Plan: | Buitengebied herziening 2015, Heust 49 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1107-VG01 |
Het aan de Heust 49 te Well gevestigde tuincentrum Floridus sluit om economische redenen zijn deuren. Door de eigenaar is aan de gemeente verzocht om gebruik te maken van de regeling voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB-regeling) om zo tot een herontwikkeling van het perceel te komen. Met de VAB-regeling kan ontsierende, voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt worden, waarbij in ruil daarvoor woningen kunnen worden gerealiseerd.
De herontwikkeling van het plangebied ziet op amovering van het tuincentrum met bijbehorende voorzieningen ter plaatse, de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen (met bijbehorende bijgebouwen). Aan de overzijde van de Heust wordt het parkeerterrein tevens verwijderd en omgevormd naar een weiland of bosperceel.
Door de gemeente Maasdriel is aangegeven dat het planvoornemen strikt genomen niet past binnen de VAB-regeling, omdat het geen agrarische bebouwing betreft. Maar omdat het uiterlijk en de omvang van de bebouwing gelijkenissen heeft met dat van een glastuinbouwbedrijf (waarvoor de VAB-regeling toegepast kan worden) en tevens door het verdwijnen van het tuincentrum een publieksaantrekkende functie in het landelijk gebied verdwijnt, staat de gemeente positief tegenover het planvoornemen. De gemeente verleent derhalve medewerking aan het afwijken van ter plaatse geldend beleid.
Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van en het gebruik als burgerwoningen ter plaatse niet toe. Omdat het planvoornemen niet past binnen de VAB-regeling, kan geen gebruik gemaakt worden van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan, maar is een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:
Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.
Het plangebied is gelegen direct ten noorden van de kern Well en ten westen van de kern Ammerzoden in de gemeente Maasdriel. Het plangebied ligt aan de kruising van de Bernseweg en Heust. De hoofdontsluiting van het perceel is op de Heust. Het parkeerterrein aan de overzijde (oostzijde) van de Heust behoort ook tot het plangebied.
De gronden binnen het plangebied staan kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie M, nummers 301, 793, 1174 (gedeeltelijk) en 1175. Plaatselijk is het perceel bekend als Heust 49 te Well.
Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 22 februari 2006 vastgesteld door de gemeenteraad en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland (GS) op 27 oktober 2006. Naar aanleiding van ingestelde beroepen heeft GS op 3 april 2009 een heroverwegingsbesluit genomen. Op basis van onder ander dit besluit heeft de gemeente Maasdriel het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2009 reparatieplan' opgesteld, waarin onder mee de wijzigingsbevoegdheden voor vrijkomende agrarische bebouwing zijn opgenomen. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 januari 2012. Dit reparatieplan zag niet op onderhavig plangebied.
Aan onderhavige gronden is de bestemming 'niet-agrarische bedrijven' toegekend met een nadere aanduiding 'TC' (tuincentrum), specifiek voor het adres Heust 49a. Met deze aanduiding is vastgelegd dat ter plaatse van dit adres een tuincentrum met bijbehorende voorzieningen is toegestaan. De bij het tuincentrum behorende bedrijfsbebouwing mag een maximale omvang hebben van 3.945 m2. Bij het tuincentrum is een bedrijfswoning toegestaan. Het westelijk deel van de gronden binnen het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met landschaps- en cultuurhistorische waarden' in combinatie met de aanduiding 'karakteristieke verkaveling'. Hiervoor geldt het behoud en herstel van de verkaveling van de kromme akkers.
Binnen de bestemming 'niet-agrarische bedrijven' is het niet toegestaan de bedrijfswoning als burgerwoning te gebruiken en twee nieuwe burgerwoningen (met bijbehorende bijgebouwen) te realiseren. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning en de omliggende gronden te bestemmen voor agrarisch gebied. Echter, met het onderhavige planvoornemen kan niet aan de wijzigingsvoorwaarden worden voldaan. Immers, het aantal woningen ter plaatse wordt vergroot. Daardoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Aangezien het tuincentrum ter plaatse wordt beëindigd dient tevens het achterste deel, dat geen onderdeel uit maakt van de woonpercelen, herbestemd te worden. Deze herbestemming is noodzakelijk omdat anders een bedrijfsbestemming voor niet-agrarische bedrijven overblijft waaraan geen invulling meer kan worden gegeven. Dit komt doordat de vigerende regeling bepaalt dat het oprichten van bedrijfsbebouwing voor een tuincentrum gekoppeld is aan het adres Heust 49a.
In deze toelichting wordt de herziening van het bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Maasdriel daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
Het voormalige tuincentrum met bedrijfswoning is gelegen aan Heust 49 te Well, daar waar de Heust de Bernseweg kruist. De Bernseweg is oost-westelijk georiënteerd en vormt de doorgaande route vanuit Ammerzoden naar het buurtschap Bern en verder naar de gemeente Wijk en Aalburg (NB).
Het tuincentrum bestaat uit een bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsbebouwing in de vorm van kassen. De bedrijfswoning bestaat uit één bouwlaag met kap, waarbij de nokrichting van deze woning haaks op de weg staat. De kassen zijn ongeveer 4 meter hoog. De onbebouwde ruimte direct grenzend aan de kassen is ingericht ten behoeve van het tuincentrum en waar de te verkopen (buiten) planten en waren werden uitgestald. Het achterste deel van het terrein heeft een meer agrarisch gebruik.
Direct ten westen van het tuincentrum is aan de overzijde van de Heust een parkeerterrein gesitueerd behorend bij het tuincentrum. Dit terrein ligt in een strook bos- en natuurgebied die in het landschap een oude Maasarm (meersloot) markeert, gelegen rondom de kern Ammerzoden. De gronden van deze oude Maasarm bestaan nu uit open agrarische gronden. Ammerzoden ligt op circa 370 meter ten oosten van het plangebied.
De gronden ten noorden en oosten van het plangebied bestaan uit open agrarische gronden. In noordelijke richting is aan de Heust relatief weinig bebouwing gelegen. De Heust volgt hier de contour van de oude Maasarm en gaat over in de Wordragensestraat.
De Heust loopt in zuidelijke richting door naar de kern Well. Dit deel van de Heust bestaat uit een bebouwingslint behorend tot Well met voornamelijk vrijstaande woningen op ruime percelen. Dit bebouwingslint begint vrijwel direct ten zuiden van de kruising met de Bernseweg en laat een gedifferentieerd beeld zien qua goothoogte, kapvorm en verschijningsvorm. Het betreft overwegend voormalig agrarische bedrijfswoningen welke verbouwd zijn tot reguliere woningen.
Inrichtingplan
Het perceel Heust 49, waar voorheen het tuincentrum Floridus was gevestigd, wordt herontwikkeld. Het planvoornemen ziet op het amoveren van de bebouwing van het tuincentrum en bijbehorende (parkeer)verhardingen. In ruil hiervoor worden twee nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande voormalige bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Dit betekent dat het bestemmingsplan in totaal voorziet in drie woonkavels.
De woningen worden stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast in de omgeving. Ten behoeve van een goede inpassing is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan wordt kort beschreven in paragraaf 2.3.3. Dit beeldkwaliteitsplan wordt privaatrechtelijk geborgd in de af te sluiten anterieure overeenkomst en publiekrechtelijk door aan de raad voor te stellen om het beeldkwaliteitsplan als onderdeel van de welstandsnota vast te stellen. Op die manier is het beeldkwaliteitsplan aan een toekomstige omgevingsvergunning voor het bouwen gekoppeld.
Voor de woningen is, conform het huidige beleid voor burgerwoningen in het buitengebied van de gemeente Maasdriel, een maximale inhoud van 600 m3 toegestaan. Tevens mag per woning het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen 100 m2 bedragen. In de overgangszone naar het buitengebied (achterste deel van de woonkavels) is de mogelijkheid tot het inrichten van een 'huiswei' (mogelijke invulling: moestuin, hobbymatig houden van dieren, boomgaard). Daarbij is een klein bijgebouw van maximaal 15 m2 toegestaan ten behoeve van bijvoorbeeld een schuilgelegenheid voor dieren of kas.
Ontsluiting
Het plangebied is gelegen aan de weg Heust, bij de kruising met de Bernseweg. De Heust is een weg in het landelijk gebied. Ter plaatse geldt een snelheidslimiet van 60 km/u. In zuidelijke richting loopt de Heust door naar de kern Well. Via de Bernseweg is in oostelijke richting Ammerzoden bereikbaar.
Elke woning krijgt zijn eigen ontsluiting op de Heust. Dit betekent dat er naast de inrit bij de bestaande woning nog twee inritten worden gerealiseerd. De inrit van de meest zuidelijke woonkavel, gelegen tegen de Bernseweg, is aan de noordzijde van deze woonkavel gesitueerd. Daarmee wordt voldoende afstand gehouden van de kruising Heust-Bernseweg in het kader van de verkeersveiligheid.
Parkeren
Het parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op eigen terrein. Op basis van de gemeentelijke parkeernorm voor vrijstaande woningen is de parkeernorm 2 parkeerplaatsen, waarbij 2 langs elkaar geparkeerde auto's voor 1,7 parkeerplaats meetellen en achter elkaar geparkeerde auto's voor 1,3 parkeerplaats meetellen. Dit houdt concreet in dat er per woning op eigen terrein ruimte aanwezig moet zijn voor 3 parkeerplaatsen. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig op elk van de kavels, aangezien er een minimale afstand 5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens voor de woning in achtgenomen moet worden en aan de zijkant langs de woning voldoende ruimte aanwezig is voor de oprit met een lengte van minimaal 20 tot 25 meter.
Voor de borging van een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing is ten behoeve van het planvoornemen een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Gekozen is om het plangebied in drie zones in te delen, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden steeds meer beperkt worden. Daarmee is beoogd om de overgang tussen bebouwde ruimte aan de straatzijde en het achterliggende open agrarisch gebied geleidelijk te laten verlopen en te verzachten.
De eerste zone, liggend aan de straat, bestaat uit de bouwzone. Binnen deze zone is het mogelijk om het hoofdgebouw, zijnde de woning, met vrijstaande bijgebouwen op te richten. De woningen dienen qua architectuur in een landelijke sfeer te worden gebouwd in maximaal 2 bouwlagen met kap. Dit mogen moderne boerderijwoningen zijn met vrijstaande bijgebouwen. De voorgevel van de bestaande woning (nr. 49) is maatgevend voor de rooilijn van de nieuw te bouwen woningen. De nieuwbouwwoningen verspringen hierbij steeds met 6 meter waardoor er een trapsgewijze voorgevellijn ontstaat.
De daarachter liggende zone, de tuinzone, is vervolgens bedoeld voor een tuininrichting, waar tevens vrijstaande bijgebouwen in 1 bouwlaag met kap (tot maximaal 100 m2) kunnen worden geplaatst.
De derde zone is een overgangszone. Deze zone ziet met name op een landschappelijke inpassing en groene inrichting als overgang naar het aangrenzende buitengebied. Hier kan als aansluiting aan de tuin bijvoorbeeld een huisweide ingericht worden waar maximaal een bijgebouwtje van 15 m2 in de vorm van een schuilgelegenheid voor dieren kan worden toegestaan.
Dit beeldkwaliteitsplan wordt privaatrechtelijk geborgd in de anterieure overeenkomst en publiekrechtelijk door de raad voor te stellen om het beeldkwaliteitsplan als onderdeel van de welstandsnota vast te stellen. Op deze wijze is het beeldkwaliteitsplan aan een toekomstige omgevingsvergunning voor het bouwen gekoppeld.
Met het beeldkwaliteitplan is beschreven dat de woonkavels in drie zones worden opgedeeld. Daarmee is beoogd de woningen op een zorgvuldige wijze in te passen in het landschap. Dit betekent dat aan de voorzijde (bouwzone) het perceel intensief bebouwd is en de gronden zijn ingericht als tuin bij de woning. Voor de erfafscheidingen wordt overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan voorzien in (beuken)hagen in combinatie met laanbeplanting. Voor de tuinzone geldt eveneens dat de erfafscheidingen zullen bestaan uit (beuken)hagen. In de overgangszone is ruimte voor de inrichting van een 'huiswei' (bijvoorbeeld moestuin, hobbymatig houden van dieren, boomgaard), waarmee de overgang naar het achterliggende open agrarisch gebied wordt verzacht.
Het voormalige parkeerterrein aan de overzijde van de Heust wordt verwijderd en omgevormd naar een weiland of bosperceel. Dit sluit aan op de karakteristieke omzoming van de oude oevergronden van de Maasarm ten oosten van het plangebied.
Door de solitaire ligging van het plangebied in het buitengebied van Maasdriel heeft het planvoornemen qua privacy en bezonning geen invloed op de belendende percelen. De dichtstbijzijnde bebouwing ligt op ruime afstand.
De privacy en bezonning van het planvoornemen zelf wordt in voldoende mate gewaardborgd door de ruime woonkavels. De hoofdbebouwing (zijnde de woning) wordt op voldoende afstand (minimaal 5 meter) van de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Tevens ontstaat door de herontwikkeling ter plaatse een reguliere woonsituatie waarbij de richtlijnen voor privacy en bezonning in acht zijn genomen.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat het planvoornemen niet strijdig is met het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid en dat het in lijn is met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Maasdriel.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het plangebied door amovering van het tuincentrum en bijbehorende (parkeer)voorzieningen ter plaatse, de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen.
De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. Het plan voor de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen sluit verder aan bij de geformuleerde doelstellingen ten aanzien van het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving door herontwikkeling van een vrijkomende locatie van een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente Maasdriel. Door de beoogde beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing vindt aansluiting bij de bestaande c.q. verstrekking van lintbebouwing aan de Heust plaats.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de amovering van het tuincentrum en bijbehorende (parkeer)voorzieningen, de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.
Voor ieder definitief aangewezen Natura 2000-gebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 6,8 kilometer van het Natura 2000-gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'. Van eventuele negatieve effecten van het planvoornemen op dit Natura 2000-gebied is gezien deze grote afstand echter geen sprake. Het planvoornemen betreft de amovering van het tuincentrum en bijbehorende (parkeer)voorzieningen, de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen. Dit betreft een relatief kleinschalige ingreep, waardoor van een significante externe werking geen sprake is. Het Natura 2000-beleid legt derhalve geen restricties op aan het planvoornemen.
Ligging Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook een plan dat voorzag in een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van ca 2.360 m2 en de mogelijkheid een bedrijfsgebouw van maximaal 400 m 2 te realiseren is door de Afdeling niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, vanwege de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden (AbRvS 23 juni 2014, nr 201306183/1/R3, JM 2014/83 m. nt. R. van Bommel). Voorts is in het kader van dit advies van belang dat de Afdeling de realisatie van aanlegsteigers ten behoeve van een jachthaven, in combinatie met een beperkte uitbreiding van en bestaande bedrijfsloods niet heeft aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 30 juli 2014, nr 201402114/2/R4).
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de amovering van het tuincentrum en bijbehorende (parkeer)voorzieningen, de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen (met bijbehorende bijgebouwen). Gelet op het beperkt aantal woningen is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
Het beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland. Deze Omgevingsvisie Gelderland is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 9 juli 2014. Hierin wordt gesteld door de provincie dat inititatieven voor functieverandering de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten versterkt moeten worden. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Dat betekent: initiatieven koesteren als kans en niet vooraf ontwikkelingen uitsluiten, maar mogelijkheden zoeken.
Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers zelf de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes; en daarbij ondersteuning te bieden in de vorm van kennis in de vorm van begeleiding en inspiratie. Voorwaarde daarbij is dat een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.
Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ook bij nieuwe landgoederen en functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond moeten worden. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen gebouwd worden.
De Gelderse regio's kregen met het Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd. De provincie kiest voor een andere rol. Zij vraagt geen apart beleidskader om door de provincie vast te stellen, maar juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt of verder worden gemaakt.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van een voormalig tuincentrum in het buitengebied van de gemeente Maasdriel door handhaving van de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen. Ten behoeve van dit planvoornemen worden de bestaande bedrijfsbebouwing c.q. kassen van het tuincentrum gesloopt en het geheel wordt landschappelijke ingepast waarbij een zonering wordt gehanteerd als geleidelijke overgang tot het aangrenzende buitengebied. Tevens wordt het parkeerterrein aan de overzijde van het tuincentrum geamoveerd en ingericht als weiland dan wel bosperceel. Met dit planvoornemen vindt er een dermate kwaliteitsverbetering in het gebied plaats, dat er sprake is van een aanvaardbare invulling van de locatie.
In het geval van onderhavig planvoornemen is het regionale woonprogramma voor de regio Rivierenland van toepassing. In de volgende paragraaf (3.4) wordt aangetoond dat het voorgenomen woningbouwplan past binnen de gestelde kwalitatieve en kwantitatieve kaders voor woningbouw.
De Omgevingsverordening Gelderland is de juridische vertaling van de Omgevingsvisie Gelderland en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland door Provinciale Staten vastgesteld.
De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de omgevingsverordening geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.
In de verordening wordt gesteld dat in landbouwontwikkelingsgebieden geen functies mogen worden toegestaan die agrarische bedrijven belemmeren in hun bedrijfsvoering. Aangezien er geen agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied gelegen zijn is hiervan geen sprake. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor agrarische bedrijven. Daarnaast geldt er een tijdelijk verbod voor hervestiging, nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouw. Met het planvoornemen worden de kassen juist gesloopt waardoor het oppervlak aan glas afneemt.
Daarmee past het planvoornemen binnen de regels van de verordening.
Voor de Regio Rivierenland is voor de periode 2010-2019 door de betrokken gemeenten gezamenlijk het woonprogramma voor de komende jaren vastgesteld. Dit programma is de basis voor het afsprakenkader met de provincie. De uitgangsituatie voor de periode van het afsprakenkader zijn het provinciale referentiekader en de opgetelde woningbouwprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties in de regio. Het aantal woningen dat de gemeenten gezamenlijk wil bouwen is groter dan waar volgens de provincie behoefte aan bestaat en ook de gewenste verhouding tussen huur- en koopwoningen vertoont verschillen. De kwalitatieve woonprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde (kwalitatieve) woningbehoefte vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio Rivierenland. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de gemeenten van de regio Rivierenland en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om het regionaal woonprogramma 2010-2019 om te buigen.
Ook de gemeente Maasdriel levert inspanningen voor een herijking van het woningbouwprogramma. De 'Actualisatie herijking Maasdriel Woningbouwprogramma tot 2020' is op 30 januari 2014 door de raad vastgesteld, onder verwijzing naar de collegebrief van 7 mei 2013. Voor de kern Well geldt op basis van het woningbouwprogramma dat hier tot 2020 behoefte bestaat aan in totaal 51 woningen. Het programma beslaat echter maar 14 woningen voor deze periode. Dit aantal van 14 woningen is exclusief de twee woningen waarop onderhavig bestemmingsplan van toepassing is. Wanneer deze worden betrokken bij het programma komt het aantal te bouwen woningen tot 2020 op 16. Hiermee wordt nog altijd ruim binnen de berekende behoefte gebleven (restcapaciteit van 37 woningen). Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen het gemeentelijke, regionale en provinciale woningbouwbeleid.
Binnen de regio Rivierenland is door de samenwerkende gemeenten het "beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied" opgesteld. Vanuit de agrariërs zelf maar ook vanuit de gemeenten bestaat de wens vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen te hergebruiken voor andere doeleinden. Om verschillende redenen willen gemeenten hier mogelijkheden voor bieden maar wel onder een aantal voorwaarden opdat de kwaliteit en het karakter van het buitengebied in stand blijven. In dit beleidskader worden de voorwaarden beschreven waaronder hergebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor andere functies mogelijk is. Daarnaast willen gemeenten het vrijkomen van agrarische bedrijfsgebouwen aangrijpen om de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Hiervoor wordt in dit beleidskader een regeling voor functieverandering gepresenteerd.
Er is een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen.
In ruil voor de sanering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van nieuwe woongebouwen of de verbouw van een deel van de vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen tot woningen. Door de opbrengsten van een extra bouwkavel in te zetten voor de sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing denken de samenwerkende gemeenten de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten. Behalve voor vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen wordt ook een regeling gepresenteerd voor sanering van leegstaande kassen.
Afhankelijk van de hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen mag/mogen:
Het planvoornemen past in de basisgedachte van de VAB-regeling. Beoogd is ontsierende, vrijgekomen bedrijfsbebouwing in het buitengebied te slopen en in ruil daarvoor een functieverandering naar wonen te realiseren. Echter, formeel is niet sprake van agarische bedrijfsbebouwing. Bovendien worden twee nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd, in plaats van een (nieuw) woongebouw met meerdere wooneenheden.
De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat medewerking in de gedachte van de VAB-regeling voor dit planvoornemen gerechtvaardigd is. Het uiterlijk van de bebouwing heeft gelijkenissen met dat van een glastuinbouwbedrijf en tevens verdwijnt er een publieksaantrekkende functie in het buitengebied. Het planvoornemen dient derhalve wel te voldoen aan de overige voorwaarden die aan VAB worden gesteld.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt gemotiveerd en verantwoord hoe aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het is wenselijk de voormalige bedrijfsbebouwing niet meer in te zetten voor hergebruik door een agrarische functie. De functieverandering voldoet aan alle wet- en regelgeving en leidt niet belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven. De nieuwe bebouwing wordt stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast in de omgeving. Met het daarvoor opgestelde beeldkwaliteitsplan, dat aan dit bestemmingsplan is gekoppeld, wordt inzicht gegeven in hoe deze ruimtelijke inpassing wordt geborgd. De bestaande infrastructuur is tevens toereikend, met de functieverandering naar drie woningen is sprake van een forse afname van de verkeersaantrekkende werking ter plaatse. De woonpercelen worden individueel ontsloten op de Heust, zodanig dat de verkeersveiligheid gewaarborgd wordt. Van buitenopslag of detailhandel is met het planvoornemen geen sprake.
Met het planvoornemen wordt ter plaatse vanuit de gedachte van VAB de gewenste ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd. Daarnaast wordt tevens het nodige 'glas' van het voormalig tuincentrum gesaneerd.
De structuurvisie (vastgesteld 20 oktober 2011) moet fungeren als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel. De visie borduurt voort op de bestaande StructuurvisiePlus, maar vertaalt nadrukkelijk de gemeentelijke ambitie uit de Visie Maasdriel 2020+ door. Voor wat betreft de basis- en kernkwaliteiten, de karakteristieken en ontwikkelingsmogelijkheden van de elf kernen blijven de teksten uit de StructuurvisiePlus grotendeels van kracht. Voorliggende structuurvisie vervult een functie als grondpolitiek instrument. De nieuwe Wro (met name het onderdeel Grondexploitatiewet) biedt de mogelijkheid om via een structuurvisie bij particuliere ontwikkelingen de programmatisch invulling van het woningbouwprogramma en het kostenverhaal van bovenplanse kosten beter af te dwingen. De gemeente Maasdriel wil de structuurvisie hiervoor ook benutten.
De structuurvisie verschaft helderheid over het ruimtelijk beleid van de gemeente Maasdriel en de wijze waarop zij deze tot uitvoering wil brengen. Deze helderheid is gewenst voor inwoners en ondernemers en ook voor andere (semi-)overheden en maatschappelijke partners. De gemeente Maasdriel beoogt met de opstelling van de structuurvisie meerdere inhoudelijke en procesmatige doelen te bereiken:
Ruimtelijk Casco structuurvisie
Op verschillende locaties zal (agrarisch) vastgoed, zoals in onderhavige situatie beschikbaar komen. Deze vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) dient zoveel mogelijk behouden te blijven, waar dit het karakter van het gebied bepaalt. Voor deze vrijkomende agrarische bebouwing kan ingezet worden op functieverandering of verbredingsactiviteiten. Waar sprake is van niet beeldbepalende bebouwing is sloop denkbaar in ruil voor ontwikkelingsrechten elders (Ruimte-voor-Ruimte-constructie).
Enkele zones, gelegen tussen de kernen en het landschap, zijn aangeduid als ‘groene geledingszone’. De versterking van het groene karakter van de dorpsmantels, hier en daar met accenten waarneembaar vanaf de (rijks)wegen, is gewenst. De groene geledingszones hebben als ondergeschikte functie het fungeren als landschappelijke of ecologische verbinding tussen de agrarische gebieden of natuurgebieden, waar mogelijk gecombineerd met recreatief medegebruik. Uitgangspunt bij realisatie is een breedte van ca. 200 meter. Het doel van deze zone is dat de kernen als losse kernen herkenbaar blijven. De zone moet echter geen barrière vormen, maar juist een verbinding tussen de kernen. De zone moet ook een betekenis hebben voor de bewoners. Er moet worden aangesloten op de openheid van het landschap en het meer kleinschalige karakter van de hier voorkomende landschapselementen. Bij de ontwikkeling van de zones kan worden geput uit het scala aan beplantingsvormen dat kenmerkend is voor dit gebied.
Voor bepaalde functies, zoals glastuinbouw en bedrijvigheid, is het wenselijk om deze landschappelijk in te passen en/of af te schermen. Op de kaart zijn deze zones aangeduid als ‘groene inpassing’. De manier waarop dit gebeurt, is afhankelijk van de functie. Bij de verschillende inpassingzones wordt onderscheid gemaakt in functie, gebruik, inrichting en breedte. Bij de inpassing dient gebruikt gemaakt te worden van gebiedseigen beplanting.
Met onderhavig planvoornemen wordt invulling gegeven aan de herstructurering van een bestaande niet-agrarische bedrijfslocatie van een voormalig tuincentrum. Met het planvoornemen wordt beoogd om een kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen door de sloop van de kassen en de realisatie van twee nieuwe woningen die samen met de bestaande voormalige bedrijfswoning landschappelijk worden ingepast. De aanwezige gebiedsverstorende functie komt hiermee te vervallen en het geheel wordt door de inpassing onderdeel van de groene inpassing. Door de interne zonering binnen het plangebied zelf is sprake van een geleidelijke overgang naar het aangrenzende open agrarische gebied. Tevens wordt het parkeerterrein aan de overzijde van de weg getransformeert naar een weiland of bosperceel. Hiermee wordt nadrukkelijk een bijdrage gelevert aan de groene geledingszone rondom Ammerzoden. Daarmee sluit het planvoornemen aan op de structuurvisie van de gemeente Maasdriel.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente Maasdriel is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat in milieutechnisch opzicht geen belemmeringen bestaan voor het planvoornemen.
De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
De kenmerken van het project
Voor de situering wordt verwezen naar paragraaf 1.2. De omvang van het plangebied bedraagt in totaal ongeveer 1,6 hectare. Als gevolg van de bestemmingswijziging van tuincentrum naar wonen zijn er geen zaken aan de orde op het gebied van het productieproces, gebruikte stoffen en technologieën (en de daarvan afgeleide afvalproductie, gebruik van grondstoffen, verontreiniging, hinder en risico's. Het planvoornemen is aan te merken als een ruimtelijke georiënteerd project als bedoeld onder activiteit 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject). Als gevolg van het planvoornemen zal ter plaatse sprake zijn van een kwaliteitsverbetering aangezien de activiteiten van het thans aanwezige tuincentrum worden beëindigd in ruil voor de realisatie van woningbouw (1 bestaande woning en 2 nieuwe woningen). Hierdoor zal de verkeersaantrekkende werking nadrukkelijk afnemen. Gezien de solitaire ligging van het plangebied zal geen sprake zijn van mogelijke cumulatie0effecten met andere nabij gelegen projecten. In de directe omgeving zijn verder namelijk geen ontwikkelingen voorzien.
Plaats van het project
Het plangebied van het planvoornemen is gelegen in het buitengebied van de gemeente Maasdriel. De locatie maakt onderdeel uit van een open agrarisch gebied met aan de overzijde van de weg 't Heust een bosschage. Beschermende natuurgebieden zijn op relatief grote afstand gelegen (zie paragraaf 4.9.2). Zoals aangegeven is ter plaatse van het plangebied sprake van een kwaliteitsverbetering door de beëindiging van de activiteiten van het tuincentrum. Dit uit zich met name in de afname van de verkeersaantrekkende werking waardoor de effecten op de nabij gelegen bosschage positief zijn. Dit wordt nog eens versterkt door het wijzigingen van de parkeerplaats in weiland dan wel bos. Hierdoor wordt de functie van bosschage zelfs versterkt.
Kenmerken van de potentiële effecten
Als gevolg van het beëindigen van het tuincentrum neemt de verkeersaantrekkende werking ter plaatse af. dit heeft een positief effect op geluid, lucht en natuur. Door de bestemmingswijziging naar wonen (ter plaatse van het tuincentrum) en bos (ter plaatse van de parkeerplaats) wordt een nieuwe onomkeerbare situatie gerealiseerd met het planvoornemen. Er is hierdoor geen sprake van nadelige milieugevolgen maar juist van een kwaliteitsverbetering ter plaatsen, zowel voor de locatie zelf als de directe omgeving.
Conclusie
De herbestemming van de bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningbouwkavels betreft geen activiteit die voorkomt op lijst C of D. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Er is zelfs sprake van een kwaliteitsverbetering aangezien de bedrijfsactiviteiten van het voormalige tuincentrum zijn beëindigd Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Dit leidt automatisch ook tot de verplichting een m.e.r.-procedure te doorlopen, waarvan de passende beoordeling (of de conclusies ervan) onderdeel uitmaakt.
Ondermeer teneinde te beoordelen of sprake is van significante effecten, is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie voorts paragraaf 4.9, waaruit is gebleken dat nader onderzoek naar natuurwaarden niet nodig is). Daarnaast is in paragraaf 3.2.3 reeds verantwoord dat aangezien de beoogde plannen geen directe relatie hebben met de beschermde gebieden en gezien tussenliggende afstand tussen het plangebied en deze gebieden, negatieve effecten op het Natura 2000-gebied en de EHS als gevolg van de beoogde plannen zijn uit te sluiten.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat ook bij dit spoor geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 14112063, 20 maart 2015) uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn de volgende deellocaties onderzocht.
Deellocatie A: Tuincentrum
De toplaag van deze deellocatie is plaatselijk voorzien van een puinlaag met een dikte variërend tussen 40 cm en 60 cm. De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei en is bovendien plaatselijk matig tot sterk zandig. De bovengrond bestaat plaatselijk uit zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand en is bovendien plaatselijk zwak grindig en/of zwak humeus. In de diepere ondergrond komen eveneens plaatselijk zandlagen voor, bestaande uit matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak tot matig puin- en/of kolengruishoudend. Tevens komen plaatselijk volledige puinlagen voor.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, nikkel, lood, zink, PCB en/of PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium en/of kwik.
De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als 'onverdacht' dient te worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er, voor de bodem, géén reden voor een nader onderzoek. In verband met het aantreffen van een verhardingslaag bestaande uit gebroken puin op het achterterrein, wordt geadviseerd alhier een verkennend onderzoek naar de parameter asbest uit te voeren.
Deellocatie B: Parkeerterrein
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei en uit zwak zandige klei. Plaatse bestaat de boden uit zwak siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is bovendien plaatselijk zwak grindig en/of zwak humeus. In de bodem zijn diverse gradaties aan puin waargenomen. Plaatselijk zijn tussen de puinbijmengingen diverse asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen.
De verdachte bodemlaag is licht verontreinigd lood en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen. Voor deze deellocatie zijn in verband met het veelvuldig aantreffen van puin(bijmengingen) in de bodem, in overleg met de opdrachtgever, niet alle boringen en analyses verricht. Op basis van de huidige bevindingen kan vastgesteld worden dat de vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd.
In verband met het aantreffen van een verhardingslaag bestaande uit gebroken puin, het aantreffen van diverse gradaties aan puinbijmengingen alsmede het aantreffen van diverse asbestverdacht (plaat)materialen in de bodem, wordt geadviseerd alhier een verkennend onderzoek naar de parameter asbest uit te voeren.
Deellocatie C: Voormalige bovengrondse dieseltanks (2 maal 400 liter)
De toplaag (tot maximaal 0,4 m -mv) bestaat voornamelijk uit matig tot sterk zandige klei. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei. In de toplaag (tot maximaal 0,4 m -mv) zijn zwakke tot matige bijmengingen aan puin en kolengruis waargenomen. Over het gehele traject zijn geen oliewaterreacties waargenomen.
De verdachte bodemlaag is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater is gecombineerd met deellocatie A onderzocht en is licht verontreinigd met barium en kwik. De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. In verband met het aantreffen van puinbijmengingen in de bodem, adviseert Econsultancy alhier een verkennend onderzoek naar de parameter asbest uit te voeren.
Deellocatie D: Brandplaats
De toplaag van deze deellocatie is voorzien van een puinlaag met een dikte variërend tussen 15 cm en 60 cm. De onderliggende bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei en is bovendien plaatselijk matig zandig. De diepere ondergrond bestaat plaatselijk uit zwak siltig, zeer fijn zand. Plaatselijk is de bodem tevens zwak tot uiterst puinhoudend.
De verdachte bodemlaag is licht verontreinigd met nikkel. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. In verband met het aantreffen van een verhardingslaag bestaande uit gebroken puin, wordt geadviseerd alhier een verkennend onderzoek naar de parameter asbest uit te voeren.
Deellocatie E: Gebroken puinpad
De toplaag van deze deellocatie is voorzien van een puinlaag met een dikte variërend tussen 40 cm en 60 cm. De onderliggende bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei en is bovendien plaatselijk matig zandig.
In de verdachte bodemlaag zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is gecombineerd met deellocatie A onderzocht en is licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese, dat deze deellocatie als 'verdacht' dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, verworpen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. In verband met het aantreffen van een verhardingslaag bestaande uit gebroken puin, wordt geadviseerd alhier een verkennend onderzoek naar de parameter asbest uit te voeren.
Naar aanleiding van en op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is een nader asbestonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 15061499, 23 juli 2015) uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 7.
Dit onderzoek is uitgevoerd voor 3 deellocaties, te weten het achterterrein (circa 3.000 m2), puinverharding ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank (circa 70 m2) en het parkeerterrein (circa 1.300 m2).
Ten aanzien van de deellocatie 'achterterrein' wordt de totale in-situ omvang van de verontreiniging met asbest in puin ter plaatse van inspectiesleuf A01 geschat op circa circa 9 m3 (25 m2 x 0,35 m1). Daar de asbesthoudende puinlaag ter plaatse van inspectiesleuf A01 meer dan 50% bodemvreemd materiaal bevat, is de Wet bodembescherming niet van toepassing maar het Besluit asbestwegen milieubeheer.
Conform de Regeling nadere voorschriften asbestwegen milieubeheer is het verboden een asbestbevattende weg voorhanden te hebben welke niet is voorzien van een duurzame afscherming van het asbest. Hierbij dient de afscherming te bestaan uit: asfalt, klinkers of beton, waarbij deze afscherming in een goede staat verkeert. Tevens volstaat een laag zand, grond, puingranulaat of materiaal dat een vergelijkbare afscherming biedt, waarvan de dikte tenminste 0,2 m is. Dit is ter plaatse van inspectiesleuf A01 niet het geval, maar omdat de bestemming ter plaatse agrarisch blijft vormt deze verharding geen directe belemmering voor het gebruik van de gronden. Tevens wordt geadviseerd een eventuele verwijdering van, of het aanbrengen van een afdeklaag op, deze asbesthoudende puinlagen vooraf middels een Plan van aanpak te melden bij de gemeente Maasdriel.
Ter plaatse van de deellocatie van de 'puinverharding bij de voormalige bovengrondse dieseltank' zijn in de verdachte puinlaag zowel zintuiglijk (fractie: > 16 mm) als analytisch (fractie: < 16 mm) géén asbestverdachte/asbesthoudende materialen geconstateerd.
Voor de deellocatie 'parkeerterrein' is uit nadere informatie van de provincie Gelderland over de ontstaansgeschiedenis gebleken dat het parkeerterrein is gelegen op de voormalige afvalstortplaats "Het Heust". Ter plaatse van deze afvalstortlocatie is géén (deugdelijke) afdeklaag aanwezig. Econsultancy adviseert om ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van de stortplaats, een hergebruiksplan op te stellen. Het hergebruiksplan dient te worden opgesteld in samenspraak met de provincie Gelderland.
De gemeente heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de wijziging van de bestemming ter plaatse van het parkeerterrein naar bos/weiland.
Indien grond afgevoerd wordt van de locatie, dient rekening gehouden te worden met de gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond. Conform het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit mag de grond slechts onder voorwaarden buiten de locatie worden hergebruikt. Vooralsnog wordt de vrijkomende grond binnen het plangebied hergebruikt voor de aanleg van de noodzakelijke geluidswal (zie paragraaf 4.3.2)
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft.
Het planvoornemen maakt geluidsgevoelige objecten (woningen) mogelijk binnen de onderzoekszone van de aangrenzende wegen Heust en Bernseweg (geluidsbron). In dit kader heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 14112066, 24 februari 2015) plaatsgevonden. In dit onderzoek worden de volgende conclusies getrokken.
De onderzoekslocatie bevindt zich binnen de akoestische aandachtsgebieden van de Bernseweg en ‘t Heust. De wegen zijn in het buitenstedelijk gebied gelegen. De wegen hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 250 meter. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (Wgh, art. 76).
De bestemming is eveneens in een buitenstedelijk gebied gelegen. Voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde (de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting) 48 dB (Wgh, art. 82 lid 1). Indien de geluidsbelasting op de gevels van de vervangende nieuwbouwwoning uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Maasdriel) tot 53 dB (Wgh, art. 83 lid 1).
Woning ’t Heust 49a is een reeds bestaande (bedrijfs)woning. In het bestemmingsplan verandert de bestemming van het gebouw van bedrijfswoning naar woondoeleinden. In het kader van de Wet geluidhinder hoofdstuk wegverkeerslawaai, verandert er niets in de geluidsgevoeligheid van het gebouw. Derhalve is de woning niet in dit akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai opgenomen, daar hier sprake is van een bestaande situatie.
De verkeersgegevens zijn verstrekt door de Omgevingsdienst Rivierenland en zijn gebaseerd op het Regionale verkeers- en geluidsmodel. De verkeersgegevens hebben betrekking op het jaar 2025. De berekeningen zijn verricht aan de hand van de Standaard reken- en meetvoorschrift, geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2.60. Uit de berekeningen ten gevolge van de Bernseweg blijkt, dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de beide woningen wordt overschreden. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting van 53 dB wordt op de woning ’t Heust 49 overschreden op de zijgevel zuid. Uit de berekeningen ten gevolge van ‘t Heust blijkt, dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB op alleen van de voorgevel van de woning ’t Heust 49b wordt overschreden.
Daar er overschrijdingen zijn geconstateerd is er een maatregelenstudie voor de Bernseweg verricht. Hieruit komt naar voren dat een afscherming in de vorm van een grondwal met een lengte van 65 meter en een hoogte van 3 meter (mede in relatie tot kosten, grondgebruik en landschappelijke inpassing) noodzakelijk en acceptabel is. Zelfs met deze maatregel blijven er overschrijdingen van de wettelijke voorkeursgrenswaarde bestaan. Dit kan worden opgelost door de (eventuele) tweede verdieping van de zijgevel zuid van de woning ’t Heust 49 als ‘doof’ uit te voeren.
Situering geluidwal
Deze wal dient planologisch-juridisch vastgelegd te worden in de regels en op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. Verder dient er een hogere grenswaardenprocedure doorlopen te worden. Deze dient vooraf of gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage te liggen. Ten behoeve van ’t Heust is ook een maatregelenstudie verricht. Hieruit blijkt dat er om financiële, verkeerskundige en landschappelijke redenen geen maatregelen getroffen kunnen worden. Ook voor ten gevolge van deze weg dienen hogere waarden aangevraagd te worden.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien drie woningen worden bestemd, waarvan één bestaande woning. Daarmee is sprake van een toename van 2 woningen. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied daarmee geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Op basis van de risicokaart voor Gelderland zijn de risicobronnen onderzocht.
Uitsnede risicokaart bij plangebied
Risicovolle inrichtingen
In en direct rond het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die zijn opgenomen in de lijst met risicovolle bedrijven in de gemeente Maasdriel en die van invloed kunnen zijn op het plangebied. De dichtstbijzijnde risicobron, opslag van gevaarlijke stoffen bij Albastine in Ammerzoden, ligt op ruim 540 meter van het plangebied. Zowel de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) als het invloedsgebied van het groepsrisico is 20 meter.
Transportassen
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn er geen rail- en/of wegtransportroutes aanwezig die voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn aangewezen.
Buisleidingen
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen.
Conclusie
De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet door het planvoornemen. Er treedt mogelijk zelfs een verbetering op, omdat door de beëindiging van het tuincentrum ter plaatse naar verwachting minder personen zullen verblijven dan in de nieuwe situatie bij 3 woningen. Onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort en soort inrichting aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden.
Het planvoornemen betreft het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwbouwwoningen in ruil voor het saneren van het tuincentrum ter plaatse. Hiermee ontstaan aan de Heust drie woningen die aangemerkt moeten worden als milieugevoelige functie.
Binnen het plangebied is een tuincentrum gevestigd. Voor tuincentra geldt een (indicatieve) richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Dit tuincentrum wordt echter gesaneerd en de bestemming wordt omgezet naar 'Wonen'. Daarmee vervalt de bedrijfsfunctie ter plaatse. Voor de omgeving leidt dit tot een verbetering van de situatie, mede doordat de publieksaantrekkende werking van het tuincentrum daarmee ook verdwijnt.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere bedrijven. Zo is aan de Onderwaard 10, 275 meter ten westen van het plangebied, een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Voor glastuinbedrijven geldt een indicatieve richtafstand van 30 meter op basis van geluid. Deze richtafstand wordt ruimschoots gehaald.
Aan de Heust 41, ten zuiden van het plangebied, is een melkveehouderij gelegen. Voor het houden van rundvee wordt een indicatieve richtafstand van 100 meter gehanteerd op basis van het aspect geur. Het plangebied ligt op 170 meter van de melkveehouderij, derhalve wordt aan de richtafstand voldaan. Aan de Heust 51a, ten noorden van het plangebied, is eveneens een melkveehouderij gelegen. Gezien de afstand van 200 meter wordt voldaan aan de richtafstand.
Aan de Bernseweg 17 is een intensieve veehouderij (varkenshouderij) gevestigd, op ruim 250 meter van het plangebied. Voor een intensieve veehouderij wordt de milieubelasting ook voornamelijk bepaald op basis van geurhinder. Voor het fokken en houden van varkens geldt een indicatieve richtafstand van 200 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Voor veehouderijen geldt afhankelijk van de grote eveneens de Wet geurhinder of het Activiteitenbesluit milieubeheer (niet-vergunningsplichtige bedrijven). In paragraaf 4.7 wordt dan ook nader ingegaan op het aspect geur.
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering kent het planvoornemen geen belemmeringen. Tevens vormen de woningen in het plangebied geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).
Van industriële geurhinder is geen sprake. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen die geurhinder tot gevolg hebben. De dichtst bij gelegen bedrijven bevinden zich op het bedrijventerrein in Ammerzoden (op een afstand van 370 m of meer). Op kortere afstand van dit bedrijventerrein zijn diverse bestaande burgerwoningen gelegen, die het ontstaan van geurhinder bij bedrijven op dit bedrijventerrein feitelijk onmogelijk maken.
In de nabijheid van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gelegen. De dichtstbijzijnde agrarisch bedrijven (Heust 41 en 51a) zijn gelegen op respectievelijk circa 170 meter en circa 200 meter van het plangebied. Dit betreffen allebei een melkveehouderij. Voor melkveehouderijen zijn op grond van de wet geen geuremissies vastgesteld. Hiervoor geldt dan ook een vaste afstand tot geurgevoelige objecten. Voor gevallen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, zoals in onderhavige situatie, geldt een vaste afstand van 50 meter. Aan deze vaste afstand wordt voldaan. Tevens zijn er reeds bestaande woningen op kortere afstand gelegen. Voor het agrarische bedrijf aan Heust 41 betreft dit de woningen Heust 43, 45 en 47, welke gelegen zijn tussen het agrarische bedrijf en het plangebied. Voor het agrarische bedrijf aan Heust 51a betreft dit de woning Heust 51. De nieuwe woningen vormen daarmee geen belemmering voor de betreffende agrarische bedrijven. Aangezien reeds woningen op kortere afstand zijn gelegen dan wel direct grenzen aan het agrarische bedrijf moet het woon- en leefklimaat voor deze woningen ook gewaarborgd worden. Aangezien de nieuwe woningen op grotere afstand zijn gelegen kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Op meer dan 250 meter is een intensieve veehouderij gevestigd (Bernseweg 17). Dit betreft een varkenshouderij. Uit de geurverordening van de gemeente Maasdriel, vastgesteld door de raad op 16 december 2010 en in werking getreden op 3 maart 2011, volgt dat ter plaatse van het plangebied een geurnorm geldt van 8 OUE/m3 geldt. Op grond van de berekening van de achtergrondbelasting in het kader van de gebiedsvisie en geurverordening blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met achtergrondbelasting van 1,5 - 3,5 OUE/m3. Dit komt overeen met een goed woon- en leefklimaat. Dit respondeert met een voorgrondbelasting van individuele bedrijven op het plangebied van 0,7 – 1,8 OUE/m3. Daarmee blijft de geurbelasting binnen de maximale geurnorm voor het landelijk gebied. De geurverordening is welliswaar uit 2010/2011 maar is wel actueel en is representatief voor onderhavige situatie.
Daarnaast zijn er reeds bestaande woningen op kortere afstand gelegen. Het betreffen de woningen Bernseweg 42 en 44. Ook hiervoor geldt dat de nieuwe wonignen daarmee geen belemmering vormen voor de intensieve veehouderij. Voor deze bestaande woningen moet eveneens sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Ook hiervoor geldt dat de nieuwe woningen op grotere afstand zijn gelegen en daarmee het woon- en leefklimaat voor deze nieuwe woningen wordt gewaarborgd.
Vanuit het aspect geurhinder zijn er dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen. Omliggende bedrijven worden door de afstand en andere woningen op kortere afstand niet in hun bedrijfsontwikkeling beperkt. Een goed woon- en leefklimaat kan ter plaatse van plangebied gegarandeerd worden.
In of nabij het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, ´Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek’, bevindt zich op circa 6,8 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie (zie tevens paragraaf 3.2.3). Het plangebied is tevens niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Beschermd Natuurmonument.
Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 6,8 km) tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek) en de aard van de plannen in vergelijking met de huidige situatie, niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht.
(Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied maakt geen deel uit van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur, tegenwoordig Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de directe nabijheid van een gebied behorend tot de (P)EHS. Het meest nabijgelegen (P)EHS-onderdeel bevindt zich circa 500 meter ten zuid(oost)en van het plangebied. Het betreft een bosperceel.
Gezien de ligging van de EHS / GNN op tenminste ± 500 meter tezamen met de aard van de ingreep is een negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS / GNN niet aan de orde.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Ten behoeve van het planvoornemen is een quickscan flora en fauna (Econsultancy, rapportnummer 14112065, 19 juni 2015) uitgevoerd. Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijzigingen van het bestemmingsplan uitvoerbaar zijn. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door verwijdering van het groen uit te voeren buiten het broedseizoen. Verder dient ten aanzien van mogelijk aanwezige algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën en vissen de algemene zorgplicht in acht te worden genomen en mogen eventueel in het vijvertje aanwezige uitheemse vissen, zoals goudvissen, niet in open wateren, zoals de naastgelegen sloten, worden uitgezet.
De bomen aan de zuidzijde betreffen een potentiële vliegroute voor vleermuizen. Overtreding van de Flora- en faunawet is op voorhand te voorkomen door de bomen hun aaneengesloten karakter te laten behouden en de verlichting niet toe te laten nemen. Indien overtreding niet op voorhand is te voorkomen dient tijdig duidelijk te zijn of een vliegroute van vleermuizen aanwezig is en voor welke soorten en aantallen. De mogelijk aanwezige functie(s) van de betreffende beschermde soorten vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing kan het planvoornemen worden uitgevoerd.
Indien eventueel toch besloten wordt om de bestaande bedrijfswoning te vervangen voor nieuwbouw dan dient voor aanvang van de sloop van de bedrijfswoning met bijgebouw, tijdig duidelijk te zijn of hier nestlocaties van de huismus of verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Door het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing kan de eventuele sloop dan gewoon worden uitgevoerd.
Met betrekking tot beschermde gebieden worden, gezien de afstand tot deze gebieden en de aard van de plannen in vergelijking met de huidige situatie, geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van het beoogde bestemmingplan.
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Teneinde de archeologische verwachting in beeld te brengen is er een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en verkennend booronderzoek: Econsultancy, rapportnummer 40112064, 16 juni 2015) uitgevoerd.
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de ligging ter plaatse van en nabij de beddinggordels van Hedel - Wordragen en de Maas verhoogde de kans daarop. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend fase uitgevoerd.
De aangetroffen bodemopbouw komt overeen met de verwachtingen. In het oostelijke deel van het plangebied is sprake van oeverafzettingen van de Maas op komafzettingen en veen. In het westelijke deel van het plangebied is sprake van een dunne laag distale oeverafzettingen van de Maas, met daaronder komklei. Onder de komklei liggen oever- en beddingafzettingen van de Hedel - Wordragen stroomgordel.
Op basis van de aangetroffen bodemopbouw en archeologische indicatoren, blijft de middelhoge verwachting voor de periode Romeinse tijd - Nieuwe tijd behouden voor het oostelijke deel van het plangebied. Deze resten worden direct onder de (sub)recent verstoorde toplaag verwacht. De kans op aanwezigheid van oudere resten is laag.
Voor het westelijke deel gold op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting voor archeologische resten uit de periode Bronstijd - Middeleeuwen in de oeverafzettingen van de Hedel - Wordragen stoormgordel. Deze is aangetroffen vanaf 1,25 m -mv. In deze afzettingen is geen cultuurlaag aangetroffen, waardoor de verwachting bijgesteld kan worden tot een middelhoge verwachting.
Advieskaart archeologie
Vanwege het behoud van een middelhoge verwachting wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren. Ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied, waar de archeologische waarden direct onder de recent verstoorde toplaag worden verwacht, dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm -mv (zie figuur 12). Geadviseerd wordt om dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend booronderzoek, waarbij de boringen worden gezet met een Edelmanboor (diameter 12 cm) in een verspringend boorgrid van 17 x 20 m. Het opgeboorde materiaal dient verbrokkeld of versneden te worden om het te doorzoeken op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.
In het westelijke deel van het plangebied worden de archeologische resten verwacht in de afzettingen van de Hedel - Wordragen stroomgordel. Geadviseerd wordt om hier geen bodemingrepen dieper dan 1 m -mv uit te voeren. Indien toch diepere bodemingrepen plaats gaan vinden wordt geadviseerd om ook hier een karterend booronderzoek uit te voeren. Ook hier dient het onderzoek uitgevoerd te worden met een Edelmanboor (diameter 12 cm) in een erspringend boorgrid van 17 x 20 m. Het opgeboorde materiaal dient verbrokkeld of versneden te worden om het te doorzoeken op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.
Bovenstaand advies vormde het selectieadvies. De rapportage is beoordeeld en goedgekeurd door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Rivierenland, namens de gemeente Maasdriel), die op basis hiervan een selectiebesluit neemt.
Door de Omgevingsdienst Rivierenland is aangegeven dat het uitgevoerde archeologische onderzoek heeft aangetoond dat de huidige opstellen en met name het tuincentrum voor enige verstoring in de bovenlaag (tot circa 40 cm) heeft gezorgd (oostelijk deel plangebied). In slechts één van de zes boringen heeft dit daadwerkelijk enkele indicatoren opgeleverd, zij het geen goed dateerbaar materiaal. Bovendien zaten ze in het niveau direct onder de verstoorde laag (boring 4). Het zou hier om vermenging van de bovenlaag kunnen gaan.
Deze constatering, gevoegd bij het feit dat het bureauonderzoek en eerdere archeologische onderzoeken op/in de buitenoever van de Afgedamde Maas geen of gen behoudenswaardige resten tevoorschijn zijn gekomen doet de omgevingsdienst concluderen dat de kans uiterst gering is dat een behoudenswaardige (intacte) vindplaats aanwezig is. Vooralsnog is hooguit de directe omgeving van boring 4 'verdacht', oftewel het meest oostelijk deel van het plangebied.
Resumerend zijn de indicatoren onvoldoende reden om aanvullend onderzoek voor dit deel van he plangebied verlangen. Het oostelijk deel van het plangebied kan vrijgegeven worden voor verdere ontwikkeling.
Het bureauonderzoek geeft voor het westelijk deel van het plangebied aan dat beneden 1 meter van het huidige maaiveld een karterend booronderzoek noodzakelijk is om eventuele (prehistorische) archeologische vindplaatsen op de oever van de fossiele stroomgrordel Hedel - wordragen aan te toenemen. De uitgevoerde boringen geven nu geen uitsluitsel over eventuele aanwezige resten. (Intacte) vindplaatsen kunnen voorkomen van een diepte van 1,25 m -mv. Om te voorkomen dat ze schade ondervinden wordt een marge van 25 cm aangehouden. Dit verklaart ook de gewenste diepte van het vervolgonderzoek.
Om eventueel toekomstig onderzoek mogelijk te maken is opname van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor het westelijk deel van het plangebied een voorwaarde.Bij ingrepen die binnen deze dubbelbestemming plaatsvinden en dieper reiken dan 1 meter onder het huidig maaiveld is een karterend booronderzoek nodig.
Bovenstaande is nog eens bevestigd door de Omgevingsdienst Rivierenland (brief met kenmerk 021441731, 26 juni 2015).
De provinciale kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' geeft ondermeer de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving aan. Te zien is dat het plangebied is aangeduid als een historisch geografisch vlak (Rivierengebied). Verder is het gebied ter plaatse van het plangebied aangeduid als 'Rivierenlandschap van Rijn en Maas' en is het gelegen in een gebied met oude ontginningen op afwisselend nat-droge stroomruggen. In het plangebied of de directe omgeving daarvan zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. De Heust vormt een historische lijn in het landschap en het gebied ten westen van het voormalige tuincentrum heeft een historisch-geografische waarde. Dit gedeelte, dat als parkeerterrein werd gebruikt, is een onderdeel van de bijzondere rondlopende vorm van de Maas die hier verland is. Deze is nu door de Meersloot en de strook met bos en weide gebied in het landschap terug te vinden.
Het planvoornemen gaat niet uit van ontwikkelingen die het karakter van het historisch geografische vlak, de oude ontginningen, het rivierlandschap of de historische lijn aantasten. Derhalve komen er geen cultuurhistorische elementen in het geding. Het is juist de bedoeling op de het voormalige parkeerterrein in te richten als weiland of bos, zodat het bos en weide gebied ter plaatse versterkt wordt. De bebouwing van het tuincentrum, welke gesloopt wordt, heeft geen cultuurhistorische waarde dan wel is niet beeldbepalend.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bouw van 2 nieuwe woningen en het herbestemmen van een voormalige bedrijfswoning. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Er is zelfs sprake van een kwaliteitsverbetering aangezien de bedrijfsactiviteiten van het voormalige tuincentrum zijn beëindigd Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Op de leggerkaart van het waterschap Rivierenland zijn de binnen het waterschap gelegen watergangen weergegeven, zie de uitsnede van de legger hierna. Te zien is dat rondom het plangebied verschillende typen watergangen zijn gelegen.
Legger waterschap ter hoogte van plangebied
De watergangen zijn onderverdeeld in drie categorieën:
Met het planvoornemen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van deze watergangen. Er vinden geen ingrepen plaats in deze watergangen, de bestaande situatie blijft gehandhaafd. Tevens blijft het beheer van deze watergangen ongewijzigd en daarmee in voldoende mate gewaarborgd.
Met het planvoornemen wordt circa 6.337 m2 aan gebouwen en terreinverhardingen verwijderd. De bestaande woning met bijgebouw op het perceel blijft gehandhaafd. Hieraan worden twee nieuwbouwwoningen met bijbehorende bebouwingsmogelijkheden toegevoegd. Het verhard oppervlak door bebouwing en terreinverharding zal in de toekomstige situatie circa 2.100 m2 (zijnde gemiddeld 700 m2 per woning bestaande uit 300 m2 woning, 100 m2 bijgebouwen en 300 m2 verharding) beslaan. Daarmee is sprake van een forse afname van verhard oppervlak binnen het plangebied.
Hydrologisch neutraal bouwen
Waterschap Rivierenland heeft als uitgangspunt dat nieuwe ontwikkelingen ‘hydrologisch neutraal’ uitgevoerd moeten worden. Hemelwater, dat valt op daken en verhardingen, mogen niet versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij een toename van het verhard oppervlak is compensatie aan water vereist, zodat het oppervlaktewatersysteem na het gereedkomen van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien.
Met het planvoornemen is sprake van een forse afname van verhard oppervlak. Daarmee is voor dit plan op grond van het beleid van het waterschap geen compensatie aan water vereist.
Riolering/waterkwaliteit
Conform de Leidraad Rioleringen en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
De (nieuwe) woningen worden voorzien van een gescheiden rioolsysteem, zodat in de toekomst op een nog te realiseren gescheiden rioolstelsel aangesloten kan worden.
Uit waterkwaliteitsoverwegingen zijn uitlogende (bouw)materialen (zinken dakgoten en loodslabben) niet gewenst.
Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.
Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (plankaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing dan wel motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.
Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.
De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De regels bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke (dubbel)bestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.
Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.
De totale vigerende bestemming van het voormalige tuincentrum inclusief parkeerterrein wordt omgezet in respectievelijk de bestemmingen:
Dit om te voorkomen dat een restant van deze vigerende bestemming intact blijft.
In de navolgende subparagrafen wordt kort de opzet van deze bestemmingen toegelicht.
In aansluiting op de bestemming van het aangrenzende agrarisch gebied zijn de gronden in het westelijk deel van het plangebied bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden'. Het betreft het resterende deel, dat geen onderdeel uitmaakt van de 3 woonkavels. Deze gronden zijn onder meer bedoeld voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik, het behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen, zoals bosjes, meidoornhagen, houtwallen en struwelen en het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Tevens is aan deze gronden de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - karakteristieke verkaveling' toegekend, bedoeld voor het behoud en herstel van de verkaveling van kromme akkers die het agrarisch gebied ter plaatse kenmerken.
Ter plaatse mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ten dienste staan van deze bestemming.
Aan de gronden van het voormalige parkeerterrein ten oosten van de Heust is de bestemming 'Bos' toegekend. Daarmee wordt aangesloten op de bestemming van de aangrenzende gronden. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouden van het bos en de ecologische, aardkundige en landschappelijke waarden van het gebied. Tevens wordt ook agrarisch grondgebruik toegestaan ten behoeve van de eventuele inrichting van een weiland. Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de aangrenzende en voor 'Wonen' bestemde gronden. Tevens is buiten de in de bestemming 'Wonen' opgenomen aanduiding 'bijgebouwen' een gebouw van maximaal 15 m2 toegestaan voor bijvoorbeeld een schuilgegelegenheid of kas.
Op het zuidelijke woonperceel, grenzend aan de Bernseweg is een aanduiding 'groen' opgenomen ten behoeve van een landschappelijke inpassing van het plangebied. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan.
Deze bestemming is toegekend aan de twee nieuwe woonkavels en de bestaande woning. Daarbij is door middel van een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw dient te worden opgericht. Per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan. Daarbij is de specifiek bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. De woningen mogen een maximale inhoud van 600 m3 hebben. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 meter en 9 meter.
Bijbehorende bouwwerken (aan-, uit- en bijgebouwen) zijn daarnaast ook mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', tot een maximum oppervlak van 100 m2. T
Het gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is onder voorwaarden direct toegestaan. Ten behoeve van het gebruik voor aan huis verbonden bedrijvigheid is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Op het zuidelijke woonperceel, grenzend aan de Bernseweg is een aanduiding 'groen' opgenomen ten behoeve van een landschappelijke inpassing van het plangebied. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan.
Aan het planvoornemen om het voormalige tuincentrum te amoveren en ter plaatse drie woningen planologisch en juridisch te regelen zijn uitsluitend kosten voor het in behandeling nemen van het plan verbonden. De wijziging betreft een particulier initiatief. De kosten voor de amovering en herontwikkeling komen voor kosten van de initiatiefnemer. De met de daadwerkelijke realisatie gepaarde kosten worden dan ook gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor bijkomende kosten, zoals voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Maasdriel zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten waarmee wordt vastgelegd dat de kosten voor de realisatie van het planvoornemen en eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemers komen. Hiermee zijn de kosten anderzins verzekerd en is de grondexploitatiewet niet van toepassing.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Ten behoeve van het planvoornemen wordt door middel van een planschaderisicoanalyse inzicht gegeven in eventuele planschade die uit het bestemmingsplan kan voortvloeien.
p.m. de planschaderisicoanalyse wordt op dit moment uitgevoerd (deze wordt uitgevoerd als het nieuwe planologische regime vast staat als ontwerp)
Het planvoornemen voorziet in de amovering van het tuincentrum, de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning en de realisatie van twee nieuwe woningen op het perceel Heust 49 te Well, in de gemeente Maasdriel.
Gezien het feit dat het planvoornemen een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt ten opzichte van de huidige situatie doordat ontsierende bedrijfsbebouwing en een publieksaantrekkende functie verdwijnt, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Hiervoor wordt het bestemmingsplan op de gebruikelijke wijze gepubliceerd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen, voordat de raad het bestemmingsplan uiteindelijk vaststeld al dan niet rekening houdende met de ingediende zienswijzen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 maart 2017, gedurende zes weken, tot en met 26 april 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 14 september 2017.