Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied herziening 2014, Achterdijk 57
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0263.BP1095-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2014, Achterdijk 57 met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1095-VG01 van de gemeente Maasdriel;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van±
  • het telen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en-of
  • het houden van dieren
met dien verstande dat maneges, kennels en dierenasiels niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt;
 
1.6 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bedrijfswoning
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
 
1.9 bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bijgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel dat door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt;
 
1.13 boerengolf
boerengolf is een vorm van buitensport die gespeeld wordt in het polderlandschap en wordt aangemerkt als een vorm van extensieve recreatie
 
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.21 dierenasiel
een niet-agrarisch bedrijf, dat is gericht op het tijdelijk opvangen en verzorgen van dieren om deze vervolgens weer te herplaatsen bij een derde, waaronder mede begrepen wordt het terugplaatsen bij degene die het dier tijdelijk heeft afgestaan;
 
1.22 evenement
elk voor het publiek toegankelijke verdichting van vermaak die in tijd is begrensd en herhaaldelijk terugkeert;
 
1.23 extensieve recreatie
recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Bijvoorbeeld wandelen, fietsen en natuurkamperen en er zijn weinig of geen gebouwen nodig.
 
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.25 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat zijn hoofdinkomen haalt uit het houden van melk- of zoogkoeien, en/of het telen in de open grond van akkerbouwgewassen, tuinbouwgewassen of fruit;
 
1.26 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.27 houtopstand
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken voor zover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels en erfbeplantingen;
 
1.28 kampeermiddel
  • tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover de bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.29 kas
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten;
 
1.30 kennel
een niet-agrarisch bedrijf, dat is gericht op het fokken, verzorgen en verhandelen van handen en/of katten;
 
1.31 lawaaisport
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingsgeluid wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hieronder niet begrepen;
 
1.32 nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit plan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;
 
1.33 ondersteunende horeca
het consumeren van betaalde (kleine) etenswaren en/of dranken in een inrichting die geen hoofdbestemming horeca heeft;
 
1.34 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.35 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
1.36 peil
  • bij gebouwen in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde hoogte van de grond op het punt waar deze direct grenst aan de gevel welke is gericht naar de weg;
  • bij gebouwen niet gelegen in geaccidenteerd terrein: vanaf de kruin van de weg waaraan het bouwperceel gelegen is;
  • bij andere bouwwerken: vanaf de laagste hoogte van de aan het ander bouwwerk aansluitende grond;
1.37 recreatief medegebruik
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
 
1.38 rondleiding
een informatieve route door een inrichting en een vorm van extensieve recreatie
 
1.39 seksinrichting
een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig:
  •  voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of
  • verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van erotische aard plaatsheeft, en/of
  • tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht;
1.40 vergadering
bijeenkomst, bij elkaar komen om ergens over te praten, een niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf
 
1.41 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, die in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden gebouwd.
 
1.42 workshop
bijeenkomsten in werkgroepen, een niet-agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.2 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik met dien verstande dat:
    1. per bouwvlak één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. uitsluitend een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. extensieve recreatie, zoals boerengolf en rondleidingen door het bedrijf;
  3. niet agrarische nevenactiviteiten, zoals workshops en vergaderen;
  4. ondersteunende horeca voor de opvang van gasten van de activiteiten, genoemd onder b en c, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – recreatie en bijeenkomsten’;
  5. ondersteunende parkeervoorzieningen voor de opvang van gasten van de activiteiten, genoemd onder b en c, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – recreatie en bijeenkomsten’;
  6. één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf;
  7. het behoud en het herstel van de openheid;
  8. behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen;
  9. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
  10. bescherming van ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  11. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden;
  12. waterstaatkundige doeleinden;
  13. paden en landwegen;
  14. perceelsontsluitingen;
  15. verkeersvoorzieningen;
  16. voorzieningen van openbaar nut;
  17. waterberging, in de directe nabijheid van de aanduiding "watergang".
een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, met dien verstande dat ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik uitsluitend beperkte recreatieve voorzieningen zijn toegestaan, zoals picknicktafels, bankjes, bewegwijzering, e.d..
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Verbodsbepaling
Opslag van propaan (propaantank) en/of andere gevaarlijke stoffen is verboden.
 
3.2.2 Toegestane bouwwerken
Op en in de gronden als bedoeld in 3.1 mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
 
3.2.3 Bedrijfsgebouwen
Bedrijfsgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat buiten het bouwvlak alleen de bestaande bedrijfsgebouwen zijn toegestaan;
  2. goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 6,5 m respectievelijk 11 m;
  3. oppervlakte van kassen ten behoeve van (klein)fruitteelt, bollenteelt en (zaad)veredeling bedraagt maximaal 1.000 m²;
  4. de afstand van kassen tot woning(en) van derden bedraagt minimaal 50 m.
  5. oppervlakte van gebouwen ter behoeve van extensieve recreatie en niet agrarische nevenactiviteiten met ondersteunende horeca bedraagt maximaal 400 m²;
3.2.4 Bedrijfswoning
Bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 6,5 m respectievelijk 9 m;
  3. inhoud bedraagt maximaal 750 m³.
3.2.5 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning
Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 3,5 m respectievelijk 6,5 m;
  3. oppervlakte bedraagt maximaal 50 m².
3.2.6 Gebouwen van openbaar nut, zoals trafo’s abri’s, schakelstations meet- en regelstations
Gebouwen voor openbaar nut voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. goot- en bouwhoogte maximaal 2,7 m respectievelijk 3,5 m;
  2. oppervlakte maximaal 15 m².
3.2.7 Andere bouwwerken
Andere bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. sleufsilo’s, mestopslagplaatsen, hooibergen en voedersilo’s zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan
  2. bouwhoogte andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt maximaal:
    1. sleufsilo’s en mestopslagplaatsen: 6 m;
    2. hooibergen en voedersilo’s: 20 m;
    3. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 1m.
  3. bouwhoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijken voor melkstallen, materialenbergingen en schuilgelegenheden
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van melkstallen, materialenbergingen en schuilgelegenheden buiten het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. het is redelijkerwijs niet mogelijk deze voorzieningen binnen het bouwvlak op te richten;
  2. er moet sprake zijn van een in bedrijf zijnd agrarisch bedrijf;
  3. de bouw is noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  5. de oppervlakte voor deze voorzieningen mag per agrarisch bedrijf niet meer bedragen dan 75 m²;
  6. er bindt geen onevenredige aantasting van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden plaats;
  7. er mag geen aantasting van de waterhuishoudkundige situatie optreden met betrekking tot de waterkwantiteit en –kwaliteit; evenmin mag de regionale wateropgave belemmerd worden. Hiertoe dient het betrokken waterschap gehoord te worden.
3.3.2 Afwijken oppervlakte kassen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2 onder c ten behoeve van de vergroting van de maximale oppervlakte aan de kassen tot maximaal 1.500 m², mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  2. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast.
3.3.3 Afwijken grotere goothoogte
bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2b teneinde de goothoogte van bedrijfsgebouwen te verhogen tot maximaal 9 meter, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan;
  1. de verhoging is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
  2. de architectonische waarden moeten behouden blijven;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
3.3.4 Afwijken afstand van kassen tot woning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder d voor het verminderen van de afstand van kassen tot woningen van derden tot minimaal 10 m, mits voldoende waarborgen aanwezig zijn dat er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefklimaat.
 
3.3.5 Afwijken sleufsilo’s en mestopslagplaatsen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.6 onder a voor het bouwen van sleufsilo’s en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. het is redelijkerwijs niet mogelijk deze voorzieningen binnen het bouwvlak op te richten;
  2. deze voorziening is noodzakelijk in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  3. de goothoogte van sleufsilo’s en mestopslagen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. de oppervlakte van de mestopslag mag niet meer bedragen dan 750 m² per agrarisch bedrijf;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden plaats.
3.3.6 Afwijken bouwhoogte overige bouwwerken
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.6 onder c sub 3 en artikel 3.2.6 onder d voor het verhogen van de bouwhoogte van overige bouwwerken tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan;
  1. het betreft bouwwerken van beperkte omvang;
  2. de bouwwerken hebben geen invloed op de openheid en beleving van de directe omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval begrepen:
  1. het gebruik van gronden als volkstuin;
  2. het beoefenen van lawaaisporten;
  3. detailhandel;
  4. het agrarisch gebruik van gronden waarop zich waardevolle landschapselementen bevinden;
  5. het gebruik van gronden en opstallen voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
  6. het gebruik van gronden en opstallen voor het geplaatst houden van kampeermiddelen, behoudens kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
    1. slechts kampeermiddelen met een niet-permanent karakter zijn toegestaan (tenten, toercaravans e.d.);
    2. maximaal 10 kampeermiddelen zijn toegestaan uitsluitend in de periode tussen 15 maart en 31 oktober;
    3. de kampeermiddelen mogen worden geplaatst op het agrarisch bouwperceel en binnen een afstand van maximaal 50 meter gerekend vanaf de grens van het agrarisch bouwblok waarbij de kampeermiddelen horen;
    4. bij het plaatsen van de kampeermiddelen dient een afstand van ten minste 10 m tot een – als zodanig bestemde – verharde weg in acht te worden genomen;
  7. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  8. het gebruik van gronden buiten de agrarische bouwpercelen voor paardenbakken.
  9. het huisvesten van meer dan 199 stuks melkvee binnen de inrichting;
  10. het huisvesten van meer dan 139 stuks jongvee binnen de inrichting;
3.4.2 Gebruiksregels (niet-)agrarische nevenactiviteiten
  1. er mogen zich maximaal 120 bezoekers tegelijkertijd ter behoeve van de extensieve recreatie en niet- agrarische nevenactiviteiten op het perceel bevinden;
  2. extensieve recreatie- en niet- agrarische nevenactiviteiten mogen uitsluitend geopend zijn op tijden die gelden in de algemene plaatselijke verordening (APV).
3.4.3 Gebruiksregels ondersteunende horeca
Voor de ondersteunende horeca gelden de volgende gebruiksregels:
  1. de horeca-activiteit vindt uitsluitend plaats in samenhang met en ondersteunend aan de hoofdactiviteiten;
  2. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
  3. de toegang tot de horeca-activiteiten is gelijk aan de toegang van de hoofdactiviteit;
  4. er is in het pand een (vrij toegankelijke) sanitaire ruimte aanwezig;
  5. er mag voor de horeca-activiteit geen reclame worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van uithangborden, menukaarten voor het raam, ‘sandwichborden’ op straat, in de media’
  6. de ondersteunende horeca-activiteiten zijn tijdens de openingstijden openbaar toegankelijk voor bezoekers van de (niet-) agrarische nevenactiviteiten;
  7. verhuur aan derden tijdens en buiten openingstijden voor al dan niet besloten feesten en partijen is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijken nevenactiviteiten
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 3.1 teneinde niet- agrarische nevenactiviteiten toe te staan, miets aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. er vindt geen detailhandel plaats, anders dan verkoop van lokaal geproduceerde agrarische producten;
  2. de niet-agrarische nevenactiviteit mag niet te publieksgericht zijn;
  3. detailhandel in niet aan het buitengebied gerelateerde producten, cafés en grootschalige verblijfsaccommodaties zijn niet toegestaan.
3.5.2 Afwijken kleinschalig kamperen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 3.4 onder e sub 2 teneinde maximaal 25 kampeermiddelen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor de periode tussen 15 maart en 31 oktober;
  2. er dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
3.5.3 Tweede bedrijfswoning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 3.1 onder d ten behoeve van een tweede bedrijfswoning onder de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat deze noodzakelijk is in verband met de aard en omvang van het bedrijf en het toezicht, de gespreide arbeidsbelasting en gedeelde verantwoordelijkheid door twee personen op het bedrijf en de controle en het toezicht buiten normale werktijden en op niet te voorziene tijdstippen; hierover dient advies te worden ingewonnen bij een door de gemeenteraad van Maasdriel aan te wijzen onafhankelijke, agrarische deskundige.
  2. de extra woning dient inpandig te worden opgericht, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is; in het laatste geval zal de woning duidelijk herkenbaar als tweede bedrijfswoning moet worden gebouwd; hetgeen betekent dat er een duidelijke ruimtelijke relatie aanwezig moet zijn tussen de eerste bedrijfswoning en de tweede bedrijfswoning: de onderlinge afstand mag nimmer mee dan 25 meter bedragen; bovendien moeten beide woningen over dezelfde toegangsweg worden ontsloten; van deze laatste voorwaarde kan worden afgeweken indien daartoe een bedrijfstechnische of economische noodzaak bestaat;
  3. er mag niet eerder een tweede bedrijfswoning voor het betreffende bedrijf gebouwd zijn; meer dan in totaal twee bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  4. de inhoud van de tweede bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  5. de extra bedrijfswoning mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving;
  6. de te realiseren tweede bedrijfswoning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  7. de afstand tot kassen en boomgaarden van derden dient tenminste 50 m te bedragen;
  8. voldaan moet worden aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Uitvoeren werken of werkzaamheden
Het is verboden op de gronden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
  1. de aanleg van boomgaarden binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden of andere gevoelige bestemmingen;
  2. het aanplanten van houtopstanden, behoudens voor zover het betreft vervanging van bestaande houwopstanden, boomgaarden en struikvormers (waaronder bes en framboos);
  3. het aanplanten van laagstamfruitbomen, boomgaarden en struikvormers (waaronder bes en framboos);
  4. het aanbrengen van verhardingen;
  5. het permanent omzetten van grasland naar bouwland;
  6. het aanleggen van (aarden) wallen met een hoogte van meer dan 1 m;
  7. het graven van vijvers en andere waterpartijen met een diepte van meer dan 1 m;
  8. het verwijderen van houtopstanden;
  9. het aanbrengen van verhardingen;
  10. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen.
3.6.2 Voorwaarde voor verlening
De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:
  1. in verband met sub a: er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon-, werk- en leefklimaat op de aangrenzende gronden;
  2. in verband met sub b: er vindt geen aantasting plaats van de openheid van het gebied;
  3. in verband met c: er vindt geen aantasting plaats van de openheid van het gebied;
  4. in verband met d: er vindt geen aantasting plaats van de waardevolle landschapselementen;
  5. in verband met e:
    1. de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    2. het areaal weidevogelgebied mag niet structureel afnemen;
    3. omploegen mag uitsluitend buiten het broedseizoen plaatsvinden;
  6. in verband met sub f: er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden:
  7. in verband met sub g: er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding;
  8. in verband met sub h en i: er vindt geen onevenredige aantasting plaats van waardevolle landschapselementen;
  9. in verband met sub j: er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterhuishouding en waardevolle landschapselementen en de voorziening is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  10. in verband met a tot en met i: er vindt geen significante effecten plaats op de belangen waarop het aangrenzende Natura 2000-gebied toeziet.
3.6.3 Uitzonderingen
Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  2. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. die betreffen het normale beheer en onderhoud;
  4. die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
3.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
3.7.1 Verandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de grenzen van het bouwvlak de verleggen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de vergroting of vormverandering is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door de gemeenteraad van Maasdriel aan te wijzen onafhankelijke, agrarisch deskundige;
  2. de waardevolle landschapselementen moeten behouden blijven;
  3. de bebouwing mag niet met de bebouwing van de nabijgelegen functies aaneengesloten raken;
  4. bij vergroting van het bouwvlak bedraagt de maximale oppervlakte van het bouw-vlak 1,5 ha;
  5. de breedte van het bouwvlak bedraagt ten minste 30 m;
  6. de verhouding tussen de breedte en diepte van het bouwvlak bedraagt maximaal 1:3 en minimaal 1:1.
  7. uit een over te leggen onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  8. er mag geen aantasting van de waterhuishoudkundige situatie optreden met betrekking tot de waterkwantiteit en –kwaliteit; evenmin mag de regionale wateropgave belemmerd worden. Hiertoe dient het betrokken waterschap gehoord te worden.
3.7.2 Wijzigen naar wonen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het agrarische bouw-vlak te veranderen in de bestemming Wonen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  2. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden moeten behouden blijven;
  3. uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) mogen worden gebruikt voor bewoning;
  4. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot één dan wel tot het aantal bedrijfswoningen aanwezig op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit;
  5. ten minste 50% van de gebouwen, exclusief de woning, dient te worden gesloopt. Tevens dienen de gebouwen, die niet voor bewoning of bijgebouwen worden gebruikt, te worden gesloopt;
  6. de wijziging mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
  7. er mag geen aantasting van de waterhuishoudkundige situatie optreden met betrekking tot de waterkwantiteit en –kwaliteit; evenmin mag de regionale wateropgave belemmerd worden. Hiertoe dient het betrokken waterschap gehoord.
3.7.3 Wijzigen naar niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het agrarische bouwperceel te veranderen in de bestemming Bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
  2. maximaal 500 m² van de bestaande gebouwen mag voor deze functie worden aangewend; de overige gebouwen dienen te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke gebouwen betreffen; vervangende nieuwbouw is niet toegestaan;
  3. buitenpandige opslag is niet toegestaan; binnenpandige opslag is niet toegestaan binnen kassen;
  4. de milieubelasting mag niet toenemen; de bedrijfsactiviteiten dienen te vallen onder de in de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1) opgenomen categorieën 1 en 2, dan wel qua aard, ruimtelijke invloed en milieubelasting gelijkwaardig te zijn aan deze categorieën;
  5. het bedrijf dient gelet op de ligging, aard, en omvang, ten opzichte van de in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte (milieu)hinder te veroorzaken dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschonden;
  6. de wijziging mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
  7. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden moeten behouden blijven;
  8. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  9. het oprichten van een extra bedrijfswoning is niet toegestaan;
  10. detailhandel is niet toegestaan, tenzij gerelateerd en ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
  11. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  12. uit een over te leggen onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  13. er mag geen aantasting van de waterhuishoudkundige situatie optreden met betrekking tot de waterkwantiteit en –kwaliteit; evenmin mag de regionale wateropgave belemmerd worden. Hiertoe dient het betrokken waterschap gehoord;
  14. aansluiting wordt gezocht bij de bouwregels voor burgerwoningen in het buitengebied.
Artikel 4 Waarde - archeologie 5
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwen volgens onderliggende bestemming
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
4.2.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwen
Alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige. Indien uit het in 4.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwen volgens onderliggende bestemming
Het bepaalde in 4.2.2 is niet van toepassing:
  1. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. voor een bouwwerk waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m².
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Omgevingsvergunning
  1. het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, ophogen alsmede het
    2. vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    3. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
    4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  2. de omgevingsvergunning wordt verleend indien is gebleken dat de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaam heden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  4. voor zover de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. voor de verlening van de omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige.
4.3.2 Uitzondering verbod
Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is niet van toepassing:
  1. voor werken en werkzaamheden die de archeologische waarden niet onevenredig kunnen schaden, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond;
  2. wanneer de werken en werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. indien met de werken en werkzaamheden mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  4. bij werken en werkzaamheden die onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn;
  5. bij werken en werkzaamheden op en in gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  6. bij het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen of ontgronden is vereist;
  7. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  8. voor werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  9. voor werken en werkzaamheden waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m².
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
 
Artikel 5 Waarde - archeologie 6
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwen volgens onderliggende bestemming
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
5.2.2 Voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwen
Alvorens de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige. Indien uit het in 5.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Uitzondering
Het bepaalde in 5.2.2 is niet van toepassing:
  1. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. voor een bouwwerk waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m².
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Omgevingsvergunning
  1. het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 6 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, ophogen alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    2. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
    3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    5. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
    6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  2. de omgevingsvergunning wordt verleend indien is gebleken dat de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaam heden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  4. voor zover de onder a. genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. voor de verlening van de omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de archeologische deskundige van de gemeente Maasdriel of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige.
5.3.2 Uitzondering verbod
Het verbod als bedoeld in 5.3.1 is niet van toepassing:
  1. voor werken en werkzaamheden die de archeologische waarden niet onevenredig kunnen schaden, hetgeen mede op basis van archeologisch onderzoek dient te zijn aangetoond;
  2. wanneer de werken en werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. indien met de werken en werkzaamheden mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  4. bij werken en werkzaamheden die onderdeel uitmaken van een archeologisch onderzoek of daarop gericht zijn;
  5. bij werken en werkzaamheden op en in gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  6. bij het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen of ontgronden is vereist;
  7. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  8. voor werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  9. voor werken en werkzaamheden waarbij geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn of met een oppervlakte kleiner dan 5.000 m².
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  2. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Bestaande afmetingen
 
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 
7.2 Bestaande afstanden
 
In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
 
7.3 Afstandsnormen
 
7.3.1 Verbod afstand
Het is niet toegestaan nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van 25 m vanuit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan van de weg.
 
7.3.2 Afwijken afstand
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.3.1 teneinde de afstand te verkleinen tot 10 meter, waartoe de wegbeheerder moet worden gehoord.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemene afwijking tot 10%
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, tenzij reeds eerder op grond van deze regels voor de betrokken gronden is afgeweken, van de in de regels voorgeschreven inhoud, oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte met maximaal 10%, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  3. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen.
Van deze bevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakte voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte van niet-agrarische bedrijven.
 
8.2 Afwijken evenementen
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels teneinde evenementen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de omvang van het evenement mag niet meer dan 6 ha bedragen;
  2. de duur van het evenement mag niet meer dan 1 week bedragen;
  3. er mogen geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap optreden;
  4. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast.
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden en evenmin verzetten de belangen van de in de nabijheid gelegen functies zich tegen dit gebruik.
8.3 Afwijken mantelzorgvoorzieningen in vrijstaande bijgebouwen
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
  2. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
  3. de waarden en belangen van derden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  4. er mag geen zelfstandige woning ontstaan, na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden. Bij de mantelzorgvoorziening mogen geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht. De bepaling over het maximaal oppervlak aan bijgebouwen, waaronder de mantelvoorziening, bij de woning blijft van kracht.
8.4 Natura 2000
 
De in dit plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden mogen niet leiden tot significante effecten op de belangen waarop het aangrenzende Natura 2000-gebied toeziet.
 
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
De in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden mogen niet leiden tot significante effecten op de belangen waarop het aangrenzende Natura 2000-gebied toeziet.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
10.1.1 algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.
 
10.1.3 uitzondering
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
 
10.2.1 algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan/inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
10.2.2 strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
10.2.3 onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
10.2.4 uitzondering
Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2014, Achterdijk 57.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………….
 
De voorzitter,                          De griffier,
 
………………                         ………………