Plan: | Oxerweg 4-4A Joppe |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.buOxerweg4Jop-BP41 |
Op het erf aan de Oxerweg 4 staan een aantal landschapsontsierende opstallen en twee bedrijfswoningen. De landschapsontsierende opstallen hebben een gezamenlijk oppervlak van 584 m2. De initiatiefnemer is voornemens alle landschapsontsierende opstallen en de twee bedrijfswoningen te slopen. In ruil voor de sloop, worden er twee woningbouw kavels van 1000 m2 per stuk gerealiseerd.
Ten behoeven van het voorliggende plan aan de Oxerweg 4 en 4a (en omliggende gronden) is een inrichtingsplan, (zie bijlage Inrichtingsschets van de toelichting) opgesteld. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan 'Oxerweg 4-4A Joppe' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en plan verantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De ontwikkellocatie is gelegen tussen Deventer en Gorssel en betreft de Oxerweg 4 en 4a in het kerkdorp Joppe. De locatie is jarenlang in gebruik geweest als installatiebedrijf. Het bedrijf is verplaatst naar een andere locatie, wat heeft geleid tot de verkoop van de ontwikkellocatie. Het stoppen van de bedrijfsactiviteiten heeft ruimtelijk positieve gevolgen voor omliggende percelen. De ontwikkellocatie ligt namelijk klem tussen twee burgerwoningen.
De omgeving van de Oxerweg kenmerkt zich door veel natuur, waardoor rust en ruimte de boventoon voeren. Het definitief staken van bedrijfsactiviteiten op deze ontwikkellocatie sluit hier op aan.
Afbeelding 1 : Luchtfoto ontwikkellocatie
De ontwikkellocatie bestaat uit de volgende vijf percelen met een gezamenlijk oppervlak van 5.353 m2;
Bestemmingsplan buitengebied
De ontwikkellocatie aan de Oxerweg valt binnen de contouren van het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie". Het bestemmingsplan is in 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem. Op de ontwikkellocatie zijn de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing:
Afbeelding 2 : Uitsnede bestemmingsplan 'Lochem Buitengebied' ter hoogte van de Oxerweg 4 en 4a
Parapluplan archeologie
Naast het bestemmingsplan buitengebied is ook het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van kracht. Een paraplubestemmingsplan hangt als een paraplu over andere bestemmingsplannen heen. Het parapluplan vervangt de archeologische bestemmingsregels van de vigerende bestemmingsplannen.
De ontwikkellocatie is in het parapluplan aangeduid met een archeologische verwachtingswaarde 6, wat gelijk staat aan een middelmatige archeologische verwachting. Het is in beginsel verboden om te bouwen op gronden met een verwachtingswaarde 6. In de volgende gevallen is het bouwverbod niet van toepassing;
Op de ontwikkellocatie worden alle landschapsontsierende opstallen en de bedrijfswoning gesloopt. Ter compensatie van de sloop worden twee compensatie woningen met bijgebouwen op het erf gerealiseerd. De compensatie woningen worden gerealiseerd op percelen van circa 1000 m2 en de woningen hebben een inhoud van circa 600 m3 (zie afbeelding 3).
De westelijke woningbouwkavel bestaat uit de kadastrale percelen;
De oostelijke woningbouwkavel bestaat uit de kadastrale percelen;
Wat na de verkaveling resteert is perceel 3: Gemeente Gorssel, sectie B, nummer 3807, groot 33 a 62 ca. Dit perceel wordt als optie aangeboden aan de kopers van één van de woningbouwkavels.
Afbeelding 3 : Inrichtingsschets Oxerweg
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een van de onderdelen uit het Barro.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als proces vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
3.2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Bro stelt dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling voor ontwikkeling vanaf 12 woningen.
In de voorgenomen ontwikkeling worden twee nieuwe burgerwoningen gerealiseerd. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim binnen de eis van 12 woningen en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de SVIR, de Barro, Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op de ontwikkeling aan de Oxerweg 4-4a in Joppe.
De omgevingsvisie van Gelderland is op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de jaren na de vaststelling hebben er nog een aantal actualisatierondes plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de omgevingsvisie (juni 2017).
In de visie wordt beschreven hoe de provincie bijdraagt aan een toekomst bestendig Gelderland. De toekomst bestendige bijdrage is vertaald in twee hoofddoelen:
De economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, hiervoor zijn een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden van belang. Maar dit betekent ook het borgen van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Afbeelding 4: Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland 2017
De ontwikkel locatie aan de Oxerweg valt binnen diverse beleidsvelden. Het relevante beleidsveld voor de voorgenomen ontwikkeling is de ligging in de 'Groene ontwikkelingszone (GO)' (zie afbeelding 4). In deze zone worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten mogelijk gemaakt. Het is mogelijk om kleinschalige ontwikkelingen te realiseren mits:
In onderhavig bestemmingsplan wordt aangetoond de ontwikkeling aan de Oxerweg de kernkwaliteiten van de GO niet aantast. Zie de paragraaf Natuurwaarden. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfsgebouwen. In ruil voor de sloop worden er twee burgerwoningen terug gebouwd. Hiermee sluit de nieuwe situatie sluit beter aan bij de directe omgeving, welke ook bestaat uit burgerwoningen. Met de ontwikkeling worden de aanwezige kernwaarden niet aangetast, maar zelfs versterkt. Met dit onderhavige bestemmingsplan wordt het behoud van de kernwaarden planologisch verankerd. Hiermee past de ontwikkeling binnen de beleidsregels van de Omgevingsvisie Gelderland 2017.
De Omgevingsverordening Gelderland is 24 september 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening betreft de juridische vertaling van de nieuwe provinciale Omgevingsvisie Gelderland. Ook van de Omgevingsverordening hebben verschillende actualisatie rondes plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland (juli 2017).
Het doel van de Omgevingsverordening 2017 is, om de provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening door te laten werken op gemeentelijk niveau. Dit wordt gedaan door in de verordening regels op te nemen. De regels zijn in de verordening van 2017 ondergebracht in de volgende thema's:
De ontwikkeling aan de Oxerweg 4 is getoetst aan de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. De volgende relevante thema's hebben een doorwerking op de voorgenomen ontwikkeling.
Land- en glastuinbouw
Afbeelding 5 : Uitsnede kaart behorend bij de Omgevingsverordening Gelderland: thema landbouw.
Binnen het thema land- en glastuinbouw ligt de ontwikkellocatie aan de Oxerweg binnen het besluit vlak 'Plussenbeleid'. Dit beleid maakt de uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij tak onder bepaalde voorwaarden mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herbestemming van een bedrijfsbestemming naar de bestemming 'Wonen'. Daarmee wordt geen aanspraak gemaakt op het 'Plussenbeleid' uit de Omgevingsverordening.
Water en milieu
Afbeelding 6: Uitsnede kaart behorend bij de Omgevingsverordening Gelderland: thema water en milieu
In het thema water en milieu ligt de ontwikkellocatie aan de Oxerweg in het besluitvlak 'Intrekgebieden'. In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de winning van de hiervoor genoemde brandstoffen en past daarmee binnen de regels uit de Omgevingsverordening.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Oxerweg 4-4a past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening.
In de Structuurvisie 2012 - 2020 geeft de Gemeente Lochem op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid tot medio 2020 weer. Op 8 juli 2013 is de structuurvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
De structuurvisie geeft niet alleen de hoofdlijnen van de ontwikkelingsmogelijkheid weer. Maar de visie geeft ook de concrete ideeën en visies over de ontwikkeling van de kernen weer. De structuurvisie is afgestemd op het bestaande beleid van de gemeente. De volgende documenten zijn inhoudelijk leidend geweest bij het opstellen van de structuurvisie.
Afbeelding 7: Uitsnede Structuurvisie-plankaart Kern Epse/Joppe
De ontwikkellocatie ligt in de nabijheid van de kernen Epse en Joppe. In de structuurvisie zijn voor de ontwikkellocatie geen concrete ontwikkelrichtingen benoemd voor de ontwikkellocatie. De locatie valt in de 'zone van landschapstypen'. Hier is het 'Landschap Ontwikkelingsplan' van toepassing. Welke gevolgen dit heeft voor de ontwikkellocatie is opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010 (zie paragraaf 3.4.2).
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Lochem’ vormt een belangrijk toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Lochem. Het bestemmingsplan is onder meer gebaseerd op de 'Visie Buitengebied Lochem' en het 'Landschap Ontwikkelingsplan' (LOP).
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem' kent een sterk landschappelijk aspect. De landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied van Lochem verschillen sterk. Dit is het gevolg van verschil in; ondergrond, waterhuishouding, geologie, grondgebruik maar ook de ontstaansgeschiedenis. In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in zeven landschapstypologiën.
Elk landschapstype heeft door het verschil in onstaansgeschiedenis haar eigen kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten zijn het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.
De ontwikkellocatie aan de Oxerweg valt binnen het landschapstype 'Beekdallandschap'. Ter plaatse hiervan is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen.
In de voorgenomen ontwikkeling worden de kernkwaliteiten van het beekdallandschap in stand gehouden. Daarbij voorziet de ontwikkeling in de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen, in ruil hiervoor worden twee burgerwoningen terug gebouwd. De nieuwe woningen sluiten aan bij de omliggende woonfuncties. Hierdoor worden de kernkwaliteiten van het beekdal landschap indirect versterkt. (zie ook Inrichtingsschets)
Het beleidskader 'Functieverandering Agrarische Bebouwing' is tot stand gekomen na een reeks van beleidsevaluaties. De evaluaties hebben geresulteerd in dit nieuwe beleidskader, welke in 2014 in werking is getreden.
Het beleidskader functieverandering beoogt bij te dragen aan een integrale ontwikkeling van het landelijk gebied, waarbij de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied en de zorg voor het landschap centraal staan. De doelen voor functie veranderingsbeleid zijn onder te verdelen in een tweetal strategische doelen:
In hoofdstuk 2 zijn algemene regels opgenomen over de functieverandering. Daarnaast zijn in hoofdstuk 3 aanvullende regels opgenomen voor het wijzigen naar een woonbestemming. Voor de functieverandering naar wonen gelden de volgende voorwaarden:
De algemene voorwaarden in hoofdstuk 2.
In de uiterwaarden wordt geen functieverandering naar wonen toegestaan. In de uiterwaarden zijn alle functies ondergeschikt aan de primaire functie water. De beleidslijn “Ruimte voor de Rivier” en de Natuurbeschermingswet leggen beperkingen op aan de uitbreiding van bebouwing. Voor de begrenzing van de uiterwaarden wordt aangesloten bij de begrenzing zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied Lochem 2010”.
De minimale hoeveelheid vrijkomende of al vrijgekomen bebouwing om in aanmerking te komen voor een functieverandering naar wonen bedraagt minimaal 1.000 m².
Bij een hoeveelheid vrijkomende of al vrijgekomen bebouwing vanaf 1.000 m2 ontstaat één bouwrecht. Er kan één bestaand gebouw worden omgevormd tot een woning. Indien dit niet mogelijk is kan één nieuwe vrijstaande woning worden gerealiseerd.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Oxerweg past binnen de gemeentelijke beleidsregels, zoals beschreven in de 'Structuurvisie 2012-2020', het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' en het beleidskader 'Functieverandering Agrarische Bebouwing' van de gemeente Lochem.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden. De voorgenomen ontwikkeling aan de Oxerweg is middels een quickscan getoetst aan de Wet natuurbescherming. De quickscan is opgenomen in de bijlage Flora en fauna onderzoek De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.
Soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten-en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.
Maatregelen gewone dwergvleermuis
Het plangebied kan een functie vervullen als foerageergebied voor vleermuizen. Echter, ook in de toekomst blijft het plangebied geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten op foerageergebied worden niet verwacht. De eventuele vliegroute blijft behouden. Nader onderzoek is voor vleermuizen niet noodzakelijk mits de mitigerende maatregelen, zoals benoemd in het Flora en fauna onderzoek genomen worden. De voorgeschreven maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd, zie Flora en fauna onderzoek.
Maatregelen huismus
Huismus komt algemeen voor op het erf. Tijdens het veldbezoek zijn ongeveer 15 huismussen aangetroffen die met name in de dichte groenstructuren aanwezig waren. In het te slopen woonhuis zijn diverse mogelijkheden onder het pannendak om te broeden. Ook bij de woning van de buren zijn diverse mogelijkheden aanwezig. Huismus is vaak jaarrond aanwezig bij de broedplaats. Gezien het aantal huismussen op het erf wordt ingeschat dat tussen de 5 en 10 paar huismussen broeden onder de pannen van de te slopen woning.
Voorafgaand aan de sloop dienen vervangende nestgelegenheid voor huismus aangeboden te worden. Er dienen 10 nestkasten aan de woningen, nabij de planlocatie, geplaatst te worden zodat er ten allen tijde voldoende nestgelegenheid aanwezig blijft. De kasten die opgehangen dienen te worden zijn 10 huismuskasten van Vivara Artikelnummer 90071. Dit betreffen dubbelde huismuskasten van houtbeton, deze zijn zeer duurzaam. De huismuskasten zijn voorafgaand aan de sloop geplaatst, zie Flora en fauna onderzoek.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Afbeelding 8: Structuurvisie plankaart Kern Epse/Joppe
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen negatieve effecten op de kwaliteit van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN verwacht. Aantasting van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) vindt niet plaats. Tevens hebben de voorgenomen werkzaamheden geen significante effecten op het GNN. Wel vindt de ontwikkeling voor een klein deel plaats in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Echter dit is mogelijk indien het om een kleine ontwikkeling gaat die het gebiedskarakter niet significant veranderd en met een versterking van de kwaliteiten van het gebied gepaard gaan. Door de voorgenomen ruimtelijke en landschappelijke impuls zullen de gebiedskenmerken versterkt worden.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.
Er zullen waarschijnlijk enkele bomen gekapt worden. Deze maken echter geen onderdeel uit van houtopstanden. Een nadere toetsing houtopstanden door de provincie is niet noodzakelijk. Wel kan het zijn dat er voor het vellen van de bomen een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden bij de gemeente.
Aardkundige, archeologische moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
In de voorgenomen ontwikkeling wordt er minder dan 1000 m2 aan bebouwing toegevoegd en daarmee ook niet meer dan 1000 m2 grond geroerd. In overleg met de regioarcheoloog is besloten dat een archeologisch onderzoek niet nodig is.
Een goede ruimtelijke ordening houdt in dat er er bij de vaststelling van bestemmingsplannen, een integrale belangen afweging plaatsvindt. Het gaat hier om belangen die een mogelijk effect hebben om de kwaliteit van de ruimte. In januari 2012 is het Besluit Ruimtelijke Ordening gewijzigd. Met de wijziging is ook het meewegen van cultuurhistorische waarden van belang geworden. Daarom is er voor de ontwikkeling aan de Oxerweg onderzocht of er cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Met het voorgenomen plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. De bebouwing die gesloopt wordt heeft geen cultuurhistorische waarde.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel) stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.
Provinciaal beleid
Het waterbeleid is op provinciaal niveau vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015 dat op 1 januari 2010 in werking is getreden.
In het waterplanplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie de maatregelen uitvoert. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
In hoofdstuk 3 Omgevingsverordening Gelderland is ingegaan op de relatie tussen het provinciaal beleid en de ontwikkellocatie aan de Oxerweg.
Waterschap Rijn en IJssel
De ontwikkellocatie aan de Oxerweg ligt het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Dit waterschap heeft een handreiking ontworpen waarbij een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen én in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In de watertoetstabel zijn de taakgebieden van het waterschap nader uitgewerkt. Waterschap Rijn en IJssel maakt bij de beoordeling van plannen, gebruik van de watertoetstabel. In deze tabel wordt aan de hand van een aantal vragen, bepaald welke wateraspecten relevant zijn én met welke intensiteit het watertoetsproces wordt doorlopen.
Tabel 1: Watertoetstabel waterschap Rijn en IJssel
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Op basis van de watertoetstabel wordt geconcludeerd dat in de voorgenomen ontwikkeling wordt volstaan met een verkorte watertoets. Hiervoor is de onderstaande waterparagraaf opgesteld, waarin wordt nader ingegaan op de relevante thema's uit de watertoetstabel.
Thema - natte natuur
De inrichting of realisatie van wateren met een HEN-, SED- of EVZ-functie mag met de voorgenomen ontwikkeling niet worden geschaad of belemmerd. Daarnaast mogen nieuwe ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden en de natte natuur.
Het plangebied bevindt zich volgens het bestemmingsplan in de beschermingszone voor natte natuur. In de voorgenomen ontwikkeling worden de bestaande bedrijfsgebouwen gesloopt en de verharding verwijderd, hierdoor neemt het verharde oppervlak af. Daarmee heeft de beoogde ontwikkeling een positieve invloed op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot deze natte natuurgebieden.
Vooroverleg waterschap
De paragraaf Water is op 21 december 2017 voorgelegd aan de behandelend ambtenaar van Waterschap Rijn en IJssel. Deze heeft aangegeven in te stemmen met de waterparagraaf. Naar aanleiding van de positieve reactie is de waterparagraaf definitief geworden.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is door adviesbureau Van der Poel B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de richtlijnen NVN 5725 en NEN 5740. De gehele rapportage is opgenomen in het Verkennend bodemonderzoek de belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Onderzoek en conclusie
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater van deellocatie A en B overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie (deellocatie A), is hiermee derhalve verworpen. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie (deellocatie B), is hiermee derhalve verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieu hygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieu hygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf wordt milieuhygiënisch verantwoord geacht. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Inleiding
Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrie lawaai.
Wettelijk kader
De gewijzigde Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat in plaats van op basis van een maatgevende periode van het etmaal (dag of nacht, de LAeq), nu een berekening van de geluidsbelasting wordt bepaald als gemiddelde over de dag, avond en nacht, de Lden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.
Bestaande situaties
Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.
Nieuwe ontwikkelingen
Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. De voorgenomen ontwikkeling is door onderzoeksbureau Alcedo, getoetst aan de Wet geluidshinder. De rapportage is opgenomen in de bijlage Akoestisch onderzoek. De belangrijkste resultaten zijn hierna weergegeven.
Onderzoek en conclusie
In het onderzoek zijn de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N339 Lochemseweg, de Oxerweg, Eikeboomlaan en het treinspoor Deventer-Zutphen.
Wegverkeerslawaai
N339 Lochemseweg (60 km/uur)
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de N339 Lochemseweg bedraagt ter plaatse van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten hoogste 47 dB (inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Oxerweg / Eikeboomlaan (60 km/uur)
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Oxerweg / Eikeboomlaan bedraagt ter plaatse van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten hoogste 43 dB (inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Railverkeerslawaai
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschrijdt. De optredende geluidsbelasting bedraagt maximaal 55 dB.
Cumulatie diverse bronnen
Om college van Burgemeester en Wethouders in staat te stellen hogere grenswaarden vast te stellen, dient ook het geluid van andere (gezoneerde) geluidsbronnen op de betreffende geluidsgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt, en beoordeeld te worden. Cumulatie behoeft alleen uitgevoerd te worden indien de voorkeursgrenswaarden van de verschillende bronnen overschreden worden. De gecumuleerde geluidsbelastingen zijn conform de Wet geluidhinder, exclusief correctie conform artikel 110g bepaald en bedraagt ten hoogste 55 dB. In bijlage 3 zijn de gecumuleerde geluidsbelastingen weergegeven.
Hogere grenswaarde
In situaties waar nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een geluidsbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidsbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Ten gevolge van de wegen en het spoor wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB voor railverkeerslawaai. Een hogere grenswaarde is in onderhavige situatie niet van toepassing.
Inleiding
In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het 'Besluit luchtkwaliteit 2005', de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen.
Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.
Onderzoek en conclusie
Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'NIBM-tool' kan daarmee worden geoordeeld dat de ontwikkeling niet in betekende mate zou kunnen bijdragen. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra woningen geen overschrijding zullen veroorzaken. Op grond hiervan is het niet noodzakelijk dat een luchtkwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd.
Inleiding
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Wettelijk kader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Onderzoek en conclusie
In oktober 2017 is de veiligheidsregio Noord-en Oost-Gelderland gevraagd een advies te geven over de ontwikkelingswensen aan de Oxerweg 4-4a. Op 21 december 2017 heeft de veiligheidsregio een advies afgegeven. De belangrijkste conclusies zijn hierna weergegeven. Het volledige advies is opgenomen in de bijlage Externe veiligheid.
Bevi, Bevb en Bevt
De ontwikkeling aan de Oxerweg past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt).
Algemene veiligheid
Op basis van het advies van de Omgevingsdienst zijn er in de nabijheid van de Oxerweg, 3 risicobronnen aanwezig. De bronnen zijn nader beschreven in de volgende tabel.
Afbeelding 9 : Risicobronnen in de nabijheid van de Oxerweg
Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
De bereikbaarheid van het plangebied is volgens de Omgevingsdienst voldoende. De Lochemseweg is een ruim voldoende brede weg om passeren mogelijk te maken. De Oxerweg is wat smaller. Passeren kan hier alleen met gematigde snelheid. De bestrijdbaarheid bij het scenario fakkelbrand is binnen de 70 meter niet mogelijk. Daarom wordt geadviseerd de woningen zo ver mogelijk van de hogedrukaardgasleiding te plaatsen. Ook kan de bouwwijze aangepast worden aan de situatie. Bijvoorbeeld een zo veel mogelijk gesloten gevel aan de zichtzijde van de hogedrukaardgasleiding.
Afbeelding 10 : Risicobronnen in relatie tot de Oxerweg
Bluswatervoorziening en zelfredzaamheid
De bluswatervoorziening in de nabijheid van het plangebied wordt bestempeld als goed. Er zijn voldoende brandkranen met ruim voldoende capaciteit buiten de 70 meter cirkel aanwezig.
Het bereik van het Waarschuwing- en Alarmeringssysteem (WAS-palen) haalt volgens de kaart niet volledig het plangebied (roze cirkel). In de praktijk zal het geluid van de WAS-palen, zeker buiten, goed hoorbaar zijn. Personen kunnen ook bereikt worden via een alternatief waarschuwingssysteem (NL-alert). Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Afbeelding 11: Bluswatervoorzieningen (blauw) en het bereik van de WAS palen (rood)
Op basis van het advies van de Omgevingsdienst kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Wel dient er bij het woningontwerp rekening gehouden te worden met de hogedrukaardgasleiding.
Een nieuwe bouwkavel is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een functieveranderings regeling (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden.
In de (directe) omgeving van de ontwikkellocatie aan de Oxerweg zijn geen agrarische bedrijven gelegen. De dichtsbijzijnde omliggende agrarische bedrijven liggen allen op meer dan 100 meter afstand van de ontwikkellocatie. Op aangrenzende perceel ten noordoosten van de ontwikkellocatie ligt een paardenbak. De paardenbak wordt gebruikt voor hobbymatige activieiten en is in het bestemmingsplan aangeduid als ‘specifieke vorm van recreatie – paardenbak’). De paardenbak wordt met de voorgenomen ontwikkeling verwijderd, waardoor deze geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Het onderhavige bestemmingsplan bevat op basis van deze uitgave een Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
Tabel 2: richtafstandentabel VNG
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functie menging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functie menging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Bestaande situatie
In geval van het conserveren van de bestaande plansituatie is actualisatie en verantwoording van de categorie-indeling niet noodzakelijk. Bestaande situaties hoeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet getoetst te worden. In dit bestemmingsplan wordt planologisch geen nieuwvestiging van bedrijven mogelijk gemaakt. Mogelijke overlast wordt voldoende beperkt door de voorschriften op grond van de Wet milieubeheer.
De ontwikkeling
Met het realiseren van een milieugevoelige bestemmingen (woningen) is het nodig dat milieuzonering heeft plaatsgevonden om voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds te garanderen. Dat is in dit bestemmingsplan aan de orde. De nieuwe woningen komen op een afstand van meer dan 100 meter van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf en daarmee ruim buiten de aanbevolen richtafstand van 50 meter. Het het realiseren van de nieuwe woningen worden bestaande bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Anderzijds kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd voor de nieuw te realiseren woningen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarisch erf naar een woonerf, waarbij twee nieuwe woningbouwkavels worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als m.e.r.-beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.
Op basis van de beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling aan de Oxerweg is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In ontwikkeling aan de Oxerweg zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitief gestaakt en er worden twee nieuwe woningbouwkavels gerealiseerd. De woningbouwkavels brengen aanzienlijk minder verkeersbewegingen met zich mee dan het voormalige bedrijf. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf.
De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve effecten op de milieuaspecten verkeer en parkeren.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het "bestemmingsplan buitengebied" van de gemeente Lochem.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM.
Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen
Artikel 3 Wonen
Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak één burgerwoning is toegestaan, tenzij anders is aangeduid. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
3. Algemene regels
Artikel 5 t/m 10 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 5 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.
Artikel 6 bevat de Algemene bouwregels en artikel 7 de Algemene gebruiksregels. Artikel 8 bevat de algemene aanduidingsregels. In artikel 9 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere mantelzorg en kleinschalige windmolens.
Tenslotte bevat artikel 10 enkele Aanvullende regels over de bouwverordening.
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 11 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 12 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden op de ontwikkellocatie en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk gezien is de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
De voorgenomen ontwikkeling pas binnen de beleidskaders van de provincie Gelderland, zoals benoemd in het hoofdstuk Provinciaal en regionaal beleid. En vooroverleg met de provincie is daarom niet noodzakelijk.
Waterschap Rijn en IJssel
Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf Water.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 maart 2018 voor 6 weken ter inzage liggen tot en met 18 april 2018. Tijdens deze inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Het plan wordt daardoor maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Lochem. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.