Plan: | Ammerzoden herziening 2015, Hoge Heiligenweg 32 en 34 + percelen langs A2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1117-VG01 |
De heer P.A.M. Somers en mevrouw A.A.G. Somers-van der Meijden (hierna te noemen initiatiefnemers) zijn eigenaar van een glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Heiligenweg 32 te Ammerzoden. Het bedrijfsperceel bestaat uit 3360 m² bedrijfsbebouwing (kassen en loods), een bedrijfswoning en een voormalige bedrijfsgebouw aangebouwd aan woning.
Het aangrenzende perceel de Hoge Heiligenweg 34 is in eigendom bij H.A. Somers, dat nooit in gebruik is genomen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. Gezien de ligging en planologische rechten op dit perceel is door H.A. Somers getekend voor de inzet van deze locatie als onderdeel van de ontwikkellocatie.
Initiatiefnemers zijn voornemens deel te nemen aan de regeling Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB), waarmee het perceel herontwikkeld wordt tot drie burgerwoningen (waaronder twee bestaande voormalige bedrijfswoningen).
Het planvoornemen zal conform het VAB beleid gepaard moeten gaan met de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing. Om te voldoen aan de benodigde te slopen oppervlakte aan bebouwing gaat de ontwikkeling gepaard met de sloop en herbestemming van twee voormalig kaslocaties langs de A2.
Het plangebied bestaat uit een tweetal locaties. Op de locatie aan de Hoge Heiligenweg 32 en 34 te Ammerzoden wordt de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt één extra woning toegevoegd (ontwikkellocatie). Op een locatie aan weerzijden van de rijksweg A2, ter hoogte van de Hamstraat en Maasdijk te Hedel, wordt uitsluitend bedrijfsbebouwing gesloopt (slooplocatie). Deze bedrijfspercelen worden middels dit bestemmingsplan enkel herbestemd, hier worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied; ontwikkellocatie geel - en slooplocatie rood omcirkeld
Afbeelding 1.2: Ontwikkellocatie
Afbeelding 1.3: Slooplocaties
De ontwikkellocatie is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, binnendijks deel’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel op 22 februari 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 17 oktober 2006. Op dit bestemmingsplan is tevens de partiële herziening 'bestemmingsplan herziening 2009, reparatieplan' (door de raad op 26 januari 2012 vastgesteld) van toepassing.
Voor de Hoge Heiligenweg 32 en 34 is de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' en de aanduidingen 'GT' (glastuinbouw), 'karakteristiek oeverwallandschap' en 'aardkundig waardevol terrein' van toepassing. Beide percelen zijn aan elkaar gekoppeld.
Afbeelding 1.4: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan ontwikkellocatie
De slooplocaties zijn eveneens gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' waar de bestemming' Agrarisch gebied' en de aanduiding 'GT' (glastuinbouw) van toepassing is. Beide locaties zijn aan elkaar gekoppeld, waardoor sprake is van één bedrijf.
Afbeelding 1.5: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan slooplocatie
Binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' is een wijzigingsbevoegdheid aanwezig voor het wijzigen naar de bestemming wonen ten behoeve van de bestaande voormalige bedrijfswoningen.
Het reparatieplan heeft in zoverre betekenis voor het plangebied dat binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' een wijzigingsmogelijkheid is toegevoegd. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om de bestaande bedrijfswoning op of aansluitend op de bestaande locatie te herbouwen met een nieuwe burgerwoning of een nieuw woongebouw.
Aangezien met het planvoornemen naast de herontwikkeling van de bestaande locatie van de bedrijfswoningen, ook wordt voorzien in de bouw van een nieuwe woning kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en zal het planvoornemen met een bestemmingsplanherziening kunnen worden gerealiseerd.
In het onderliggende hoofdstuk wordt de bestaande situatie beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving van het plangebied.
Het plangebied ligt in het rivierenlandschap, met daarin de rivieren, dijken, oeverwallen en komgebieden. De oeverwallen liggen min of meer evenwijdig aan de rivier en vormen van oudsher de bewoonde en meest intensief gebruikte delen. Op de oeverwallen zijn de oude vestigingsplaatsen (zoals Ammerzoden) ontstaan. Rondom de oeverwallen liggen de komgebieden, deze lager gelegen gebieden worden gekenmerkt door grootschaligheid en openheid.
De ontwikkellocatie is gelegen op de oeverwal van Ammerzoden. Om het dorp Ammerzoden heen liggen twee ringvormige linten (de oude middeleeuwse Maasdijken) met daaraan lintbebouwing. In afbeelding 2.1 wordt de ringvormige structuur weergegeven. Deze ringvormige structuur volgt een oude maasmeander (in afbeelding 2.2 aangegeven met de huidige naam Meersloot) als restant van een bedding van de Maas die tot 1354 op deze locatie lag. De oeverwal van Ammerzoden wordt begrensd door de buitenste ring, waarna het komgebied begint.
Afbeelding 2.1: Ligging binnenste en buitenste ring, ontwikkellocatie rood omcirkeld
De Maasmeander (tussen de binnenste en buitenste ring) vormt een relatief open gebied (weilanden) dat aan de randen is ingekaderd door de bebouwingslinten Hoge Heiligenweg en Wordragensestraat. In de 20 ste eeuw zijn de ontginningswegen zoals de Hoge Heiligenweg bebouwd door woningen, kascomplexen en schuren. Richting het kasteel Ammersoyen bevindt zich een concentratie aan ander soortige functies zoals sportvelden en een manegeterrein.
De ontwikkellocatie is te typeren als een karakteristiek oeverwallandschap met bijna rondlopende wegen en meanderende watergangen. Vanwege de aanwezigheid van het oorspronkelijke bodemprofiel en het landschap dat daarmee in samenhang is ontstaan heeft de oeverwal van Ammerzoden (met uitzondering van het stedelijk gebied) aardkundige waarden.
De Hoge Heiligenweg kenmerkt zich als een kleinschalig landschap, met een landelijke sfeer, waarbij agrarische bebouwing, erfbeplanting, weilanden, akkers en kassen elkaar afwisselen. De Hoge Heiligenweg is een smalle weg die ter plaatse van het plangebied aan één zijde begeleid wordt door laanbeplanting. Vanaf de Hoge Heiligenweg zijn doorzichten mogelijk naar de ten zuiden gelegen Uilecotenweg en aan de noordzijde is er zicht op een open en onbebouwd landelijk gebied. Recent is ten zuiden van het plangebied een nieuw uitleggebied voor woningbouw in ontwikkeling genomen.
Afbeelding 2.2 ligging oude Maasmeander en Wordragensestraat en Hoge Heiligenweg
De slooplocatie is gelegen op de Oeverwal/ Stroomrug tussen de kernen Hedel en Velddriel. Door de aanleg van de A2 na de tweede wereldoorlog is ter plaatse van de slooplocaties geen bijzondere cultuurhistorische landschapskenmerken aanwezig.
De locatie oostelijk van de A2 (in afbeelding 2.3 weergegeven als locatie nr. 1) is naast de geluidswal van de snelweg gelegen. Aan deze zijde van de A2 wordt het gebied tussen slooplocatie en het bedrijventerrein De Geerden afgewisseld met akkerbouwgronden, boomgaarden en kas complexen.
De locatie westelijk van de A2 (in afbeelding 2.3 weergegeven als locatie nr. 2) kenmerkt zich door open weilanden die gebruikt worden door akkerbouw. De bestaande kas is solitair in het landschap gelegen.
Het gebied waar beide locaties onderdeel van zijn, kenmerkt zich als agrarisch productiegebied.
Afbeelding 2.3: Ligging slooplocaties in het landschap
Afbeelding 2.4: Slooplocatie 1
Afbeelding 2.5: Slooplocatie 2
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.
Met het nieuwe planvoornemen zal de bestemming ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Heiligenweg 32 en 34 worden vervangen door een woonbestemming ten behoeve van drie vrijstaande woningen. De voormalige bedrijfswoningen met nr. 32 en 34 zullen in gebruik worden genomen als burgerwoning. De kassen zullen worden gesloopt en er zal één nieuwe burgerwoning worden gerealiseerd. Bovendien zal om te voldoen aan de sloopverplichting twee voormalige kaslocaties langs de A2 worden gesloopt.
Voor de omschakeling van het voormalige agrarische bedrijf naar woondoeleinden is door Natuurbank Overijssel een erfinrichtingsplan opgesteld. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Het nieuwe perceel zal conform de volgende uitgangspunten worden ingericht:
Huidig | Toekomstig | |
Bebouwingsoppervlak bedrijfsgebouwen | 3360 m² | 0 m² |
Bestaande woning nr. 32 (inclusief aangebouwd bijgebouw) | 400 m² | 400 m² |
Bestaande woning nr. 34 | 370 m² | 370 m² |
Bestaand vrijstaand bijgebouw nr. 34 | 135 m² | 135 m² |
Nieuwe woning | - | 225 m² |
Nieuw bijgebouw | 150 m² | |
Totaal | 4265 m² | 1280 m² |
Tabel 3.1: Ontwikkellocatie
Huidig | Toekomstig | |
Bebouwingsoppervlak bedrijfsgebouwen slooplocatie 1 (zie afbeelding 2.4) | 1200 m² | 0 m² |
Bebouwingsoppervlak bedrijfsgebouwen slooplocatie 2 (zie afbeelding 2.4) | 1000 m² | 0 m² |
Totaal | 2200 m² | 0 m² |
Tabel 3.2: Slooplocatie
De nieuwe woning is georiënteerd op de Hoge Heiligenweg en zo gesitueerd dat een verspringing van de bestaande rooilijn ontstaat
Afbeelding 3.1: Impressie nieuwe inrichting
Afbeelding 3.2: Referentiebeeld type woning
De slooplocaties zullen opnieuw worden ingericht als agrarisch weiland.
De ontwikkeling van ruimtelijke plannen mag niet voor belemmeringen zorgen voor de omliggende wegen. Het plangebied wordt ontsloten op de Hoge Heiligenweg. De extra verkeersbewegingen van en naar het plangebied kan door de Hoge Heiligenweg goed worden opgevangen.
Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel het mobiliteitsplan Maasdriel 2020 vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning, waarmee in totaal drie woningen op het perceel aanwezig zijn. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling geldt een gemeentelijke parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.
Het nieuwe erf biedt voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein op te kunnen vangen.
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 4.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro mee zijn gemoeid.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gezien het woningbouw aantal waarin dit plan voorziet, één extra woning, wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en de onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid juridisch wordt verankerd zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, deze verordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en op 8 juli 2015 voor de onderdelen water en natuur geactualiseerd. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.
De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Rivierenland wordt gekenmerkt door:
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in Rivierenland. De gezamenlijke inspanningen en opgaven richten zich op vier speerpunten:
Logistiek
Agribusiness
Vrijetijdseconomie
Vitaal Platteland
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met het thema Vitaal Platteland van toepassing. Hierna wordt op het desbetreffende thema nader ingegaan.
Hoe zorgen de provincie en partners voor een vitaal platteland? Die vraag staat centraal in Rivierenland: een gezonde landelijke leefomgeving, met een demografisch evenwichtige opbouw, waarin de mensen die er in wonen in staat zijn een eigen inkomen te genereren waardoor ze zelfredzaam en weerbaar zijn.
Voor een vitaal Rivierenland is de nauwe samenhang tussen de fysieke en sociale opgaven van belang. In sociaal opzicht vormen de ontgroening en vergrijzing en de gezondheid van de bevolking belangrijke uitdagingen. Een aantal vraagstukken is hier nauw mee verbonden. Over het organiseren van toegang tot voorzieningen, met extra nadruk op kansen voor scholing:
Functieverandering - Veranderend gebruik Agrarische Bebouwing
Het regionaal beleidskader voor het VAB-beleid Rivierenland blijft van kracht voor veranderingen van het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied en zal geëvalueerd worden. Het doel is om ruimtelijke flexibiliteit te geven zonder schade te doen aan andere doelstellingen, zoals de kwaliteit van het landschap en de ontwikkeling van de agrarische sector.
Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 4.3 van deze toelichting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is artikel 2.2.2.1 (Wonen) van belang.
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Als motivering kan worden aangegeven dat voldaan wordt aan artikel 2.2.2.1 aangezien het Kwalitatief Woonprogramma met het stellen van de regio totalen rekening houdt met de woningen die worden gebouwd met gebruikmaking van het VAB beleid.
Op 6 juni 2008 is het Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied voor de regio Rivierenland vastgesteld. Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een besluitdocument vastgesteld, waar op een aantal onderdelen het regionale VAB beleid is aangevuld. In het besluit document is onder andere opgenomen geen onderscheid meer te maken tussen de sloopdrempel van een nieuw woongebouw en een nieuwe vrijstaande woning, waardoor voor het mogelijk maken van beide woontypen een zelfde regeling geldt.
Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.
Er zijn een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen. Dit betreffen:
Voor de bouw van nieuwe woongebouwen (of woningen) gelden – naast de uitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 2.2 uit het beleidskader (zie 4.3.1.2) – de volgende voorwaarden:
Afbeelding 4.2: uitsnede artikel 4.3.3 bestemmingsplan Buitengebied Binnendijks
Voor de omvang van bijbehorende bouwwerken wordt gebruik gemaakt van de regeling, zoals die voor grotere percelen (meer dan 400 m²) gelden in de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom. De regeling leidt tot een maximale bebouwingsoppervlakte van 150 m².
Aan de voorwaarden van de beleidsnotitie 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing', zoals hiervoor beschreven wordt voldaan. Hiertoe worden de volgende punten aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:
De Structuurvisie Plus (vastgesteld 8 april 2004) geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2015. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde “ruimtelijke casco”), met bijbehorende uitvoeringsprogramma.
Afbeelding 4.3: Ontwikkellocatie in kaart Ruimtelijk Casco
Afbeelding 4.4: Slooplocatie in kaart Ruimtelijk Casco
Conform de bij de structuurvisie behorende kaart ligt de ontwikkellocatie op een oeverwal (de donkergele kleur) en in een 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding' (gestippeld). Voor de slooplocatie is alleen de ligging binnen de oeverwal van belang.
Hierna worden de verschillende thema's die relevant zijn voor de ontwikkel en slooplocatie uit de structuurvisie behandeld.
De oeverwallen zijn de hoger gesitueerde gronden, waarop het merendeel van de bebouwing aanwezig is en de meeste activiteiten plaatsvinden. Sinds jaar en dag concentreren de menselijke occupatiepatronen zich hier. De stroomruggen zijn door hun grondslag uitermate geschikt voor verschillende vormen van landbouw. Het landschap is op veel plekken kleinschalig van karakter.
Voor zover op de oeverwallen geen andere legenda-eenheden aanwezig zijn, bestaan de oeverwallen voornamelijk uit agrarisch landschap. De landbouw ondergaat de komende jaren een metamorfose. Schaalvergroting en het verbeteren van de efficiëntie zijn bepalende tendensen in vrijwel alle vormen van land- en tuinbouw die in Maasdriel aanwezig zijn. Het merendeel van de Maasdrielse bedrijven is gericht op groei en modernisering en gaat mee in deze tendens.
Het is gewenst de grootschalige bedrijven voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt op de oeverwallen te verplaatsen naar de gebieden die zijn aangeduid als ‘herstructureringsgebied glastuinbouw’ of ‘afweegbaar gebied voor glastuinbouw’. Het uiteindelijke doel is de oeverwallen buiten deze gebieden nagenoeg vrij van kassen en paddenstoelencellen te krijgen. Op verschillende locaties zal agrarisch vastgoed beschikbaar komen. Deze vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing dient zoveel mogelijk behouden te blijven, waar dit het karakter van het gebied bepaalt. Voor de vrijkomende bebouwing kan ingezet worden op functieverandering of verbredingsactiviteiten.
De gebieden die zijn aangeduid als ‘afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding’ kunnen worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied, in de vorm van wonen en daarbij horende voorzieningen. Het betreffen locaties grenzend aan bestaande bebouwing waar geen of beperkt duurzame waarden uit de onderste lagen voorkomen. De focus voor wat betreft uitbreiding ligt met name in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden. Maar ook in de kleine kernen is sprake van beperkte uitbreidingsmogelijkheden.
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Op de ontwikkellocatie is sprake van het slopen vrijkomende agrarisch vastgoed en het in ruil hiervoor bouwen van één extra woning. Dit past uitstekend in een gebied waar wordt ingezet op een transformatie naar wonen. Wat betreft de slooplocatie wordt aangegeven dat het gewenst is deze gebieden nagenoeg vrij te krijgen van onder meer kassen, met de sloop van een tweetal kassen alhier wordt hier aan bijgedragen.
Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, wordt welstandsbeleid opgesteld. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de 'Welstandsnota Maasdriel', die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.
In de gemeentelijke welstandsnota is Maasdriel opgesplitst in elf deelgebieden met elk hun eigen karakteristieke kenmerken. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Lintbebouwing'. Elke nieuwe bouwaanvraag zal worden getoetst aan hier aangegeven criteria.
Het planvoornemen zal uitgewerkt conform de uitgangspunten die in de welstandsnota Maasdriel zijn gesteld. Het voldoen aan redelijk eisen van welstand is geen belemmering voor dit planvoornemen.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten
De ontwikkeling ter plaatse van de slooplocatie heeft geen grote betekenis voor wat betreft de onderzoeksverplichting uit artikel 3.1.6. Bro. Voor deze locatie zal enkel de paragraaf over flora en fauna van toepassing zijn. De overige paragrafen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de ontwikkellocatie.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 te worden verricht.
Lycens B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande bestemmingsplanwijziging en de herontwikkeling van het terrein.
De opzet van het huidige onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. In vergelijking met het in 1999 uitgevoerde (nulsituatie)bodemonderzoek blijkt dat in zowel grond als grondwater vergelijkbare parameters in vergelijkbare gehalten cq. concentraties zijn gemeten. Het gebruik van de locatie en de uitgevoerde activiteiten hebben niet geleid tot een negatieve invloed op de bodemkwaliteit. Aangezien de locatie wordt heringericht en de voormalige activiteiten niet meer worden uitgevoerd, kan dit onderzoek tevens als eindsituatie-bodemonderzoek worden beschouwd.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeenten hebben op basis van deze wet een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn.
In de gemeentelijke archeologische beleidsnota (vastgesteld 18 april 2013) is nader inzicht gegeven in de archeologische waarden/ trefkans binnen de gemeente, en dus ook ter plaatse van het plangebied. Bij de nota hoort een archeologische waardenkaart. Deze kaart dient gebruikt te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde van een locatie moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als bij een project de ondergrond wordt verstoord.
Het plangebied ligt binnen de beleidszone 'Waarde - archeologie 5' (zie ook afbeelding 5.1), waarbij een onderzoeksplicht geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen met een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld én een oppervlakte van meer dan 1.000 m².
Afbeelding 5.1: Plangebied in archeologische verwachtingskaart
Met het nieuwe bestemmingsplan zal een bouwvlak van maximaal 225 m2 aanwezig zijn waar een woning van 117 m2 kan worden gerealiseerd. Daarnaast wordt er een mogelijkheid geboden voor een bijgebouw van maximaal 150 m2, waardoor de oppervlakte van de bodemverstorende werkzaamheden niet groter zal zijn dan de oppervlakte waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De panden Hoge Heiligenweg 32 en 34 zijn geen beschermde gemeentelijke- of rijksmonumenten. Wel staat deze bebouwing ten noorden van de kern Ammerzoden in een oud en nog altijd vrij open agrarisch oeverwallengebied in een karakteristiek landschap met meanderende (slingerende) bijna rondlopende wegen en watergangen, het terrein van een oude meander van de Maas.
Door de Omgevingsdienst rivierenland is aangegeven dat de sloop van het kassencomplex van nummer 32 om die reden kan worden toegejuicht. Het gebied is in het voormalig Streekplan van de provincie Gelderland aangegeven als een gebied met aardkundige kwaliteiten. Deze status is gegeven door de aanwezigheid van het oorspronkelijke bodemprofiel en het oorspronkelijke landschap, welke in samenhang de ontstaansgeschiedenis laten zien.
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied, binnendijks deel’ van de gemeente Maasdriel is dit karakteristieke oeverwallenlandschap aangemerkt als agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden. Deze cultuurhistorische waarden manifesteren zich specifiek in historische-geografische zin. Namelijk in de relatieve openheid van het agrarische landschap en de aantoonbare zichtbaarheid van oude verkavelingsvormen, de vrijwel rondlopende straten en de vrijwel rondlopende vorm van de Meersloot.
Door de Omgevingsdienst rivierenland is aangegeven dat er geen bezwaar is tegen het omzetten van de bedrijfswoningen op nummer 32 en 34 naar burgerwoningen en het toevoegen van een derde burgerwoning tussen beide panden. Ook heeft de Omgevingsdienst positief geadviseerd over het erfinrichtingsplan (Landschappelijk inpassingsplan Hoge Heiligenweg 32-34 in Ammerzoden), waarbij uitgegaan wordt van het rooien van de coniferen en het aanplanten van streekeigen beplanting van bomen, struiken en singels.
Uit de toets aan het gemeentelijk archeologiebeleid is gebleken dat voor het planvoornemen geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De te slopen bedrijfsgebouwen binnen het plangebied kennen geen cultuurhistorische waarden. Het plan houdt voldoende rekening met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten, in de vorm van de nieuwbouw van een woning en omschakeling van twee voormalige agrarische bedrijfswoningen.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één vrijstaande woning en de omschakeling van twee bedrijfswoningen naar een burgerwoningen mogelijk. Woningen worden in het kader van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.
Het plangebied is in de onderzoekszone van de Hoge Heiligenweg gelegen, waarvoor een maximale snelheid van 50 km/ uur geldt. Voor het planvoornemen is door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. Hoewel op basis van artikel 76, lid 3 Wgh de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden, is de dichtst bij de Hoge Heiligenweg gelegen bedrijfswoning wel betrokken bij het onderzoek. Dit om een goed beeld te kunnen schetsen van het huidige akoestisch klimaat alhier.
Uit het geluidsonderzoek komt naar voren dat de geluidsbelasting op de voormalige bedrijfswoning op nummer 32 met een geluidsbelasting van 44 dB ruimschoots beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is gelegen. Op de nieuw te bouwen woning, welke verder van de weg is gelegen, is de belasting nog aanzienlijk lager. Op basis van dit gegeven komt het onderzoek tot de conclusie dat met de planontwikkeling voor het aspect wegverkeerslawaai een goed woon en leefklimaat is gewaarborgd. Het onderzoek is als bijlage 3 opgenomen in deze toelichting.
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de zone van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Uit de toets aan de VNG brochure bedrijven en milieuzonering zoals opgenomen in paragraaf 5.5 van deze toelichting is gebleken er geen belemmeringen zijn ten aanzien nabijgelegen bedrijven en het aspect geluid. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is dan ook niet aan de orde.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Wgh geen belemmering vormt voor de uitvoering van het planvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.
Het plangebied valt onder de werking van de 'Verordening geurhinder en veehouderij', zoals de gemeenteraad van Maasdriel op 16 december 2010 heeft vastgesteld (3 maart 2011 inwerking getreden). In deze verordening is opgenomen voor het ontwikkelen van een nieuwe woning op gronden zoals het plangebied de wettelijk vastgelegde vaste afstanden van 50 meter kunnen worden verlaagd naar 25 meter.
Voor de nieuwe woningbouwontwikkeling 'Ammerzoden Noord ' is op 1 november 2013 door De Roever Omgevingsadvies een geuronderzoek uitgevoerd. Omdat voorliggend planvoornemen binnen hetzelfde onderzoeksgebied van dit geuronderzoek is gelegen kunnen de onderzoeksresultaten worden gebruikt voor het inzicht in de geurbelasting op het plangebied.
Hieronder worden voor het planvoornemen relevante onderzoeksresultaten van De Roever ten aanzien van de voorgrond, vaste afstanden en achtergrond belasting op het plangebied.
In het onderzoek van De Roever is de voorgrondbelasting van alle bedrijven die relevant voor het plangebied kunnen zijn in beeld gebracht. In onderstaande afbeelding is het resultaat van deze berekening in beeld gebracht. Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van het plangebied de hier geldende geurnorm van 8 ouE/m3 niet overschreden wordt. In afbeelding 5.2 is dit inzichtelijk gemaakt door de ligging van de geurcontour van 3 ouE/m3 aan te geven, waarbij de 8 ouE/m3 contour dichter bij het bedrijf is gelegen.
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van geur contouren (de blauwe contour geeft de grens van de 3 ouE/m3 contour aan)
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de melkveehouderij aan de Zandweg 1a. Uit het onderzoek. van de Roever komt naar voren dat voor dit bedrijf geen geuremissiefactor van toepassing is. Op basis van de bestemmingsplanregels voor dit bedrijf zijn er geen mogelijkheden tot omschakeling van de bedrijfsvoering waarmee het bedrijf een geuremissiefactor krijgt (zoals de omschakeling naar niet grondgebonden agrarisch bedrijf).
Voor de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening en het aspect geur zijn hiermee enkel de vaste afstanden uit de Wgv van toepassing. De afstandsnorm voor nieuwe geurgevoelige objecten buiten de gebouwde kom bedraagt 50 meter, waarvan met vaststelling van een geurverordening mag worden afgeweken tot een afstand van 25 meter. Deze afstandsnorm is van toepassing op de nieuw te realiseren woning en niet op de bestaande voormalige bedrijfswoningen. Als toelichting hierop kan worden aangegeven dat het bedrijf aan de Zandweg 1a in de huidige situatie rekening moet houden met een vaste afstand van 25 meter van de bestaande (bedrijfs)woningen met nummer 32 en 34. De verandering van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning brengt hier geen verandering in.
Het plangebied en de melkveehouderij aan de Zandweg 1a valt onder de werking van de Geurverordening Verordening geurhinder en veehouderij', zoals de gemeenteraad van Maasdriel op 16 december 2010 heeft vastgesteld (3 maart 2011 inwerking getreden). In deze verordening is opgenomen dat voor gronden zoals plangebied en het bedrijf aan de melkveehouderij aan de Zandweg 1a een vaste afstand van 25 meter van toepassing is. Aangezien de nieuwe woning op meer dan 25 meter wordt gesitueerd wordt hieraan voldaan, zie ook onderstaande afbeelding. Voor de bestaande woningen blijft de situatie onveranderd. Uit de volgende paragraaf blijkt dat het woon en leefklimaat van plangebied als goed kan worden geclassificeerd. Voor het aspect geur zijn geen belemmeringen aanwezig.
Afbeelding 5.3: Afstand tussen nieuwe woning en het bedrijf Zandweg 1a
In het onderzoek van De Roever is de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied in beeld gebracht. Zoals ook in onderstaande afbeelding is af te lezen is het resultaat van deze berekening in beeld gebracht. Uit het onderzoek komt naar voren dat het woon en leefklimaat voor wat betreft geurhinder als goed kan worden beschouwd.
Afbeelding 5.4: Achtergrond belasting
Uit voorgaande paragraaf is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen overschrijving plaats vindt voor wat betreft de maximale voorgrondbelasting van 8 ouE/m3, de nieuwe woning op een grotere afstand is gesitueerd dan de voorgeschreven vaste afstand van 25 meter en het woon en leefklimaat als goed kan worden beoordeeld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Bij milieuzonering is sprake van een externe en interne werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt (externe werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking).
De bebouwing en functionele invulling langs de Hoge Heiligenweg heeft de volgende kenmerken:
Wanneer deze gebiedskenmerken vergeleken worden met de definitie omschrijving uit de VNG brochure kan worden geconstateerd dat de omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als 'gemengd gebied'. Om discussie te voorkomen is hier uitgegaan van het voor het planvoornemen meest ongunstige scenario, zijnde een 'rustige woonwijk'.
Afbeelding 5.5: Bebouwing en gebruik langs Hoge Heiligenweg
De nieuwe functie waarin dit plan voorziet, de functie wonen, is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
In de omgeving van de planlocatie zijn twee agrarische bedrijven toegelaten op grond van het geldende bestemmingsplan. Dit betreft het melkveehouderij bedrijf Zandweg 1a en de manege aan de Hoge Heiligenweg 6. Hieronder wordt deze bedrijven in relatie tot de VNG richtafstanden in beschouwing genomen.
In de onderstaande tabel wordt weergegeven tot welke bedrijfscategorie de betreffende bedrijven behoren, welke richtafstanden hierbij gelden op basis van het omgevingstype gemengd gebied en wat de afstand is tot de nieuwe woning in het plangebied. Er wordt uitsluitend uitgegaan van de nieuwe woning, omdat de bedrijfswoningen bestaand zijn. Het plan heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen, een toetsing aan de richtafstanden is om die reden ook niet noodzakelijk.
Adres, in gebruik als | Categorie | Richtafstand gemengd gebied (in m1) |
Afstand tot nieuwe woning plangebied (in m1) | |||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
|
||
Zandweg 1a, fokken en houden van rundveehouderij | 3.2 (sbi 141, 142) | nvt | 30 | 30 | 10 | 41 m |
Hoge Heiligenweg 6, Manege | 3.1 (sbi 0931) | 50 | 30 | 30 | 0 | >75 m |
Tabel 5.1: Vertaling bedrijfscategorie Zandweg 1a en Hoge Heiligenweg 6
Uit bovenstaande tabel blijkt dat voor wat betreft het bedrijf aan de Hoge Heiligenweg 6 aan alle richtafstanden ruimschoots wordt voldaan. Wat betreft het bedrijf aan de Zandweg 1a is uitsluitend het aspect geur een aandachtspunt. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de op basis van de Wgv of in dit geval een geurverordening aan te houden afstanden bepalend. Hier is in paragraaf 5.4 al op ingegaan waarbij gebleken is dat de betreffende bedrijven niet belemmerd worden en ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat valt te realiseren.
Aan de overige afstanden voor stof, geluid en gevaar wordt voldaan.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.6 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding 5.6: Uitsnede Risicokaart met daarin weergegeven het plangebied
Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd.
Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.
Ten oosten van de kern Ammerzoden ligt een brandstofleiding. Deze is echter niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De Natura 2000 en EHS gebieden zijn door de provincie Gelderland vastgelegd in de Gelders Natuurnetwerk. Onder Natura 2000 worden de natuurgebieden verstaan die op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Voor soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Als bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
In verband met de ontwikkeling in het gebied is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Flora en Fauna en pré toets Natuurbeschermingswet uitgevoerd. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn verwerkt in deze paragraaf. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.
De voormalige EHS-gebieden zijn volledig opgenomen in het Gelders NatuurNetwerk (GNN). De begrenzing van Natura 2000-gebieden komt deels overeen met het GNN. Binnen gemeente Maasdriel komen geen Natura 2000-gebieden voor, waardoor de ligging van Gelders Natuurnetwerk maatgevend is voor de beoordeling ten aanzien van de gebiedsbescherming. Het plangebied ligt niet in- of direct naast het Gelders Natuurnetwerk (zie ook afbeelding 5.7). De invloedzone van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor geen negatief effect van de voorgenomen activiteit buiten het plangebied merkbaar is. Het Gelders Natuurnetwerk wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Afbeelding 5.7: Ligging projectgebied ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk
Als conclusie van de quickscan is het volgende opgenomen over soortenbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte leefomgeving voor de meeste beschermde flora- en faunasoorten. Het is niet uitgesloten dat er incidenteel sommige algemene- en weinig kritische amfibieën- en zoogdiersoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Dit voorkomen beperkt zich dan tot het onbebouwde- en onverharde deel van het onderzoeksgebied. In het onderzoeksgebied komen geen soorten voor die vermeld staan in tabel 2 of 3 van de FF-wet en er broeden geen vogels in het gebied. Ook vormt het gebied geen essentieel onderdeel van een beschermd functioneel leefgebied van een vogelsoort.
Bij de in het gebied voorkomende soorten gaat het om soorten die vermeld staan in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden en doden van dieren. Omdat deze soorten incidenteel en in lage aantallen in het gebied voorkomen hoeven er geen nadere maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht genomen te worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ffwet uitgevoerd te worden. De Ff-wet vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.
Vanuit het oogpunt van gebieds- en soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Het nationale en provinciale waterbeleid is beschreven in:
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
Waterneutraal inrichten
De invloed van het plan op het watersysteem is in de volgende paragrafen; 5.8.2, 5.8.4 en 5.8.5 inzichtelijk gemaakt.
Schoon inrichten
Het hemelwater vanaf de daken en verharde oppervlakken is voldoende schoon. Er is geen zuiverende voorziening noodzakelijk.
Veilig inrichten
Het plan heeft geen gevolgen voor waterkeringen zoals dijken en hun beschermingszones. Het
veiligheidsbelang van de polder is niet in het geding.
Bijzondere wateren en voorzieningen
Er zijn geen bijzondere wateren en/of voorzieningen van toepassing.
Het gemeentelijk waterbeleid wordt onder meer beschreven in:
Verhard oppervlak (ontwikkellocatie)
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie.
In de eerste kolom staat het type verharding. Op het terrein is geen verharding in de vorm van asfalt of betonplaten aanwezig. Het betreft een bakstenen bestrating (halfverharding). Conform de eisen van het waterschap, kan de toename van het verhard oppervlak voor 50% gerekend worden. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).
Huidige situatie | Afname | Toename | Nieuwe situatie | |
Dakoppervlak | 4265 m² | 3360 m² | 225m² | 1130 m² |
Bestrating half verhard 50% (100% | 350 m² (700 m²) | 0 m² (0 m²) | 150 m² (300 m²) | 500 m² (1000 m²) |
Totaal | 3915 m² | 3360 m² | 375 m² | 1630 m² |
De totale afname in verharding is 1630 - 3915 = 2285 m².
Compensatie Waterberging
Waterschap Rivierenland heeft als uitgangspunt dat nieuwe ontwikkelingen ‘hydrologisch neutraal’ uitgevoerd moeten worden. Hemelwater, dat valt op daken en verhardingen, mogen niet versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij een toename van het verhard oppervlak groter dan 1500 m² (landelijke gebied) is compensatie aan water vereist. Het planvoornemen gaat niet gepaard met een toename aan verharding en het verhard oppervlak blijft onder de 1500 m². Daarmee is voor dit plan geen compensatie aan water vereist.
Binnen het nieuwe woonperceel is geen oppervlaktewater aanwezig. Op het achtererf is langs de oostelijke zijdelingse perceelsgrens een sloot aanwezig die in verbinding staat met de slotenstructuur van het buitengebied. Deze sloot is een restant van de afwateringsstructuur zoals aangelegd met de ruilverkaveling. Met het nieuwe plan zal de oorspronkelijke slotenstructuur worden hersteld door langs beide zijdelingse perceelsgrenzen van het nieuwe woonperceel en het achterland de sloten door te trekken. Met de aanleg van deze waterlopen wordt aangesloten bij de ambitie van het waterschap en de gemeente binnen het zoekgebied voor waterberging.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering van de Hoge Heiligenweg geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen bezwaren ten aanzien van de in dit plan besloten ontwikkeling.
Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is hiermee goed doorlopen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect water verder geen aandachtspunt.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning en het bestemmen van twee bestaande bedrijfswoningen als burgerwoning. In vergelijking met de categorieën van gevallen (1.500 woningen), kan op voorhand worden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Daarnaast worden woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012. Qua inhoud van de regels is aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan 'buitengebied, binnendijks deel'.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen zijn, indien dit noodzakelijk wordt geacht, aangegeven.
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
Inhoudelijk sluiten de bestemmingsregels zoveel mogelijk aan bij de huidige regels in het bestemmingsplan Buitengebied. Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden wordt uitgegaan van directe toelating van alle gewenste functies. Dit betekent concreet dat naast het positief bestemmen van alle bestaande functies ook alle in de toekomst gewenste functies direct worden toegelaten. Welke functies waar toegelaten worden is een planologische keuze. Dit betekent dat na inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen tot weinig ruimte is voor een wijziging in deze gewenste functies.
De locatie van de woning is aangeduid op de verbeelding en wordt gereguleerd met een bouwvlak. Dit is gedaan zodat voldoende afstand vanaf het aan de overkant van de weg gelegen bedrijf wordt aangehouden (vanwege de milieuhinder).
Dit bestemmingsplan kent twee enkelbestemmingen, namelijk 'Agrarisch' en 'Wonen' en een dubbelbestemming 'Waarde- archeologie 5'. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.
Agrarisch (Artikel 3)
De bestemmingsregels uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks gebied blijven in deze bestemmingsplanherziening ongewijzigd van toepassing. Op de gronden zal echter niet meer een agrarisch bouwvlak van toepassing zijn.
Wonen (Artikel 4)
Aansluiting is gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks gebied. Volgens de systematiek van dat bestemmingsplan zou een woning worden bestemd als 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' met een verbale aanduiding ‘burgerwoning’. Conform de huidige wettelijk bepaalde RO-standaarden is daarom gekozen voor de bestemming ‘Wonen’.
Voor bijbehorende bouwwerken is gekozen om de regeling voor grote percelen (meer dan 400 m²) uit de komplannen toe te passen. Met deze regeling kan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden vermeerderd met 10% van de overmaat (het perceelsoppervlak boven de 400m²) tot een maximum van 150 m²
Waarde - Archeologie 5 (Artikel 5)
De bescherming en veiligstelling van de op en in deze gronden mogelijk voorkomende
archeologische waarden is geregeld in dit artikel. Er is een vergunningenstelsel opgenomen voor
bodemverstorende werken en werkzaamheden vanaf een diepte van 30 cm en een totale oppervlakte
vanaf 1000 m²
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
In het voorliggende geval wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Maasdriel. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft geen noodzaak gezien tot het geven van een vooroverlegreactie.
Het Waterschap Rivierenland is geïnformeerd via de digitale watertoets. Naar aanleiding van deze watertoets heeft het waterschap op 12 november 2015 aangegeven dat er geen sprake is van waterschapsbelangen bij dit bestemmingsplan.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor onderhavig bestemmingsplan vindt geen inspraak plaats.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dat kader vvoor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er is tijdens deze periode één zienswijze ingekomen tegen het plan. Deze zienswijze alsmede de gemeentelijke beantwoording hiervan, zijn vervat in de in bijlage 5 opgenomen Reactienota zienswijzen.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.