Plan: | Ammerzoden herziening 2016, Molendijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1131-VG01 |
Rivierengebied Projecten B.V. is eigenaar van gronden aan de Molendijk/Voorstraat te Ammerzoden en heeft het idee om middels een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) hier 5 woningen te (laten) realiseren. Een dergelijke ontwikkeling past in de lijn van andere bebouwingen in de omgeving.
De gemeente Maasdriel heeft op 26 juni 2015 per brief aangegeven dat zij in principe kan instemmen met dit initiatief. Oorspronkelijk was het idee om 7 woningen te gaan bouwen. Daarmee stemt de gemeente ook in. Uiteindelijk heeft de initiatiefnemer besloten om maximaal 5 woningen te ontwikkelen.
In het bestemmingsplan Ammerzoden is aan de Molendijk/Voorstraat in Ammerzoden een wijzigingsgebied opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied’ de bestemming ‘Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing’, wijzigen in de bestemming ‘Wonen’. Uiteindelijk is besloten geen gebruik te maken van deze mogelijkheid, omdat een klein deel van het te ontwikkelen gebied buiten het wijzigingsgebied is gelegen. Het gaat hier om een klein deel van de toekomstige ontsluitingsweg op de Voorstraat.
In overleg met de gemeente is afgesproken een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Het bestemmingsoplan “Ammerzoden herziening 2016, Molendijk” ligt aan de zuidkant van Ammerzoden en wordt (globaal) begrensd door de Molendijk en de achterkant van enkele percelen aan de Voorstraat.
Op afbeelding 1 is een luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is.
![]() |
Afbeelding 1: Luchtfoto |
In het volgende hoofdstuk wordt het nieuwe plan besproken. In hoofdstuk 3 wordt dit nieuwe plan getoetst aan het beleid. Een toets aan de omgevingsaspecten vindt plaats in hoofdstuk 4. De bestemmingsregeling wordt in hoofdstuk 5 besproken. In hoofdstuk 6 komt de financiële haalbaarheid aan de orde. Deze toelichting eindigt met een hoofdstuk over de procedure.
Het plan bestaat uit vijf vrijstaande woningen langs de Molendijk in Ammerzoden. De woningen zijn bereikbaar via een nieuwe ontsluitingsweg vanaf de Voorstraat tussen nummer 40 en 42. Hier zijn de woningen ook op geadresseerd. De oriëntatie is min of meer tweeledig: de formele voorkant aan de nieuwe ontsluitingsweg, maar het uitzicht op en over de Molendijk geeft aanleiding om aan de dijkzijde een open gevel te maken om van dat uitzicht te genieten.
In het achterliggende gebied (tussen dit beeldkwaliteitsplan en de bebouwing aan de Van Milstraat) bestaan plannen voor een inbreiding met woningbouw. Om deze toekomstige ontwikkeling én de voorzijde van de woningen uit dit bestemmingsplan een relatie met de Molendijk te geven is er een wandelpad mogelijk gemaakt vanaf de Molendijk.
De woningen zijn in twee groepen gepositioneerd. Ter plaatse van het wandelpad is hierdoor meer ruimte tussen de woningen zodat hier een doorzicht naar het achterliggende gebied mogelijk is.
![]() |
Afbeelding 2: Mogelijke indeling van het perceel |
In het kader van dit bestemmingsplan is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd ter informatie.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf. Ook onderhavig plan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op het aspect beleid. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012, staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:
Doorwerking plangebied
Met het gebruiken van de wijzigingsbevoegdheid zijn geen nationale belangen gemoeid. Het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportont-wikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale be-langen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame ontwikkeling
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Doorwerking plangebied
In onderhavig plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het bestemmingsplan maakt namelijk slechts vijf woningen mogelijk. Het plan behoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame ontwikkeling.
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:
De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspraken een regierol.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).
Doorwerking plangebied
Het plangebied bevindt zich niet in een specifieke zone die van invloed is op de voorgestane ontwikkeling. De voorgestane ontwikkeling betreft het toestaan van vijf nieuwe woningen. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 24 september 2014. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie.
Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen: In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Doorwerking plangebied
Het (oorspronkelijke) aantal van 7 te bouwen woningen is opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering voor de periode tot 2025. Er wordt dus voldaan aan de Ruimtelijke Verordening, zeker ook omdat dit bestemmingsplan uiteindelijk geen 7, maar maximaal 5 woningen toestaat.
Structuurvisie Maasdriel
De structuurvisie Maasdriel betreft zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan').
In de visie worden in het 'projectenplan' concrete ontwikkelingsrichtingen gegeven voor de korte en middellange termijn. Onderstaand is het relevante beleid voor het onderhavige plangebied weergegeven.
De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal binnen de bestaande kernen en linten mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van de betreffende kern of het lint en de omgeving. De nieuwbouw moet het bestaande karakter respecteren. Ook hier dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden voor uitbreiden.
Doorwerking plangebied
Het gaat hier om herstructuring van een gebied, waar zich voorheen agrarische bebouwing bevond. Het is een inbreidingslocatie waarbij in het verkavelingsplan uitdrukkelijk rekening is gehouden met de omgeving (zie ook hoofdstuk 2). Het plan is dan ook conform de gemeentelijke structuurvisie.
Volkshuisvesting
De behoefte aan woningen in Ammerzoden voor de periode 2010-2020 bedraagt circa 52 stuks. Wegens planuitval is 30% extra te plannen; dat maakt een planning van 67 woningen. In de periode 2010-2014 zijn hiervan al 32 woningen gerealiseerd. Er staan nog 109 woningen geprogrammeerd voor de resterende periode tot 2020 zoals Kasteelpark, Zwin/Pasnagelshof en Ammerzoden Noord. Na 2020 staan nog eens 191 woningen geprogrammeerd. De totale planning is derhalve 332 nieuwe woningen (en 2 sloop). Het plan De Hoef (waarvan deze woningen deel uitmaken) is met 80 woningen doorgeschoven tot na 2020 (zit dus in de voornoemde 191 woningen).
De eerste conclusie is dat in Ammerzoden meer woningen worden gepland dan waaraan behoefte is. Het aantal van (maximaal) vijf woningen is echter niet dusdanig hoog dat het een verstorende werking heeft op de woningmarkt. Het aantal wordt bovendien naar voren gehaald. Voorts waren er van de 32 gereedgekomen woningen 26 huurwoningen (sociale huur). Dit compenseert het onderhavige plan van vijf dure koopwoningen voldoende. Tot slot is van belang dat de woningbouw in Ammerzoden niet goed van de grond komt. Veel plannen gaan niet door wegens bezwaren. Deze vijf woningen zullen mogelijk op minder bezwaren stuiten nu het geen hoogbouw betreft.
Doorwerking plangebied
Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt zijn er geen belemmeringen tegen de geplande woningbouw.
De geplande ontwikkeling dient uitvoerbaar te zijn direct na vaststelling van het bestem-mingsplan. In dat kader dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan relevante om-gevingsaspecten. In dit hoofdstuk worden deze behandeld.
Door middel van een vormvrije m.e.r- beoordeling zijn de milieueffecten van het plan onderzocht. Het onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Conclusie
De omvang van het plan valt buiten de drempelwaarde voor een m.e.r. beoordelingsplicht. Geconcludeerd wordt dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Voor uitvoering van het plan is in verband met de ligging binnen de beschermingszone van de dijk, een watervergunning nodig. Hierin wordt het functioneren van de dijk en de daar bij horende veiligheid geborgd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen een aantal wegen. Voor de toetsing aan de Wet geluidshinder zijn gezoneerde wegen van belang. In de onderhavige situatie zijn dat: de Molendijk, Bovendijk, Voorstraat, Van Milstraat, Ammerstraat. Deze wegen zijn meegenomen in een akoestisch onderzoek.
Dit geldt ook voor de Jan Oomsstraat en de Doktor Plaslaan. Alhoewel dit 30 km/uur wegen zijn, zijn deze meegenomen in het onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting.
Na het uitvoeren van het akoestisch onderzoek is aan de westzijde van het plangebied het bouwvlak waar woningen mogen worden gebouwd iets verkleind vanwege de aanpassing van het verkavelingsplan. Het telpunt 3 is als het ware verschoven naar het zuiden en ligt nu tussen de telpunten 2 en 4 in. Voor deze telpunten geldt een geluidswaarde van 48 dB of lager. De aanpassing heeft dan ook geen consequenties voor de uitkomsten van het onderzoek en daarom is het niet noodzakelijk onderzoek te actualiseren.
Conclusie
De geluidsbelasting op de bouwvlakgrens voldoet niet overal aan de de voorkeursgrens-waarde van 48 dB als opgenomen in de Wgh. Hiervoor zal voor vaststelling van het be-stemmingsplan een hogere waarden worden vastgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieu-wetgeving van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden betreffen een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele voorzieningen. Het gaat om het restaurant Het Oude Veerhuis, een jachthaven en een camping met aan te houden richt-afstanden tussen de 10 en 50 meter. Aan al deze richtafstanden wordt voldaan. Wat betreft deze voorzieningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Deze voorzieningen worden ook niet in hun activiteiten belemmerd.
Volgens het bestemmingsplan Ammerzoden zijn op het perceel Jan Oomstraat 19 bedrijven behorende tot milieucategorie 1 of 2 toegestaan met een bedrijfswoning en detailhandel. Voor categorie 2 bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Op afbeelding 3 is deze afstandscontour aangegeven. Het gaat hier om een richtlijn, waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden.
![]() |
Afbeelding 3: Afstandscontour |
In de oorspronkelijke plannen lag het bouwvlak op 5 meter vanaf de perceelsgrens van de Jan Oomstraat 19. Besloten is dit bouwvlak naar achteren te schuiven tot 20 meter uit deze perceelsgrens. Deze afstand wordt voldoende geacht mede vanwege het feit, dat de bebouwing op het perceel Jan Oomstraat bijna op de perceelsgrens is gelegen en dat de zijde van de bebouwing die grenst aan de woningbouwlocatie gesloten is. De bedrijfsactiviteiten vinden in en ten noorden van deze bedrijfsbebouwing plaats. Dit geldt ook voor het laden en lossen en voor het verkeer van bezoekers aan het bedrijf met winkel.
Het verder verschuiven van de woningen richting de dijk is om stedenbouwkundige redenen niet acceptabel. Het is namelijk gewenst om de achterste woning nog zoveel mogelijk in het zicht te plaatsen (gezien vanaf de nieuwe ontsluitingsweg).
Na afweging van alle belangen is gekozen voor een afstand van 20 meter tussen het bedrijfsperceel en het bouwvlak van de nieuw te bouwen woningen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat verzekerd voor de nieuwe woningen, terwijl het bedrijf aan de Jan Oomstraat 19 niet in zijn bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd.
In het kader van dit plan en een direct naastgelegen ontwikkelingsgebied voor woningbouw heeft een actualiserend/nader bodemonderzoek en een verkennend 'asbest in bodemonderzoek' plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Conclusie
Om het terrein geschikt te maken voor de toekomstige functie is een bodemsanering nodig. Geadviseerd wordt om naar aanleiding van de onderzoeksresultaten en voorafgaand aan het opstellen van de melding Wbb in overleg te gaan met het Waterschap Rivierenland met als doel de eisen vanuit het Waterschap helder te krijgen waaraan de sanering dient te voldoen.
Op basis van de onderzoeksgegevens en dit overleg kan voor de voorgenomen bodemsanering een melding Wbb opgesteld en ingediend worden bij het bevoegd gezag.
Omdat ter plaatse sprake is van een bijzonder specifieke locatie (ligging binnen kernzone en beschermingszone van een waterkering), waarbij meerdere partijen betrokken zijn, heeft het een meerwaarde om voor de sanering een saneringsplan op te laten stellen (in plaats van een standaard BUS-melding).
In het saneringsplan kunnen de bodemsanerende werkzaamheden alsook eventueel noodzakelijk te nemen maatregelen ter bescherming of instandhouding van de dijk worden beschreven.
Er is besloten een saneringsplan op te stellen. De werkzaamheden zijn hiervoor opgestart. Het saneringsplan zal voor vaststelling van het bestemmingsplan gereed zijn en onderdeel uitmaken van de stukken op basis waarvan de gemeenteraad een besluit zal nemen.
Bodem ter plaatse van deel ontsluitingsweg planontwikkeling
Een klein deel van het plangebied is niet onderzocht in het hierboven aangehaalde onderzoek. Het gaat om een deel van de ontsluitingsweg van het ontwikkelingsgebied.
Uit het eerder uitgevoerde bodemonderzoek (Enviroplan, nader bodemonderzoek Voorstraat 42, 29 aug 2003, zie bijlage 5) blijkt dat daar in de bodem lokaal sterk verhoogde concentraties koper, lood en PAK voorkomen.
De verontreinigingen zijn als niet-ernstig beschouwd (i.c. er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging) en er is geen relatie met het aangrenzende geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van Voorstraat 44 (zie besluit Ernst en Urgentie, MW2004.17061, dd 8/12/2005, ook opgenomen in bijlage 5). Op grond van de resultaten van het onderzoek is er geen saneringsverplichting vanuit de Wbb.
Uit de plannen blijkt dat de nieuwe toegangsweg wordt aangelegd op de plaats van de huidige toegangsweg. Er is feitelijk gezien geen wijziging in functie. De lokaal sterk verhoogde concentraties PAK en koper bevinden zich op twee plaatsen ter plaatse van het wegtracé (boring 103 en 107) vanaf een diepte van 0,5 m-mv en dieper. De maximale concentraties zijn indicatief getoetst met behulp van Sanscrit waarbij voor het gebruik als 'infrastructuur' geen humane risico´s zijn. De concentraties vormen derhalve voor de huidige en toekomstige wegfunctie geen belemmering.
Bij de uitvoering van de nieuwe toegangsweg wordt zonodig rekening gehouden met de aanwezigheid van de sterk verhoogde concentraties PAK en koper. Indien er om civieltechnische redenen ter plaatse van de sterk verhoogde concentraties PAK en koper grond ontgraven gaat worden, dan wordt conform wet en regelgeving hiervoor een plan van aanpak opgesteld (i.c. werkwijze en benodigde veiligheidsmaatregelen) en dat wordt overlegd aan de gemeente. Hiermee zijn de werkzaamheden en veiligheidsmaatregelen geborgd.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Natuurnetwerk (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd. Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een quickscan flora- en fauna is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan heeft op eventueel aanwezige beschermde natuurwaarden. De quickscan is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Conclusie
Op grond van de beperkte schaal van het initiatief, de bestemming en de grote afstand tot de beschermde gebieden is een negatief effect op beschermde natuurgebieden van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Natura 2000 uit te sluiten.
Tijdens het onderzoek zijn geen natuurwaarden gevonden die een ontheffing vereisen van de FF-wet. Wel dient rekening gehouden te worden met de broedtijd van vogels. In dit verband dient het rooien van groen en het verwijderen van veeschuurtjes buiten het broedseizoen te gebeuren, tenzij een inspectie aantoont dat er geen broedsels voorkomen. De piek van het broedseizoen valt in de periode van half maart tot half juli. Eerdere en latere broedgevallen zijn mogelijk, met name van duiven. In de periode november-februari is de kans op broedgevallen zeer klein. Voor vleermuizen zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Verder dient een aanvullend onderzoek plaats te vinden naar de kerkuil of steenuil. Dit onderzoek heeft eind februari/begin maart 2016 plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie is dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het woongebied als het gaat om de bescherming van uilen.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling van vijf woningen valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen. De nieuwe woningen zijn is niet in betekende mate van invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving. Er is geen nader luchtkwaliteit onderzoek nodig. Er zijn vanuit het onderzoek naar luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen.
Conclusie
In de directe omgeving van de geplande woningen bevinden zich geen zogenaamde BEVI inrichtingen. Ook liggen de geplande woningen niet binnen een contour van een (aangewezen) (water)weg voor vervoer gevaarlijke stoffen of ondergrondse pijpleiding.
Externe veiligheid vormt geen belemmering van onderhavig plan.
Archeologie
In 2009 heeft een archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Het onderzoek is volgens de toentertijd geldende normen uitgevoerd en heeft geen indicatoren opgeleverd die aanleiding geven een archeologische vindplaats te verwachten.
De afwezigheid van enige vegetatiehorizont, laklaag of vondstniveau en het ontbreken van eenduidige archeologische indicatoren (vondstmateriaal, fosfaatvlekken) leidt ertoe dat vervolgonderzoek of inpassing van resten niet aan de orde is.
Het onderzoek uit 2009 heeft geen betrekking op een deel van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg (verbinding met de Voorstraat). In bijlage 9 'Archeologie ontsluitingsweg' wordt hier verder op ingegaan. De conclusie is dat de resultaten van het archeologisch onderzoek uit 2009 ook representatief is voor dit deel van de nieuwe ontsluitingsweg.
Cultuurhistorische waarden
In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De aan het plangebied grenzende Molendijk heeft wel een cultuurhistorische waarde. Het plan reageert hierop door afstand tot de dijk te houden zodat de dijk als doorgaand element herkenbaar blijft. Bovendien is in het bijbehorende beeldkwaliteitsplan aandacht besteed aan een representatieve gevel aan de zijde van de dijk. Om de dijk ook voor het achterliggende gebied toegankelijk te maken is voorzien in een wandelpad met trap die een verbinding legt tussen de dijk en het achterliggende gebied.
Conclusie
Het plangebied kan qua archeologie vrijgegeven worden voor de geplande ontwikkeling.
Het is niet uit te sluiten dat binnen het van professioneel archeologisch onderzoek vrijgestelde plangebied, ondanks de wettelijke vrijstelling, toch relevante archeologische sporen en vondsten in de bodem verborgen zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet.
Bij de planvorming is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de Molendijk, die grenst aan het plangebied.
Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 wettelijk vastgelegd.
De projectlocatie ligt zuidelijk van de dorpskern van Ammerzoden aan de noordoever van de Maas. De zuidelijke perceelgrens ligt tegen de teen van de Molendijk. Het gehele terrein ligt binnen het beheersgebied van de dijkbeheerder, het waterschap Rivierenland. De kernzone loopt tot 20 meter vanaf de teen van de dijk, waarna 100 meter verder de beschermingszone eindigt. Het plangebied ligt deels in de kernzone en deels in de beschermingszone. Binnen de projectlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Aangrenzend is een watergang/ greppel aanwezig maar deze heeft geen status. Het meest dichtbijzijnde oppervlaktewater, in beheer van het waterschap Rivierenland, bevindt zich ca. 300 m ten oosten van de projectlocatie en betreft een A-watergang, De projectlocatie bevindt zich binnen een gebied met matig kwel. De projectlocatie wordt ten noorden begrensd door een matig infiltratie gebied. Ten oosten en westen wordt deze begrensd door intermediair gebied en ten zuiden door een gebied met sterk kwel vanwege de rivier Maas.
De regels en verbeelding zijn zodanig, dat bouwen in de kernzone van de Molendijk niet is toegestaan. Bouwen in de beschermingszone van de Molendijk is wel mogelijk als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Zo wordt het terrein opgehoogd. Het nieuwe peil ligt op 4.40 m +NAP (zie ook artikel 2.8 van de regels).
Als bijlage 10 is een waterhuishoudkundig plan bijgevoegd. In dit plan is allereerst de geohydrologische situatie in beeld gebracht. Vervolgens zijn de uitgangspunten beschreven welke enerzijds gelden vanuit het beleid en anderzijds zijn opgesteld naar aanleiding van overleg met betrokken partijen. Op basis van deze uitgangspunten en het ontwerp is daarna de wijze van omgang met hemelwater uitgewerkt.
Het voorstel is een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Dit wordt in een ontvangstput gekoppeld. Bij toekomstige aanleg van een HWA stelsel in de Voorstraat kan het gescheiden systeem worden doorgezet. De gemeente Maasdriel is hiermee akkoord gegaan.
De toename van het verhard oppervlak bedraagt 170 m2. Hiervoor is een compensatie aan water van 7,4 m3/25 m2 nodig. In overleg met het waterschap is afgesproken, dat na het doorlopen van het planologisch traject nadere afspraken zullen worden gemaakt over de compensatie aan water in het kader van de watervergunning.
Conclusie
Er wordt voldaan aan alle wet- en regelgeving op het gebied van water. In de regels en op de verbeelding is een en ander ook juridisch geborgd. Zo zijn zowel de kernzone, de beschermingszone als de buitenbeschermingszone van de Molendijk op de verbeelding opgenomen. In de regels is aangegeven wat binnen de verschillende wel en niet mag gebeuren en onder welke voorwaarden.
Verkeer
De woningen zijn bereikbaar via een nieuwe ontsluitingsweg vanaf de Voorstraat tussen nummer 40 en 42. Deze weg is verder niet openbaar.
Parkeren
Het parkeren voor de woningen wordt op eigen terrein geregeld. Naast de woning wordt op eigen terrein een opstelstrook gerealiseerd voor twee auto's. De toekomstige parkeerbehoefte voor de woning is bepaald aan de hand van parkeernormen van de Gemeente Vught. Voor de locatie is uitgegaan van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per eengezinswoning.
Conclusie
Voor verkeer zijn geen aanvullende maatregelen nodig en parkeren voldoet aan de parkeernorm met meer dan 2 parkeerplaatsen per gezinswoning.
Het onderhavige bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding heeft de grond binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
Algemeen
De regels in verband met de bestemming kennen een opbouw en inhoud gelijk aan het bestemmingsplan 'Ammerzoden' en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Daarnaast zijn specifieke gebruiksregels opgenomen en afwijkingsbevoegd-heden. Waar nodig zijn begrippen aangepast aan de landelijke standaarden.
De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van de bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook van toepassing bij de toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van een specifieke regel. In de specifieke gebruiksregels wordt uitdrukkelijk bepaald welke gebruiksactiviteiten in elk geval onder het algemene gebruiksverbod (algemene gebruiksregels) vallen. Bijzondere gebruiksregels vormen derhalve een nadere concretisering van de algemene gebruiksregels en een inperking van de bestemmingsregels.
Leeswijzer bij de regels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Hoofdstuk 1: inleidende regels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Hoofdstuk 2: bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen.
Bestemming "Verkeer"
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie en voorzieningen voor openbaar nut.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' is alleen langzaam verkeer toegestaan.. Dit is opgenomen om te waarborgen dat er geen doorgaand verkeer plaatsvindt.
Bestemming "Wonen"
Er zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. De maximale aantallen, goot- en bouwhoogte zijn aangegeven met aanduidingen. De woningen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding 'bijgebouwen'.
Dubbelbestemming Water - Waterstaat
De bepalingen van de hoofdbestemming en een dubbelbestemming zijn beide van toe-passing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbe-stemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming (in dit geval de bescherming van de dijk) zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming.
Hoofdstuk 3: algemene regels
Dit hoofdstuk bevat algemene regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. In concreto gaat het om:
Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de volgende artikelen:
Kostenverhaal
Indien met onderhavig bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk wordt gemaakt, is de gemeenteraad van Maasdriel op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gronden binnen het plangebied zijn op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan in eigendom van de ontwikkelaar. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden, is een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro. Ook zijn er geen redenen om nadere eisen te stellen dan wel het plan te faseren. Daardoor geldt de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet. In de anterieure overeenkomst is het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Daarbij geldt dat de ontwikkelaar alleen kavels zal uitgeven. De koper zal zelf (financieel) verantwoordelijk zijn voor de bouw van de woning. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en inspraak wordt in de Wro ook niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Er vindt geen inspraak plaats in het kader van onderhavig bestemmingsplan.
Wel is er een informatieavond gehouden. Deze heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Bro) geeft aan dat burgemeester en wet-houders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Van het waterschap is een wateradvies ontvangen. Dit advies is als bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. De adviezen van het waterschap zijn alle opgevolgd en verwerkt in de toelichting, het waterhuishoudkundig plan, de regels en de verbeelding.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.