direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel herziening 2016, Leijensteinstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1143-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens een nieuwe vrijstaande woning op te richten op het perceel Leijensteinstraat 23 te Kerkdriel. Dit perceel valt binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013". Ter plaatse van het perceel is een bouwvlak aanwezig en een aanduiding opgenomen waarbinnen een bedrijfswoning kan worden opgericht. Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel een woning te bouwen, het is echter gewenst de woning gunstiger op het perceel te positioneren. Hiervoor moeten het bouwvlak en het aanduidingsgebied worden verlegd.

Om de bouw van de nieuwe woning mogelijk te kunnen maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het planvoornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 650 m2 en is gelegen aan de Leijensteinstraat 23, in de kern Kerkdriel. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het woonperceel Leijensteinstraat 21, aan de oostzijde aan het perceel Teisterbandstraat 26 en 28, aan de zuidzijde wordt de grens gevormd door een uitloper van de bebouwing behorende bij het perceel Teisterbandstraat 30 en aan de westzijde vormt de Leijensteinstraat de grens. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Maasdriel, sectie K, nummer 4417. In afbeelding 1.1. wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013". Dit bestemmingsplan is op 30 januari vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Gemend - Voormalig (agrarische) bedrijfsbebouwing'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - radar' en 'vrijwaringszone - dijkzone 2' (deels).

Op gronden met de bestemming 'Gemend - Voormalig (agrarische) bedrijfsbebouwing' is de bouw van een woning toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Initiatiefnemer wenst de woning echter gunstiger te situeren op het perceel en de woning te gebruiken als zijnde een reguliere burgerwoning. Om dit en de gewenste situering van de woning juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

Een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan is opgenomen in afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2016, Leijensteinstraat" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding (plan idn. NL.IMRO.0263.BP1143-VG01);
  • regels.

 

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Kerkdriel is opgebouwd rond de parallelle, noord-zuid gerichte lintbebouwingsstructuur aan Maasbandijk/ Hintham, Teisterbandstraat en Leijensteinstraat (en de in het verlengde daarvan gelegen straten) en de haaks daarop staande ontsluitingswegen in westelijke richting. Het centrum van Kerkdriel ligt van oudsher rond het knooppunt van de Kerkstraat met Teisterbandstraat en Leijensteinstraat. Aan dit knooppunt is ook het Mgr. Zwijsenplein met oorspronkelijk raadhuis ontstaan en zijn de beide kerkgebouwen van Kerkdriel gelegen.

Het plangebied bevindt zich net buiten het daadwerkelijke centrumgebied van Kerkdriel aan de Leijensteinstraat. De Leijensteinstraat, die later overgaat in de Kievitsham, is één van de historische invalswegen tot de kern Kerkdriel. Langs de historische invalswegen is sprake van een afwisseling van vrijstaande en halfvrijstaande bebouwing, karakteristiek is de afwisseling tussen woonbebouwing, bedrijfsbebouwing en agrarische bebouwing. Door de latere verdichtingen met voornamelijk vrijstaande woningen is een sterk wisselend straatbeeld ontstaan.

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bouwperceel dat momenteel onbebouwd is. In de omgeving van het plangebied komen functies voor als bedrijvigheid (met name ten noorden - noordoosten), detailhandelsfuncties (met name richting het centrum) en maatschappelijke functies zoals een verzorgingstehuis. De meest voorkomende functie in het lint Leijensteinstraat betreft echter de woonfunctie in hoofdzakelijk vrijstaande woningen. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving

Het plangebied grenst aan drie zijden aan percelen waarop bebouwing aanwezig is. In alle gevallen betreft het (voormalige agrarische) bebouwing die voornamelijk in gebruik is ten behoeve van de woonfunctie. Zoals ook blijkt uit de luchtfoto is het zelf plangebied in de huidige situatie onbebouwd. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit hoofdzakelijk gras dat regelmatig wordt onderhouden.

Afbeelding 2.2 en 2.3 omvatten enkele recente foto's die een beeld geven van de huidige situatie in het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Foto's plangebied genomen vanaf de Leijensteinstraat (Bron: Van Rooij Bouwontwerp & Adviesburo)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Foto's (witte) vrijstaande aan het plangebied grenzende woning en Leijensteinstraat ter hoogte van het plangebied (Bron: Van Rooij Bouwontwerp & Adviesburo)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt in het plangebied een vrijstaande woning met bijgebouw gerealiseerd. De bestemming wordt hierbij, gelet op de hoofdfunctie van het perceel, gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

Op basis van het geldend bestemmingsplan mag een woning worden opgericht tegen de zijdelingse perceelsgrens van de woning Leijensteinstraat 21. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk om meer ruimte te creëren tussen de bestaande woning op nummer 21 en de nieuw te bouwen woning in het plangebied. Deze positionering past eveneens in de bebouwingsstructuur van de Leijensteinstraat, ook is hiermee sprake van een betere perceelsbenutting. Daarnaast hebben ook de bewoners van de Leijensteinstraat 21 aangegeven de bouw van een nieuwe woning tegen de zijdelingse perceelsgrens minder wenselijk te vinden. Om deze redenen is ervoor gekozen om de nieuwe woning meer centraal op het perceel te situering. In de situatietekening in afbeelding 2.4 wordt deze nieuwe situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0006.png"

Afbeelding 2.4: Situatietekening nieuwe situatie plangebied (Bron: Van Rooij Bouwontwerp & Adviesburo)

Zoals blijkt uit afbeelding 2.4 wordt de voorgevel van de nieuwe woning ten opzichte van de woning aan de Leijensteinstraat 21 iets naar achteren gesitueerd. Deze verspringing wordt ingegeven door de flauwe bocht in de Leijensteinstraat, ook bij de woningen aan de Leijensteinstraat ten zuiden van het plangebied is sprake van dergelijke verspringen als gevolg van soortgelijke flauwe bochten. Daarnaast wordt door deze verspringing meer aansluiting gezocht bij de rooilijn van de woning aan de Leijensteinstraat 25.

De oprit bij de woning wordt gesitueerd aan de noordzijde van het perceel waarbij het tevens mogelijk is om een bijgebouw in het verlengde van de oprit te realiseren. Op het oprit wordt ruimte gereserveerd voor in elk geval twee parkeerplaatsen.

In de huidige situatie biedt de bestemming 'Gemend - Voormalig (agrarische) bedrijfsbebouwing' bij recht mogelijkheden voor het uitoefenen van kleinschalige, lichte bedrijfsactiviteiten. In het kader van deze ontwikkeling is bezien of deze bestaande mogelijkheden beschikbaar kunnen blijven gezien de unieke situatie dat binnen deze gemengde bestemming, in tegenstelling tot andere situaties, geen bebouwing is opgericht. De aanleiding voor dit bestemmingsplan is en was een meer gunstige positionering van de woning op het perceel, het was echter niet de bedoeling om de betreffende mogelijkheden voor de uitoefening van kleinschalige, lichte bedrijfsactiviteiten te verhinderen. Om deze reden is in de planregels de mogelijkheid voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, deze bedrijfsactiviteiten zijn vergelijkbaar met kleinschalige lichte bedrijfsactiviteiten, niet gekoppeld aan een percentage van het vloeroppervlak van de woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) of de oppervlaktemaat van 50 m2 zoals standaard binnen de woonbestemmingen in de kern Kerkdriel. Voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is wel als eis gesteld dat het maximum bebouwingspercentage van 30% op het perceel niet mag worden overschreden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. 

Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 3.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR mee zijn gemoeid.

Het Barro en het Rarro vormen eveneens geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied, op basis van het Rarro is het plangebied wel gelegen binnen het radarverstoringsgebied van vliegveld Volkel. Artikel 2.6.9 van het Barro geeft aan dat binnen radarverstoringsgebieden, geen bestemmingen opgenomen mogen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Ter plaatse van het plangebied geldt dat geen bouwwerken mogen worden met een hoogte groter dan 114 meter. Dit bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden tot het oprichten van bouwwerken met een dergelijke hoogte waardoor geen sprake is van belemmeringen. In verband met de signaleringsfunctie is volledigheidshalve een aanduiding 'vrijwaringszone-radar' over het gehele plangebied gelegd.

Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het allereerst van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Planologisch gezien is geen sprake van de toevoeging van een woning, vanuit het woningbouwprogramma bezien is echter wel sprake van een toevoeging van één woning. Er was immers geen woning aanwezig in het plangebied terwijl er nu wel één woning gebouwd gaat worden. Dit betekent voor het woningbouwprogramma dat er nu één woning bij komt die in dit programma niet meegerekend is. De mogelijkheid om een woning op te richten blijft behouden met dit bestemmingsplan waarbij dit bestemmingsplan wel voorziet in de mogelijkheid om een reguliere woning op te richten.

Verder wordt het bouwvlak waarbinnen de woning opgericht dient te worden meer centraal op het perceel gesitueerd. Een dergelijke beperkte planologische wijziging wordt niet gezien worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

3.2.1.2 Wonen

De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:

  • afstemming met buurprovincies;
  • het voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten;
  • de keuze bepalen voor de beste locaties voor woningbouw;
  • het verkleinen van de kans op leegstand;
  • voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking;
  • het bevorderen van binnenregionale samenwerking;
  • het meewegen van de mogelijkheden die de bestaande woningvoorraad en vrijkomend of leegstaand vastgoed bieden;
  • duidelijkheid over hoe om te gaan met overcapaciteit van woningbouwplannen;
  • het voorkomen van nieuwe overcapaciteit aan woningbouwplannen.

De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspraken een regierol. In de Omgevingsverordening is de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd. Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.2.1.3 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

3.2.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt planologisch niet voorzien in de toevoeging van een nieuwe woning of extra bouwmogelijkheid. Vanuit het woningbouwprogramma bezien is wel sprake van de toevoeging van één woning (zie ook 3.1.4). De planologische afwijking waar dit bestemmingsplan in voorziet betreft het toestaan van een reguliere burgerwoning op een meer centraal op het perceel gesitueerde locatie. Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt verwezen naar 3.1.4. Hieruit volgt dat dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het Bro.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening Gelderland, vastgesteld op 24 september 2014, is er één van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Doorwerking bestemmingsplan

In het kader van dit bestemmingsplan zijn er geen artikelen uit de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing die expliciet toegelicht moeten worden. Artikel 2.2. Wonen uit de Omgevingsverordening laat zich enkel uit over nieuwe woonlocaties. Hier is met dit bestemmingsplan geen sprake van aangezien binnen het plangebied al één woning gebouwd mag worden en met dit bestemmingsplan geen extra woningen mogelijk worden gemaakt.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Gelderland verwoorde en het in de Omgevingsverordening Gelderland verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Maasdriel
3.3.1.1 Algemeen

De structuurvisie Maasdriel betreft zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde ‘ruimtelijk casco’), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het ‘projectenplan’). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' is het plangebied niet aangewezen. Op basis van het 'ruimtelijk casco' wordt het plangebied gerekend tot de bestaande kern Kerkdriel, tevens aangemerkt als verzorgingskern. In afbeelding 3.2 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.2: Uitsnede structuurvisiekaart 'ruimtelijk casco' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

3.3.1.2 Ruimtelijk casco

Het ruimtelijk casco betreft de toekomstvisie voor de gemeente Maasdriel. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal binnen de bestaande kernen en linten mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van de betreffende kern of het lint en de omgeving.

De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden binnen de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Waar mogelijk streeft de gemeente naar herstel van oorspronkelijke doorzichten en structuren, die door stedenbouwkundige uitbreidingen teniet zijn gedaan. Ook is het wenselijk om de bestaande overgangen van het landelijk naar het dorpsgebied te verbeteren.

De linten zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau en worden gekenmerkt door een variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven en waar mogelijk in kwalitatieve zin te worden versterkt. In principe is alleen vervangende nieuwbouw in de linten toegestaan. De nieuwbouw moet het bestaande karakter respecteren. Ook hier dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap.

Bedrijvigheid is mogelijk in de kernen en linten. Het gaat dan om kleinschalige (onder andere aan huis verbonden) bedrijvigheid of recreatief gebruik (zoals bed & breakfast).

3.3.1.3 Doorwerking plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het historische lint Leijensteinstraat. Er wordt in het plangebied nieuwbouw gerealiseerd in de vorm van een vrijstaande woning. Op basis van het bestemmingsplan is al een bedrijfswoning is toegestaan in het plangebied, met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om een burgerwoning op te richten. Per saldo is daarmee geen sprake van de toevoeging van een extra woning. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in de mogelijkheid om de woning meer centraal op het perceel te situeren. Het meer centraal situeren van een woning op het perceel past beter in het bebouwingslint langs de Leijensteinstraat, in paragraaf 2.2 is dit reeds toegelicht. Er is hiermee dan ook sprake van een verbeterde situering in kwalitatieve zin. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de Structuurvisie Maasdriel.

3.3.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. De toetsing van alle projecten heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het regionale woningbouwprogramma 2015-2025.

Het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel is vastgesteld in april 2016 en is afgestemd op de regionale afspraken. De nieuwe woningbouwprogrammering voor de gehele gemeente biedt ruimte voor de bouw van 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen.

In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met de bouw van niet-projectmatige woningen. De te bouwen woning wordt toegevoegd op incidentele basis en past binnen het aantal niet-projectmatige woningen dat daarvoor is gereserveerd.

Zoals onder 3.1.4 is aangegeven telt de woning wel mee in de woningbouwprogrammering omdat de woning niet eerder gerealiseerd is geweest.

3.3.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in een beperkte ondergeschikte planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan. Deze wijziging is in overeenstemming met het in deze paragraaf behandelde gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

4.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.1.3 Beoordeling
4.1.3.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

Gebiedstypering

De gronden in het plangebied zijn op basis van dit bestemmingsplan bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming worden naast wonen ook een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf toegestaan. De omliggende bestemmingen bieden daarnaast mogelijkheden voor functies als lichte bedrijvigheid, commerciële/zakelijke dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening op het gebied van zorg, educatie, kunst en cultuur en recreatieve activiteiten toegestaan. Naast deze bestemmingen is ten noord - noordoosten sprake van andere functies in de vorm van bedrijfsbestemmingen. Gelet hierop kan in dit geval niet gesproken worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk', er wordt dan ook uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

4.1.3.2 Interne werking

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende functies. In de onderstaande tabel wordt inzichtelijk gemaakt:

  • welke bestemmingen voorkomen in de omgeving van het plangebied;
  • welke milieucategorie binnen deze bestemmingen maximaal wordt toegestaan;
  • welke grootste richtafstand op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied' aangehouden dient te worden tussen deze bestemmingen en de woning in het plangebied;
  • wat de huidige afstand is tussen het aanduidingsvlak waarbinnen een woning mag worden opgericht en deze bestemming; en
  • wat de afstand is tussen het aanduidingsvlak waarbinnen de woning op basis van dit bestemmingsplan opgericht dient te worden en deze bestemmingen.

Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat wordt uitgegaan van het aanduidingsvlak waarbinnen de woning opgericht dient te worden. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt immers aangegeven dat de richtafstanden gemeten dienen te worden tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Bestemmingen   Cat.   Grootste richtafstand   Afstand tot aanduidingsvlak op basis van geldend bestemmingsplan   Afstand tot aanduidingsvlak op basis van dit bestemmingsplan  
Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing' (Leijensteinstr. 22)   2   10   ± 19 meter   ± 15 meter  
Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing (Leijensteinstr. 25)   2   10   ± 20 meter   ± 12 meter  
Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing (Teisterbandstr.30)   2   10   ± 11 meter   ± 4 meter  
Bedrijf (Teisterbandstr. 24b, 24c)   2   10   0 meter   ± 15 meter  
Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing (Teisterbandstr 26)   2   10   0 meter   ± 13 meter  
Bedrijf (Teisterbandstr. 27)   2   10   > 45 meter   > 60 meter  
Bedrijf (Teisterbandstr. 29)   2   10   > 40 meter   > 50 meter  
Bedrijf (Teisterbandstr. 33)   2   10   > 45 meter   > 50 meter  

 

Zoals blijkt uit de vorenstaande tabel wordt ten opzichte van diverse bestemmingen de onderlinge richtafstand groter, waardoor in tegenstelling tot het geldend bestemmingsplan wel wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. In de nieuwe situatie wordt uitsluitend voor wat betreft de aan te houden richtafstand tot het perceel Teisterbandstraat 30 niet voldaan aan de richtafstand.

Vanwege het feit dat niet wordt voldaan aan de richtafstand is voor de Teisterbanstraat 30 specifiek akoestisch onderzoek verricht. De conclusie van dit onderzoek wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

Akoestisch onderzoek

De geluidbelasting, op basis van de planologische rechten van het naastgelegen bedrijf, bedraagt er plaatse van de nieuwe woning aan de Leijensteinstraat 23 ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde (ter plaatse van de zuidgevel). De richtwaarden uit stap 3 van de VNG-publicatie worden gerespecteerd. Het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van de planologische rechten van de omliggende bedrijven bedraagt ter plaatse van de nieuwe woning ten hoogste 72 dB(A) in de dag- en 66 dB(A) in de avond- en 61 dB(A) in de nachtperiode. Maximale geluidniveaus ten gevolge van het af- en aanrijden van vrachtwagens worden in stap 3 van de VNG-publicatie uitgesloten van toetsing. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en maximaal geluidniveau (LAmax) sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van de milieurechten van het bedrijf gelegen aan de Leijensteinstraat 25 bedraagt 52 dB(A) in de dag-, 47 dB(A) in de avond- en 42 dB(A) in de nachtperiode (52 dB(A) etmaalwaarde). Deze geluidbelasting kan middels een maatwerkvoorschrift worden vastgelegd. In de dagperiode zijn maximale geluidniveaus ten gevolge van laden en lossen en, conform vaste jurisprudentie, aanverwante activiteiten, uitgesloten van toetsing. In de avond- en nachtperiode vinden geen relevante maximale geluidniveaus plaats, omdat ter plaatse van bestaande woningen anders de normstelling wordt overschreden. Ten aanzien van het maximaal geluidniveau (LAmax) wordt voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de milieurechten van het bedrijf niet worden aangetast.

Op basis van vaste jurisprudentie blijkt dat afwijken van de afstanden uit de VNG-publicatie mogelijk is op basis van de werkelijke representatieve bedrijfssituatie. Omdat er op het perceel Leijensteinstraat 25 geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die een akoestisch relevante geluidbelasting veroorzaken, is het treffen van maatregelen en/of het opleggen van een maatwerkvoorschrift niet aan de orde. In onderhavig geval is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.3.3 Externe werking

De nieuwe functie waarin dit plan voorziet betreft de functie 'wonen'. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Binnen deze bestemming wordt wel ruimte geboden voor een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf. Deze vormen van bedrijvigheid zijn echter vergelijkbaar met de bedrijvigheid die op basis van het geldend bestemmingsplan al wordt toegestaan. Gelet hierop is van extra milieuhinder of extra milieubelastende functies geen sprake. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande, waaronder de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Geluid (Wet geluidhinder)

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.2 Beoordeling

Hoewel dit bestemmingsplan geen extra woningen mogelijk maakt, wijzigt door voorliggend bestemmingsplan wel de locatie waar een woning kan worden opgericht. Een woning wordt in het kader van de Wgh aangemerkt als een geluidsgevoelig object.

4.2.2.1 Wegverkeerslawaai

De beoogde locatie van de nieuwe woning is gelegen in een gebied waar een maximale snelheid van 30 km/u geldt. De locatie is niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone van één of meerdere wegen waardoor een akoestisch onderzoek op basis van de Wgh niet noodzakelijk is. Uit jurisprudentie volgt wel dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De Leijensteinstraat leent zich door de inrichting van de straat en de veelvuldig langs de kant van de weg parkerende auto's niet voor hoge rijsnelheden. Door de inrichting van deze straat wordt de straat hoofdzakelijk gebruikt door bestemmingsverkeer, van veelvuldig doorgaand rijverkeer is geen sprake. Gelet hierop en de afstand van de voorgevel van de woning tot de as van de weg (circa 10 meter) kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de woning niet wordt overschreden.

4.2.2.2 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.2.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

4.2.3 Conclusie

De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.3.2 Beoordeling

In het plangebied zijn in het recente verleden de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek naar asbest, Verhoeven Milieutechniek B.V., kenmerk B13.5419/R5419/MV, d.d. 6 september 2013;
  • Nader bodemonderzoek, Verhoeven Milieutechniek B.V., kenmerk B13.5419/R5419/TM, d.d. 19 december 2013;
  • Aanvullend grondwateronderzoek, Verhoeven Milieutechniek B.V., kenmerk S14.1325/BRFRPP-01/MW, d.d. 8 oktober 2014.

In de bovengenoemde bodemonderzoeken is aangetoond dat op de locatie sterke verontreinigingen met zink, minerale olie, PCP en asbest aanwezig zijn. Voor de verwijdering van de grondverontreiniging is door Verhoeven Milieutechniek B.V. een saneringsplan (kenmerk: S13.1325/SP1325/IB, versie 3.0, d.d. 27 oktober 2014) opgesteld en goedgekeurd door de Provincie Gelderland.

Het voert te ver om uitgebreid in te gaan op alle hiervoor genoemde onderzoeken en het saneringsplan of om al deze rapportages op te nemen als bijlagen. In dit kader is met name het evaluatierapport van de sanering van belang. In dit evaluatierapport, opgenomen als bijlage 2 zijn de uitgevoerde werkzaamheden en de resultaten van de sanering beschreven. De conclusie uit dit rapport luidt dat de grondverontreiniging in voldoende mate en conform de uitgangspunten uit het saneringsplan is ontgraven. De sanering kan daarmee als afgerond worden beschouwd.

Het evaluatierapport is voorgelegd aan de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ORA). De ORA heeft per brief van 26 oktober 2015 aangegeven in te kunnen stemmen met het evaluatierapport. De brief van het ORA is opgenomen achter het in bijlage 2 opgenomen evaluatierapport.

4.3.3 Conclusie

Gelet op het bepaalde in het evaluatierapport wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit in het plangebied geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

4.4.1.1 Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.4.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet planologisch gezien niet in een extra woning en daarmee ook niet in extra verkeersbewegingen. De overige functies die binnen de bestemming 'Wonen' worden toegestaan, een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf, zijn minder omvangrijk dan de bedrijvigheid die op basis van het geldend bestemmingsplan ter plaatse wordt toegestaan. Van extra verkeer zal dan ook geen sprake zijn. Er is in dit geval dan ook sprake van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tot slot wordt opgemerkt dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

4.5.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart

Volgens de Risicokaart van ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ten slotte ligt het plangebied ook niet binnen veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Er zijn voor wat betreft externe veiligheid dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn. Er zijn uit dit oogpunt derhalve geen belemmeringen voor de realisering van de woningen.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig op provinciaal niveau gebiedsbescherming plaats door middel van het Nationaal Natuurnetwerk (voormalig Ecologische Hoofdstructuur/EHS).

4.7.1.1 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

4.7.1.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige Gelderse EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.7.1.3 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht.

4.7.2 Beoordeling
4.7.2.1 Natuurbeschermingswet

Het plangebied is niet gelegen in een door de Natuurbeschermingswet beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Rijntakken, is gelegen op een afstand van ruim 3,3 kilometer van het plangebied. In afbeelding 4.2 wordt de ligging ten opzichte van dit gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.2: Ligging projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Rijntakken

Dit bestemmingsplan voorziet in een beperkte planologische wijziging door in plaats van een bedrijfswoning een burgerwoning toe te staan. Hiermee is geen sprake van een extra woning aangezien binnen het plangebied nog steeds geldt dat maximaal één woning mag worden gebouwd. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een beperkte wijziging qua situering van de woning. Gelet op de aard van dit bestemmingsplan en de ruime afstand tot Natura 2000-gebied, kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

4.7.2.2 Provinciaal beleid

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat onderdeel uitmaakt van de GNN of de GO. Het GNN is gelegen op een afstand van ruim 500 meter van het plangebied. De GO is gelegen op nog ruimere afstand van het plangebied. In afbeelding 4.3 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1143-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.3: Ligging projectgebied ten opzichte van de GNN en GO

Vanwege het feit dat het plangebied is gelegen buiten de GNN en de GO hoeft in dit kader geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden.

4.7.2.3 Flora- en faunawet

Zoals ook op de foto's in paragraaf 2.1 wordt weergegeven is het plangebied in de huidige situatie onbebouwd en bestaat de ondergrond uit gras dat regelmatig gemaaid wordt. Door het regelmatige onderhoud is van beschermde flora binnen het plangebied geen sprake. Gelet op de terreingesteldheid en het feit dat het plangebied geheel omheind is, is van primair of essentieel foerageergebied of verblijfplaatsen voor soorten die op basis van de Flora- en faunawet beschermd worden eveneens geen sprake.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet, het provinciaal beleid ten aanzien van natuur en de Flora- en faunawet geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.

4.8 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeenten hebben op basis van deze wet een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn.

4.8.1.2 Beoordeling

Op 18 april 2013 heeft de gemeenteraad van Maasdriel de "Archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gemeente Maasdriel" vastgesteld. Daar waar op basis van deze kaart binnen de kern Kerkdriel sprake is van archeologische verwachtingswaarden, is dit middels beschermende dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013". Ter plaatse van het plangebied is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. In de regels behorende bij deze dubbelbestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bouwwerken/ bodemingrepen met een oppervlak groter dan 500 m2 en een diepte van meer dan 30 centimeter.

Met het oprichten van een vrijstaande woning met bijgebouw zal de hiervoor genoemde oppervlakte van 500 m2 niet worden overschreden. Naast het oprichten van een woning met bijgebouw biedt dit bestemmingsplan ook de mogelijkheid tot het realiseren van een beperkte uitbreiding qua bijgebouwen indien sprake is van een aan huis verbonden bedrijf. Gelet op het maximale bebouwingpercentage van 30% per bouwperceel dat hieraan gekoppeld is in relatie tot de oppervlakte van het bouwperceel (circa 650 m2), zal ook met het oprichten van een bedrijfsgebouw naast de woning geen sprake zijn van een bouwwerk of bodemingreep met een grotere oppervlakte dan 500 m2. Archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

Zekerheidshalve wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in dit bestemmingsplan wel opgenomen. Hiermee is verzekerd dat bij eventuele toekomstige bouwwerken of bodemingrepen waarbij de eerder genoemde oppervlakte wordt overschreden, voorafgaand aan de uitvoering een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.8.2.2 Beoordeling

Het plangebied is onbebouwd waardoor geen sprake is van gebouwde monumenten binnen het plangebied. In de directe omgeving is het dichtstbijzijnde monument, een gemeentelijk monument, gelegen aan de Teisterbandstraat 40. Dit gemeentelijk monument bevindt zich op ruim 120 meter van het plangebied en is door de tussenliggende bebouwing niet zichtbaar vanuit het plangebied. Van enige invloed van de ontwikkeling op de waarden van dit monumentale pand is geen sprake.

Overige cultuurhistorische waarden komen eveneens niet voor in het plangebied. Ook in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden waar met de ontwikkeling in het plangebied rekening mee gehouden moet worden.

4.8.3 Conclusie

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Beleidskader
4.9.1.1 Waterschap Rivierenland

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het waterschap dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is op 22 december 2015 ingegaan en heeft een looptijd van zes jaar. Met het Waterbeheerprogramma wordt de lijn van het vorige waterbeheerplan doorgezet.

In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap zich de volgende doelen gesteld:

  • Waterveiligheid: In 2021 zijn de meest urgente dijken en boezemkades verbeterd;
  • Watersysteem: In 2021 is er voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie;
  • Waterketen: In 2021 werken zuiveringen efficiënter. Het gezuiverde afvalwater is schoner. Energie, grondstoffen en water worden hergebruikt.

In het Waterbeheersprogramma wordt de uitvoeringsstrategie om deze doelen te bereiken beschreven.

Naast het Waterbeheersprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.9.1.2 Gemeentelijk beleid

Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel een waterplan voor de stads- en dorpskernen in de Bommelerwaard opgesteld. Tijdens workshops hebben ook bewoners en belangenorganisaties hiervoor hun inbreng geleverd. Zowel het bestuur van het waterschap als de beide gemeenteraden stemden medio 2007 in met het waterplan en het bijbehorende maatregelenpakket. Belangrijke maatregelen in het waterplan zijn:

  • Het aanleggen van meer open water, zodat regenwater beter opgevangen kan worden;
  • Aanleg flauw aflopende oevers (zogenaamde natuurvriendelijke oevers). Deze bieden goede kansen voor planten en dieren en kunnen bovendien meer water bergen;
  • Verbeteren en vergroten van duikers (grote buizen onder de weg die de ene sloot met de andere verbinden), zodat het water goed afgevoerd kan worden;
  • Het beter doorspoelen van sloten. Stilstaand water is namelijk niet goed voor een gezond leefmilieu in de sloot;
  • Afkoppelen van regenwater; gemeente koppelt relatief schone weg- en dakoppervlakken af van de riolering om riooloverstorten op het oppervlaktewatersysteem te beperken. Zo voorkomen we dat bij en flinke regenbui met regen vermengd rioolwater de straat op stroomt.
4.9.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.3 Beoordeling
4.9.3.1 Watertoetsproces

Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. De bij de normale procedure behorende uitgangspuntennotitie is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. In 4.9.3.2 wordt aangegeven hoe met de in de uitgangspuntennotitie relevante wateraspecten wordt omgegaan.

4.9.3.2 Wateraspecten plangebied

Veiligheid

Zoals aangegeven in de uitgangspuntennotitie is het plangebied gelegen in de buitenbeschermingszone van de waterkering. Conform de uitgangspuntennotitie is ter bescherming van deze buitenbeschermingszone de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' opgenomen.

Dit plan heeft gelet op de aard en omvang geen invloed op de functie van de betreffende buitenbeschermingszone.

Grondwater

Van grondwateroverlast is in het plangebied geen sprake. Er zal bij het bouwplan rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om ook naar de toekomst toe grondwateroverlast te voorkomen.

Wateroverlast

Gelet op de omvang van het plangebied en de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, zal geen sprake zijn van een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2. Planologisch gezien is helemaal geen sprake van enige toename van verhard oppervlak aangezien de gronden op basis van het geldend bestemmingsplan al bebouwd en verhard kunnen worden.

Waterkwaliteit

Het hemel- en afvalwater worden gescheiden van elkaar afgevoerd. Bij de bouw worden geen uitlogende materialen toegepast waardoor geen sprake is van uitloging. Bij de uitwerking van het bouwplan zal nader worden bekeken of het noodzakelijk is een zuiverende voorziening voor het hemelwater aan te leggen.

Het waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat bij een toename van verharding van 500 m2 of minder in stedelijk gebied, een vrijstelling geldt van de compensatieplicht. Aangezien hier in dit geval sprake van is geldt geen compensatieverplichting. Aanvullend wordt opgemerkt dat planologisch gezien helemaal geen sprake is van een toename van verhard oppervlak, het plangebied kan op basis van het geldend bestemmingsplan immers al worden bebouwd en verhard.

Riolering en zuiveringswerken

Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk het rioleringsstelsel in de Leijensteinstraat. Gelet op het feit dat in het plangebied al een bedrijfswoning is toegestaan, is (planologisch gezien) geen sprake van een toename van de afvalwaterhoeveelheden.

4.9.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en de omgeving. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

De woning wordt direct ontsloten op de Leijensteinstraat. In de huidige situatie kent het plangebied al een ontsluiting op de Leijensteinstraat. Door de gewijzigde situering van de woning zal deze wel worden verplaatst, er zal echter geen sprake zijn van een extra ontsluiting. Van extra verkeersbewegingen ten opzichte van de geldende planologische situatie is geen sprake, er is immers geen sprake van het toevoegen van een extra woning of het anderszins verruimen van de overige gebruiksmogelijkheden van het perceel. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er dan ook geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.10.2 Parkeren

Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel een mobiliteitsplan vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De geformuleerde parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 182 (3de gewijzigde druk, september 2008).

Op basis van de gemeentelijke parkeernormering geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Zoals ook blijkt uit afbeelding 2.4 is er in het plangebied voldoende ruimte aanwezig voor twee parkeerplaatsen. Met het planvoornemen kan dan ook voldaan worden aan de parkeernorm van twee parkeerplaatsen.

Ook indien sprake is van een andere functie dan enkel wonen, dit bestemmingsplan staat immers ook andere functies toe, zal moeten worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormering.

Om te verzekeren dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, ongeacht van welke functie(s) sprake is, is in de regels van dit bestemmingsplan een waarborg voor voldoende parkeergelegenheid opgenomen (zie artikel 11.4).

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

4.11.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft een aanzienlijk kleinere oppervlakte dan 100 hectare. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan ten opzichte van het geldend bestemmingsplan niet in de toevoeging van een extra woning. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.11.2.2 Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 4.7.2.1 heeft dit bestemmingsplan geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op ruimere afstand, van een externe werking op deze gebieden zal geen sprake zijn. De concreet begrensde GNN is gelegen op een afstand van ruim 500 meter van het plangebied. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied behoort niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en eveneens is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

4.11.2.3 Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Nadere eisen: in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden;
  • Wijzigingsbevoegdheid (indien van toepassing): een wijzigingsbevoegdheid geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemming van gronden te wijzigen.

In paragraaf 5.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

5.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

In deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

In dit artikel zijn nadere regels opgenomen in verband met de ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel en de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de buitenbeschermingszone van de waterkering.

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels in het plan waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Om over enige flexibiliteit te beschikken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verleggen van de bestemmingsgrenzen en bouwvlakken voor het geval het bouwplan wijzigt. Het wijzigen van de bestemmingsgrenzen is geen wijziging van ondergeschikte betekenis, derhalve dient een dergelijke wijziging middels een wijzigingsplan tot stand te komen en niet middels een afwijkingsprocedure.

Dit artikel bepaalt welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen.

In deze regel is aangegeven hoe omgegaan dient te worden met de dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen in relatie tot de enkelvoudige bestemmingen en de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen onderling. Tevens omvat dit artikel een regel ten aanzien van hoe wettelijke regeling gelezen dienen te worden en regels ten aanzien van het parkeren.

5.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.3 Bestemmingen

Wonen (Artikel 3)

Gebruik

Gelet op de hoofdfunctie van de gronden in het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt bij recht ruimte geboden aan een aan huis verbonden beroep. Verder zijn bijbehorende voorzieningen als tuinen, ervern, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie toegestaan.

Het uitoefenen van een aan huis verbonden is bij recht niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan wel medewerking verlenen voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf. Hierbij dient dit gebruik onder meer ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie. Voor een nadere toelichting/ verantwoording van deze afwijkingsmogelijkheid wordt ook verwezen naar paragraaf 2.2.

Bouwregels

Ten aanzien van de bestemming 'Wonen' is in de bouwregels onderscheid gemaakt tussen regels voor toegestane bouwwerken, woningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij is voor het overgrote deel aangesloten bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013".

'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 4)

Zoals in paragraaf 4.8 aangegeven is binnen het plangebied op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid sprake van een bepaalde archeologische verwachting. Hoewel met dit bestemmingsplan de oppervlakte waarbij een onderzoeksplicht geldt niet wordt overschreden, is ter bescherming van eventueel aanwezige waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' uit het geldend bestemmingsplan onverkort overgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden wordt echter geen anterieure overeenkomsten gesloten. De gemeentelijke kosten worden in dit geval verhaald op initiatiefnemer op basis van de gemeentelijke legesverordening. Wel is met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.

6.2 Financiële haalbaarheid

De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak & procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader zijn relevante instanties in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Deze instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op voorliggend plan.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt geen inspraak plaats.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.