Gemeente: | Lochem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend plan is het voornemen om de situering van het bestemmingsvlak aan de Zuthphenseweg 55 in Laren enigszins te wijzigen, ten behoeve van de realisatie van een mantelzorgwoning. Hierbij worden enkel de bestemmingsgrenzen wijzigd, waarbij de oppervlakte van de vigerende bestemming 'Wonen' gelijk blijft.
Het bestemmingsplan 'Zuthpenseweg 55 Laren' (met het kenmerk 2023-270474) bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en plan verantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Voorliggend plan heeft betrekking op de wijziging van het bestemmingsvlak ter plaatse van de Zutphenseweg 55 in Laren. Het betreft een woonperceel, gelegen in het buitengebied, ten zuidwesten van de kern Laren. Ten oosten van het plangebied is de kern Lochem gelegen. Het plangebied ligt in de nabijheid van het Twente-Kanaal. In de directe omgeving van het plangebied zijn met name agrarische gronden aanwezig, afgewisseld met kleine bospercelen. Ook zijn er in de directe omgeving enkele andere woonpercelen aanwezig.
Figuur 1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Laren en Lochem
Figuur 2: Begrenzing van het plangebied aan de Zutphenseweg 55 in Laren
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie' van de gemeente Lochem, daterend van 14 mei 2025. Deze geconsolideerde versie is een gebruiksvriendelijke weergave van meerdere verschillende vastgestelde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het is geen nieuw bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Lochem is vastgesteld, maar slechts een integrale (en daardoor beter leesbare) weergave van de genoemde geldende plannen. In één opslag wordt duidelijk wat de geldende regeling is en in welk plan die is opgenomen. Aan deze integrale (geconsolideerde) versie van het bestemmingsplan kunnen dan ook geen rechten worden ontleend.
Allereerst is aan het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' toegekend. Daarnaast kent een deel van het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch'. Binnen het plangebied zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 5' van kracht. Ook zijn er een aantal gebiedsaanduidingen aan het plangebied toegekend: 'overige zone - landschapstype beekdallandschap', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - laagvliegroute voor straaljagers'.
Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie'
Voorliggend plan heeft betrekking op het wijzigen van het bestemmingsvlak aan de Zutphenseweg 55 in Laren, zodat voldoende ruimte ontstaat voor de plaatsing van een mantelzorgunit. In de huidige situatie biedt het bestemmingsvlak onvoldoende ruimte om een dergelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Met dit plan wordt daarom de vorm van het huidge bestemmingsvlak voor 'Wonen' enigszins gewijzigd, zodat naast de bestaande woning meer ruimte ontstaat voor de plaatsing van een mantelzorgunit. Hoewel de vorm van het bestemmingsvlak wijzigt, blijft deze dezelfde oppervlakte behouden.
Mantelzorgunits buiten de bebouwde kom, mogen op basis van bijlage II van het Besluit omgevingrecht (artikel 2, lid 3 en artikel 7, lid 2) vergunningsvrij worden gerealiseerd, mits deze maximaal 100m2 bedragen en verplaatsbaar zijn. In voorliggend plan wordt daarom alleen het wijzgen van het bestemmingsvlak nader getoetst.
Onderstaand is een indicatie weergegeven van de gewenste vorm en ligging van het nieuwe bestemmingsvlak. De exacte ligging en afmetingen van het nieuwe bestemmingsvlak zijn weergegeven op de verbeelding, behorende bij voorliggend plan.
Figuur 4: Indicatie ligging nieuwe bestemmingsvlak voor 'Wonen'
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In voorliggend plan gaat het enkel om het wijzigen van de ligging van het bestemmingsvlak, waarbij de oppervlakte gelijkt blijft. Met een dergelijke kleinschalige bestemmingswijziging zijn geen rijksbelangen gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Besluit ruimtelijke ordening en Ladder voor duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als proces vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
3.2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR werd de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Bro stelt dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling voor ontwikkeling vanaf 12 woningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Barro. Van een stedelijke ontwikkeling is geenszins sprake, aangezien het plan enkel betrekking heeft op de wijziging van het bestemmingsvlak.
De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de NOVI, de Barro, Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking geen uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op de ontwikkeling aan de Zutphenseweg 55 in Laren.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019. In de Omgevingsvisie heeft de provincie doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. Gelderland zet zich in voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Aan het plangebied is in de themakaarten voor waterbeleid, milieubeleid en natuur- en landschapsbeleid geen specifieke waarde toegekend. Op de themakaart Natuur- en landschapsbeleid is te zien dat het plangebied niet is gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelzone (GO). Daarnaast grenst het plangebied ook niet aan dergelijke gronden.
Figuur 5: Ligging van het plangebied (witte onderbroken cirkel) ten opzichte van GNN en GO
Op de themakaart Ruimtelijke Beleid is te zien dat het plangebied is gelegen zone waar grote zonneparken mogelijk zijn, maar waar windenergie is uitgesloten.
Figuur 6: Themakaart Ruimtelijk Beleid ter plaatse van het plangebied aan de Zutphenseweg
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Vanuit de provincie Gelderland gelden geen specifieke voorwaarden vanuit het waterbeleid, milieubeleid en natuur- en landschapsbeleid. Wél gelden er regels vanuit het ruimtelijk beleid ten aanzien van grote zonneparken en windmolens. Het plan aan de Zutphenseweg 55 heeft echter alleen betrekking op het aanpassen van de ligging van het huidige bestemmingsvlak. Daarmee heeft het beleid vanuit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geen directe doorwerking op voorliggend plan.
De Omgevingsverordening Gelderland is 24 september 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening betreft de juridische vertaling van de nieuwe provinciale Omgevingsvisie Gelderland. Ook van de Omgevingsverordening hebben verschillende actualisatie rondes plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland (januari 2023).
Het doel van de Omgevingsverordening is om de provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening door te laten werken op gemeentelijk niveau. Dit wordt gedaan door in de verordening regels op te nemen. De regels zijn in de verordening van 2017 ondergebracht in de volgende thema's:
Geen van de regels onder bovenstaande thema's is van toepassing op voorliggend plan.
De bestemmingsplanwijziging aan de Zutphenseweg 55 in Laren past binnen het provinciale beleid, zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de provinciale verordening.
In de Structuurvisie 2012 - 2020 geeft de Gemeente Lochem op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid tot medio 2020 weer. Op 8 juli 2013 is de structuurvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
De structuurvisie geeft niet alleen de hoofdlijnen van de ontwikkelingsmogelijkheid weer. Maar de visie geeft ook de concrete ideeën en visies over de ontwikkeling van de kernen weer. De structuurvisie is afgestemd op het bestaande beleid van de gemeente. De volgende documenten zijn inhoudelijk leidend geweest bij het opstellen van de structuurvisie.
De ontwikkellocatie ligt in het buitengebied van de kern Laren. In de structuurvisie zijn voor het plangebied geen concrete ontwikkelrichtingen of randvoorwaarden benoemd. De locatie valt in de 'zone van landschapstypen'. Hier is het 'Landschap Ontwikkelingsplan' van toepassing. Welke gevolgen dit heeft voor de ontwikkellocatie is opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Lochem (zie paragraaf 3.4.2).
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Lochem’, waarvan de meest recente geconsolideerde versie is vastgesteld op 14 mei 2015, vormt een belangrijk toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Lochem.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem' kent een sterk landschappelijk aspect. De landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied van Lochem verschillen sterk. Dit is het gevolg van verschil in; ondergrond, waterhuishouding, geologie, grondgebruik maar ook de ontstaansgeschiedenis. In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in zeven landschapstypologiën.
Elk landschapstype heeft door het verschil in onstaansgeschiedenis haar eigen kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten zijn het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.
Het plangebied aan de Zutphenseweg 55 valt binnen het landschapstype 'Beekdallandschap'. Ter plaatse hiervan is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan heeft enkel betrekking op het wijzigen van de vorm van het bestemmingsvlak. De ligging veranderend zodanig dat de aangrenzende tuin, welke op het moment een agrarische bestemming kent, wordt opgenomen in het bestemmingvlak voor 'Wonen'. Aan de overige zijden wordt een deel van de woonbestemming omgezet naar 'Agrarisch', waardoor de oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk blijft ten opzichte van de huidige situatie. Aangezien het gehele plangebied in de huidige situatie al in gebruik is als woonperceel, wordt er met voorliggend plan geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het beekdallandschap. Deze zijn in het plangebied zelf namelijk niet aanwezig en de verschuiving van de woonbestemming doet ook geen afbreuk aan eventuele kernkwaliteiten in de omgeving.
Op 25 juni 2009 is de Visie Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Deze visie is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Boerenland'. Dit gebied kenmerkt zich door de rechtlijnige verkavelingspatronen. Van oudsher is dit een open gebied, waar veel kansen liggen voor de landbouw. Het landschapsbeeld wordt gevormd door de landbouwactiviteiten. Het rechtlijnige ontginningspatroon is de drager van het landschap. De essentie van het landschapsontwikkelingsplan voor dit deelgebied is gericht op het behouden van de openheid van de ontginningsgebieden, het realiseren van een stevig landschappelijk casco en natte natuurontwikkeling langs de beken.
Figuur 7: Indicatie ligging plangebied (rood omcirkeld) binnen het deelgebied 'Boerenland'
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het deelgebied 'Boerenland'. Het plan heeft enkel betrekking op het wijzigen van de vorm van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Het gehele plangebied is reeds in gebruik als woonperceel, waardoor er geen sprake is van een inname van waardevolle landbouwgrond of een afbreuk aan de openheid en kenmerkende verkavelingsstructuur.
Voorliggend plan past binnen de gemeentelijke beleidsregels, zoals beschreven in de 'Structuurvisie 2012-2020', het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' en de 'Landschapsontwikkelingsvisie' uit 2009.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van houtopstanden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Soortenbescherming
Met voorliggend plan wordt de huidige woonbestemming van het perceel aan de Zutphenseweg 55 in Laren zodanig veranderd dat er ruimte ontstaat voor de realisatie van een mantelzorgwoning in de tuin naast de woning. Deze tuin kent op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem' grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. De locatie is echter al jaren in gebruik als tuin (gazon) en kan zodoende worden gezien als onderdeel van het woonperceel. Gezien het feit dat het plangebied intact blijft en er enkel een verplaatsbare (vergunningsvrije) mantelzorgunit wordt geplaatst, kunnen negatieve effecten op (beschermde) flora- en faunasoorten worden uitgesloten, mits rekening wordt gehouden met de zorgplicht. Dat betekent dat tijdens de werkzaamheden voldoende rekening moet worden gehouden met eventuele in het wild levende planten of dieren in het plangebied en de directe omgeving.
Figuur 8: Vooraanzicht perceel aan de Zutphenseweg 55 met aan de rechterzijde de desbetreffende tuin
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op relatief grote afstand van enkele Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde gebieden betreffen Rijntakken (8,8 kilometer) en Stelkampsveld (10,8 kilometer). Voorliggend plan heeft geen betrekking op het realiseren van nieuwe bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Er blijft ook in de toekomstige situatie sprake van één reguliere woning op het perceel. Van een stijging van de stikstofdepositie als gevolg het plan is daarom geen sprake.
Houtsopstanden
Er worden geen bomen gekapt als gevolg van het plan.
Conclusie
Op basis van de Wet natuurbescherming is het plan volledig uitvoerbaar.
Aardkundige, archeologische moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op basis van het vigerende 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' gelden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 5'. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' geldt een verplichting tot archeoloisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter of groter dan 1.000m2. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter of groter dan 250m2. Voorliggend plan heeft echter enkel betrekking op het wijzigen van het bestemmingsvlak. Hiermee zijn geen bodemingrepen gemoeid. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorgenomen plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. Het plan heeft enkel betrekking op het wijzigen van de ligging van het bestemmingsvlak. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plan wordt op het gebied van cultuurhistorie uitvoerbaar geacht.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel) stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.
Regionaal beleid
Het waterbeleid is op provinciaal niveau vastgelegd in de Omgevingsvisie en -verordening (3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland). De provincie Gelderland kent echter ook het 'Regionaal waterprogramma 2021-2027'. In het regionaal waterprogramma staan de regionale doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie de maatregelen uitvoert. Voor onderwerpen als oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. De regionale doelstellingen zijn ook nader uitgewerkt in de waterbeheerprogramma's van de desbetreffende waterschappen.
Waterschap Rijn en IJssel
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Voor het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel is het Waterbeheerplan 2022-2027 van kracht. Het waterbeheerprogramma betreft een meerjarenprogramma waarin het waterschap haar opgaven en doelen voor het beersgebied vastlegd. Naast de kerntaken van het waterschap, zijn in het waterbeheerprogramma ook doelen gesteld ten aanzien van vier belangrijke thema's:
Vooroverleg waterschap
Op 7 augustus 2023 is de digitale watertoets uitgevoerd om het waterschap op de hoogte te stellen van voorliggend plan. Uit de watertoets volgt dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Na afstemming met het waterschap Rijn en IJssel is geconcludeerd dat het waterbelang bij voorliggend plan gering is. Aangezien het plan alleen betrekking heeft op het wijzigen van de vorm van het bestemmingsvlak, heeft het plan geen invloed op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Binnen het plangebied is daarnaast geen sprake van (grond)wateroverlast. Ook zijn er geen watergangen binnen het plangebied gelegen, welke in het beheer zijn van het waterschap Rijn en IJssel. Zodoende kan worden volstaan met het opnemen van onderstaande waterparagraaf.
Waterparagraaf 'toekomstgericht waterbeheer'
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.
Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.
Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan heeft enkel betrekking op het wijzigen van de ligging van het bestemmingsvlak, waarbij de oppervlakte gelijk blijft. Er worden geen bodemingrepen gedaan als gevolg van het plan. Zodoende wordt het plan op dit vlak uitvoerbaar geacht.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Aangezien het plan enkel voorziet in het wijzigen van de vorm van het bestemmingsvlak, zonder dat de oppervlakte toeneemt of nieuwe bouwmogelijkheden worden gerealiseerd, wordt er geen toename aan geluid verwacht als gevolg van het plan. Het plan voorziet daarnaast niet in het toevoegen van een nieuwe geluidsgevoelige functie. Voor wat betreft het aspect 'geluid' is het plan uitvoerbaar.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'NIBM-tool' kan daarmee worden geoordeeld dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend plan gaat namelijk alleen om het wijzigen van de ligging van het bestemmingsvlak en maakt een nieuwe activiteiten op de locatie mogelijk.
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Als gevolg van voorliggend plan wordt de vorm van het huidige bestemmingsvlak enigszins gewijzigd. Hierdoor komt de grens van de woonbestemming deels op een andere plek te liggen. Zodoende moet worden gekeken of deze bestemmingswijziging uitvoerbaar is met het oog op de externe veiligheid. In onderstaande figuur is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied twee externe risico's bevinden. Het betreft de spoorlijn ten noorden van het plangebied, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, en een gasleiding met installatie van de gasunie ten zuiden van het plangebied. De spoorlijn bevindt zich op een afstand van circa 130 meter. De gasleiding met bijbehorend station bevinden zich op een afstand van circa 365 meter. Voor spoorlijnen met een PAG-inidicatie geldt dat niet mag worden gebouwd binnen 30 meter vanaf de rand van de spoorlijn. Het betreft hier echter een spoorlijn zonder PAG- indicatie. In de omgeving is ook te zien dat er bebouwing aanwezig is binnen 30 meter van de spoorlijn. Daarmee kan worden aangenomen dat 130 meter voldoende is om een voldoende veilige woonomgeving te garanderen. Voor gasleidingen geldt dat vanaf het hart van de leiding aan weerszijden 5 meter afstand moet worden gerekend. Hieraan wordt met de afstand van 365 meter ruimschoots voldaan.
Figuur 9: Ligging van het plangebied (zwarte onderbroken cirkel) ten opzichte van externe veiligheidsrisico's
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. Het betreffen een glasblazerij aan de Zutphenseweg 56 op circa 77 meter en een melkveehouderij aan de Zutphenseweg 53 op circa 347 meter. Voorliggend plan heeft echter geen betrekking op een functiewijziging. In de huidige situatie is er al sprake van een woonperceel, waarvan in voorliggend plan enkel de vorm van het bestemmingsvlak enigszins wordt gewijzigd. Ook na de wijziging van het bestemmingsvlak blijft er sprake van voldoende afstand ten opzichte van de voorgenoemde bedrijven.
Voorliggend plan heeft enkel betrekking op het wijzigen van de vorm van het bestemmingsvlak. Zowel nu als in de toekomst kunnen de verkeersbewegingen van en naar de Zutphenseweg 55 worden afgewikkeld via de bestaande infrastructuur. Op het eigen terrein zijn reeds voldoende parkeermogelijkheden.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het "bestemmingsplan buitengebied" van de gemeente Lochem.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM.
Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
In artikel 3 is opgenomen dat deze gronden zijn aangewezen voor agrarisch gebruik en de instandhouding en ontwikkeling van het aldaar geldende landschapstype met bijbehorende kernkwaliteiten.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
Deze artikelen geven aan dat de gronden waarop het artikel van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak één burgerwoning is toegestaan, tenzij anders is aangeduid. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
3. Algemene regels
Artikel 4 t/m 9 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In Artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.
Artikel 8 bevat de Algemene bouwregels en Artikel 9 de Algemene gebruiksregels. Artikel 10 bevat de algemene aanduidingsregels. In Artikel 11 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere mantelzorg en kleinschalige windmolens.
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 12 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden op de ontwikkellocatie en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk gezien is de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de provincie Gelderland, zoals benoemd in het hoofdstuk Provinciaal en regionaal beleid. In het kader van wettelijk vooroverleg wordt het plan ook voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Waterschap Rijn en IJssel
Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf Water.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Lochem. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.