoek aangetroffen c.q. te verwachten gezien de gebruiksfunctie (gazon en een klein stuk omgeploegde akker).
Aanbevelingen
In de Wet natuurbescherming is een algemene zorgplicht opgenomen. Op basis van deze zorgplicht dient voorzichtig te worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna binnen het plangebied. Wanneer desondanks toch schade lijkt te ontstaan ten aanzien van beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
In verband met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels is het niet wenselijk om werkzaamheden op te starten gedurende het broedseizoen (15 maart t/m 15 augustus) en de locatie vooraf te controleren op de afwezigheid van broedgevallen bij uit te voeren werkzaamheden. De werkzaamheden dienen dan ook bij voorkeur voor of na het broedseizoen aan te vangen.
Conclusie
Mits gewerkt wordt volgens de voorgaande aanbevelingen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Er behoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna dan ook geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij (agrarische)bedrijven of visa versa:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.
Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. Indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
De Wiekerseweg e.o. maakt onderdeel uit van het buitengebied. Omdat er in de directe omgeving van het projectplan ook verspreidde woningen en verschillende andere functies aanwezig zijn kan de omgeving vanwege deze functiemenging getypeerd worden als het omgevingstype 'gemengd gebied'. Naast functiemenging kan bovendien ook op basis van de definitie van gemengd gebied de typering van de omgeving aangemerkt worden als 'gemengd gebied' (VNG: “ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd”). Bovendien is de projectlocatie gesitueerd in de zone van een provinciale weg (N831), waardoor reeds hogere geluidsbelastingen optreden dan behorend bij een rustige woonwijk en rustig omgevingskwaliteit.
Op basis van het bovenstaande kan bij de beoordeling van de milieuzonering uitgegaan worden van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
De ontwikkeling in het plangebied zelf betreft het legalisatie (kersenstal) en het planologisch juridisch vastleggen van een bestaand aannemersbedrijf milieucategorie 2. Laatstgenoemde ontwikkeling dient derhalve geanalyseerd te worden op de invloed op de omgeving.
Voor het aannemersbedrijf (sbi-code 2008 = 41/42/43) geldt een grootste richtafstand van 10 meter tot het omgevingstype 'gemengd gebied' vanwege het aspect geluid (1 stap verminderd). Deze afstand van de huidige (bedrijfs)woning en toekomstige burgerwoning tot de bedrijfshal wordt gerespecteerd (afstand circa 30 meter).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de toelaatbaarheid van een burgerwoning in het plangebied (betreft het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning Wiekerseweg 4 naar een burgerwoning en de geplande nieuwe bedrijfswoning) in de nabijheid van een aannemersbedrijf (milieucategorie 2) een akoestisch onderzoek industrielawaai gedaan. Bepaald is de geluidsbelasting op de gevels op de omliggende geluidsgevoelige objecten ten gevolge van de activiteiten binnen en buiten (indirecte hinder – verkeer) de inrichting.
De betreffende rapportage is als separate bijlage bij voorliggend plan gevoegd (bijlage 8: akoestisch onderzoek industrielawaai).
Daarnaast levert de omzetting van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning ten opzichte van de omliggende bedrijven geen belemmering op. Het naastliggende agrarisch bedrijf (Wiekerseweg 4) wordt niet belemmerd in de uitvoering van haar agrarische bedrijfsactiviteiten. Uitgaande van de situering van een dergelijk agrarisch bedrijf in een omgevingstype 'gemengd gebied' dient rekening gehouden te worden met een richtafstand van 10 meter (aspect geluid) vanaf het bouwvlak van dit agrarisch bedrijf tot de woning. Hieraan wordt voldaan.
Andere omliggende bedrijven worden, gezien de grote afstand tot voornoemde (nieuwe) burgerwoning, niet belemmerd in hun bedrijfsmatige activiteiten, vanwege de voorgenomen planontwikkeling.
Figuur 4.9: situering geluidsgevoelige bestemmingen en toetspunten
Figuur 4.10: Toetsing geluidniveaus ten gevolge van de representatieve en incidentele bedrijfssituatie dB(A)
Op basis van vastgestelde representatieve (RBS) en incidentele bedrijfssituatie (IBS) zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) en de maximale geluidniveaus (LA,max) op de geluidgevoelige bestemmingen berekend.
Voor de representatieve bedrijfssituatie vinden ter plaatse van de geluidsgevoelige bestemmingen geen overschrijdingen plaats van de grenswaarden voor respectievelijk het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus in een gemengd gebied. Ook tijdens een incidentele bedrijfssituatie vinden, met uitzondering van het meest zuidelijke woongedeelte van Wiekerseweg, geen overschrijdingen plaats.
Ten gevolge van het rijden van de vrachtwagen treden maximale geluidniveaus van ten hoogste 91 dB(A) op toetspunt 02. Een dergelijke situatie doet zich alleen in de incidentele bedrijfssituatie tot 5 keer per jaar alleen in de dagperiode voor. Dergelijke maximale geluidniveaus in de dagperiode worden in zowel stap 3 van de VNG-brochure als in het Activiteitenbesluit uitgezonderd. Gezien de beperkte mate van de overschrijding en het incidentele karakter worden de berekende maximale geluidniveaus acceptabel geacht in een tijdelijke situatie.
Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek is besloten de huidige toegangsweg naar het aannemersbedrijf als tijdelijke situatie in stand te laten totdat de bestaande bedrijfswoning aan de Wiekerseweg 6 is gesloopt. Na sloop van deze woningen en overige opstallen kan hier een nieuwe toegangsweg naar het aannemersbedrijf worden aangelegd.
De tijdelijke ontsluiting kan uitsluitend tijdens de dagperiode worden gebruikt voor autoverkeer en incidenteel voor vrachtverkeer. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Gezien de aanwezige marge van de berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus tot de grenswaarde en verwachting dat er geen significante toekomstige ontwikkelingen gaan plaatsvinden, wordt voor de planologisch vastlegging van het categorie 2 bedrijf geen akoestische beperkingen verwacht.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Ter plaatse van de te realiseren woning is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat na realisatie van een nieuwe toegangsweg. De huidige toegangsweg wordt als tijdelijke ontsluitingsweg gebruikt en kan na aanleg van de nieuwe toegangsweg als ontsluitingsstructuur komen te vervallen. In de tijdelijke situatie kan de bestaande toegangsweg uitsluitend tijdens de dagperiode en incidenteel voor vrachtverkeer gebruikt worden. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Er bestaan met inachtneming van de voorgestelde maatregelen geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen gevoelige objecten zoals woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (Lotv) heeft als doel de reductie van bestrijdingsmiddelen in het water. De afstanden en teeltvrije zones die in het Lozingenbesluit worden genoemd zijn gerelateerd aan het oppervlaktewater. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn dus evenmin bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2). Afhankelijk van het soort teelt en of er sprake is van een (water toevoerende) sloot, stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer het hanteren van teeltvrije zones verplicht, maar ook hierin zijn geen afstandsnormen voor spuitzones opgenomen.
Weliswaar ontbreekt wetgeving over spuitzones, maar er heeft zich op dit terrein wel jurisprudentie gevormd, die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een woon- en tuinbestemming, in acht moet worden genomen. Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is indicatief. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zonder nadere onderbouwing wordt geaccepteerd (ABRvS 23 september 2009, 200900570/1/R2 & ABRvS 15 februari 2006, 200504921/1), maar dat betekent niet dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Met andere woorden: onder omstandigheden kan van de vuistregel worden afgeweken. Omdat elk geval anders is, dient dit per situatie te worden onderzocht en afgewogen. Dat is maatwerk.
Beoordeling
Op basis van de agrarische bestemming van het bestemmingsplan Buitengebied, Binnendijks deel is een fruitboomgaard toegestaan. Indien er woningen binnen 50 meter van de boomgrens aanwezig zijn dient voor de realisatie van een boomgaard een aanlegvergunning te worden aangevraagd. Ten oosten van de boomgaard bevinden zich binnen een afstand van 25 meter van de eerste bomenrij al twee bestaande (bedrijfs)woningen.
Voorwaarde voor het verlenen van een aanlegvergunning is dat ondernemer dient aan te tonen dat bij het in werking zijn van een boomgaard ter hoogte van de aanwezige (bedrijfs)woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De verwaaiing van spuitvloeistof (drift) bepaalt de aan te houden afstand tot gevoelige objecten zoals woningen en tuinen. Dit is onder meer afhankelijk van:
Mogelijk is er geen sprake van beroepsmatige teelt, maar ook in geval van een 'hobby-boomgaard' dient de fruitteler rekening te worden met de omgeving en zijn spuitzones van toepassing.
Aangezien niet bekend is met welke middelen door de fruitteler worden gebruikt bij het spuiten van de fruitbomen wordt uitgegaan van de gewasbeschermingsmiddelen die in de fruitteelt het meest worden gebruikt. Dat is namelijk de meest representatieve situatie. In de fruitteelt worden zowel onkruidbestrijdingsmiddelen (herbiciden), schimmelbestrijdingsmiddelen (fungiciden) als insectenbestrijdingsmiddelen (insecticiden) gebruikt. Het middel Captan mag gedurende het gehele jaar worden gebruikt, dus zowel op kale bomen als bomen met blad. Captan is van bovengenoemde gewasbeschermingsmiddelen het meest toxisch.
Figuur 4.11: spuitzone afstand / milieuzone afstand
Op het perceel is geen windhaag aanwezig. In verband met mogelijke verwaaiing van spuitvloeistof is de overheersende windrichting van belang. De meest voorkomende windrichting in Nederland is de zuidwestelijke richting. Gezien de oostelijke ligging van de nieuwbouwwoning (bedrijfswoning) die in het onderhavige bestemmingsplan is gepland, zal eventuele drift richting dit perceel waaien. De afstand van de fruitbomen tot deze bedrijfswoning bedraagt ten minste 50 meter. De voormalige bedrijfswoning die omgezet wordt tot burgerwoning is zuidelijker gesitueerd ten opzichte van de fruitbomen, op een afstand van circa 30 meter, en zal daardoor minder getroffen worden door drift (gelet op de overheersend windrichting).
Op basis van eerdere onderzoeken blijkt de grootst benodigde afstand tot aan gevoelige objecten 25 meter te bedragen voor een kale boom van 0-3 meter. Bij volblad bedraagt dit 15 respectievelijk 10 meter afhankelijk van de hoogte van de bomen.
Voor dergelijke situaties, blijkt uit onderzoek en ervaring dat een afstand van 25 meter tussen de laatste bomenrij en de gevoelige objecten een veilige afstand in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de toekomst wordt overigens een kortere spuitzone naar alle waarschijnlijk eerder geaccepteerd, aangezien in het Activiteitenbesluit milieubeheer strengere eisen zullen worden gesteld aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (naar verwachting in 2017). Zo wordt het waarschijnlijk verplicht om met 75% reducerende doppen te spuiten.
Figuur 4.12: locatie aan te leggen windhaag
Besloten is om als maatregel een windhaag aan te brengen oostelijk van de fruitbomen. De gronden waarop de windhaag geplaatst kan worden behoren tot het eigendom van de initiatiefnemer (c.q. zijn familie) van onderhavige planontwikkeling. Voorzien zal worden in een winter bladhoudende windhaag van tenminste 3,5 meter hoog en tenminste 0,50 meter dikte.
Tevens is in de planregels opgenomen dat de gebruiksfunctie als nieuwe burgerwoning pas kan plaatsvinden indien er sprake is van de aanleg en instandhouding van de windhaag.
Conclusie
Het aspect spuitzone vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met de in de Wet geluidhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In artikel 3 zijn grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in oudour units per kubiek meter oug/m3). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom. De gemeente Maasdriel is gelegen buiten een concentratiegebied. De nieuwbouwwoning is gelegen binnen de bebouwde kom van Kerkdriel, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 2 oudour units (oug/m3) op een gevoelig object is toegestaan.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn de agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteiten- besluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
De definitie van een geurgevoelig object is als volgt: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Figuur 4.13: tabel afstanden
Geurverordening
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderijen afwijken binnen bepaalde grenzen. De gemeente Maasdriel heeft op 3 maart 2011 voor de gemeente een 'Verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld. In de verordening zijn voor een aantal gebieden afwijkende afstandswaarden en geurnormen gedefinieerd.
Onderhavige planontwikkeling is niet binnen de afgebakende kernen gelegen, zodat er geen afwijkende geurnormen gelden. Voor de planontwikkeling geldt derhalve een maximale geurbelasting van 2 oug/m3. Wel gelden op basis van de verordening afwijkende minimale afstanden van 50 en 25 meter voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriele regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld.
Onderzoek
Door Econsultancy is onderzoek verricht naar de geurhinder. Met behulp van het programma V-Stacks Vergunningen is de voorgrondbelasting berekend. Gezien de afstand van minimaal 280 meter vanaf het bouwvlak tot de dichtstbijzijnde veehouderij volstaat een enkel toetspunt binnen het plangebied. Tevens zal, ten gevolge van andere geurgevoelige objecten tussen de veehouderij en het plangebied, het plan niet leiden tot een verkleining van de afstand. Gesteld kan worden dat de veehouderijen niet verder worden belemmerd dan al reeds in de huidige situatie het geval is en dat de planlocatie binnen de bebouwde kom ruimschoots voldoet aan de afstandsnorm van ten minste 50 meter tot een veehouderij.
Uit de berekeningen blijkt tevens dat de voorgrondbelasting ten gevolge van de afzonderlijke veehouderijen ruim onder de geurnorm van 2,0 oug/m3 blijven. De maximale geurbelasting bedraagt 0,3 oug/m3, waardoor het percentage geurgehinderden voor een niet-concentratie- gebied tot kleiner dan 5% beperkt blijft. Op basis van het percentage gehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de afzonderlijke veehouderijen goed zal zijn.
De achtergrondbelasting bedraagt ter plaatse van de planlocatie circa 0,6 oug/m3. Het percentage geurgehinderden voor de te realiseren woning is op basis van deze achtergrondbelasting minder dan 5%. Op basis van het percentage gehinderden en de GGD-richtlijn kan gemeld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de gezamenlijke veehouderijen zeer goed zal zijn.
Inmiddels zijn ten aanzien van een tweetal veehouderijen wijzigingen in het dierenbestand doorgevoerd, waarmee ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek nog geen rekening mee is gehouden. Het betreft:
Voor de Provinciale weg gelden momenteel alleen vaste afstandseisen. Voor de Koestraat 11 neemt de geuremissie met 7618.4 Oue af. Hierdoor zijn de uitkosten in het geurrapport waarschijnlijk iets te hoog berekend.
Al met al levert de veranderde vergunningssituatie geen nadelige op het woon- en leefklimaat.
Conclusie
Op basis van het geuronderzoek veehouderijen vormt het aspect geur geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Op nationaal niveau gelden verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid waarbij onderscheid wordt gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol vol transport (vervoer gevaarlijke stoffen in leidingen en weg/ spoor en vaarweg).
Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken dient te worden, namelijk:
In het kader van externe veiligheid wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans per jaar dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit op een bepaalde plaats met een gevaarlijke stof indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans per jaar dat een grotere groep (van een minimaal bepaalde omvang) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Dit betekent dat elke 'nieuwe' ontwikkeling getoetst moet worden aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Indien verwacht wordt dat nabij een 'nieuwe' ontwikkeling gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, verwerkt, bewerkt, gebruikt of getransporteerd, dan is een onderzoek naar de risico's noodzakelijk.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Figuur 4.14: projectlocatie i.r.t. risicobronnen (bron: www.risicokaart.nl)
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beoordeling
Op basis van www.risicokaart.nl, de regionale signaleringskaart, de Regeling Basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen:
Hierdoor vormen risicobronnen geen belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Beoordeling
In het plangebied of directe zijn géén planologisch relevante leidingen gelegen.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Verkeersstructuur
Figuur 4.15: verkeerstructuur i.r.t. projectlocatie Wiekerseweg
Het plangebied wordt ontsloten via de Wiekerseweg die aanhaakt via de Veersteeg (aan de noordzijde) en de Hoorzik (aan de zuidzijde) op de Provinciale weg N831.
De Wiekerseweg is gelegen buiten de bebouwde kom en kent een snelheidsregime van 50 km/uur. De Provinciale weg N831 vormt de verbinding naar de Autosnelweg A2 en de Provinciale weg N322. De Wiekerseweg heeft een gemengd profiel waardoor fietsers tevens gebruik maken van de hoofdrijbaan.
Figuur 4.16: de Wiekerseweg
De Wiekerseweg heeft een gemengd profiel waardoor fietsers tevens gebruik maken van de hoofdrijbaan.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Voor de verkeersgeneratie is uit gegaan van 1 vrijstaande woning. De verkeersgeneratie bedraagt dan 8,2 mvt/etmaal op basis van publicatie 317 van het VROW. Dit geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Wiekerseweg en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Bovendien kan theoretisch gesteld worden dat de verkeersbewegingen niet toe zullen nemen, aangezien een van de twee agrarische bedrijfswoningen wordt gesaneerd ten behoeve van de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning. Per saldo verandert de verkeerssituatie derhalve niet.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor de projectrealisatie bedraagt twee, die op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Daarnaast geldt als uitgangspunt dat een uitrit breder dan 4,5 meter voor twee parkeerplaatsen telt.
De projectlocatie bevat voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen en een uitrit met voldoende breedte te creëren. Er is op het perceel voldoende ruimte om te voorzien in meer dan voldoende parkeerplekken (bebouwd en onbebouwd).
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed en er is op het perceel voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerplekken.
De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidgevoelig object moet worden getoetst aan wettelijke regelingen. De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen.
In de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is bepaald hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van gezoneerde industrieterreinen, luchthavens, spoorwegen en wegverkeer. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
Nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Aangezien de Wet geluidhinder het begrip 'bedrijfswoning' niet kent wordt een bedrijfswoning gewoon als een woning beschouwd, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidszone.
Normstelling
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L dayevening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Beoordeling
Teneinde de effecten van het wegverkeerslawaai op het plangebied inzichtelijk te maken, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is als separate Bijlage 4 bij het plan gevoegd.
De locatie waarbinnen de woning aan de Wiekerseweg wordt gerealiseerd is gelegen in de geluidzones van de Provinciale weg (N831), de Koestraat, Veersteeg en Wiekerseweg. De Provinciale weg en Koestraat kennen een maximale snelheid van 80/km/uur en de Veersteeg en Wiekerseweg een maximale snelheid van 50 km/uur.
De voor het akoestisch onderzoek noodzakelijke verkeersgegevens van de relevante wegen zijn afkomstig uit het Regionale Verkeersmodel 2014 van de Omgevingsdienst Rivierenlanden met prognosejaar 2015. Aangezien de Wet geluidhinder aangeeft dat de maatgevende situatie tussen nu en 10 jaar vooruit doorgerekend dient te worden is voor het toekomstig peiljaar een groeipercentage van 1,5% gehanteerd.
Onderzocht is of bij die geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) worden overschreden. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De berekende geluidsbelastingen zijn inclusief een aftrek conform, artikel 110g van de Wgh. Overschrijdingen van de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB zijn in onderstaande tabel gearceerd (grijs) weergegeven.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de geluidsbelastingen ten gevolge van de Koestraat, Veersteeg en Wiekerseweg respectievelijk maximaal 41, 35 en 45 dB bedragen. De geluidsbelasting ten gevolge van de Provinciale weg (N831) op de nieuw te bouwen woning is met 53 dB op de westgevel hoger dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB, maar ruim lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB. De overschrijding treedt zowel op de begane grondlaag als op de 1e verdieping op.
Figuur 4.17: toetspunten projectlocatie Wiekerseweg
Figuur 4.18: Geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai (Lden (dB) inclusief aftrek artikel 110g Wgh)
Door de overschrijdingen is een afweging van geluidreducerende maatregelen voor de N831 noodzakelijk. Hierbij dienen achtereenvolgens bron- overdrachts- en gevelmaatregelen te worden overwogen. Bron- en overdrachtsmaatregelen worden niet doelmatig geacht (financieel en vanuit stedenbouwkundig oogpunt).
Om de woning aan de Wiekerseweg te kunnen realiseren moet daarom door B&W een hogere grenswaarde ingevolge de Wgh worden vastgesteld. De gemeente Maasdriel kan hierbij de volgende elementen in overweging nemen:
De aanvraag ontheffing hogere grenswaarde is gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en de ontheffing is verleend voor of gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan.
Conclusie
Voor de geplande woning gelegen aan de Wiekerseweg is een procedure hogere grenswaarde doorlopen. Het besluit tot verlening hogere grenswaarde is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.
Railverkeerslawaai
De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor spoorverkeer houdt in dat langs een spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt onder andere in de volgende situaties:
Beoordeling
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen gesitueerd op basis waarvan in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek moet worden uitgevoerd. Het aspect railverkeerslawaai levert derhalve géén belemmering op
Conclusie
Het projectgebied ligt niet binnen de geluidzone behorende bij een spoorlijn, waardoor dit aspect buiten beschouwing kan blijven.
Luchtvaartlawaai
Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Hierdoor gelden er bij luchtvaartterreinen geluidszones voor luchtvaartuigen met de bijbehorende geluidcontouren behorende bij de maximale waarden van 35, 40, 45 , 55 en 65 Kosteneenheden (Ke). De normstelling voor vliegverkeer wordt (op dit moment nog) uitgedrukt in de Kosteneenheid, ooit ontwikkeld door ene heer Kosten op basis van hinderbeleving rondom Schiphol. De Kosteneenheid is een eenheid om geluidsbelasting te kwantificeren.
De normstelling in wet- en regelgeving is het resultaat van een afweging tussen belangen van gezondheid (incl. hinder) en vliegverkeer.
Beoordeling
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een luchthaventerrein met bijbehorende geluidzone op basis waarvan in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek moet worden uitgevoerd. Het aspect luchtvaartlawaai levert derhalve géén belemmering op.
Conclusie
Het projectgebied ligt niet binnen de geluidzone behorende bij een luchtvaartterrein, waardoor dit aspect buiten beschouwing kan blijven.
Industrielawaai
De zonering Industrielawaai is gebaseerd op de Wet geluidhinder. Met zonering wordt een scheiding gemaakt tussen enerzijds een industrieterrein waar een of meer geluidszoneringsplichtige inrichtingen (de zogenaamde grote lawaaimakers) zijn toegestaan en anderzijds woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Buiten de zone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Beoordeling
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gesitueerd. In de nabijheid van het plangebied is wel een slachterij gesitueerd aan de Luttel Inghweg 1 met een geluidscontour. Deze inrichting levert voor de voorgestane ontwikkeling in het plangebied echter géén belemmering op.
Conclusie
Het projectgebied ligt niet binnen de geluidzone industrielawaai, waardoor dit aspect buiten beschouwing kan blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) in werking getreden. Met de Wlk wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. In de Wlk zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) worden beleidsmatig relevant geacht.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk – Stb. 2007, 414). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
'Besluit niet in betekenende mate'
In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. De 'regeling niet in betekenende mate bijdragen' kan in sommige situaties worden toegepast.
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Beoordeling
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is niettemin een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3. De jaargemiddelde grenswaardes µg/m³, voor fijnstof (PM10) en voor fijnstof (PM2,5) alsmede voor stikstofdioxide (NO2) worden niet overschreden. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof ligt tevens onder de grenswaarde. In onderstaande afbeelding zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de te realiseren woning het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarnaast is er sprake van een trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondwaardes van deze stoffen (PM10, (PM2,5 en NO2) zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden te verachten zijn.
Figuur 4.18: luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve géén belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de van besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woningen de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In casu is aangegeven, welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. (indicatieve) drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een MER opgesteld worden en een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling (stedelijk ontwikkelings- project). Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2 uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare. In onderhavig plangebied bestaat het voornemen in de realisatie van ten hoogste één woning en ligt derhalve ver beneden de (indicatieve) drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Zoals uit de eerder besproken planologische- en milieuhygiënische aspecten is gebleken, blijkt dat het plangebied niet binnen een dergelijke beschermde zone is gelegen. Uit onderhavig hoofdstuk blijkt tevens dat de ontwikkeling van de woningen geen nadelige milieugevolgen met zich mee zal brengen als het gaat om bijvoorbeeld geluid of luchtkwaliteit.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het zeer kleinschalige karakter in vergelijking met de
drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële
effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van
de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het
bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelings- procedure noodzakelijk
conform het Besluit m.e.r.
Het college van burgemeester en wethouders zal in een afzonderlijk besluit aangeven, dat met inachtneming van de beoordeelde milieuaspecten zoals verwoord in dit bestemmingsplan er door de planontwikkeling geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden op basis waarvan een plan m.e.r. uitgevoerd zou moeten worden.
Plansystematiek
In dit hoofdstuk wordt een toelichting op de plansystematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro).
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Planonderdelen
Het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o.' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast. Bij de regels is een bijlage gevoegd: Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1).
Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (verbeelding in samenhang met de regels). Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen bestemmingen.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.
Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied (de inrichting van het gebied). Het plangebied bestaat uit het perceel Wiedestraat 4 en 6, Luttel Inghweg 4 en een ongenummerd (deel) bouwperceel aan de Wiekerseweg.
Een en ander heeft geresulteerd in een planopzet met een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels. De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan.
Bij ieder plan hoort tevens een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De toelichting dient ter verantwoording, onderbouwing en als uitleg.
Figuur 5.1: verbeelding 'Wiekerseweg e.o.'
Regels
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Hierdoor is het omgevingsrecht drastisch gewijzigd. Veel toestemmingen en vergunningen die voorheen apart geregeld waren, zijn nu opgenomen in de Wabo. In de regels is de terminologie aangepast aan de Wabo. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'.
Voor wat betreft de juridische regeling is aangesloten op de voorgestane planregeling van de herziening 2016 voor bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Maasdriel.
De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).
Inleidende regels (hoofdstuk 1)
Begrippen (artikel 1)
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Wijze van meten (artikel 2)
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Op de verbeelding kunnen verschillende aanduidingen zijn opgenomen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder bijvoorbeeld de bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage. Deze aanduidingen worden bouwaanduidingen genoemd.
Functieaanduidingen worden gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking.
In onderhavig bestemmingsplan is uitsluitend gebruik gemaakt van functieaanduidingen. Het betreft de functie aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel - kersenverkoopvoorziening' en 'bedrijfswoning'. De maatvoeringeisen zijn direct in de regels opgenomen.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes en oppervlaktes.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de omgevingsvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijking van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze ontheffingen zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan af wordt geweken, de maximale afwijking die met de afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een vergunning kan worden verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik. Het gebruiksverbod is na inwerkintreding van de Wabo, in de Wabo geregeld. Het is dus niet noodzakelijk om dit middels het bestemmingsplan te regelen.
Afwijking van de gebruiksregels
Door middel van een afwijking van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Bestemmingen
Agrarisch (artikel 3)
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik. Daarnaast zijn binnen de bestemming enkele functieaanduidingen opgenomen. Het betreft de functieaanduidingen:
Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven. In de regels zijn de bouwregels opgenomen, zoals de maximale goot- en bouwhoogte.
Ter plaatse van de kersenboomgaard ten westen van de Wiekerseweg is een aanduiding 'specifieke vorm van groen – windhaag opgenomen. Ten behoeve van de aanleg en instandhouding van een winter bladhoudende windhaag (tenminste 3,5 meter hoog en tenminste 0,5 meter breed) ten behoeve van het waarborgen van een verantwoord woon- en leefklimaat voor de (toekomstige) burgerwoning. Dit in de vorm van een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het gebruik van het woonperceel als burgerwoning.
Bedrijf (artikel 4)
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een niet-agrarisch bedrijf en inrichting, uitsluitend in de vorm van een aannemersbedrijf. Het bedrijfsperceel heeft een omvang van maximaal 1.000 m2. Tevens is binnen deze bestemming de mogelijkheid opgenomen om paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen te realiseren.
Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven zonder nadere aanduiding, waarbinnen de bedrijfsbebouwing moet worden gerealiseerd. In de regels zijn de overige bouwregels opgenomen, zoals de maatvoeringseisen.
Gekoppeld aan de bedrijfsuitoefening van het aannemersbedrijf is een tweede bouwvlak opgenomen met een nadere aanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen dit vlak kan een nieuwe bedrijfswoning worden opgericht met een inhoud van 880 m3. Deze inhoudsmaat is bepaald aan de hand van vigerend toegestane maatvoering voor bedrijfswoningen, de compensatie meters voor vrijkomende en te slopen agrarisch bedrijfsbebouwing binnen het plangebied alsmede toe te voegen extra m3 vanwege de huisvesting van een gehandicapte zoon door de toekomstige bewoners van de woning (toevoeging op sociaal-medische gronden).
In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat de nieuwe bedrijfswoning pas in gebruik genomen kan worden voor de woonfunctie indien, de bestaande champignoncellen, de romneylood en aanbouw aan de bedrijfsbebouwing zijn gesloopt en de buitenopslag binnen het plangebied is verwijderd.
Wonen (artikel 5)
Het bestemmingsplan kent de bestemming 'Wonen'. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Behalve het eigenlijke wonen is ook toegestaan de uitoefening van aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat maximaal 30 m2 van de oppervlakte van de woning hiervoor mag worden gebruikt.
De inhoud van een woning mag maximaal 750 m3 bedragen. De oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m2, met een maximum van 50% van het bouwperceel achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning.
Op het woonperceel is de bestaande toegangsweg van het aannemersbedrijf opgenomen aanduidig 'specifieke vorm van verkeer – tijdelijke ontsluiting'. Na realisatie van de definitieve ontsluiting, op het terreingedeelte van de bestaande bedrijfswoning die gesloopt gaat worden komt de tijdelijke ontsluiting voor het aannemersbedrijf te vervallen en kan dit terreingedeelte bij de woning betrokken worden.
Dubbelbestemmingen
In het plan is een zogenaamde dubbelbestemming opgenomen. Dit betekent formeel dat bepaalde gronden in het plangebied dubbel bestemd zijn ter bescherming in dit geval van de archeologische waarden. Een dergelijke bestemming wordt opgenomen indien een enkel- bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.
Waarde – Archeologie 3 en 5 (artikel 6 en artikel 7)
De gronden binnen het plangebied zijn tevens bestemd deels bestemd als 'Waarde – Archeologie 3' en deels als ' Waarde – Archeologie 5' , ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
In de regels is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met respectievelijk een oppervlakte van 500 m² respectievelijk 1.000 m2 of meer en een diepte van 30 centimeter of meer beneden maaiveld.
Algemene regels (hoofdstuk 3)
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen en gebruik.
Anti-dubbeltelregel (artikel 8)
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (artikel 9)
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. In de regels is derhalve enkel een regeling opgenomen omtrent ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels (artikel 10)
In dit artikel is aangegeven dat het niet is toegestaan gronden en bouwwerken te gebruiken voor bepaalde activiteiten/functies.
Algemene afwijkingsregels (artikel 11)
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om middels een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen (105 regeling, mantelzorg en meetverschillen). Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (artikel 12)
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen (overschrijding bestemmingsgrenzen). De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Procedureregels (artikel 13)
Voor de toepassing van een nadere eisenregeling is een procedure opgenomen.
Overige regels (artikel 14)
In de overige regels wordt verwezen naar de werking van wettelijke regelingen en de toepassing van dubbelbestemmingen naast de basisbestemming op een bepaald perceel. Tevens is voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Overgangsrecht (artikel 15)
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Slotregel (artikel 16)
In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het bestemmingsplan voorgeschreven.
Algemeen
De gemeente heeft de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van een plan te toetsen. Dit betekent dat de gemeente in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Een exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een dergelijk exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemen waarbij wordt vastgelegd welke kosten de gemeente en de initiatiefnemer op zich neemt.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Specifiek
Het plan is aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen.
De gronden waarop de planontwikkeling wordt gerealiseerd zijn in eigendom van de initiatiefnemer en de kosten voor uitvoering van het project worden gedragen door de initiatiefnemer die daarvoor voldoende middelen ter beschikking heeft.
In onderhavig geval heeft de gemeente ervoor gekozen het kostenverhaal anderszins te verzekeren. Dit betekent dat er een anterieure overeenkomst wordt afgesloten met de initiatiefnemer.
Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van locatie-eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.
Conclusie
Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Planschade
Door herziening van het voor de gronden binnen het projectgebied geldende bestemmingsplan- regime bestaat de kans dat, door eigenaren van de gronden in de directe omgeving van het projectgebied, bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend.
De kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in planschade, die mogelijkerwijs voortvloeit uit de realisering van voornoemd project, worden afgewenteld op de initiatiefnemer. Daartoe zal de gemeente een anterieure overeenkomst afsluiten met de initiatiefnemer.
Conclusie
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.
De gemeente handhaaft en staat dicht bij de burger. Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de gemeente Maasdriel is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.).
Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o.' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. De opmerkingen van de diverse instanties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o.' 6 weken ter inzage gelegen van 16 november tot en met 27 december 2017. Gedurende deze periode zijn géén zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. ook de provincie Gelderland en Waterschap Rivierenland hebben geen zienswijzen ingediend of opmerkingen gemaakt.
Vervolgens heeft de gemeenteraad van Maasdriel op 22 februari 2018 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De wijziging betreft twee ambtshalve aanpassingen in de regels zoals opgenomen in de 'Nota van ambtshalve wijzigingen'. Het betreft:
Het vastgestelde bestemmingsplan wordt in het kader van de beroepsprocedure zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden gedurende deze periode beroep instellen tegen het plan bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State.
Het plan treedt uiteindelijk in werking met ingang van de dag nadat de beroepstermijn afloopt, tenzij een beroep om een voorlopige voorziening is ingediend en is toegewezen.