direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rossum herziening 2016, Burg. van Randwijckstraat 21b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1142-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Rossum herziening 2016, Burg. van Randwijckstraat 21b" van de gemeente Maasdriel.

1.1 Aanleiding en doel

Tussen de woning Burgemeester van Randwijckstraat 23 en de begraafplaats van Rossum ligt een onbebouwd perceel dat eigendom is van de gemeente Maasdriel. De gemeente wenst ter plaatse de bouw van een vrijstaande woning mogelijk te maken, met als doel het perceel te verkopen.

Het vigerende bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen" staat de bouw van een woning niet toe. Voorliggend bestemmingsplan omvat de herziening van het bestemmingsplan daartoe.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Rossum, sectie B, nummer 2928 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 860 m². De gronden zijn eigendom van de gemeente Maasdriel.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Woningen mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd en bijgebouwen binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.

Het aangrenzende perceel ligt binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Het betreft een begraafplaats.

Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak of aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Er kan derhalve thans geen woning gerealiseerd worden op basis van het vigerende bestemmingsplan. Reden om een procedure tot herziening te doorlopen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

De kern Rossum ligt tussen de Waal en de Maas. Begin 19e eeuw bestond Rossum uit lintbebouwing. Rond het jaar 1950 is de Burgemeester van Randwijckstraat aangelegd. Deze nieuwe weg maakte uitbreiding van het dorp mogelijk. Vanaf de aanleg van deze nieuwe weg tot nu vond deze uitbreiding, met name in zuidwestelijke richting, plaats tussen de Burgemeester van Randwijckstraat en de Hogeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING PLANGEBIED

Het plangebied ligt is een braakliggend terrein aan de Burgemeester van Randwijckstraat, tussen huisnummer 23 en de begraafplaats en wordt aan de achterzijde begrensd door de Koningstraat.

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het

feitelijke plan.

3.1 Bebouwing en functies

Het plan omvat de bouw van een vrijstaande woning met een bijgebouw. De woning is georiënteerd op de Burgemeester van Randwijckstraat conform de naastgelegen woonpercelen. In lijn met het bestaande straatbeeld krijgt het perceel een voortuin van circa 10 meter. Door de positionering van de woning zal het perceel aan de kant van de Koningstraat als (achter)tuin in gebruik worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0005.jpg"

PLAN

De naastgelegen begraafplaats heeft op eigen terrein een brede beukenhaag. Samen met de sloot scheidt deze de begraafplaats van de nieuwe woning.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeer en ontsluiting

Voor woningen geldt een verkeersaantrekkende werking van zes motorvoertuigbewegingen per etmaal. De toenemende verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woning is beperkt. De Burgemeester van Randwijckstraat heeft voldoende capaciteit om deze toename op te vangen.

De ontsluiting, voor zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer, verloopt via de Burgemeester van Randwijckstraat ten noorden van het plangebied. Voor de nieuwe woning wordt een nieuwe inrit vanaf de Burgemeester van Randwijckstraat aangelegd. Gezien het karakter van de weg is dit verkeerskundig aanvaardbaar.

3.2.2 Parkeren

Voor het plan zijn de parkeernormen zoals opgenomen in het Mobiliteitsplan Maasdriel

2020 van toepassing. Voor woningen geldt een norm van twee parkeerplaatsen per

woning, waarvan tenminste 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte moet worden

aangelegd.

Het plan omvat de nieuwbouw van een woning. Derhalve zijn twee parkeerplaatsen

nodig, waarvan er in principe één in de openbare ruimte moet worden aangelegd. Het plan

biedt ruimte voor de aanleg van twee parkeerplaatsen op het nieuwe woonperceel. Hiermee wordt qua aantal voldaan aan de norm, maar is er een beperkte afwijking voor wat betreft de situering van de parkeerplaatsen. Deze afwijking is als volgt beargumenteerd:

  • Langs de Burgemeester van Randwijckstraat liggen thans geen openbare parkeerplaatsen. Al het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het plan bevat ook geen parkeerplaats in de openbare ruimte en sluit daarmee aan op de bestaande situatie.
  • Het mobiliteitsplan geeft aan dat openbare parkeerplaatsen bedoeld zijn voor het bezoekersparkeren en dat parkeerplaatsen op het eigen terrein vaak minder efficiënt gebruikt worden. De bezoekers van de nieuwe woning hebben toegang tot het terrein. Daarmee is verzekerd dat geen ongewenste situaties ontstaan, zoals het overmatig parkeren in de bermen van de Burgemeester van Randwijckstraat. Omdat in de omgeving van het plangebied geen openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn, zal automatisch gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen op het eigen terrein. Er zal daarom geen sprake zijn van inefficiëntie.

3.3 Groen en water

In het plangebied staat opgaande beplanting in de vorm van wat struikgewas en een grote naaldboom op het verder lege grasveldje. Voorts loopt er een sloot op de grens met de begraafplaats. Deze sloot vormt een fysieke scheiding tussen de percelen. Voor een goede inpassing en afscheiding met het zijdelingse woonperceel en de Koningstraat is er aan de randen ruimte voor een haag.

 

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en dat - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Projecten die minder dan negen woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie. In de omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijke vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Adequaat beheer van bestaande en nieuwe woongebieden op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking (kwalitatief en kwantitatief) vergt een goede kwaliteit.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem.

Analyse
Het plan omvat het realiseren van één huurwoning op een thans braakliggende locatie. Het betreft een ontwikkeling binnen bestaand woongebied die bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van dat woongebied.

Het plangebied bevat weinig tot geen waardevolle kenmerken. Met het plan is aangesloten bij de kenmerken van het omliggende gebied. Tevens heeft het plan op zichzelf geen of nauwelijks invloed op de veiligheid.

Conclusie
Het plan draagt bij aan beide hoofddoelen en past daarmee in de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

In de Omgevingsverordening is ten aanzien van woningen opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio.

Een toetsing van het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma is opgenomen in paragraaf 4.2.3.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

4.2.3 Woonagenda Regio Rivierenland

De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. De toetsing van alle projecten heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in het regionale woningbouwprogramma 2015-2025 en staat verder beschreven in paragraaf 4.3.2.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 zijn de Structuurvisie en plan-MER Maasdriel vastgesteld. De structuurvisie fungeert als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

Analyse
Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden vóór uitbreiden. Nieuwbouw dient qua maat en schaal te passen in zijn omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden.
Het plan betreft een vorm van inbreiding en past binnen de maat en schaal van de Burgemeester van Randwijckstraat.

Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het plan past in de Structuurvisie en plan-MER Maasdriel.

4.3.2 Woningbouwprogramma 2015-2025

De gemeente Maasdriel beschikt over een woningbouwprogramma tot het jaar 2025. Op 30 januari 2014 heeft de gemeenteraad - als gevolg van de economische omstandigheden - een 'herijking' van het woningbouwprogramma vastgesteld. Dit wordt nu nog gehanteerd.

In het Woningbouwprogramma 2015-2025 zijn voor de kern Rossum in de periode tot 2024 73 nieuwe woningen voorzien. De woning in voorliggend plan betreft een van die woningen. Het plan past derhalve in het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Verhoeven Milieutechniek uit Zaltbommel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Historisch onderzoek en verkennend bodem- en asbestonderzoek, Burgemeester van Randwijckstraat (ong.) te Rossum" (d.d. 29 augustus 2016, nr.B16.6365/Brfrpp-02/HD). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1. Verhoeven geeft aan dat - hoewel er overschattingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetroffen - er geen vervolgstappen in het kader van de Wet bodembescherming nodig zijn. De milieuhygiënische kwaliteit is in voldoende mate vastgesteld. Verhoeven concludeert dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de nieuwbouw van woningen.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied. De locatie ligt in het omgevingstype 'rustig woongebied'.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Burgemeester van Randwijkstraat 21: supermarkt   471   1   10 m   90 m  
Koningstraat 45b: meubelmakerij   32999   3.1   50 m   30 m  
Burgemeester van Randwijkstraat: begraafplaats   96031   1   10 m   8 m  

Koningstraat 45b

De handreiking "Bedrijven en milieuzonering" hanteert de categorie 'meubelfabrieken' met bijbehorende categorie 3.2, echter is dat voor dit bedrijf een typering die het bedrijf overstijgt. De meubelmakerij van Koningstraat 45b is een eenmanszaak met bijbehorende winkel. Het is daarom passender om het bedrijf te zien als 'vervaardiging van overige goederen n.e.g.'. Deze typering behoort tot de categorie 3.1. Deze categorie is gebaseerd op de grootste richtafstand van 50 meter voor het geluid. Het milieugevoelige object van onderhavig plan ligt binnen deze richtafstand hetgeen aanleiding geeft voor een akoestisch onderzoek. Op basis van dit akoestisch onderzoek staat in paragraaf 5.1.4 beschreven dat industrielawaai, afkomstig van Koningstraat 45b, geen hinder veroorzaakt voor onderhavig plan. De maatgevende richtafstand wordt daardoor bepaald door de categorieën geur en gevaar (30 meter) en stof (10 meter). De woning (het gevoelige object) ligt op 30 meter van de bedrijfsbestemming van de meubelmakerij. De meubelmakerij vormt daardoor geen belemmering voor onderhavig plan.

Er bevinden zich reeds diverse woonbestemmingen om en aan dit bedrijfsperceel. Onderhavig plan vormt daarom geen extra belemmering voor de bedrijfsvoering van Koningstraat 45b.

Begraafplaats

Onderhavig plan en de begraafplaats grenzen direct aan elkaar. Om een goed woon- en leefklimaat voor onderhavig plan te realiseren is in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand van 10 meter voor het geluid opgenomen. Daarnaast is het ook wenselijk deze afstand aan te houden om een rustige omgeving voor de nabestaanden te creëren.

Gemeten vanaf de perceelgrens tussen de begraafplaats en onderhavig plan bedraagt de afstand ongeveer 8 meter tot het gevoelig object, in dit geval het bouwvlak van de nieuwe woning. Dit is minder dan de richtafstand van 10 meter. Onderstaande foto laat de huidige situatie zien. De werkelijke begraafplaats ligt achter de haag op ongeveer 2 meter uit de perceelsgrens. Het is zeer onwaarschijnljik dat de begraafplaats gaat uitbreiden richting onderhavig plan. Redelijkheidshalve kan daarom gemeten worden vanaf deze haag, waardoor de afstand vanaf de begraafplaats tot het gevoelig object 10 meter bedraagt. Daarmee wordt de richtafstand behaald en vormen de begraafplaats en onderhavig plan geen belemmering voor elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0006.jpg"

ZICHT VANAF DE BURGEMEESTER VAN RANDWIJCKSTRAAT OP HET PLANGEBIED EN DE BEGRAAFPLAATS

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat een nieuw kwetsbaar object. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes).

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Transportroutes
In de omgeving van het plangebied stroom de Waal, een transportroute die is opgenomen in de Regeling basisnet. Vaarwegen hebben geen plaatsgebonden risicocontour. Voor het bepalen van het invloedsgebied groepsrisico is, bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over vaarwegen, de stofcategorie GT3 (giftige gassen) maatgevend. Het invloedsgebied reikt tot een afstand van 1070 meter van een vaarweg.
De afstand van het plangebied tot de Waal bedraagt circa 900 meter, waarmee het plangebied in het invloedsgebied ligt, maar buiten de meest relevante zone van 200 meter. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, middels een beschrijving van bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid zwaar ongeval
Bij een calamiteit op een transportroute kunnen toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen (gifwolk). De brandweer zal dan inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Dit zal plaatsvinden middels het WAS en NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Er mag worden aangenomen dat de bewoners van de nieuwe woning voldoende zelfredzaam zijn.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geluid
5.1.4.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat één nieuw geluidgevoelig object.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Burgemeester van Randwijckstraat, de Koningstraat, de Koninginnnelaan en de Van Heemstraweg. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft DPA Cauberg-Huygen uit Son een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek Burgemeester Van Randwijckstraat 21B te Rossum wegverkeerslawaai + industrielawaai" (17 juni 2016, 01109-12977-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd. DPA Cauberg-Huygen concludeert dat ten gevolge van het wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Op 6 van de 8 rekenpunten is een overschrijding vastgesteld, met 56 dB als de maximale te ontheffen waarde. Het terugbrengen van de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer middels bron- en/of overdrachtsmaatregelen stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard. Er dient daarom een hogere waarde procedure te worden doorlopen.

Industrielawaai
In hetzelfde onderzoek van DPA Cauberg-Huygen, dat als bijlage 2 is bijgevoegd, is ook de geluidsbelasting ten gevolge van industrielawaai onderzocht. DAP Cauberg-Huygen concludeert dat ten gevolge van de activiteiten op het inrichtingsterrein van de meubelmakerij op Koningstraat 45b, de geluidshinder op de gevels van de nieuwe woning niet wordt overschreden. Het bedrijf vormt geen belemmering voor onderhavig plan. Omgekeerd zal de beoogde nieuwbouw geen belemmering vormen voor de bedrijfsactiviteiten van de meubelmakerij.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Luchtkwaliteit
5.1.5.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van autosnelwegen of andere wegen met een zeer hoge verkeersintensiteit. Hieruit mag worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaar ten aanzien van dit aspect.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Milieueffectrapportage
5.1.6.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.

5.1.6.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D11.2 - de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen - zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Omdat de omvang van het plan ruimschoots onder de drempelwaarde van 2000 woningen voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten ligt en gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.6.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Op 18 april 2013 heeft de gemeente Maasdriel eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van onderzoek zijn aan het grondgebied van de gemeente archeologische verwachtingswaarden toegekend. In beginsel geldt dat activiteiten in de bodem voorafgegaan moeten worden door een archeologisch onderzoek. Per zone is aangegeven voor welke activiteiten (oppervlakte en diepte) een vrijstelling geldt. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1142-VG01_0007.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Het plangebied ligt in een zone met bekende vindplaatsen (categorie 3). Binnen deze zone geldt een vrijstelling voor activiteiten in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 500 m² ongeacht de diepte, en voor activiteiten met een grotere oppervlakte waarbij niet dieper dan 30 centimeter geroerd wordt.

Hoewel er nog geen bouwplan ligt, is de verwachting dat de bodemactiviteiten minder dan de gestelde 500 m² zullen beslaan. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet nodig. Het plan bevat een dubbelbestemming die archeologisch onderzoek verplicht bij grotere bodemingrepen.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998, deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.
5.2.3.2 Analyse

Blom Ecologie uit Waardenburg heeft een quickscan uitgevoerd waarin een beoordeling van de bouw van de woningen aan beide wetten is opgenomen: briefrapport "Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Burgemeester van Randwijckstraat 23

te Rossum" (31 maart 2016, nr. BE/2016/79/r). Het briefrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming
Blom Ecologie constateert dat het onderzoeksgebied geen onderdeel is van een beschermd gebied, zoals Natura 2000 of de ecologische hoofdstructuur. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde gebieden is geen sprake van een externe werking.

Soortenbescherming
Blom Ecologie geeft aan dat het onderzoeksgebied aannemelijk geen essentiële betekenis heeft voor zwaarder en strikt beschermde soorten. Het is echter wel mogelijk dat algemeen beschermde en licht beschermde soorten gebruik maken van het gebied, waarvoor het plan een tijdelijke verstoring kan vormen. Blom Ecologie doet een aantal aanbevelingen die tijdelijke verstoring voorkomen.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

Deze paragraaf beschrijft in het kort het relevante vigerende beleid.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap
    In dit plan is beschreven wat het waterschap wil bereiken en op welke manier. De aspecten van het beheer van waterkeringen, het watersysteem en de afvalwaterketen zijn in dit plan geïntegreerd.
  • Brochure Partners in Water
    In de brochure Partners in Water worden vier thema’s benoemd waaraan aandacht moet worden besteed in een watertoets: waterneutraal inrichten, schoon inrichten, veilig inrichten en bijzondere wateren en voorzieningen.
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Infiltratiecapaciteit
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is slecht.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is een sloot gelegen. Deze ligt aan de oostkant van het plangebied en vervolgt zijn weg parallel aan de Koningstraat. In de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

Voor projecten die liggen in het beheergebied van Waterschap Rivierenland is het zomerpeil van belang. Het zomerpeil ter plaatse bedraagt 2,60 m +NAP (peilvlak BOM117). Het bestaande maaiveld ter plaatse van de nieuwe woningen ligt op een hoogte van 4,40 m +NAP.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

In de huidige situatie bestaat het perceel uit een grasveld met opgaand groen. In de nieuwe situatie zal er verhard oppervlak worden gerealiseerd in de vorm van bebouwing en bestrating. Het verhard oppervlak van de bebouwing bestaat uit het bouwvlak plus 50 m² bijgebouw, samen 190 m². De bestrating bestaat uit twee parkeerplekken en een terras, samen 60 m². De totale toename van de verharding is 250 m2.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Kleine plannen hebben slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding in stedelijk gebied is daarom geen compenserende waterberging vereist. Als kleine plannen onderdeel uitmaken van een groter plan, dan geldt de compensatieplicht voor het totale oppervlak.

Onderhavig plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 250 m². Compensatie is daarom niet nodig.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Hoewel er geen compensatie vereist is, kan er in het kader van een goede ruimtelijke ordening gebruik worden gemaakt van de sloot aan de oostkant van het plangebied. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing kan afgevoerd worden naar deze sloot. Zo wordt er voorkomen dat het rioolstelsel extra wordt belast.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Burgemeester van Randwijckstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Behoefte

In paragraaf 4.3.2 Woningbouwprogramma 2015-2025 is toegelicht dat dit plan voor één nieuwe woning past in het gemeentelijke woningbouwprogramma. De gemeente is de risicodragende partij.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente eigenaar is van de gronden binnen het plangebied.

Gemeentelijke grondexploitatie
Uit de gemeentelijke grondexploitatie volgt dat voldoende middelen aanwezig zijn om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Wonen (artikel 4)

De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden

beroepen, aan huis verbonden bedrijven, tuinen en erven, groenvoorzieningen,

voorzieningen voor verkeer en verblijf, en voor water en waterhuishoudkundige

voorzieningen.

Op het bouwperceel is één woning toegestaan. Op de verbeelding is een bouwvlak

opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak

worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd. Op de

verbeelding zijn de toegestane maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Er zijn nadere regels opgesteld aan het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een

aantal bouwregels. Er zijn gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van een aan

huis verbonden beroep of bedrijf.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 5)

Deze dubbelbestemming geldt voor de locatie Burgemeester van Randwijckstraat die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid met 'Waarde-Archeologie 3'.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
Dit artikel bevat een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
Dit artikel bevat een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het in geringe mate verleggen

van bestemmings- en bouwgrenzen.

Overige regels (artikel 10)
Dit artikel regelt de onderlinge verhouding tussen de (enkel)bestemming en de dubbelbestemmingen. Voorts bevat dit artikel de verplichting tot het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 2. Vaststelling door gemeenteraad
  • 3. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 juli tot en met 30 augustus 2017 ter inzage gelegen. De nota met de beantwoording van de ingekomen zienswijzen is opgenomen als bijlage 5.