direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ammerzoden herziening 2016, Bovendijk 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1124-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2016, Bovendijk 5" van de gemeente Maasdriel.

Op het adres Bovendijk 5 te Ammerzoden is sinds 2007 manege Stal Frontera gevestigd. De manege bestaat onder meer uit een binnenrijbak, een buitenrijbak, een overdekte longeercirkel, stallen en een paardenweide. Recentelijk heeft de initiatiefnemer het aantal paddocks (buitenverblijf voor paarden) uitgebreid.

De initiatiefnemer wenst de faciliteiten verder uit te breiden met een nieuw bedrijfsgebouw met onder meer een tweede binnenrijbak en stallen, waarmee het bedrijf tot een afronding komt. Deze nieuwe bebouwing is voorzien op het deel waar thans een paardenweide is. Deze ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

Daarnaast ligt de in 2009 gerealiseerde (vergunde) uitbreiding van het bedrijfsgebouw buiten het vigerende bouwvlak. Het is wenselijk om deze situatie via een herziening van het bestemmingsplan te herstellen.

Beide onderdelen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

Onderstaande tabel bevat de perceelnummers binnen het plangebied met de oppervlakten en eigenaren.

perceel   oppervlakte   eigenaar  
L701   8.906   m²   J.W. van Bussel + M. Leeflang  
M451 (gedeeltelijk)   5   m²   Waterschap Rivierenland  
M453 (gedeeltelijk)   859   m²   Waterschap Rivierenland  
M695 (gedeeltelijk)   872   m²   J.W. van Bussel + M. Leeflang  
M696 (gedeeltelijk)   33   m²   Waterschap Rivierenland  
M785 (gedeeltelijk)   6.898   m²   J.W. van Bussel + M. Leeflang  

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 17.573 m² (circa 1,75 ha).

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het oostelijke plandeel gelden de bestemmingsplannen:

  • 1. "Buitengebied, Binnendijks deel":
  • vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 februari 2006;
  • goedgekeurd door Gedeputeerde State d.d. 17 oktober 2006;
  • onherroepelijk door uitspraak Raad van State d.d. 13 februari 2008.

  • 2. "Buitengebied herziening 2009 reparatieplan":
  • vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 26 januari 2012;
  • onherroepelijk door uitspraak Raad van State d.d. 24 oktober 2012.

Aan deze twee bestemmingsplannen wordt in deze paragraaf getoetst. De gemeente Maasdriel heeft op 1 mei 2013 deze bestemmingsplannen samengebracht in de geconsolideerde versie "Buitengebied, Binnendijks deel". Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding behorende bij deze geconsolideerde versie. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED BINNENDIJKS DEEL (GECONSOLIDEERD)

Ter plaatse van het westelijke plandeel geldt het bestemmingsplan:

  • 3. "Ammerzoden":
  • vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 16 mei 2012.

Het plan wordt ook aan dit bestemmingsplan getoetst. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN AMMERZODEN

Onderhavig plan omvat de volgende onderdelen:

  • 1. Het realiseren van een nieuwe binnenrijbak met stallen en parkeergelegenheid in het oostelijke plandeel ter plaatse van de vigerende bestemming 'Agrarisch gebied'.
  • 2. Het planologisch vastleggen van de reeds in 2009 vergunde en gerealiseerde uitbreiding van de bedrijfsbebouwing door vergroting van het bouwvlak. Dit heeft geen ruimtelijke gevolgen.
  • 3. Daarnaast zijn er nog een aantal dubbelbestemmingen van belang bij de voorgenomen ontwikkelingen.

  • 1. Nieuwe binnenrijbak met stallen en parkeergelegenheid

Deze ontwikkeling vindt plaats binnen de vigerende bestemming 'Agrarisch gebied'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
  • een niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
  • extensief recreatief medegebruik;
  • paden en landwegen;
  • verkeersvoorzieningen;

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

In deze bestemming is geen bebouwing toegestaan, zodat de voorgenomen nieuwbouw niet mogelijk is. Het gebruik als manege is evenmin toegestaan in deze bestemming. De manege met alle bijbehorende faciliteiten dient te worden vervat in de bestemming 'Recreatie' met de aanduiding 'manege', zoals die geldt voor het westelijke plandeel conform het bestemmingsplan "Ammerzoden".

Bovendien leidt de geldende milieuregelgeving tot een aantal aanvullende regels ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen:

  • de geurwetgeving leidt tot een beperking ten aanzien van locaties voor dierenverblijven, zoals nader beschreven in paragraaf 5.1.4. In dit bestemmingsplan is binnen een afstand van 25 meter rondom geurgevoelige objecten in de omgeving de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - dierenverblijf' van toepassing.
  • het maximaal aantal te houden paarden (en/of pony's) binnen de inrichting is opgenomen.

  • 2. Reeds gerealiseerde uitbreiding bedrijfsbebouwing

De bestaande bedrijfsbebouwing ligt binnen de bestemming 'Recreatie'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • groenvoorzieningen;
  • speelvoorzieningen;
  • paden;
  • een manege;
  • een bedrijfswoning;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Voor de bedrijfsgebouwen geldt:

  • de maximale goothoogte bedraagt 6,5 meter;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 11 meter;

De in 2009 vergunde en gerealiseerde bedrijfsuitbreiding met paardenstallen voldoet volledig aan deze hoogtebeperkingen.

Daarnaast is een maximum bebouwingspercentage voor het terrein van 30% opgenomen. Dit houdt in dat er binnen de vigerende bestemming 'Recreatie' maximaal 2.610 m² aan gebouwen toegestaan is. De huidige oppervlakte aan gebouwen is 1.800 m² en valt daarmee ruimschoots binnen de maximaal toegestane oppervlakte.

De uitbreiding ligt echter niet binnen het bouwvlak. Het is wenselijk om deze situatie via een herziening van het bestemmingsplan te herstellen.

  • 3. Dubbelbestemmingen

Binnen het plangebied vigeren ook een aantal dubbelbestemmingen die van invloed zijn op het plan.

Leiding (rioolpersleiding)
Deze dubbelbestemming bevat regels ten behoeve van de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding inclusief een beschermingszone van 3 meter aan weerszijden vanuit het hart van de leiding. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Daarnaast gelden er regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Waterstaat - Waterkering
Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming, de instandhouding en het onderhoud van de waterkering (Bovendijk), gericht op de kering van het rivierwater (Maas). Hier gelden strenge regels voor wat betreft het oprichten van gebouwen en bouwwerken, alsmede voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Waterstaat - Waterlopen
Deze gronden zijn, met inbegrip van een strook aan weerszijden van de watergang, primair bestemd voor aanleg en onderhoud van een watergang. Binnen deze dubbelbestemming mag niet gebouwd worden.

In de paragrafen 3.3 en 4.2 is beschreven hoe in de planvorming rekening is gehouden met deze dubbelbestemmingen en beschermingszones.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in de volgende wijzigingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen:

  • Een vergroting van het vigerende bouwvlak ter plaatse van de in 2009 vergunde en gerealiseerde bedrijfsbebouwing.
  • De toevoeging van een bouwvlak ter plaatse van de voorgenomen nieuwe binnenrijbak.
  • De wijziging van de bestemming 'Agrarisch gebied' in 'Recreatie', waarmee het gehele perceel behorende bij Stal Frontera dezelfde recreatieve bestemming heeft.
  • De toevoeging van de aanduiding 'manege' ter plaatse van het oostelijke plandeel.
  • De toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - dierenverblijf' binnen een afstand van 25 meter rondom geurgevoelige objecten in de omgeving.
  • De toevoeging van het maximaal te houden dieren binnen de inrichting.
  • De dubbelbestemmingen 'Leiding', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterlopen' bevatten regels ter bescherming van de betreffende voorzieningen en hebben een beperkende werking op het toelaten van gebouwen, bouwwerken, werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

2.1 Nationaal niveau

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Voor onderhavig plan is het belang "Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen" aan de orde. Dit belang is beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 2.1.2). Als aan dat besluit wordt voldaan, wordt tevens aan de SVIR voldaan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt, zoals in paragraaf 2.1.1 beschreven, in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is: "primaire waterkeringen buiten het kustfundament". Voor het plan is artikel 2.11.3 "regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone" van het Barro van toepassing.

Artikel 2.11.3 - regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone
"Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of een beschermingszone, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering."

De beschermingszone van de Maasdijk/Bovendijk ligt deels binnen het plangebied. Deze zone krijgt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De regels van deze dubbelbestemming strekken tot de bescherming, het instandhouden en het onderhoud van de primaire waterkering. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van kracht. Hiermee wordt voldaan aan de regels van het Barro.

Conclusie
Het plan voldoet aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is van toepassing op het plan. Specifiek aandachtspunt is het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2, waarin de verplichting is opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren: de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij moet achtereenvolgens worden aangetoond dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en dat - in geval van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied - de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Trede 1 - actuele regionale behoefte
Het initiatief betreft de uitbreiding van een bestaande manege aan de rand van de kern Ammerzoden. De manege kent momenteel twee typen gebruikers. Enerzijds zijn er de ruiters met pensionpaarden die hun eigen paard(en) hier in de stallen hebben ondergebracht. Zij kunnen binnen de openingstijden zelf bepalen wanneer zij met hun paard gebruik maken van de faciliteiten. Anderzijds zijn er de ruiters die instructies/les krijgen met manegepaarden. Zij komen om gezamenlijk op vaste tijden te rijden op een paard dat eigendom is van de manege. Beide groepen willen regelmatig gelijktijdig gebruikmaken van de binnenrijhal. Dit is in de huidige situatie met één binnenrijhal niet mogelijk. De nieuwe binnenrijbak is bedoeld om beide bestaande groepen gelijktijdig een plek te kunnen bieden en staat geen uitbreiding van het klantenbestand voor.

Daarnaast is er behoefte aan extra stallen voor de paarden. De paarden krijgen hierdoor ook wat meer ruimte in hun verblijf, wat het dierwelzijn ten goede komt.

Voor de continuïteit van een doelmatige bedrijfsvoering is een uitbreiding van de bestaande manege met een extra binnenrijhal noodzakelijk. Hiermee is de behoefte aangetoond.

Trede 2 - bestaand stedelijk gebied
De huidige manege ligt direct grenzend aan het bestaand stedelijk gebied van Ammerzoden. Ook de geplande uitbreiding aan de oostzijde ligt buiten het bestaand stedelijk gebied en sluit direct aan op het bestaande bedrijf. Deze gronden zijn thans in gebruik als paardenweide. De uitbreiding van de manege binnen bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk en tevens niet wenselijk. Het perceel is beperkt van oppervlakte en aan de westzijde liggen reeds de buitenfaciliteiten van de manege. Daarnaast is een uitbreiding in de nabijheid van woningen niet wenselijk. Een locatie elders binnen het bestaand stedelijk gebied is niet realistisch. Bovendien heeft een manege een sterke binding met het buitengebied.

Trede 3 - multimodaal ontsloten
Een ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied moet conform de 'ladder' multimodaal ontsloten kunnen worden.

Het plangebied is via de Bovendijk goed ontsloten voor zowel autoverkeer als fietsverkeer. Aan de Haarstraat/ ten noordwesten van het plangebied is een bushalte. De loopafstand vanaf deze halte naar de manege is circa 600 meter, ofwel circa 7 minuten lopen. Hiermee is sprake van een multimodale ontsluiting.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening en aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.4 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

2.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie. In de omgevingsvisie zijn twee hoofddoelen vervat die bijdragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem.

Analyse
Het plan omvat het uitbreiden van een bestaande manege aan de rand van de kern Ammerzoden. Het betreft een ontwikkeling die bijdraagt aan de continuering van een gezonde bedrijfsvoering van de manege en daarmee aan de vitaliteit van het dorp.

Met de ontwikkeling is in hoge mate rekening gehouden met de kenmerken van het gebied en het omliggende landschap. Middels een zorgvuldige landschappelijke inpassing sluit het plan aan op deze kenmerken. Ook de gezondheid en veiligheid van de omgeving is gewaarborgd in dit plan. Daarbij is speciale aandacht geschonken aan de bescherming van de primaire waterkering, waterlopen en leidingen, zoals nader beschreven in paragraaf 3.3. Ook is rekening gehouden met de bescherming van geurgevoelige objecten, wat tot beperkende regels heeft geleid. Een en ander is nader beschreven in paragraaf 5.1.4.

Conclusie
Het plan past binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Er is een Actualisatieplan voor de Omgevingsverordening vastgesteld op 8 juli 2015. De omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat geen normen of toetsingspunten die voor dit bestemmingsplan van belang zijn.

Conclusie
Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

2.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

2.3 Gemeentelijk niveau

2.3.1 Structuurvisie Maasdriel

Op 20 oktober 2011 is de Structuurvisie Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie betreft een actualisering van de StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2015.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart 'ruimtelijk casco'. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0005.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE MAASDRIEL

Analyse
Het plangebied ligt op de oeverwal tussen Ammerzoden en Hedel. Dit zijn hoger gesitueerde gronden, waarop het merendeel van de bebouwing aanwezig is en de meeste activiteiten plaatsvinden. Deze locaties zijn van oudsher gecultiveerd. De nadruk ligt hier op de landbouw, waar een tendens van schaalvergroting, efficiëntievergroting en modernisering gaande is. In deze gebieden zijn ook andere functies als recreatie denkbaar. Stal Frontera is een dergelijk recreatief bedrijf.

De belangrijkste drager van het landschap is de landbouw zelf, maar het landschap ontleent haar karakteristiek ook aan de grote verscheidenheid van landschappelijke elementen. Met het plan wordt ingespeeld op de karakteristiek van het landschap.

De uitbreiding van de bebouwing grenst direct aan de bestaand(e) kern/lint, waar de nieuwe ruimtevraag geaccommodeerd kan worden. Er dient rekening te worden gehouden met karakteristieke doorkijken naar het landschap. In dit plan is daar specifiek rekening mee gehouden.

De positie van de manege aan de dorpsrand is zeer logisch. Enerzijds is er de binding met de klanten die veelal in het dorp wonen. De bereikbaarheid is voor hen belangrijk en is door deze ligging goed. Anderzijds is er een relatie met het buitengebied. De bedrijfsaard resulteert in een relatief grote ruimtebehoefte die niet midden in de kern gevonden kan worden.

Het plangebied ligt aan de noordkant van de Bovendijk. Naast een waterkerende en landschapsvormende functie, zijn dijken ook van belang voor recreatie en toerisme. Over de dijken liggen recreatieve fietsroutes. In samenhang met deze routes is een kleinkorrelig palet van recreatieve voorzieningen ontwikkeld. De benutting van de recreatieve potenties is van cruciaal belang. De manege binnen dit plangebied is zo'n recreatieve voorziening.

Conclusie
Het plan past binnen de Structuurvisie Maasdriel.

2.3.2 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

Hoofdstuk 3 Bestaande toestand

In dit hoofdstuk is de gebiedsanalyse opgenomen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0006.jpg"

WIJDERE OMGEVING

3.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Ammerzoden. Ammerzoden ontstond op een oeverwal, een vruchtbaar gebied langs de Maas. Vanaf het ontstaan van Ammerzoden was de landbouw de belangrijkste economische activiteit. Op de oeverwal deed men aan akkerbouw, terwijl de zware klei van de komgronden alleen geschikt was voor hooiland, de teelt van wilgenhout en soms weidegrond. Ook de uiterwaarden werden als weidegrond gebruikt.

Ten zuiden van Ammerzoden ligt de Bovendijk / Maasdijk als een kronkelende lijn ter bescherming tegen de Maas. Het plangebied ligt binnendijks tegen deze dijk aan en is hierop ontsloten. Via de dijk en de Langedijkstraat in het westen en de Harenseweg in het oosten kan men de kern Ammerzoden en de N831 bereiken.

Langs de N831 tussen Ammerzoden en Hedel is een lint met agrarische bedrijven ontstaan. Ten noorden van het plangebied liggen twee van deze bedrijven, te weten een kassenteeltbedrijf en een champignonkwekerij. De uitbreidingsruimte voor deze twee bedrijven in de richting van de manege is opgesoupeerd. Deze bedrijfsgebouwen vormen een visuele belemmering voor het vrije doorzicht vanaf de Bovendijk op het agrarische achterland. Aan de noordwestkant van het plangebied ligt het kleine woonerf Peut.

3.2 Plangebied

3.2.1 Bebouwing en parkeren

De initiatiefnemer heeft in 2007 het perceel met de opstallen verworven om er zijn manege te vestigen. Destijds was al sprake van een manege met een sterk verrommeld bedrijfsperceel. Een deel van de bebouwing is sindsdien gesloopt en in de loop der jaren zijn zowel de binnen- als de buitenfaciliteiten voor de manege uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0007.jpg"

DIRECTE OMGEVING

Centraal op het perceel staat nu een grote binnenrijbak met een kantine en sanitair. Daaraan grenzen de stallen voor de paarden. De bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.715 m². In de huidige situatie zijn in de bebouwing 44 paardenboxen en 7 noodstallen (totaal 51 boxen).

Direct aan de inrit staat het woonhuis, bestaande uit één laag met een kap en een oppervlakte van circa 80 m².

Op het centrale deel vindt ook het parkeren van de auto's en het stallen van paardentrailers plaats. Er zijn ongeveer 20 parkeerplaatsen. Daarnaast is er ruimte voor 10 paardentrailers. Dit aantal is voldoende voor het huidige bedrijf. Rondom de bebouwing is extra ruimte voor enkele auto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0008.jpg"

BESTAANDE BEBOUWING MET INRIT EN PARKEERTERREIN

3.2.2 Vergunde rechten

Voor het bestaande bedrijf zijn reeds een aantal vergunde rechten van kracht, zoals hieronder weergegeven.

  • Op 31 januari 2002 is een vergunning verleend voor het houden van 10 volwassen paarden en 20 volwassen pony's.
  • Op 21 september 2012 is bij de gemeente Maasdriel een Melding Besluit landbouw ingediend voor het houden van 50 paarden/pony's.

3.2.3 Buitenfaciliteiten

Op het westelijke terreindeel liggen de buitenfaciliteiten van de manege. De buitenbak, longeerbak, stapmolen en paddocks (buitenverblijf voor paarden) zijn hier geclusterd. In totaal heeft Stal Frontera beschikking over 10 paddocks. De paddocks kunnen jaarrond gebruikt worden doordat er een goede bodem van zand ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0009.jpg"

BUITENFACILITEITEN

Het oostelijke terreindeel bestaat uit grasland met omheiningen en is in gebruik als paardenweide. Hier zijn in totaal 9 kleine weiden voor de paarden om met droog weer buiten te lopen. De glibberige kleibodem maakt het gevaarlijk voor de dieren om hier met nat weer buiten te lopen, omdat ze kunnen uitglijden.

3.2.4 Groen en water

Vanaf de Bovendijk is thans een open zicht op het lint aan de Ammerzodenseweg (N831) ten noorden van het plangebied. De dijk is een belangrijke recreatieve fiets- en wandelroute en dit zicht dient dan ook zoveel mogelijk behouden te blijven. Hier is, in combinatie met het bosperceel aan de oostzijde van de Harenseweg, sprake van een landschappelijke zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0010.jpg"

OPEN LANDSCHAPPELIJKE ZONE MET PAARDENWEIDE

Toen de initiatiefnemer het terrein in 2007 verwierf, was er sprake van een sterk verrommelde situatie. De stallen en de woning stonden open in het veld. Verspreid over het terrein stonden enkele kleine bijgebouwen en er was sprake van buitenopslag van materieel en materiaal, zoals te zien op onderstaande foto's. Het overige terrein bestond uit grasland dat met prikkeldraad en schrikdraad was verdeeld in kleinere weitjes. Er was sprake van achterstallig onderhoud van de gronden. De initiatiefnemer heeft het hele terrein opgeknapt; alle rommel is verdwenen en een aantal kleine opstallen is gesloopt. Rondom een groot deel van het terrein en rondom het woonperceel zijn beukenhagen aangeplant. Ook zijn reeds vier platanen tussen de dijk en de stal aangeplant. De woning is omgeven door hoge beukenhagen en een tuin. Het oostelijke terreindeel bestaat uit grasland zonder opgaande beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0011.jpg"

STERK VERROMMELDE EN SLECHT ONDERHOUDEN SITUATIE VÓÓR AANKOOP STAL FRONTERA

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een leggerwaterloop (A-watergang) van het waterschap. Deze watergang zelf ligt buiten het plangebied, maar er geldt wel een bebouwingsvrije zone die binnen het plangebied ligt, zie paragraaf 3.3.2. Binnen het plangebied komt geen oppervlaktewater voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0012.jpg"

LEGGERWATERLOOP MET AAN DE LINKERZIJDE HET PLANGEBIED

3.3 Belemmeringen

Als gevolg van dubbelbestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen gelden een aantal belemmeringen voor onderhavig plan. Onderstaande afbeelding geeft de zones weer waar deze belemmeringen voor de ontwikkelingen binnen het plangebied gelden:

  • 1. Rioolpersleiding met beschermingszone;
  • 2. Bebouwingsvrije zone leggerwaterloop;
  • 3. Beschermingszone waterkering (Bovendijk);
  • 4. Vaste afstand geurhinder manege.

Voor de verbreding van de sloot buiten het plangebied geldt de volgende belemmering:

  • 5. Brandstofleiding met beschermingszone

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0013.jpg"

BELEMMERINGEN

3.3.1 Rioolpersleiding met beschermingszone

In januari 2015 is een KLIC-melding uitgevoerd. Langs de noordgrens van het plangebied ligt een rioolpersleiding die als zodanig ook is opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen. Hiervoor geldt een beschermingszone van 3 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en geldt een omgevingsvergunningstelsel voor verschillende werken en werkzaamheden (o.a. het aanbrengen van verharding, diepwortelende beplanting en bomen, het graven van sloten en het leggen van leidingen).

Het nieuwe gebouw dient buiten deze beschermingszone gerealiseerd te worden. Deze leiding staat ook een eventuele verbreding van de leggerwaterloop als compensatiemaatregel voor het hemelwater in de weg.

3.3.2 Bebouwingsvrije zone leggerwaterloop

Ten noorden van het plangebied ligt een leggerwaterloop (A-watergang) van het waterschap met een bebouwingsvrije zone van 4 meter aan weerszijden. Deze zone is ook opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen.

De geplande nieuwbouw dient buiten deze bebouwingsvrije zone gerealiseerd te worden.

3.3.3 Beschermingszone waterkering (Bovendijk)

Ten zuiden van het plangebied ligt de Bovendijk/Maasdijk, een primaire waterkering, met een bijbehorende beschermingszone. Deze zone is ook opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waterkering' in de vigerende bestemmingsplannen. Voor deze waterkering gelden een aantal belangrijke zones, die vastgelegd zijn in de Legger 2006. Het Waterschap Rivierenland (WSRL) werkt momenteel aan een nieuwe legger. Het waterschap heeft aangegeven dat voor dit plan kan worden uitgegaan van de zones in het concept van de nieuwe legger:

  • kernzone / waterstaatswerk
    De kernzone / het waterstaatswerk betreft de dijk zelf tot 4 meter buiten de teenlijn. Een klein deel van deze zone ligt binnen het plangebied (zuidzijde). Hier zijn geen (bouw)werkzaamheden voorzien.
  • beschermingszone
    In deze beschermingszone - zie bovenstaande afbeelding - mag in principe niet worden gebouwd en mogen geen waterpartijen/wadi's worden aangelegd. De nieuwe bebouwing voor de manege dient buiten de beschermingszone gerealiseerd te worden. Ook gelden hier beperkingen voor het aanbrengen van opgaande beplanting, met het oog op erosiebestendigheid, stabiliteit en 'piping'. Piping betekent dat kwelwater met zand door drukverschil onder de dijk door richting de binnendijkse zijde stroomt, waardoor de dijk verzwakt.
  • buitenbeschermingszone
    In de buitenbeschermingszone mag tot 80 cm -mv gegraven worden ten behoeve van bouwen, werken en werkzaamheden. Dit heeft betrekking op het noordelijke deel van het plangebied. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

3.3.4 Vaste afstand geurhinder manege

Een manege met dierenverblijven is een inrichting die een zekere geurhinder veroorzaakt. Ter bescherming van geurgevoelige objecten in de omgeving dient op basis van de Wet geurhinder veehouderijen (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer een vaste afstand van 25 meter in acht genomen te worden tussen de gevel van het geurgevoelige object en de gevel van het dierenverblijf.

Het kassenteeltbedrijf en de champignonkwekerij dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de Wgv. In paragraaf 5.1.4 zijn de geursituatie en de daaropvolgende beperkingen nader beschreven.

De geplande dierenverblijven (stallen) dienen buiten de vaste afstand van 25 meter tot het kassenteeltbedrijf en de champignonkwekerij gerealiseerd te worden.

3.3.5 Brandstofleiding met beschermingzone

Ten noordoosten van het plangebied ligt een brandstofleiding van Defensie met bijbehorende beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van deze leiding weer. Ook de ligging van de rioolpersleiding buiten het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0014.jpg"

LIGGING LEIDINGEN

De te verbreden sloot ligt tussen de brandstofleiding en de rioolpersleiding in, maar overschrijdt deze niet. De leidingen vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen slootverbreding. Voor de uitvoering van de werkzaamheden dient een KLIC-melding gedaan te worden om de ligging van de leidingen nauwkeuriger te bepalen.

Hoofdstuk 4 Plan

Na voorgaande inventarisatie en analyse volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • hoofdstructuur;
  • bebouwing en functies;
  • verkeer en parkeren;
  • groen en water.

De volgende onderdelen maken deel uit van dit plan:

  • 1. het realiseren van een nieuwe binnenrijbak met stallen met parkeergelegenheid op het oostelijke plandeel ter plaatse van de vigerende bestemming 'Agrarisch gebied';
  • 2. het planologisch vastleggen van de reeds in 2009 gerealiseerde (vergunde) uitbreiding van de bedrijfsbebouwing door het bouwvlak te vergroten. Dit heeft geen ruimtelijke gevolgen en wordt daarom niet in dit hoofdstuk nader beschreven.

4.1 Hoofdstructuur

Het terrein is grofweg onder te verdelen in drie zones. In het midden van het terrein ligt de entreezone met de toegang tot het erf en de rijhallen. Centraal in deze zone staat de woning met de tuin, omgeven door hoge beukenhagen. Ook het parkeren en derhalve het komen en gaan van de bezoekers vindt in deze zone plaats.

In het westen ligt de faciliteitenzone van de manege. Hier zijn de buitenfaciliteiten zoals de paardenbak, longeerbak, stapmolen en paddocks geclusterd. Deze zone kent een functioneel en intensief gebruik.

Het oostelijke terreindeel betreft een landschappelijke zone tussen de nieuwe rijhal en het bosperceel aan de overzijde van de Harenseweg. Hier is het beeld groen en open en is sprake van extensief gebruik.

Een en ander zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0015.jpg"

ZONERING

Deze zonering biedt een handvat voor de ruimtelijke structuur binnen het plangebied en voor de functionele bedrijfsvoering. Na de voorgenomen realisatie van de nieuwe binnenrijhal is de uitbreidingsruimte, gezien de ligging van het bedrijf in relatie tot haar omgeving, redelijkerwijs opgesoupeerd. Na uitvoering van het plan is het bedrijf dan ook tot een optimale afronding gekomen.

4.2 Bebouwing en functies

De ruimtelijke structuur is nader uitgewerkt op de inrichtingsschets, zoals weergegeven op kaartbijlage 1.

Functies
De manege kent momenteel twee typen gebruikers. Enerzijds zijn er de ruiters met pensionpaarden die hun eigen paard(en) hier in de stallen hebben ondergebracht. Zij kunnen binnen de openingstijden zelf bepalen wanneer zij met hun paard gebruik maken van de faciliteiten. Anderzijds zijn er de ruiters die instructies/les krijgen met manegepaarden. Zij komen om gezamenlijk op vaste tijden te rijden op een paard dat eigendom is van de manege. Beide groepen willen regelmatig gelijktijdig gebruikmaken van de binnenrijhal. Dit is in de huidige situatie met één binnenrijhal niet mogelijk.

Daarnaast is er behoefte aan extra stallen voor de paarden. De paarden krijgen hierdoor ook wat meer ruimte in hun verblijf, wat het dierwelzijn ten goede komt.

Voor de continuïteit van een doelmatige bedrijfsvoering is een uitbreiding van de bestaande manege met een extra binnenrijhal noodzakelijk. Het bestaande bedrijfsdeel ondergaat geen interne en externe wijzigingen als gevolg van het plan.

Locatie
De locatie van de nieuwe bebouwing is gekozen op basis van de volgende uitgangspunten/overwegingen:

  • De nieuwe bebouwing wordt nabij de bestaande bebouwing geprojecteerd om het bebouwingscluster compact te houden.
  • Ten westen van de bestaande bebouwing liggen reeds de buitenfaciliteiten. Daarom is de locatie ten oosten van de huidige rijhal gekozen.
  • De nieuwe bebouwing dient gerealiseerd te worden in het relatief kleine gebied buiten de verschillende beschermingszones genoemd in paragraaf 3.3. De gekozen locatie voldoet hier aan.
  • In verband met de bedrijfsvoering en de logistiek is een locatie aansluitend op de bestaande hal, de woning en de inrit met parkeerterrein wenselijk.
  • Het zicht vanaf de Bovendijk wordt hier al gedomineerd door de grootschalige bedrijfsbebouwing van de agrarische bedrijven ten noorden van het plangebied. De situering van het nieuwe gebouw heeft hier het minste impact op het landschapsbeeld. Een goede landschappelijke inpassing kan zelfs een kans bieden om het beeld vanaf de dijk te verbeteren.

Bebouwing
De nieuwe binnenrijhal heeft een oppervlakte van circa 2.000 m² en bestaat uit een eenvoudige massa met een schuine kap. De goothoogte bedraagt circa 4,5 meter en de bouwhoogte circa 8,25 meter. Tussen de bestaande en de nieuwe rijhal komt een kleine verbindende tussenbouw met de centrale entree, de kantine en de sanitaire voorzieningen.

Het totaal aantal paardenboxen wordt uitgebreid met 12 stuks, waardoor het aantal paardenboxen van Stal Frontera op 63 komt. In de regels van dit bestemmingsplan is voor de gehele inrichting (bestaand en nieuw) het maximaal aantal te houden paarden op 28 en het maximaal aantal te houden pony's op 37 stuks vastgelegd. In totaal zijn dus 65 dieren toegestaan. Hierbij is enige ontwikkelingsruimte voor de toekomst ingecalculeerd.

4.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
De verkeersaantrekkende werking van het plan is berekend met behulp van de kengetallen uit de digitale publicatie "ASVV 2012". Per paardenbox wordt een kengetal aangehouden van 4 verkeersbewegingen per etmaal. In de huidige situatie is derhalve sprake van (51 x 4) 204 verkeersbewegingen. Na realisatie van het plan zal de verkeersgeneratie maximaal (65 x 4) 260 bedragen. Dit is een toename van 56 verkeersbewegingen per etmaal. De feitelijk gewenste situatie zal resulteren in een verkeersgeneratie van (63 x 4) 252, wat een toename van 48 verkeersbewegingen per etmaal betekent. De extra verkeersbeweging als gevolg van dit plan hebben geen noemenswaardige impact op de verkeersafwikkeling op de Bovendijk.

Parkeren
De gemeente Maasdriel heeft geen eigen parkeerbeleid of parkeernormen vastgesteld. Daarom worden bij het opstellen van de parkeerbalans de richtlijnen uit de CROW-publicatie 317 als parkeernormen gebruikt. In de CROW-publicatie wordt als globaal kencijfer 0,5 parkeerplaats per paardenbox gerekend. In de bestaande situatie waren 51 boxen aanwezig, wat resulteert in een parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie zullen er 63 boxen zijn, wat een parkeerbehoefte van 32 plaatsen betekent. Dit is een toename van 6 plaatsen. In het plan zijn maximaal 65 paardenboxen toegestaan, wat een parkeerbehoefte van 33 plaatsen inhoudt.

Een deel van de nieuwbouw vindt plaats op het huidige parkeerterrein, waardoor enkele parkeerplaatsen komen te vervallen. Aan de zuidzijde van de nieuwe rijhal wordt een nieuw parkeerterrein gerealiseerd met oppervlakte van circa 750 m².

Op de inrichtingsschets zijn in totaal 39 parkeerplaatsen ingetekend. Het plangebied biedt daarmee voldoende ruimte om aan de gestelde parkeernormen te voldoen.

4.4 Groen en water

4.4.1 Landschappelijke inpassing

De uitbreiding van de manege heeft een zekere impact op het landschap. Om een en ander goed in te passen in de omgeving zonder belangrijke landschappelijke kwaliteiten aan te tasten, wordt een aantal landschapselementen gerealiseerd. Deze landschapselementen zijn ook opgenomen op de inrichtingsschets, kaartbijlage 1.

Entreezone: landschappelijke inpassing nieuwe manege
De impact van de nieuwe manege op het landschapsbeeld vanaf de dijk wordt verzacht door het aanbrengen van een haag met bomenrij tussen het gebouw en de dijk. Ook het (parkeer)terrein aan de zuidzijde van het nieuwe gebouw wordt zo deels aan het zicht onttrokken. Het entreeterrein krijgt een groene omkadering als begrenzing met de landschappelijke zone van de paardenweide.

Landschappelijke zone: openheid
Vanaf de Bovendijk is thans een open zicht op het lint aan de Ammerzodenseweg ten noorden van het plangebied. Omdat de dijk een belangrijke recreatieve fiets- en wandelroute is dient dit zicht dient zoveel mogelijk behouden te blijven. Hier is, in combinatie met het bosperceel aan de oostzijde van de Harenseweg, sprake van een meer landschappelijke zone. Er wordt, afgezien van de nieuwe rijhal, geen bebouwing en opgaande beplanting in het oostelijk deel van het plangebied gerealiseerd. Dit deel is en blijft in gebruik als een omheinde paardenweide; grasland zonder verdere bouwwerken. Het gebruik is hier relatief extensief.

Faciliteitenzone: zicht vanaf de dijk
Het manegeterrein is zichtbaar vanaf de dijk . Dit is ook niet erg, de manege hoeft niet 'weggestopt' te worden. Momenteel blijft hier juist veel recreatief verkeer (wandelaars en fietsers) staan om even naar de paarden te kijken. Er is sprake van een zekere aantrekkingskracht, een meerwaarde voor de recreatieve functie van de dijk.

Dit vraagt wel dat de uitstraling van het terrein aan de dijk een zekere kwaliteit heeft. Het gehele westelijke terreindeel met de buitenfaciliteiten is omgeven door een beukenhaag (1,5 - 2 meter hoog) langs de dijk en de waterloop. Tussen de buitenrijbak en de nieuwe paddocks heeft de initiatiefnemer een nieuwe lage haag aangeplant. De nieuwe paddocks zijn met zorg voor het landschappelijke beeld aangelegd. Om de paddocks is een stevige omheining geplaatst van hoogwaardig en duurzaam hout en met zorg voor detaillering in de afwerking. Het terrein met de buitenfaciliteiten ziet er zeer verzorgd uit.

Juist door de buitenfaciliteiten te clusteren in deze westelijke zone kan de oostelijke landschappelijke zone vrij blijven van voorzieningen.

4.4.2 Verbreden waterloop

Door de uitbreiding van de manege neemt het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) toe. Derhalve dient een oppervlakte aan compenserende waterberging te worden aangelegd. Voor dit plan is gekozen om een bestaande sloot buiten het plangebied te verbreden. De verbreding vindt plaats aan een C-watergang aan de overzijde van de Harenseweg, op grond van derden (perceel L985, eigendom van W.M.M. van den Oord). De locatie van deze verbreding is aangegeven op de kaartbijlage 1. De sloot wordt over een lengte van 145 meter met 1,90 meter verbreed. Hierover is reeds schriftelijke overeenstemming met de eigenaar van deze gronden.

In paragraaf 5.3.4.3 wordt nader ingegaan op deze waterberging.

Hoofdstuk 5 Gevolgen voor

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Verhoeven Milieutechniek uit Zaltbommel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Diverse onderzoeken, Bovendijk 5 te Ammerzoden" (15 juni 2015, B15.6056). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

De uitgevoerde onderzoeken binnen het plangebied betreffen:

  • 1. historisch onderzoek (NEN 5725)
  • 2. verkennend bodemonderzoek oostelijk terreindeel (NEN 5740)
  • 3. verkennend onderzoek naar asbest parkeerterrein (NEN 5707)
  • 4. infiltratieonderzoek

  • 1. Historisch onderzoek

Uit een bodemonderzoek in 2003 is gebleken dat in de zuidoosthoek van het perceel een beperkte vuilnisbelt heeft gelegen. Deze is reeds onderzocht en afgedekt middels een leeflaag. Dit vormt geen belemmering voor het plan.

Ook is onder het huidige parkeerterrein een puinlaag aangetroffen. Geadviseerd is om hier een verkennend onderzoek naar asbest uit te voeren. De resultaten van dat onderzoek zijn vervat onder punt 3.

  • 2. Verkennend bodemonderzoek oostelijk terreindeel

Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging, aangezien slechts lichte verontreinigingen werden verwacht. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt voor de algemene bodemkwaliteit de hypothese voor de onderzoekslocatie formeel gezien verworpen, aangezien op het oostelijk terreindeel sterke grondverontreinigingen zijn aangetoond met koper, zink en/of PAK. De aangetoonde verontreinigingen zijn te relateren aan de voormalige stort, die aangetroffen is ter plaatse van een gedeelte van het toekomstige bedrijfsgebouw. Op basis van voorliggende resultaten is de contour van de voormalige stort iets groter dan begroot in voorgaand onderzoek. Een en ander zoals op onderstaande afbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0016.jpg"

INDICATIEVE SITUERING STORTPLAATS (BRON: VERHOEVEN MILIEUTECHNIEK)

Ten behoeve van de geplande realisatie van het bedrijfsgebouw en de omzetting van de agrarische grond in een recreatiebestemming dient rekening te worden gehouden met de gedeeltelijke aanwezigheid van de voormalige stort met sterke verontreinigingen. Hier zijn sanerende maatregelen nodig. In het kader van de omgevingsvergunning wordt vóór aanvang van de werkzaamheden een plan van aanpak voor de sanering overgelegd, dan wel direct een zogenaamde BUS-melding ingediend bij het bevoegd gezag. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de bodem wordt gesaneerd.

Op het overig terrein is geen daadwerkelijke stort aangetroffen en zijn in de grond en in het grondwater maximaal lichte verontreinigingen met de onderzochte parameters aangetoond.

  • 3. Verkennend onderzoek naar asbest parkeerterrein

Middels het uitgevoerde onderzoek naar asbest is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voor wat betreft asbest onderzocht ter plaatse van het parkeerterrein (puinstabilisatie) en puinverharding. Voor de locatie werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een verontreiniging met asbest. Uit het verkennend onderzoek naar asbest blijkt dat de hypothese dient te worden verworpen.

De restconcentratienorm voor asbest wordt niet overschreden en derhalve is geen sprake van een ernstige verontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet nodig.

  • 4. Infiltratieonderzoek

Op basis van de resultaten van de infiltratieproef in de klei (boven- en ondergrond) kan worden geconcludeerd dat de doorlatendheid (k-waarde) lager ligt dan 1 m/dag, wat duidt op een slechte doorlatendheid. De huidige bodemopbouw (klei) is niet geschikt voor infiltratie. Deze kleilaag ligt tot een diepte van circa 2 m -mv. Tijdens de infiltratieproef in de diepere ondergrond is gebleken dat de doorlatendheid (k-waarde) hoger ligt dan 10 m/dag waardoor de diepere zandondergrond wel geschikt is voor het infiltreren van hemelwater.

Op basis van dit onderzoek en de kennis / het advies van het Waterschap Rivierenland is tevens geconstateerd dat:

    • a. het plangebied en de hele omgeving kwelgevoelig is (> 3mm/dag bij een hoogwatersituatie);
    • b. conform het advies van de dijkspecialist van het waterschap op een afstand van circa 70 meter uit de teen van de dijk geen sprake is van opbarsting als de deklaag van klei wordt afgegraven;
    • c. er rekening moet worden gehouden met een pipingberm van 40-50 meter uit de teen van de dijk;
    • d. er niet dieper dan 2 meter gegraven mag worden.

Op de locatie van de te verbreden watergang is geen aanvullend (bodem)onderzoek nodig, omdat de locatie van de verbreding buiten de genoemde afstanden voor opbarsting en piping ligt en omdat ten behoeve van de verbreding niet dieper dan 2 meter wordt gegraven. De invloed op de kwel is nihil, omdat er niet dieper wordt gegraven dan de bodem van de al aanwezige watergang.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de uitbreiding van de manege in het oostelijke plandeel. Hier wordt een nieuwe binnenrijhal met enkele stallen en een parkeerterrein gerealiseerd. Daarbij is er sprake van de omzetting van de agrarische bestemming in de bestemming 'Recreatie' met de aanduiding 'manege'. De bestemming op het westelijke terreindeel blijft ongewijzigd.

Voor een manege in het buitengebied geldt een richtafstand van 50 meter tot milieugevoelige objecten. De afstand van de nieuwe bestemming 'Recreatie' met manege tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object (woning Peut 5) bedraagt 127 meter. De afstand tot de dichtstbijzijnde woonbestemming (tuin) bedraagt 97 meter.

Het kassenteeltbedrijf en de champignonkwekerij ten noorden van de manege zijn ook gevoelige objecten in het kader van het aspect 'geur'. Een nadere beschrijving van de geursituatie is opgenomen in paragraaf 5.1.4. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de geurregelgeving.

De uitbreiding van de manege heeft derhalve geen invloed op omliggende milieugevoelige objecten.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het initiatief is zelf geen milieugevoelige functie. Omliggende inrichtingen hebben derhalve geen negatieve invloed op het plan.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Analyse

Het plan omvat een uitbreiding van een kwetsbaar object (recreatiebestemming). De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0017.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART

Op de Risicokaart is te zien dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Wel ligt op een afstand van circa 150 meter een brandstofleiding van Defensie (werkdruk 80 bar, diameter 6"). De toetsingsafstand voor het groepsrisico voor deze leiding bedraagt 30 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze toetsingsafstand. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat:

  • het plan geen belemmering vormt voor (agrarische) bedrijven in de omgeving;
  • sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten.
5.1.4.2 Analyse

Belemmering voor (agrarische) bedrijven in de omgeving
De manege zelf en ook de geplande uitbreiding ervan is een geurgevoelig object op grond van de Wet geurhinder en veehouderij. Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf aan de Haarstraat 35 heeft, door de aanwezigheid van bestaande woningen, reeds geen uitbreidingsmogelijkheden in de richting van het plangebied. Er is derhalve geen sprake van extra belemmering in de bedrijfsvoering van deze veehouderij.

Ook heeft de uitbreiding van het bouwvlak geen consequenties voor eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de champignonkwekerij (Ammerzodenseweg 45) en het kassenteeltbedrijf (Haarstraat 48). In de richting van de manege zijn geen uitbreidingsmogelijkheden meer voor deze bedrijven. Er zijn derhalve geen nadelige gevolgen voor de champignonkwekerij en het kassenteeltbedrijf.

Goed woon- en leefklimaat
Voor de toetsing aan de geldende geurregelgeving zijn vier beleidsdocumenten c.q. wetten van belang:

  • de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Maasdriel 2010 (Vgv 2010);
  • de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Maasdriel 2010 (hierna: Gebiedsvisie geur);
  • de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv);
  • het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).

De Wgv maakt onderscheid tussen dieren mét geuremissiefactor en dieren zónder geuremissiefactor. Paarden zijn dieren zonder geuremissiefactor, waardoor hier vaste minimumafstanden tussen het emissiepunt en geurgevoelige objecten gelden (art. 4 Wgv). Op basis van artikel 6 Wgv mag de gemeente een verordening vaststellen waarin andere afstanden dan in artikel 4 Wgv zijn opgenomen. Gemeente Maasdriel heeft hieromtrent op 16 december 2010 de Verordening geurhinder en veehouderij (Vgv 2010) vastgesteld. De minimale afstand van het emissiepunt tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is 50 meter en tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 25 meter.

Ook geldt in alle gevallen een minimumafstand tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het geurgevoelige object (art. 5 Wgv en art. 3.119 Activiteitenbesluit). De minimale afstand van de gevel van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde gevel van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is 50 meter en tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 25 meter. In dit specifieke geval zijn de afstanden conform artikel 4 en 5 Wgv en artikel 3.119 Activiteitenbesluit dus gelijk.

Daarnaast bevat artikel 3.117 Activiteitenbesluit minimumafstanden tussen geurgevoelige objecten en dierenverblijven van dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, gemeten vanaf het emissiepunt. Op grond van artikel 3.118 Activiteitenbesluit zijn deze afstanden echter niet van toepassing voor zover bij verordening op grond van artikel 6 Wgv andere afstanden zijn vastgesteld. Dat is hier het geval. Derhalve kan artikel 3.117 Activiteitenbesluit buiten beschouwing worden gelaten.

Bij het uitbreiden van een dierenverblijf voor paarden moet getoetst worden of wordt voldaan aan de geldende minimumafstanden. Bij deze toetsing zijn een aantal aspecten van belang die hierna nader beschreven worden:

  • 1. Wat wordt wel en wat wordt niet verstaan onder een 'dierenverblijf'?
  • 2. Zijn de naburige objecten aan te merken als geurgevoelige objecten?
  • 3. Liggen de naburige geurgevoelige objecten binnen of buiten de bebouwde kom op basis van de Wgv?
  • 4. Is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de geurgevoelige objecten in de omgeving?

1. Dierenverblijf
Ten behoeve van de geplande uitbreiding is in dit bestemmingsplan het bouwvlak ten oosten van de bestaande bebouwing vergroot. Ook de in 2009 reeds vergunde en gerealiseerde bebouwing aan de westzijde resulteert in een uitbreiding van het bouwvlak. Binnen het bouwvlak van dit bestemmingsplan zijn gebouwen ten behoeve van de manege toegestaan. Om te bepalen of de nieuwe inrichting binnen het bouwvlak voldoet aan de gestelde afstandseisen, is het van belang wat wel en wat niet onder een 'dierenverblijf' in de zin van artikel 1 van de Wgv valt aan te merken.

  • Op basis van jurisprudentie is bepaald dat een rijbak (zowel binnen als buiten) niet als dierenverblijf gezien wordt, omdat hier geen dieren worden gehouden (ABRvS 16 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5319).
  • Ook een extensieve weide is niet als dierenverblijf aan te merken.
  • Een uitloop bedoeld als een ruimte die het aantal dierplaatsen niet vergroot - een onoverdekte of vrije uitloop - maar slechts dient om de binnen gestalde dieren de mogelijkheid te geven om naar buiten te lopen, hoort niet bij de inrichting en is derhalve niet als dierenverblijf aan te merken.
  • De paardenboxen en -stallen zijn wél als dierenverblijf aan te merken.

De precieze invulling van het bouwvlak en situering van de dierenverblijven komt aan de orde bij de indiening van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. De initiatiefnemer wil de geplande dierenverblijven bij voorkeur aan de noordzijde van de nieuwbouw realiseren.

2. Geurgevoelige objecten
Woningen zijn conform de Wgv aan te merken als geurgevoelige objecten en het is aannemelijk dat de champignonkwekerij en het kassenteeltbedrijf eveneens als geurgevoelig beschouwd moeten worden.

3. Bebouwde kom
Onder de 'bebouwde kom' wordt in het kader van de geurregelgeving verstaan: "het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven". De grens van de bebouwde kom van de Wgv volgt niet uit de Wegenverkeerswet 1994, maar wordt dus, net zoals in de ruimtelijke ordening, bepaald door de aard van de omgeving. Het gebied met de champignonkwekerij en het kassenteeltbedrijf ten noorden van het plangebied voldoet niet aan de omschrijving van de 'bebouwde kom' op basis van de volgende motivering.

  • a. De locatie van de manege is, samen met het kassenteeltbedrijf (Haarstraat 48), in de Gebiedsvisie geur opgenomen als ontwikkelingslocatie voor (potentiële) woningbouw. Sinds de herijking in 2012 is deze potentiële woningbouwlocatie geschrapt en dus niet meer actueel. Ook in het woningbouwprogramma 2025 is deze locatie niet opgenomen als woningbouwlocatie. Er zijn dus geen actuele en toekomstige plannen om in de directe nabijheid van de manege nieuwe woningen te bouwen.
  • b. Het stedenbouwkundig samenhangende gebied van de bebouwde kom van Ammerzoden ligt ten westen van de Langedijkstraat. Richting het oosten daarvan ligt de bebouwing aan het agrarische lint Haarstraat-Ammerzodenseweg [N831] die als verbindingsweg tussen de kernen Ammerzoden en Hedel het buitengebied doorkruist. Dit is een buitenlint met aan weerszijden gemengde functies die overwegend zijn gericht op (agrarische) bedrijvigheid. Een agrarisch lint is geen 'bebouwde kom'.
  • c. De geurgevoelige objecten betreffen een kassenteeltbedrijf en een champignonkwekerij; beide zijn agrarische bedrijven die thuis horen in een buitengebied en niet in een bebouwde kom. De betreffende objecten veroorzaken zelf een emissie van geur en andere milieuhinder die niet passend is binnen een 'bebouwde kom', maar alleen in een 'buitengebied'.
  • d. Vergeleken met een woonkern is het aantal mensen per oppervlakte-eenheid ter plaatse van dit deel van het agrarische lint laag. Er wonen geen mensen. De bedrijfswoningen liggen ver buiten de vaste afstanden van de manege. De mensen die in de bedrijfsgebouwen verblijven, verblijven er arbeidsgerelateerd gedurende werkuren overdag. 's Avonds, 's nachts en op zondag verblijven er géén mensen in het gebied.
  • e. De provincie Gelderland heeft in de Omgevingsverordening de locatie met het kassenteeltbedrijf en de champignonkwekerij (en ook de manege zelf) opgenomen binnen de aanduiding 'Landbouw' en niet binnen de bestaande kern.

Geconcludeerd wordt dat deze bedrijven derhalve buiten de bebouwde kom liggen in het kader van de geurtoets. Voor de toetsing van de geursituatie ter plaatse van het kassenteeltbedrijf en de champignonkwekerij geldt derhalve een vaste afstand van 25 meter. De dichtstbijzijnde woning Peut 5 ligt wel binnen de bebouwde kom op basis van deze omschrijving. Hiervoor geldt een vaste afstand van 50 meter.

4. Beoordeling woon- en leefklimaat naburige objecten
De minimumafstanden ten behoeve van de nieuwe inrichting is in onderstaand schema getoetst aan de naburige geurgevoelige objecten.

adres   type   afstandsvereiste i.h.k.v. de Wgv   afstand tot grens bouwvlak  
Peut 5   woning   50 m   87 m  
Ammerzodenseweg 45   champignonkwekerij   25 m   27 m  
Haarstraat 48   kassenteeltbedrijf   25 m   25 m  

Woning Peut 5
De woning (Peut 5) ligt op circa 133 meter van het bouwvlak ten behoeve van de nieuwe rijhal met stallen. Ook het bouwvlak ten behoeve van de reeds in 2009 gerealiseerde uitbreiding ligt ruim buiten de gestelde afstand, namelijk 87 meter. Voor wat betreft de dichtstbijzijnde woning Peut 5 wordt derhalve voldaan aan de gestelde afstandseis. Het woon- en leefklimaat wordt hier niet beïnvloed door het plan.

Champignonkwekerij en kassenteeltbedrijf (aardbeien)
De ligging van de twee agrarische bedrijfsgebouwen ten opzichte van de bestaande manege en de geplande uitbreiding is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0018.jpg"

GEURAFSTANDEN

Voor zowel het kassenteeltbedrijf als de champignonkwekerij wordt voldaan aan de wettelijke minimumafstand van 25 meter vanaf de gevels van deze geurgevoelige objecten tot de gevel van de nieuwe uitbreiding dan wel het emissiepunt. Op basis van de omgekeerde werking van de geldende milieuregels mag worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat indien aan deze regels wordt voldaan. Met het voldoen aan de afstanden kan derhalve ter plaatse van deze twee bedrijven een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. De uitbreiding van de manege zal geen merkbare invloed hebben op het verblijfsklimaat binnen de bedrijfsgebouwen. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is er daarom geen belemmering.

In de regels van dit bestemmingsplan is binnen een afstand van 25 meter tot de gevels van de geurgevoelige objecten een aanduiding opgenomen waarbinnen dierenverblijven zijn uitgesloten. De geplande uitbreiding van het bouwvlak ligt geheel buiten deze zone. Dierenverblijven zijn derhalve, met inachtneming van het maximaal aantal te houden dieren, binnen de gehele uitbreiding van het bouwvlak toegestaan.

Een deel van het bestaande bedrijf en het bestaande bouwvlak ligt wel binnen deze afstand van 25 meter. Omdat hier sprake is van een reeds vergunde en gerealiseerde situatie is geen sprake van strijdigheid met de Wgv of het Activiteitenbesluit. Binnen de afstand van 25 meter tot de geurgevoelige objecten (kassenteeltbedrijf) is de bestaande binnenrijhal gelegen. Hier zijn thans geen vaste dierenverblijven.

5.1.4.3 Conclusies
  • 1. Het plan vormt geen belemmering voor (agrarische) bedrijven in de omgeving. Er ontstaat geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de naastgelegen champignonkwekerij en het kassenteeltbedrijf.
  • 2. Het woon- en leefklimaat van de dichtstbijzijnde woning wordt niet beïnvloed, deze bevindt zich op een ruime afstand van 87 meter. Ter plaatse van de omliggende bedrijfsbebouwing kan eveneens een aanvaardbaar verblijfsklimaat worden gegarandeerd.
  • 3. Bij de invulling van de bebouwingsmogelijkheden die met dit plan worden geboden, zal de initiatiefnemer rekening moeten houden met de regelgeving van het Activiteitenbesluit. Het plan is uitvoerbaar binnen de grenzen van deze milieuregels.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.

Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de rekentool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0019.jpg"

Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.

Goed woon- en leefklimaat
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Er kan worden aangenomen dat de fijnstofconcentratie van de omgeving voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Milieueffectrapportage
5.1.7.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de gevallen opgenomen waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Alle andere vormen van ontwikkeling zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, maar er kan hiervoor wel een nadere motivering vereist zijn.

5.1.7.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D14 "de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren" zoals genoemd in de bijlage Besluit milieueffectrapportage. Het betreft hier het houden van paarden. In de bestaande situatie zijn reeds 51 paarden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling omvat een uitbreiding met 12 dierverblijven. In totaal zullen dan 63 paarden worden gehouden. In dit bestemmingsplan is het maximaal te houden aantal dieren vastgesteld op 65 stuks (28 paarden en 37 pony's). De omvang van het plan ligt onder de drempelwaarde van 100 paarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

Ondanks het feit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde ligt moet een motivering gegeven worden. Deze motivering is gebaseerd op een toets die qua criteria aansluit bij een m.e.r.-beoordeling, waarbij minder diep ingegaan wordt op de criteria en waarbij geen vormvereisten gelden: een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Om te beoordelen of een m.e.r. uitgevoerd moet worden, wordt getoetst aan de drie criteria uit bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

1. Kenmerken van het project

  • Het project heeft een totale omvang van 1,75 ha. De uitbreiding van de bestemming 'Recreatie' met de aanduiding manege betreft circa 8.900 m². In de gewenste situatie zal een nieuwe binnenrijhal met enkele paardenverblijven worden gerealiseerd. De uitbreiding van de bebouwing bedraagt circa 2.000 m².
  • Het bestaande manegebedrijf heeft sinds 2002 een vergunning voor 10 paarden en 20 pony's. Bovendien is in 2012 een melding gedaan bij de gemeente voor het houden van 50 paarden. In dit bestemmingsplan is het maximaal aantal te houden paarden gesteld op 28 en het aantal pony's op 37 stuks. Dit betreft een toename ten opzichte van 35 respectievelijk 20 dieren ten opzichte van de vergunde situatie en de situatie waarvoor melding is gedaan.
  • Het project staat op zichzelf en er is geen sprake van cumulatie met andere projecten.
  • Er worden geen natuurlijke hulpbronnen gebruikt voor het project.
  • Het houden van paarden levert een beperkte hoeveelheid mest op. De mest uit de stallen wordt iedere twee weken opgebracht op een mestplaat. Deze wordt vaak dezelfde dag nog geleegd door derden. De (beperkte hoeveelheid) mest ligt dus maar korte tijd verzameld op de mestplaat.
  • De eventuele verontreiniging en hinder is uitgebreid beschreven in paragraaf 5.1.4 (geurhinder), paragraaf 5.1.6 (luchtkwaliteit) en paragraaf 5.2.3 (stikstofdepositie). In het kader van geurhinder en luchtkwaliteit wordt voldaan aan de geldende milieuregelgeving.
  • Er is geen sprake van enig risico op ongevallen gelet op gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van het project

  • De manege ligt ten zuidoosten van de kern Ammerzoden in de kernrandzone grenzend aan het buitengebied. Ten zuiden ligt de Bovendijk met daarachter de uiterwaarden van de Maas.
  • Ten noorden van de inrichting is een (agrarisch) lint met o.a. een kassenteeltbedrijf en een champignonkwekerij. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van 133 meter van de uitbreiding.
  • De directe omgeving van het plangebied bestaat primair uit agrarisch gebied.
  • Op een afstand van 5,7 km ten zuiden van de manege ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'. Verderop liggen de 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' (circa 9 km). Ten noorden ligt op een afstand van circa 7,5 km 'Rijntakken'. Deze afstanden zijn relatief groot. De effecten op deze gebieden (stikstofdepositie) zijn beschreven in paragraaf 5.2.3. Deze effecten zijn dusdanig beperkt dat een melding in het kader van de PAS niet nodig is.
  • Ook ter plaatse van de gewenste uitbreiding is het grondgebruik thans agrarisch, in de vorm van een paardenwei. Voor een groot deel blijft deze paardenwei gehandhaafd.

3. Kenmerken van het potentiële effect

  • Het potentiële effect van de uitbreiding van de manege is zeer beperkt en is nader omschreven in hoofdstuk 5. Er is geen onevenredig nadelig effect op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de manege. Ook de potentiële effecten op natuurgebieden is zeer gering.
  • Er is geen sprake van grensoverschrijdende effecten.

Op basis van bovenstaande toetsing is een m.e.r. niet nodig. De effecten zijn dusdanig beperkt van omvang dat deze nauwelijks invloed hebben op de leefomgeving in de nabijheid van de manege en op de (natuur)waarden in de directe en wijdere omgeving.

5.1.7.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Op 18 april 2013 heeft de gemeente Maasdriel eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van onderzoek zijn aan het grondgebied van de gemeente archeologische verwachtingswaarden toegekend. In beginsel geldt dat activiteiten in de bodem voorafgegaan moeten worden door een archeologisch onderzoek. Per zone is aangegeven voor welke activiteiten (oppervlakte en diepte) een vrijstelling geldt. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0020.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Het plangebied ligt in de zone 'Waarde - archeologie 5'. Binnen deze zone geldt een vrijstelling voor activiteiten in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ongeacht de diepte, en voor activiteiten met een grotere oppervlakte waarbij niet dieper dan 30 centimeter geroerd wordt.

De bebouwing binnen het bouwplan heeft een omvang van circa 2.000 m². Aan de zuidzijde van de nieuwe rijhal wordt een nieuw parkeerterrein gerealiseerd met een oppervlakte van circa 750 m². De diepte van de bodemverstoring is groter dan 30 centimeter. Een nader onderzoek is derhalve noodzakelijk.

Bureau voor Archeologie heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Bovendijk 5, Ammerzoden, gemeente Maasdriel: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen" (3 juni 2015, nr. 201504 1302). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.

Ter plaatse van de locatie van de nieuwbouw en het parkeerterrein is de bovenlaag met een dikte tussen 60 en 150 centimeter omgewerkt. De onderliggende beddingafzettingen van een oude meandergordel zijn intact. In het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Behoudenswaardige archeologische resten zijn waarschijnlijk afwezig. Het onderzoeksbureau adviseert dan ook om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Er hoeft in dit plan derhalve geen dubbelbestemming te worden opgenomen.

Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt sinds 1 juli 2015 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

De PAS verbindt economische ontwikkelingen met het op termijn realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van de voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Om achteruitgang te voorkomen, is per gebied een 'plafond' aan stikstofbelasting en de bijbehorende ontwikkelingsruimte bepaald. Concreet betekent dit dat indien een activiteit een stikstofdepositie veroorzaakt van:

  • meer dan 1 mol/ha/j: de activiteit vergunningsplichtig is;
  • tussen 0,05 en 1 mol/ha/j: de activiteit meldingsplichtig is, indien het een activiteit in een van de volgende categorieën betreft:
    • 1. de oprichting, verandering of uitbreiding van een inrichting bestemd voor landbouw, industrie of het gebruik van gemotoriseerde voertuigen voor wedstrijden, of;
    • 2. het plaatsen van extra landbouwhuisdieren in een inrichting bestemd voor landbouw, of;
    • 3. de aanleg of wijziging van infrastructuur die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor gemotoriseerd weg-, spoorweg-, vaarweg- of luchtverkeer.
  • minder dan of gelijk aan 0,05 mol/ha/j: er geen meldingsplicht en ook geen vergunningsplicht voor de activiteit is.

Met behulp van de Aerius Calculator kan worden berekend welke stikstofdepositie een ontwikkeling tot gevolg heeft en of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is. Als toets voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een indicatieve berekening uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 4.

In dit bestemmingsplan wordt voorzien in een maximaal te houden aantal dieren van 28 volwassen paarden en 37 volwassen pony's. Uit de Aerius-berekening van de toename van de stikstofdepositie valt het volgende te concluderen:

  • Binnen een straal van 10 kilometer vanaf het plangebied liggen drie Natura 2000-gebieden: "Rijntakken", "Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek" en "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen".
  • De stikstofdepositie op al deze gebieden bedraagt minder dan of evenveel als de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j voor meldingsplichtige activiteiten. Een melding in het kader van de Natuurbeschermingswet is derhalve niet nodig.
  • Uit de berekening volgt dat er danwel voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is, danwel dat er geen effect is dat relevant is voor de uitgifte van ontwikkelingsruimte, waarbij de berekende toename niet relevant is voor de beoordeling.
  • Paarden kennen een grotere stikstofdepositie dan pony's. Het in dit bestemmingsplan maximaal toegestane aantal paarden mag derhalve ook vervangen worden door pony's tot een maximum van 65 stuks. De pony's mogen om dezelfde reden dan ook niet vervangen worden door paarden.

Soortenbescherming
Het plangebied ter plaatse van de nieuwe rijhal en het parkeerterrein is thans in gebruik als paardenweide. Het bestaande terrein bestaat grotendeels uit grasland. Om de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten vast te stellen heeft Staro een quickscan natuurwaarden uitgevoerd: rapport "Toets flora en fauna, Stal Frontera te Ammerzoden" (21 april 2016, nr. 16-0028). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 5.

Flora
In het plangebied komen alleen algemeen voorkomende soorten van voedselrijke omstandigheden voor. Vanwege de kenmerken en het gebruik kan het voorkomen van beschermde planten in het plangebied worden uitgesloten.

Vissen
De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen betrekking op de watergang op de noordgrens van het plangebied. Negatieve effecten op mogelijk aanwezige beschermde vissoorten zijn zodoende uit te sluiten.

Amfibieën
In het plangebied ontbreekt oppervlaktewater en daarmee voortplantingshabitat van amfibieën. Wel kunnen algemene soorten het plangebied nabij de A-watergang als landhabitat gebruiken. Voor deze soorten geldt echter een algehele vrijstelling. In de omgeving van het plangebied komen ook beschermde soorten als de kamsalamander, heikikker en rugstreeppad voor.

Het plangebied en ook de A-watergang vormen geen voortplantingsbiotoop voor de kamsalamander, waardoor redelijkerwijs uitgesloten kan worden dat het plangebied landhabitat vormt voor deze soort.

De kenmerken van het plangebied voldoen niet aan die van het leefmilieu van de heikikker en deze soort kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Ook voor de rugstreeppad biedt het plangebied momenteel geen geschikt habitat. Het voorkomen van deze soort kan derhalve redelijkerwijs worden uitgesloten. Om te voorkomen dat rugstreeppadden de bouwlocatie koloniseren dient te worden voorkomen dat er zandhopen liggen of dienen deze met plastic te worden afgedekt. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat er plassen (bijvoorbeeld water in rijsporen) aanwezig zijn.

Vogels
Vanwege het ontbreken van bomen en struiken hebben algemeen voorkomende vogelsoorten geen broedgelegenheid in het plangebied.

Wel komen in de omgeving van het plangebied steenuil en kerkuil voor. Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied, de bebouwing op het terrein en de directe omgeving geen vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten waargenomen. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaaten is zodoende uit te sluiten. Het is zeer aannemelijk dat het plangebied wel tot het grotere foerageergebied van steen- en kerkuil behoort. Met de uitvoering van de plannen blijft een groot deel van het plangebied in gebruik als paardenweide en daarmee geschikt als foerageergebied. Het is derhalve redelijkerwijs uit te sluiten dat voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg hebben ten aanzien van steen- en kerkuil.

Zoogdieren
Het plangebied kan functioneren als (onderdeel van het) leefgebied van algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt echter een algehele vrijstelling. Gezien de kenmerken en het gebruik van het plangebied is het uit te sluiten dat zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten in het plangebied voorkomen.

Vleermuizen
In de omgeving van het plangebied komt een aantal beschermde vleermuissoorten voor. Uit het veldbezoek blijkt dat het plangebied geschikt is als foerageergebied van vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling zal geen negatief effect hebben ten aanzien van deze foerageergebieden. In het plangebied en de bebouwing ontbreken mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen.

Overige soorten
Het voorkomen van andere beschermde soorten kan worden uitgesloten.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid Waterschap Rivierenland
5.3.2.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Waterschap Rivierenland heeft het Waterbeheerplan 2010-2015 opgesteld. Het plan gaat over het waterbeheer in het gehele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap.

Voor voorliggend plan is vooral het voorkomen van wateroverlast aan de orde. Voor nieuw stedelijk gebied geldt dat dit zodanig ontworpen dient te zijn dat er voldoende ruimte is voor water. Een perceeleigenaar dient het hemelwater zelf zoveel mogelijk op te vangen op zijn perceel.

Naast de waterkwantiteit is de waterkwaliteit van belang. De chemische waterkwaliteit mag niet verslechteren ten opzichte van de toestand in het jaar 2000. Voorkomen moet worden dat prioritaire (vervuilende) stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen.

Analyse
Het hemelwater wordt afgekoppeld en geloosd op de A-watergang ten noorden van het plangebied. Compensatie van de toename van het verhard oppervlak vindt plaats door verbreding van een bestaande C-watergang buiten het plangebied.

Er worden geen uitlogende materialen gebruikt, teneinde vervuiling van het water te voorkomen.

Conclusie
Het plan past binnen het beleid in het Waterbeheerplan 2010-2015.

5.3.2.2 Nota Rioleringsbeleid 2005

De Nota Rioleringsbeleid bevat het gebundelde beleid inzake riolering en is bedoeld voor gebruik bij de planvoorbereiding.

Ten aanzien van onderhavig plan is de afkoppeling van het hemelwater aan de orde. Hiermee wordt voorkomen dat schoon water via het riool wordt afgevoerd en vervolgens gezuiverd. Het rioolsysteem zou daarmee onnodig belast worden. Er wordt gestreefd naar een afkoppeling van 100%.

Analyse
Het hemelwater wordt afgekoppeld en geloosd op de A-watergang ten noorden van het plangebied. Compensatie van de toename van het verhard oppervlak vindt plaats door verbreding van een bestaande C-watergang buiten het plangebied.

Conclusie
Het plan past binnen het Rioleringsbeleid 2005.

5.3.2.3 Waterplan Bommelerwaard

Samen met de gemeente Zaltbommel en Waterschap Rivierenland heeft de gemeente Maasdriel het Waterplan Bommelerwaard opgesteld waarin het waterbeleid is opgenomen. Het waterplan bevat ambities ten aanzien van onder meer de waterkwantiteit en -kwaliteit, ecologie en stedelijk grondwater.

Analyse
In deze waterparagraaf zijn diverse kwantitatieve en kwalitatieve wateraspecten opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het Waterplan Bommelerwaard.

Conclusie
Het plan past binnen het Waterplan Bommelerwaard.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 5.1.1) blijkt dat ter plaatse sprake is van een kleibodem. De waterdoorlatendheid is als 'slecht' te kwalificeren.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig en wordt geen oppervlaktewater aangelegd. Ten noorden van het plangebied ligt een leggerwaterloop (A-watergang) van het Waterschap Rivierenland. Aan de overzijde van de Harenseweg ten oosten van het plangebied ligt een C-watergang.

5.3.3.3 Grondwater

Voor projecten die liggen in het beheergebied van Waterschap Rivierenland is het zomerpeil van belang. Het zomerpeil ter plaatse bedraagt 1,80 m +NAP. Het maaiveld in het plangebied varieert van 3,50 m +NAP ter plaatse van het bebouwde deel tot 3,10 m +NAP ter plaatse van de paardenweide in de oosthoek. Aan de zijde van de slootverbreding ten oosten van het plangebied ligt het maaiveld op circa 2,30 m +NAP. Het zomerpeil ter plaatse van de slootverbreding bedraagt derhalve circa 0,50 m -mv.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt in een gebied waarin waterschapsbelangen een grote rol spelen. Met name het beleid voor de primaire waterkering aan de zuidzijde van het plangebied, maar ook de leggerwaterloop ten noorden van het plangebied, stelt beperkingen aan de mogelijkheden in het plangebied. Deze waterschapsbelangen zijn nader beschreven in paragraaf 3.3.

Met deze belangen is volledig rekening gehouden bij de situering van bebouwing, verharding en opgaande beplanting binnen het plangebied.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie.

In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).

omschrijving   bestaand   afname   toename   nieuw  
bebouwing   1.925   m²   0   m²   2.050   m²   3.975   m²  
bestrating   6.375   m²   450   m²   750   m²   6.675   m²  
totaal   8.300   m²   450   m²   2.800   m²   10.650   m²  

De totale toename van het verhard oppervlak is 10.650 - 8.300 = 2.350 m². Omdat het plan binnen het stedelijk gebied ligt, is een oppervlakte tot 500 m² vrijgesteld van compensatie. Derhalve dient nog een oppervlakte van (2.350 - 500) 1.850 m² gecompenseerd te worden.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

De benodigde bergingscapaciteit is berekend met behulp van de vuistregel van 436 m³ waterberging per hectare verharding (T=100 +10%). Het plan resulteert dan in een benodigde waterberging van (436 x (1.850/10.000)) 81 m³.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Het waterschap hanteert de volgende voorkeursvolgorde bij de keuze van het soort bergingsvoorziening:

  • hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie (bovengronds)
  • hemelwater bergen in open water
  • hemelwater brengen naar kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi’s, bassins, kratten, kelders)

Voor de locatie van bergingsvoorzieningen geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • waterberging in het plangebied
  • waterberging in uitbreidingsgebieden
  • waterberging aan de rand van het stedelijk gebied
  • benutten bergingscapaciteit in het landelijk gebied

Het realiseren van watercompensatie op eigen terrein is vrijwel onmogelijk gebleken. De belemmeringen en beschermingszones beschreven in paragraaf 3.3 (onderhoudszone waterloop, beschermingszones waterkering en rioolpersleiding) zorgen voor beperkte mogelijkheden op het eigen terrein. Verschillende opties zijn onderzocht, waaronder een wadi en het verbreden van de A-watergang. Deze opties zijn echter technisch en financieel onrealistisch.

Voor dit plan is uiteindelijk gekozen om een bestaande sloot buiten het plangebied te verbreden. De verbreding vindt plaats aan een C-watergang aan de overzijde van de Harenseweg, op grond van derden (perceel L985). De locatie van deze verbreding is aangegeven op de kaartbijlage 1. De sloot wordt over een lengte van 145 meter met 1,90 meter verbreed. Hierover is reeds schriftelijke overeenstemming met de eigenaar van deze gronden.

Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. Het hemelwater vanuit het plangebied wordt op de bestaande A-watergang langs het perceel geloosd.
  • 2. Omdat beide sloten in hetzelfde peilgebied van het waterschap liggen is geen rechtstreekse verbinding tussen de A-watergang waarop het hemelwater wordt geloosd en de te verbreden sloot nodig.
  • 3. De te verbreden sloot is momenteel een C-watergang en zal na verbreding de status van een B-watergang krijgen.
  • 4. De gemeente Maasdriel verklaart dat zij de onderhoudsplicht voor deze sloot op zich neemt. De gemeente onderhoudt deze sloot nu al vanaf de weg, dus feitelijk verandert er niets. Er hoeven geen duikers of andere kunstwerken vervangen te worden.
  • 5. De slootverbreding vindt plaats buiten de beschermingszone van de dijk. Deze vormt derhalve geen belemmering.
  • 6. De defensieleiding ten noorden van de te verbreden sloot vormt geen belemmering. Vóór uitvoering van de werkzaamheden is een KLIC-melding nodig om zeker te zijn waar zich eventuele leidingen bevinden.
  • 7. Er zullen een stuk of 5 bomen gekapt moeten worden. Hiervoor is een kapvergunning vereist.
  • 8. De statuswijziging van de sloot past binnen het vigerende bestemmingsplan. Wel dient het lozen van het hemelwater op de bestaande A-watergang en het verbreden van de bermsloot via een watervergunning geregeld te worden. De vergunningen kunnen worden verleend vanaf het moment dat het bestemmingsplan is vastgesteld.

Voor een B-watergang gelden specifieke profieleisen (oevers 1:2, bodembreedte min. 0,5 m, zomerpeil min. 0,5 m boven bodem). De breedte van insteek tot insteek mag niet meer dan 7 m worden i.v.m. bereikbaarheid onderhoud. Hieronder is een principeprofiel van de nieuwe waterloop weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1124-VG01_0021.jpg"

PRINCIPEPROFIEL TE VERBREDEN SLOOT

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Harenseweg geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.7 Advies waterschap

In het proces voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgebreid informeel overleg geweest met het Waterschap Rivierenland. De keuze voor de locatie en de manier van compensatie is met het waterschap afgestemd. De beoogde bergingsvoorziening is in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

5.3.8 Conclusies

De volgende conclusies kunnen worden getrokken

  • 1. De waterdoorlatendheid van de bodem ter plaatse van het plangebied is slecht.
  • 2. Er liggen belangrijke beschermingszones van algemeen belang ten behoeve van de waterkering en rioolwatertransportleiding. Daarnaast ligt er een onderhoudsstrook ten zuiden van de A-watergang langs het plangebied. Met deze belangen is in het plan rekening gehouden.
  • 3. De toename van de verharding resulteert in een benodigde waterberging van 81 m³. Het schone hemelwater zal geloosd worden op de A-watergang ten noorden van het plangebied. Ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak wordt buiten het plangebied, maar in hetzelfde peilgebied, een C-watergang verbreed en opgeschaald naar B-watergang.
  • 4. Het afvalwater wordt geloosd op het bestaande riool.
  • 5. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.
  • 6. Het plan voldoet aan het relevante waterschapsbeleid.
  • 7. Het waterplan is in samenspraak met het waterschap in een vroeg stadium opgesteld. Het waterschap stemt in principe in met deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de juridische regels

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

6.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Recreatie (artikel 3)

Binnen deze bestemming is de bestaande manege inclusief de uitbreiding geregeld. Op alle gronden behorende bij het bedrijf ligt de aanduiding 'manege'. De regels sluiten aan bij het vigerende bestemmingsplan "Ammerzoden". Er zijn regels ten aanzien van bouwen en gebruik opgenomen.

Ook is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - dierenverblijf' opgenomen voor de zone met een afstand van 25 meter rondom de geurgevoelige objecten buiten het plangebied (kassenteeltbedrijf en champignonkwekerij). Hier mogen geen dierenverblijven worden gerealiseerd.

Bovendien is ook het maximaal aantal te houden paarden en pony's vastgelegd in de regels van dit artikel.

Leiding (artikel 4)

In dit artikel is de aanleg, instandhouding en bescherming van de rioolwatertransportleiding geregeld. Er is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van kracht binnen deze dubbelbestemming.

Waterstaat - Waterkering (artikel 5)

Dit artikel regelt de bescherming, het instandhouden en het onderhoud van de primaire waterkering Maasdijk/Bovendijk. Er is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van kracht binnen deze dubbelbestemming.

Waterstaat - Waterlopen (artikel 6)

In dit artikel is de onderhoudsstrook met een breedte van 4 meter vanaf de insteek van de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied geregeld. De watergang waarvoor deze onderhoudsstrook geldt, ligt buiten het plangebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 7)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 8)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 9)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages. Ook zijn specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen betreffende mantelzorg, de huisvesting van tijdelijke werknemers, evenementen en kinderdagverblijven.

Algemene wijzigingsregels (artikel 11)
Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels (artikel 12)
In dit artikel zijn de procedureregels voor het verlenen van een omgevingsvergunning vervat.

Overige regels (artikel 13)
In dit artikel is geregeld welke dubbelbestemmingen prevaleren in het geval deze geheel of gedeeltelijk samenvallen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 14)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 15)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

7.1 Behoefte

Ten behoeve van de continuïteit van een doelmatige bedrijfsvoering is een uitbreiding van de bestaande manege met een extra binnenrijhal noodzakelijk.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. De gronden langs de Bovendijk zijn in bezit van Waterschap Rivierenland, maar het planologisch regime voor deze gronden wijzigt niet ten opzichte van het huidige regime. De nieuwe ontwikkeling vindt volledig plaats op gronden van de initiatiefnemer. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

7.3 Conclusie

7.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

 

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2016, Bovendijk 5" heeft met ingang van 7 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.

8.2 Vaststelling door gemeenteraad

Op 22 september 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel het ontwerpbestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2016, Bovendijk 5" ongewijzigd vastgesteld. Het Vaststellingsbesluit is separaat bijgevoegd.