Plan: | Alem wijziging 2016, Leimuidenstraat ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1137-VG01 |
Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Alem wijziging 2016, Leimuidenstraat ong." van de gemeente Maasdriel.
Op het adres Sint Odradastraat 35b staat een vrijstaande woning op een perceel dat tevens aan de Leimuidenstraat grenst. Initiatiefnemer de heer J.W. Steenbekkers wenst een deel van de achtertuin af te splitsen met als doel het realiseren van een nieuwe, vrijstaande woning.
Het bouwen van een extra woning is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan "Alem", maar het bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid (artikel 14.7.1) op basis waarvan onder voorwaarden het toevoegen van woningen mogelijk is. Het initiatief omvat één woning.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie L, nummers 1848 en 1896.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt 415 m². De gronden zijn eigendom van de heer J.W. Steenbekkers.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Alem", vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2010.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Het plangebied ligt binnen de bestemming 'Wonen'. Per bestaand bouwperceel is één woning toegestaan, die voorts binnen een bouwvlak moet worden gerealiseerd. Tevens zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan.
Het plangebied is onderdeel van het bouwperceel Sint Odradastraat 35b, waarop reeds een vrijstaande woning staat. Op basis van het vigerende bestemmingsplan kan de nieuwe woning niet rechtstreeks worden gerealiseerd.
Artikel 14.7.1 bevat een bevoegdheid voor het wijzigen van de bestemming voor het toevoegen van woningen. In paragraaf 7.1 zijn de regels van de wijzigingsbevoegdheid integraal overgenomen en is het plan daaraan getoetst.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het betreffen onder meer militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.
Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve niet aan het Barro getoetst te worden.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren; de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).
Analyse
Trede 1 - actuele regionale behoefte
De toetsing aan de regionale behoefte is opgenomen in paragraaf 2.2.3, Woonvisie Gelderland. Daaruit volgt dat het bouwplan past binnen de actuele regionale behoefte.
Trede 2 - bestaand stedelijk gebied
Het plan ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Alem. Aan de voorwaarde in deze trede wordt voldaan. Een nadere toetsing aan trede 3 is niet nodig.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het provinciale woningbouwbeleid is vastgelegd in de nota:
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie. In de omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
Het eerste hoofddoel wordt onder meer verkregen door een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en nieuwe woongebieden.
Het ontwikkelen met kwaliteit, passend in de kenmerken van de omgeving draagt mede bij aan het tweede hoofddoel; evenals het creëren van een gezonde en veilige leefomgeving.
Analyse
Het plan omvat het realiseren van een nieuwe woning op een open plek in het bestaand stedelijk gebied van Alem. Het betreft een ontwikkeling die bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van dat woongebied.
Het plangebied bevat weinig tot geen waardevolle kenmerken. Met het plan is aangesloten bij de kenmerken van het omliggende gebied. Het plan heeft zelf geen of nauwelijks invloed op de veiligheid. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied externe veiligheid van een buisleiding. Dit komt in paragraaf 5.3.3 nader aan de orde.
Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.
Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
In de Omgevingsverordening is ten aanzien van woningen opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio.
Een toetsing van het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma is opgenomen in paragraaf 2.2.3.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.
In het Kwalitatief Woningbouwprogramma is per regio beleid opgenomen ten aanzien van:
Analyse
De verhouding huur-koop
In de periode 2010-2019 moeten conform het provinciale referentiekader in de regio Rivierenland 10.850 woningen worden gebouwd, waarvan 1.100 in de gemeente Maasdriel. Hiervan moet 55% (605) in de huursector vallen.
Onderhavig bouwplan omvat één woning in de koopsector. In de woonvisie is aangegeven dat 55% van de nieuwe woningen tot de huursector moet behoren. Dat houdt in dat de overige 45% koopwoningen mogen zijn. Dit plan past daarmee uitstekend in het in het woningbouwprogramma opgenomen aantal.
Het bouwen van betaalbare woningen
De vergelijking tussen het referentiekader en het regionale totaalprogramma laat zien dat er te weinig in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) gebouwd gaat worden.
Het plan omvat een vrijstaande woning. Gezien de beperkte omvang van het perceel wordt deze woning gezien als een betaalbare woning binnen de kern Alem.
Nultredenwoningen
De woning bevat een slaapkamer en badkamer op de begane grond en mag dus als nultredenwoning worden aangemerkt.
Totaal aantal toe te voegen woningen
Zoals vermeld zijn in de periode 2010-2019 in de regio Rivierenland bruto 10.850 nieuwe woningen nodig. Doordat er ook sloop zal plaatsvinden betekent dit een netto toename met 9.800 woningen. De gezamenlijke woningbouwprogramma's van de gemeenten in deze regio laten een ruime overprogrammering zien. Uit de monitoring volgt echter dat het aantal nieuw gebouwde woningen fors achterblijft bij het provinciale referentiekader. Er is derhalve geen directe aanleiding de gemeentelijke woningbouwprogramma's aan te passen.
Conclusie
Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Woonvisie Gelderland.
Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Op 20 oktober 2011 is de Structuurvisie en plan-MER Maasdriel vastgesteld. De structuurvisie fungeert als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
Analyse
Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden vóór uitbreiden. Nieuwbouw dient in maat en schaal te passen in zijn omgeving. Er dient op een dorpse manier gebouwd te worden.
Het plan betreft een vorm van inbreiding en past binnen de maat en schaal van de Leimuidenstraat.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het plan past in de Structuurvisie en plan-MER Maasdriel.
De gemeente Maasdriel beschikt over een woningbouwprogramma tot het jaar 2020. Op 30 januari 2014 heeft de gemeenteraad - als gevolg van de economische omstandigheden - een 'herijking' van het woningbouwprogramma vastgesteld.
In het herijkte woningbouwprogramma zijn voor de kern Alem, en buiten het plan 'Terrein Den Teuling' in de periode 2014-2017 24 nieuwe woningen voorzien. De woning in voorliggend plan betreft een van die woningen. Het plan past derhalve in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied en omgeving. Onderstaande afbeelding en foto's geven de bestaande toestand van het plangebied met directe omgeving weer.
BESTAANDE TOESTAND PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING
PLANGEBIED GEZIEN VANAF LEIMUIDENSTRAAT EN VANAF WONING SINT ODRADASTRAAT 35B
Het plangebied is onderdeel van de bebouwde kom van Alem. Van oorsprong bestond Alem uit het organisch gegroeide bebouwingslint Sint Odradastraat. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft een meer planmatige uitbreiding naar het oosten plaatsgevonden. De Leimuidenstraat is hier onderdeel van.
Op het perceel Sint Odradastraat 35b staat een woonboerderij. De tuin van dit perceel grenst tevens aan de Leimuidenstraat. In het gedeelte van de tuin dat wordt afgesplitst staan enkele volwassen bomen en overige erfbeplanting. Het plangebied is onbebouwd.
Aan weerszijden van de Leimuidenstraat staan voornamelijk vrijstaande woningen. Op enkele plaatsen betreffen het twee-onder-een-kap-woningen of een blokje van drie woningen. De woningen bestaan uit één of twee bouwlagen en zijn afgedekt met zadeldaken.
Het plangebied vormt thans als het ware een gat in de straatwand.
De Sint Odradastraat ligt op een dijk die de functie van primaire waterkering heeft. Het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de dijk. In paragraaf 5.2.3.4 is opgenomen hoe hiermee is omgegaan.
In dit hoofdstuk wordt het feitelijke plan beschreven. Onderstaande afbeelding geeft de situering van het bouwplan weer.
SITUERING BOUWPLAN
Door het afsplitsen van een deel van het perceel Sint Odradastraat 35b ontstaat een nieuw woonperceel met een oppervlakte van circa 415 m².
Op het perceel wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. De woning bestaat uit een hoofdmassa van twee bouwlagen met zadeldak evenwijdig aan de straat, en een aanbouw aan de achterzijde en beide zijkanten. Het totale bebouwde oppervlak bedraagt circa 140 m². De maximale goothoogte bedraagt circa 5,2 meter en de bouwhoogte circa 8 meter.
Aan de zuidzijde wordt een overkapping in de vorm van een carport gerealiseerd.
De woning wordt tot op de achterste perceelgrens gebouwd. Het terras bij de woning zal derhalve aan de noordzijde worden aangelegd. In de tuin wordt een klein vrijstaand bijgebouw (oppervlakte 10 m²) gerealiseerd. Voor wat betreft de terreinverharding (inrit en terras) wordt uitgegaan van een oppervlakte van 100 m².
Verkeersaantrekkende werking
Het plan omvat de bouw van één woning. Voor woningen geldt een verkeersaantrekkende werking van zes motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Ontsluiting
Het nieuwe woonperceel wordt rechtstreeks op de Leimuidenstraat ontsloten. Hiervoor wordt een extra inrit aangelegd. Gezien het karakter van de Leimuidenstraat - een rustige woonstraat (erfontsluitingsweg) - is dit verkeerskundig aanvaardbaar. De straat heeft bovendien voldoende capaciteit om deze geringe verkeerstoename te verwerken.
Parkeren
Voor het plan zijn de parkeernormen zoals opgenomen in het Mobiliteitsplan Maasdriel 2020 van toepassing. Voor woningen geldt een norm van twee parkeerplaatsen per woning, waarvan tenminste 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte moet worden aangelegd.
Het plan omvat een brede oprit die naar een carport leidt. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in twee parkeerplaatsen te voorzien. Omdat het plan slechts één woning omvat wordt er geen extra parkeerplaats in de openbare ruimte aangelegd.
Een deel van de aanwezige erfbeplanting is inmiddels verwijderd. Na de bouw van de woning wordt nieuwe erfbeplanting aangebracht.
Er ligt geen oppervlaktewater binnen het plangebied of binnen de aangrenzende gronden.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Op 18 april 2013 heeft de gemeente Maasdriel eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van onderzoek zijn aan het grondgebied van de gemeente archeologische verwachtingswaarden toegekend. In beginsel geldt dat activiteiten in de bodem voorafgegaan moeten worden door een archeologisch onderzoek. Per zone is aangegeven voor welke activiteiten (oppervlakte en diepte) een vrijstelling geldt. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart weer.
UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART
Het plangebied ligt in een zone met bekende vindplaatsen (categorie 3). Binnen deze zone geldt een vrijstelling voor activiteiten in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 500 m² ongeacht de diepte, en voor activiteiten met een grotere oppervlakte waarbij niet dieper dan 30 centimeter geroerd wordt.
Het bouwplan heeft een omvang van 140 m² en daarmee minder dan de gestelde 500 m². Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet nodig. Omdat het plangebied een oppervlakte heeft van 415 m², kunnen geen activiteiten in de bodem plaatsvinden met een oppervlakte van meer dan 500 m³. Het opnemen van een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden is derhalve niet nodig.
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur.
De Natuurbeschermingswet 1998 kent tevens een zogenaamde 'externe werking', wat betekent dat ook projecten buiten Natura 2000-gebieden vergunningplichtig zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden.
Gezien de aard en de beperkte omvang van het plan, en de afstand (> 1500 meter) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Uiterwaarden Waal) kan er geen sprake zijn van negatieve effecten van het plan op natuurgebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied is thans in gebruik als tuin bij de woning Sint Odradastraat 35b. De tuin wordt volledig omgeven door het stedelijke gebied van Alem. Voorts hoeven voor het plan geen (oude) gebouwen te worden gesloopt. Aangenomen mag worden dat de tuin geen onderdeel is van het leefgebied van beschermde soorten.
Het plan heeft geen negatief effect op beschermde soorten. Een nader onderzoek is niet nodig.
Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
Waterschap Rivierenland heeft het Waterbeheerplan 2010-2015 opgesteld. Het plan gaat over het waterbeheer in het gehele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap.
Voor voorliggend plan is vooral het voorkomen van wateroverlast aan de orde. Voor nieuw stedelijk gebied geldt dat dit zodanig ontworpen dient te zijn dat er voldoende ruimte voor water is. Een perceeleigenaar dient het hemelwater zelf zoveel mogelijk op te vangen op zijn perceel.
Naast de waterkwantiteit is de waterkwaliteit van belang. De chemische waterkwaliteit mag niet verslechteren ten opzichte van de toestand in het jaar 2000. Voorkomen moet worden dat prioritaire (vervuilende) stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen.
Analyse
Omdat er geen mogelijkheden voor infiltratie zijn, er geen oppervlaktewater aanwezig is en er geen sprake is van een gescheiden rioolstelsel in de Leimuidenstraat is afgekoppeling van het hemelwater thans niet mogelijk. Op eigen terrein wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarmee wordt voorbereid op een eventuele aanpassing van het gemeentelijke rioolsysteem.
Er worden geen uitlogende materialen gebruikt, waarmee vervuiling van het water wordt voorkomen.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid in het Waterbeheerplan 2010-2015.
De Nota Rioleringsbeleid bevat het gebundelde beleid inzake riolering en is bedoeld voor gebruik bij de planvoorbereiding.
Ten aanzien van onderhavig plan is de afkoppeling van het hemelwater aan de orde. Hiermee wordt voorkomen dat schoon water via het riool wordt afgevoerd en vervolgens gezuiverd. Het rioolsysteem zou daarmee onnodig belast worden. Er wordt gestreefd naar een afkoppeling van 100%.
Analyse
Omdat er geen mogelijkheden voor infiltratie zijn, er geen oppervlaktewater aanwezig is en er geen sprake is van een gescheiden rioolstelsel in de Leimuidenstraat is afgekoppeling van het hemelwater thans niet mogelijk. Op eigen terrein wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarmee wordt voorbereid op een eventuele aanpassing van het gemeentelijke rioolsysteem.
Conclusie
Het plan past binnen het Rioleringsbeleid 2005.
Samen met de gemeente Zaltbommel en Waterschap Rivierenland heeft de gemeente Maasdriel het Waterplan Bommelerwaard opgesteld waarin het waterbeleid is opgenomen. Het waterplan bevat ambities ten aanzien van onder meer de waterkwantiteit en -kwaliteit, ecologie en stedelijk grondwater.
Analyse
In deze waterparagraaf zijn diverse kwantitatieve en kwalitatieve wateraspecten opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het Waterplan Bommelerwaard.
Conclusie
Het plan past binnen het Waterplan Bommelerwaard.
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.3.1) blijkt dat ter plaatse in hoge mate sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is slecht.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en wordt geen oppervlaktewater aangelegd.
Aansluitend op het plangebied ligt ook geen oppervlaktewater.
De hoogte van het maaiveld bedraagt circa 4,20 meter boven NAP (m +NAP) (bron: Algemene Hoogtekaart Nederland). Het waterschap heeft het zomerpeil in dit gebied bepaald op 3,05 m +NAP. Dat betekent dat het grondwater op circa 1,15 meter onder maaiveld ligt.
De Sint Odradastraat ligt op een dijk die een waterkerende functie heeft. Het plangebied ligt binnen de buitenbeschermingszone van deze dijk, zoals blijkt uit onderstaande afbeelding. De Keur van het waterschap stelt geen beperkingen aan het bouwen in de buitenbeschermingszone.
UITSNEDE LEGGER WATERSCHAP RIVIERENLAND
Het plan omvat 150 m² gebouwen en 100 m² terreinverharding. De totale toename van het verharde oppervlak bedraagt 250 m2.
Kleine plannen hebben slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding in stedelijk gebied is daarom geen compenserende waterberging vereist. Onderhavig plan resulteert in een toename van het verharde oppervlak van 250 m². Compensatie is daarom niet nodig.
Ongeacht de compensatieplicht is het van belang dat het hemelwater vanaf de nieuwe verharde oppervlakken zodanig verwerkt wordt, dat geen 'natte voeten' worden verkregen. De benodigde bergingscapaciteit moet 436 m³ per hectare nieuwe verharding bedragen. Dit komt overeen met een bergingscapaciteit van 11 m³.
Het waterschap hanteert de volgende voorkeursvolgorde bij de keuze van het soort bergingsvoorziening:
Voor de locatie van bergingsvoorzieningen geldt de volgende voorkeursvolgorde:
Vanwege de bodemgesteldheid is infiltratie van het hemelwater niet mogelijk. Ook het bergen van het hemelwater in oppervlaktewater is niet mogelijk, omdat er aansluitend op het plangebied geen oppervlaktewater ligt. Gekozen is om binnen het plangebied een gescheiden riolering aan te leggen die op het gemengde riool in de Leimuidenstraat afgevoerd.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op het DWA-deel van het gescheiden riool in de Leimuidenstraat geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Verhoeven Milieutechniek uit Zaltbommel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek naar asbest, Leimuidenstraat (ong.) te Alem" (19 maart 2015, nr. B15.5948). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.
Verhoeven concludeert dat met het uitgevoerde onderzoek de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse in voldoende mate is vastgesteld, en dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen bouw van een woning.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Op het adres 't Buske 1 is een dienstverlenend bedrijf gevestigd. Dergelijke bedrijven zijn in de genoemde VNG-handreiking opgenomen als categorie 1-bedrijven met een richtafstand van 10 meter.
Het plangebied ligt voor een klein deel binnen deze richtafstand. De nieuwe woning ligt er buiten. Het dienstverlenende bedrijf heeft geen invloed op het woon- en leefklimaat in de woning.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat er geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.
Het plan omvat een nieuw kwetsbaar object. Beoordeling van het aspect externe veiligheid is derhalve aan de orde. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten en maakt daarin onderscheid in inrichtingen, buisleidingen en transportroutes.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Ten zuidwesten van Alem ligt een aardgastransportleiding van beheerder Gasunie (nummer A-527). Ten noordwesten van Alem ligt - op grotere afstand - nog een aardgastransportleiding (nummer W-531). In het kader van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen heeft DPA Cauberg-Huygen uit Son heeft in dit kader een groepsrisicoberekening uitgevoerd: rapport "Veiligheidsaspecten buisleiding te Alem" (13 november 2015, nr. 20151146-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.
Uit het onderzoeksrapport volgt dat:
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
Voor de zelfredzaamheid is het scenario van een fakkelbrand maatgevend. Zo'n scenario treedt alleen op bij een calamiteit waarbij de hogedruk aardgastransportleiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. Voor het plangebied is het schuilen in gebouwen waarschijnlijk de beste optie voor zelfredding. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem). Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat.
Ook bij de beoordeling van de bestrijdbaarheid is een fakkelbrand maatgevend. Bestrijding van deze gasontsnapping door de hulpdiensten is niet mogelijk. Hiervoor is het noodzakelijk dat de leidingbeheerder Gasunie de leiding inblokt (afsluit). Na dit inblokken zal echter nog geruime tijd gas vrij blijven komen. Bij ontsteking leidt dit tot een fakkelbrand. De inzet van de hulpdiensten zal dan gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Gezien de omvang van het te verwachten effectgebied zal over het algemeen de inzet van een brandweercompagnie (ongeveer honderd man brandweerpersoneel en bijbehorend materieel) noodzakelijk zijn. Volgens de landelijke richtlijn vergt het formeren van een brandweercompagnie 45 minuten.
Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op wijkniveau te worden beoordeeld. Hoewel dit locatiespecifiek is, zijn hier op voorhand geen grote problemen bekend of te verwachten. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met hogedruk aardgastransportleidingen kan vallen, zal de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan. Het plangebied of de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich echter op een zodanige afstand dat gevolgen voor mensen, die in een gebouw verblijven, beperkt zijn.
Op basis van het bovenstaande is het restrisico verantwoord te achten.
Transportroutes
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van een transportroute. Er is geen nadere beoordeling nodig.
Het advies van de Veiligheidsregio wordt te zijner tijd aan het dossier toegevoegd.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De nieuwe woning betreft een nieuw geurgevoelig object. Beoordeling aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is derhalve aan de orde.
De gemeente Maasdriel heeft in het kader van de Wgv eigen geurbeleid vastgesteld: "Verordening geurhinder en veehouderij", ook wel de geurverordening genoemd (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2010) en de onderliggende "Geurgebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Maasdriel" (16 december 2010).
Invloed plan op agrarische bedrijfsvoering
Aan de oostzijde van Alem liggen enkele extensieve veehouderijen. Ten zuiden van Alem ligt één intensieve veehouderij (Sint Odradastraat 49) op een afstand van 400 meter van het plangebied. Voor alle veehouderijen geldt dat er reeds woningen op kleinere afstand liggen. De nieuwe woning vormt derhalve geen nieuwe belemmering voor de agrarische bedrijfsvoering. Een nader onderzoek is niet nodig.
Beoordeling woon- en leefklimaat
In dit kader worden zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting beoordeeld. Welke vorm van belasting maatgevend is, hangt af van hun onderlinge verhouding. In het geval de voorgrondbelasting meer dan 50% van de achtergrondbelasting bedraagt, is de voorgrondbelasting maatgevend; in alle andere gevallen de achtergrondbelasting.
Voorgrondbelasting
De voorgrondbelasting wordt bepaald door de meest bepalende intensieve veehouderij. In de geurgebiedsvisie is een beoordeling van de geurbelasting van de intensieve veehouderij Sint Odradastraat 49 opgenomen. Daaruit volgt dat de voorgrondbelasting op het plangebied als gevolg van deze intensieve veehouderij minder dan 2,0 OuE/m³ bedraagt. In dit kader wordt opgemerkt dat de geurgebiedsvisie weliswaar al enige jaren oud is, maar nog steeds bruikbaar is. In de visie is opgenomen dat het betreffende agrarisch bedrijf geen uitbreidingsruimte aan de zijde van de kern Alem meer heeft. De geurbelasting op de kern (en daarmee op het plangebied) is op zijn hoogst gelijk gebleven.
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting betreft de geurbelasting als gevolg van de veehouderijen in de omgeving tezamen. Uit de geurgebiedsvisie volgt dat de achtergrondbelasting minder dan 1,5 OuE/m³ bedraagt.
Beoordeling
De achtergrondbelasting is maatgevend. Een achtergrondbelasting van 1,5 OuE/m³ wordt conform de richtlijnen van het RIVM als 'zeer goed' ervaren. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de diverse straten en wegen, waaronder de Leimuidenstraat en de Sint Odradastraat. Om de gevelbelasting van de nieuwe woning inzichtelijk te maken heeft DPA Cauberg-Huygen uit Eindhoven een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek Leimuidenstraat te Alem" (19 maart 2015, nr. 20150270-02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
DPA Cauberg-Huygen concludeert het volgende:
Onderdeel van de hogerewaardenprocedure is een onderzoek naar maatregelen aan de bron en aan de overdracht om de geluidbelasting te beperken. De onderzochte maatregelen stuiten op financiële en stedenbouwkundige bezwaren.
Voor de woning dient ten behoeve van de bouwaanvraag een aanvullend gevelisolatie onderzoek te worden uitgevoerd.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van industrielawaai. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat één woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke wegen. Er mag worden verondersteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.
Het plan valt onder de activiteit D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Omdat de omvang van het plan ruimschoots onder de drempelwaarde van 2000 voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten ligt en gelet op de resultaten van de in hoofdstuk 5 uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan/wijzigingsplan betreft een aantal aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond; is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd. Dat wil zeggen, zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initatief gedekt.
Het plan betreft een kleinschalige, particuliere ontwikkeling. De behoefte aan het type woning is in de beleidsparagraaf verwoord.
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.
Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden binnen het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de wijzigingsbevoegheid en wordt tevens aandacht besteed aan hoe de regels tot stand zijn gekomen en hoe zij toegepast moeten worden.
Zoals in paragraaf 1.3 vermeld, bevat voorliggend wijzigingsplan de onderbouwing voor het toevoegen van een woning binnen het bestaand stedelijk gebied van Alem. De voorwaarden voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 14.7.1 van het bestemmingsplan "Alem". Dit artikel is hierna overgenomen.
"14.7.1 - Wijziging voor de bouw van extra woningen
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bebouwingsmogelijkheden van gronden met deze bestemming te wijzigen teneinde de toevoeging van bouwvlakken en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:
Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.
ad aanhef | Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied'. Er kan derhalve van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt. |
ad a. | De beoordeling van het plan aan de aspecten waarden, milieu en waterhuishouding is opgenomen in hoofdstuk 5. Daaruit volgt dat geen van de aspecten een belemmering vormen voor het plan. |
ad b. | Het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, zoals blijkt uit paragraaf 2.3.2. |
ad c. | Het plan vult een gat in de straatwand in. De woning sluit qua aard en karakter aan bij de bestaande woningen op de aangrenzende percelen. |
ad d. | Het plan tast geen aangrenzende waarden en belangen aan. |
ad e. | De financiële haalbaarheid is opgenomen in paragraaf 6.1. Het plan is financieel haalbaar. |
ad f. | Deze voorwaarde is overgenomen in de planregels. |
Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat aan de alle voorwaarden wordt voldaan.
Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Alem", vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2010.
Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels. Het wijzigingsplan vormt daarom geen zelfstandig bestemmingsplan.
In het wijzigingsplan zijn de volgende aanpassingen opgenomen:
Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 april 2016 tot en met 9 juni 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.