Plan: | Oude Holterweg-Stoevenbeltdijk, Laren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.buPerceelQ899La-BP41 |
De Stichting Geldersch Landschap & Kasteelen (GLK) is beheerder van ruim 150 natuurgebieden, kastelen en landgoederen in de provincie Gelderland, waaronder ca. 45 ha op het landgoed Verwolde. In het kader van de realisering van het Gelders Natuur Netwerk heeft GLK de wens om enkele percelen, die tot nu in regulier agrarisch gebruik waren, om te vormen naar bos. Om dit planologisch ook vast te leggen, wordt de bestemming herzien.
In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen op het landgoed Verwolde, ten noorden van de kern Laren. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. De percelen staan bekend onder de kadastrale gemeente Laren-Verwolde sectie Q perceel 899, 759 en 761 (gedeeltelijk).
Globale ligging van het plangebied (rode cirkel) en het door GLK beheerde landgoed Verwolde ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het landgoed Verwolde is een voorbeeld van een kleinschalig kampenlandschap met door houtwallen omgeven agrarische gronden, bosjes en (voormalige) heidegebieden. Het door GLK beheerde gebied bestaat uit twee delen: een deel dat vooral bestaat uit bos en agrarische grond, dat bekend staat onder de naam Oranjewoud, en het Huis Verwolde met omringende tuin en park.
Het plangebied betreft enkele percelen gelegen in de noordelijke punt van het Oranjewoud, tussen de provinciale weg N332, de Stoevenbeltdijk en de Oude Holterweg. Gezamenlijk hebben de percelen een oppervlakte van ca. 2,35 ha. Ze zijn momenteel in regulier agrarisch gebruik en worden omzoomd door bos en houtwallen. Op onderstaande luchtfoto is de bestaande situatie te zien.
Huidige situatie in het plangebied (bron: googlemaps)
Het voornemen is om het agrarisch gebruik te beëindigen en de percelen te beplanten met bos. Dit past in het algemene streven om de oppervlakte bos in Nederland te vergroten en in de doelstelling van GLK voor bosbeheer. Het doel is gemengd bos met inheemse soorten.
Het bestaande bossen van het Oranjewoud bestaan voor het grootste deel uit naaldhout. Om een evenwichtige leeftijdsopbouw te verkrijgen wordt er actief en kleinschalig verjongd, waarbij eveneens wordt gestreefd naar gemengd bos met inheemse soorten. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke verjonging.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Het Natura 2000-netwerk omvat alle gebieden die eerder zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming.
In Nederland zijn er 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Al deze gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Dit is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. In de directe omgeving liggen ook geen Natura 2000-gebieden.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 15 december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gelders Natuurnetwerk
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Binnen het GNN wil de provincie Gelderland een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden bereiken. Hiermee wordt de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur beschermd, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. De provincie wil de bestaande natuur in het Gelders natuurnetwerk beschermen en de samenhang versterken door natuurgebieden in het Gelders natuurnetwerk uit te breiden en verbindingszones aan te leggen in de Groene ontwikkelingszone.
Planspecifiek
Ligging plangebied binnen het Gelders Natuurnetwerk (bron: ruimtelijkeplannen)
Het plangebied ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk in het deelgebied 'Landgoederen Laren' (deelgebied 5).
Als kernkwaliteiten van 'Landgoederen Laren' zijn benoemd:
De ontwikkelingsdoelen in en rond het plangebied voor natuur en landschap GNN zijn:
Natuurbeheerplan provincie Gelderland
De gronden in het plangebied zijn in het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland aangemerkt als 'nog om te vormen naar natuur' (code N00.01). Het natuurbeheerplan geeft aan dat gronden met een intensief agrarisch verleden die een natuurbestemming krijgen, meestal niet van de ene op de andere dag natuurwaarden te hebben. Hiervoor is eerst een omvormingsbeheer (verschraling) nodig of inrichting, zoals het afvoeren van de voedselrijke bouwvoor of bosaanplant. Om deze gronden met een natuurbestemming toch op de (ambitie)kaart te kunnen zetten, is er het beheertype 'nog om te vormen naar natuur'.
Uitsnede uit het Natuurbeheerplan
N00.01 Nog om te vormen naar natuur
N16.03 Droog bos met productie
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische gronden naar bos. De percelen zijn in voorgaande jaren reeds als N00.01 op de Ambitiekaart van de provincie aangeduid en kunnen derhalve in aanmerking komen voor functieverandering en inrichting tot nieuwe natuur.
De omliggende gronden zijn aangewezen als "droog bos met productie". Deze bossen hebben een dubbelfunctie: natuur en houtproductie. Droog bos met productie bestaat uit verschillende, veelal van oorsprong aangeplante, bosopstanden van o.a. den en lariks.
Het plan geeft uitvoering aan het provinciale beleid.
Op 4 april 2011 heeft de gemeente Lochem de toekomstvisie 'Lochem verbindt prachtig' vastgesteld. In de visie schetst de gemeente het toekomstbeeld tot 2030 en welke stappen gezet worden om daar te komen. De visie begint met het benoemen van zeven trends in thema's die van betekenis zijn voor de ontwikkeling van de gemeente in de toekomst. Hierbij valt te denken aan een krimpende bevolking, digitalisering en duurzaamheid als leidend principe van de economie. Deze trends zijn vervolgens vertaald in acht agendapunten die aangeven wat deze trends concreet voor de gemeente betekenen en wat de gemeente daarmee gaat doen. De acht agendapunten zijn:
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omvormen van agrarische percelen naar bos. Het heeft een raakvlak met agendapunt 7. De gemeente ambieert om in 2030 de kwaliteit van de leefomgeving minimaal op peil te houden zodat Lochem een interessante gemeente blijft om te recreëren. Het uitbreiden van de oppervlakte bos draagt bij aan de uitstraling van het landgoed en zodoende ook aan de beleving van de recreant.
Het project is daarmee passend binnen de gemeentelijke toekomstvisie.
De gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen hebben in 2009 een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld. De gronden ter plaatse van het projectgebied behoren tot deelgebied 3 'Ampsen, Verwolde en Laren: ensemble van landgoedkernen en buitenplaatsen'. De essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied is:
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omvormen van agrarische gronden naar bos. De uitbreiding van het bos draagt bij aan de versterking van het landgoederenlandschap. Het plan is passend in de landschapsontwikkelingsvisie.
Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Lochem, Buitengebied' uit december 2010, dat enkele keren correctief en partieel is herzien, en het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (2014). Navolgende afbeelding toont de actuele planologische situatie, zoals die wordt weergegeven op de verbeelding van de geconsolideerde versie van het bestemmingsplan.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt nu de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast gelden er ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Verder zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen: 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur', 'overige zone - landschapstype bos en landgoederenlandschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Daarnaast geldt ook nog het 'Parapluplan Parkeernormen' (2021). Deze heeft geen directe consequenties voor voorliggend plan.
Voorliggend project voorziet in een uitbreiding van het bos ter plaatse van de huidige agrarische bestemming. Om dit ook planologisch vast te leggen wordt nu het bestemmingsplan herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar bos. Een bodemonderzoek is in dit geval niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar bos. Gelet op het toekomstig gebruik van de locatie zal het initiatief bijdragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit, omdat het land niet meer bewerkt hoeft te worden met landbouwmachines. Geconcludeerd kan worden dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar bos. Bos is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wgh, en heeft ook geen geluidseffect op omliggende geluidgevoelige functies.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar bos. Bos is geen gevoelige functie en heeft geen milieueffect op de omgeving.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar bos. De locatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het is ook geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in het omzetten van agrarische grond in bos. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling van bos geen verandering van de waterhuishouding tot gevolg heeft. Er worden geen ingrepen gedaan in bestaande watergangen.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in een Natura 2000-gebied. De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van agrarische gronden naar bos. Dit initiatief draagt bij aan het versterken van de ecologische waarde van het gebied. Het optreden van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De percelen waren tot voor kort in intensief agrarisch gebruik. Er heeft op de percelen geen inventarisatie naar aanwezige soorten plaatsgevonden. In het nabijgelegen bos zijn soorten als o.a. Klokjesgentiaan, gevlekte orchis en draadzegge aangetroffen. Daarbij vormt het omliggende gebied het leefgebied van verschillende zoogdiersoorten en insecten. Met voorgenomen ontwikkeling kan gesteld worden dat wordt bijgedragen aan de versterking van de ecologische waarden, passend bij de doelstelling van Natura 2000 en GNN voor dit gebied. Het optreden van negatieve effecten kan worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De percelen gaan onderdeel uitmaken van het bosgebied op landgoed Verwolde en behoeven geen eigen ontsluiting of verkeersvoorzieningen anderszins.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt onderdeel uit van landgoed Verwolde en is op de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Lochem aangemerkt als een gebied met een 'zeer hoge waarde'. In dit type landschap is de oorspronkelijke structuur nog zeer gaaf en huisvest het gebied een zekere mate van bijzonderheid. De omgeving van het plangebied bestond rond 1850 nog uit heide. Daarna is het bebost. Op historische kaarten is te zien dat onderhavige percelen nog lange tijd heide bleven en pas in de jaren '40 en '50 van de 20e eeuw werden ontgonnen voor agrarisch gebruik. De aanplant van bos op deze percelen past in de historische ontwikkeling en bestaande structuren van het gebied.
Archeologie
De percelen hebben een lage archeologische verwachting. In het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' heeft het de bestemming 'Waarde - Archeologie 7'. Bij verstoringen met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm -mv dient er een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Ook de aanplant en ontwikkeling van bos kan leiden tot een verstoring. Er is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Op basis van het uitgevoerde booronderzoek wordt geconcludeerd dat de kans klein is dat het plangebied archeologische sporen bevat. Er is geen vervolgonderzoek nodig.
Dit advies is overgenomen door de gemeente Lochem. Het plangebied is vrijgegeven voor archeologie (zie het selectiebesluit in bijlage 2). Voorliggend bestemmingsplan bevat geen dubbelbestemming voor archeologie.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De opzet van voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op de regels van het bestemmingsplan 'Lochem, Buitengebied', en bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Gezien de beperkte omvang en reikwijdte van dit plan, hoeft er geen vooroverleg te worden gevoerd.
Inspraak
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. Door de ligging van het plangebied en de beperkte omvang van de ontwikkeling, zijn er geen direct belanghebbenden die hierover geïnformeerd moeten worden.
Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 mei tot en met 22 juni 2022 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Tijdens de termijn van terinzagelegging is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek is het plangebied vrijgegeven voor archeologie. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' is bij vaststelling uit het plan gehaald.