Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kappellenweg 8 Lochem Herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0262.buKappellwe8herzLo-BP41

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In 2009 hebben de initiatiefnemers het perceel aan de Kappellenweg 8 in Lochem aangekocht. In 2009 is een bestemmingsplanwijziging ingediend om door middel van de toenmalige gemeentelijke regeling ‘functieverandering agrarische bebouwing’ (FAB) twee nieuwe woningen te realiseren met het behoud van de erfstructuur, waarvan één ter vervanging van de bestaande, oorspronkelijke T-boerderij. De raad van de gemeente Lochem heeft hiertoe in 2010 de partiele herziening Kappellenweg 8 Lochem vastgesteld. Dit bestemmingsplan is daarna opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010.
 
Momenteel werken de initiatiefnemers aan de renovatie en modernisering van de T-boerderij, zodat deze behouden kan worden en geheel geschikt is voor bewoning. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd conform de in 2014 verleende omgevingsvergunning. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning is tussen de gemeente Lochem en de initiatiefnemers afgesproken dat het vigerende bestemmingsplan aangepast zou  worden op de nieuwe situatie. Het behoud van de oorspronkelijke T-boerderij betekent dat de erfinrichting, die is vastgelegd in de partiele herziening van 2010, niet gerealiseerd kan worden, omdat de woningen te dicht op elkaar komen te staan.
 
Om tot een goede erfinrichting te komen, waarbij de oorspronkelijke boerderij en de erfstructuur behouden blijft, en de afspraak uit 2014 na te komen, dient het geldende bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010 gewijzigd te worden. De wijziging bestaat uit een aanpassing van de ligging van beide bouwvlakken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Lochem aan de Kappellenweg 8. Het plangebied ligt op circa 2,5 km afstand ten oosten van de kern van Lochem. Op circa 250 meter afstand ten zuiden van het plangebied stroomt de Nettelhorster Laak. Circa 300 meter ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N346 van Lochem naar Goor.
 
Ten westen en zuiden van het plangebied liggen twee grote pluimveehouderijen. De zuidelijk gelegen pluimveehouderij is middels het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan in 2012 uitgebreid. Deze uitbreiding heeft plaatsgevonden nadat de tweede woning in het plangebied mogelijk is gemaakt.
 
Ligging van het plangebied aangegeven op de topografische kaart (Bron: opentopo.nl). 

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden verschillende bestemmingsplannen. Ten eerste geldt het bestemmingsplan 'Lochem Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 december 2010. Voor het plangebied gelden in dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen - Fab' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast zijn er twee gebiedsaanduidingen opgenomen, te weten de aanduidingen 'Reconstructiewetgebied - verwevingsgebied' en de 'landschapstype kleinschalig kampenlandschap'.
 
Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluherziening Archeologie'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 januari 2014. Voor het plangebied gelden in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'.

1.4 Opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de inhoud en het ontwerp van het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het overheidsbeleid, milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Ten slotte komen in het vijfde en laatste hoofdstuk de resultaten uit de procedure aan de orde.

2 Het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de historische ontwikkeling, het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de omliggende bebouwing de huidige situatie beschreven.

2.2 Functieverandering

In 2009 is voor het plangebied een partiele herziening van het bestemmingsplan vastgesteld die de functieverandering van een voormalig agrarisch bedrijf naar wonen mogelijk heeft gemaakt. Met dit partiele herziening werd het mogelijk gemaakt om, op basis van het toenmalige beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen, in het plangebied één nieuwe vrijstaande woning te bouwen. De voormalige bedrijfswoning zou worden gesloopt en herbouwd, zodat na de functiewijziging twee woningen in het plangebied aanwezig zouden zijn, met behoud van de erfstructuur.
 
Voor de realisering van dit plan worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel gesloopt. Het te slopen oppervlak bedraagt 726,3 m². Het slopen van bebouwing is een nadrukkelijke voorwaarde voor de functiewijziging naar een woonbestemming.
 
De nieuwe bebouwing bestaat uit twee vrijstaande woningen, waarvan één ter vervanging van de voormalige bedrijfswoning, en één gezamenlijk bijgebouw. De bestaande bedrijfswoning wordt met dezelfde omvang teruggebouwd. De woning krijgt een oppervlak van 273 m² en een inhoud van 1.300 m³. De woning krijgt een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 8,4 meter. De nieuwe vrijstaande woning heeft een oppervlakte van 131 m² en een inhoud van 600 m³. De woning krijgt een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 7 meter.
Naast de twee woningen wordt er één bijgebouw geplaatst ten behoeve van beide woningen. Dit bijgebouw krijgt een oppervlak van 167 m², een goothoogte van 2,8 meter en een bouwhoogte van 6,3 meter. De woningen worden ontsloten door middel van de bestaande oprit naar de Kappellenweg.
 
Naast het slopen van ‘overtollige’ agrarische bebouwing ter verevening, geldt als nadrukkelijke voorwaarde bij toepassing van functieverandering dat een beplantingsplan wordt uitgevoerd om een goede landschappelijke inpassing te verkrijgen en aanwezige landschapskwaliteiten verder te versterken.
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld, dat uitgaat van de één-erfgedachte. Het perceel wordt landschappelijk ingepast door middel van de aanleg van een hoogstam fruitboomgaard en enkele solitaire bomen. Tevens worden een houtwal en een beukenhaag gerealiseerd.
 
Plan voor landschappelijke inpassing (bron: Buro Hoogstraat)

2.3 Wijziging ligging bouwvlak

De ontwikkeling zoals die in 2009 is vastgelegd in een nieuw bestemmingsplan is aangepast. De initiatiefnemer heeft besloten de oorspronkelijke T-boerderij te handhaven en te renoveren. De gemeente Lochem heeft hiertoe in 2014 een omgevingsvergunning afgegeven.
Als gevolg hiervan komen de twee woningen te dicht op elkaar te staan. Om te komen tot een goede en bruikbare inrichting van het erf, waarbij de één-erf-gedachte als uitgangspunt is genomen, wordt de nieuwe vrijstaande woning verplaatst in noordwestelijke richting en wordt de vorm van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' als gevolg hiervan aangepast. Op onderstaande afbeeldingen zijn de verbeeldingen van de partiele herziening uit 2009 en het onderhavige bestemmingsplan naast elkaar gezet. Hierbij valt op dat de vorm van het bestemmingsvlak 'Wonen' is gewijzigd om de verplaatsing van het bouwvlak mogelijk te maken.
 
Verbeeldingen van de partiele herziening uit 2009 en het onderhavige bestemmingsplan.
 
Op deze manier ontstaat er in de nieuwe situatie een vergelijkbare hoeveelheid ruimte tussen de woningen, zodat aan de bruikbaarheid van het erf geen afbreuk wordt gedaan. De landschappelijke inpassing van het erf, zoals weergegeven in paragraaf 2.2 kan als gevolg van deze wijziging nog steeds worden gerealiseerd.

2.4 Uitgangspunten bestemmingsplan

Voor de herziening van het bestemmingsplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk;
  • de bestaande bestemming van het plangebied wordt gehandhaafd;
  • slechts de vorm en de locatie van het bouwvlak voor de tweede woning op het erf wordt aangepast.

3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Hierin komen het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente aanbod en worden de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor verschillende milieuaspecten en omgevingswaarden beschreven. Tot slot komen de financiele consequenties van het plan aan bod. 

3.2 Overheidsbeleid

3.2.1 Europees beleid

3.2.1.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving.
 
De gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect luchtkwaliteit worden beschreven in paragraaf 3.3.2 van deze toelichting.
3.2.1.2 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater.
 
De gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect water worden beschreven in paragraaf 3.4 van deze toelichting.
3.2.1.3 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar.
 
De gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect flora en fauna worden beschreven in paragraaf 3.6 van deze toelichting.
3.2.1.4 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg.
 
De gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect archeologie worden beschreven in paragraaf 3.5 van deze toelichting.

3.2.2 Rijksbeleid

3.2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
3.2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
3.2.2.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk
waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
3.2.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
 
Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De nieuwe woning is immers als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan in 2009 planologisch mogelijk gemaakt. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is als gevolg hiervan niet van toepassing.
3.2.2.5 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen zoals opgenomen in de SVIR en het Barro in het geding. Ook de  'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in het kader van deze ontwikkeling niet aan de orde.

3.2.3 Provinciaal beleid

Met de herziening van het bestemmingsplan in 2009, waardoor de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk is gemaakt, is de ontwikkeling getoetst aan het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland. Met dit bestemmingsplan wordt slechts de verplaatsing van één van de nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze verplaatsing s niet in strijd met het provinciale beleid.
3.2.3.1 Omgevingsvisie Gelderland (maart 2015)
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland in werking getreden. Dit is een structuurplan van de provincie Gelderland. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze doelen zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In de Omgevingsvisie worden verschillende deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in de Achterhoek.
 
Kenmerkend voor de regio Achterhoek zijn:
  • een mooi landschap;
  • veel natuurschoon;
  • mooie steden en dorpen;
  • een grote onderlinge betrokkenheid (noaberschap);
  • een hoge arbeidsmoraal;
  • bescheidenheid.
Deze kwaliteiten en waarden vormen het kapitaal voor ontwikkelingen en innovaties, die worden gekenmerkt en ingegeven door:
  • ingrijpende demografische ontwikkelingen (ontgroening, vergrijzing, bevolkingsdaling en afname van de beroepsbevolking);
  • economische ontwikkelingen (recessie, schaalvergroting).
De vraagstukken die deze ontwikkelingen met zich mee brengen vragen om bundeling
van krachten en slimme verbindingen tussen maatschappelijke partners. Alleen dan
blijven de kwaliteiten en waarden in de Achterhoek vitaal.
 
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is
nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Achterhoek. De gezamenlijke
inspanningen richten zich op vier speerpunten:
 
Kansrijk platteland
  • ruimtelijke kwaliteit
  • landbouw
  • maakindustrie verbinden met TOP-sectoren
  • hernieuwbare energie (in relatie tot het PlanMER): optimale locatiekeuze mest(co)vergisters)
Vitale leefomgeving
  • wonen
  • voorzieningen
Slim en snel verbinden
  • bereikbaarheid
3.2.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
Als doorwerking van de Omgevingsvisie heeft Provinciale Staten op 24 september de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening is een juridisch instrument en bevat regels om het beleid uit de Omgevingsvisie af te kunnen dwingen.
Ten aanzien van het aspect 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 van de verordening opgenomen dat nieuwe woonlocaties slechts worden toegestaan wanneer deze passen in het Kwalitatief Woonprogramma. In de toelichting op de regels uit de Omgevingsverordening wordt beschreven dat nieuwbouw (van woningen) bij voorkeur plaatsvindt aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed.
3.2.3.3 Conclusie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Lochem. Het provinciale beleid voor dit gebied is gericht op een kansrijk platteland en een vitale leefomgeving, waarbij vooral de aspecten ruimtelijke kwaliteit en wonen een rol spelen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een voormalig agrarisch bedrijf getransformeerd tot een woon-erf en wordt de oorspronkelijke T-boerderij gerenoveerd, waarmee deze behouden blijft. Daarnaast wordt er een nieuwe woning op het erf mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen worden landschappelijk ingepast. De transformatie, de renovatie en de landschappelijke inpassing van het geheel dragen op positieve wijze bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daarnaast vormt de transformatie van het voormalige agrarische erf naar een woon-erf een impuls voor de vitaliteit van de leefomgeving. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de provinciale Omgevingsvisie.
 
De nieuwe vrijstaande woning wordt gerealiseerd in het kader van het gemeentelijke FAB-beleid, waarmee wordt voldaan aan de regels van de provinciale Omgevingsverordening.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Met de herziening van het bestemmingsplan in 2009, waardoor de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk is gemaakt, is de ontwikkeling getoetst aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Lochem. Met dit bestemmingsplan wordt slechts de verplaatsing binnen de oorspronkelijke grenzen van het bouwperceel van één van de nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze verplaatsing is niet in strijd met het gemeentelijke beleid.
3.2.4.1 Structuurvisie 2012-2020
Op 8 juli 2013 heeft de gemeenteraad van Lochem de structuurvisie 2012-2020 vastgesteld. In de structuurvisie wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de ruimtelijke ontwikkelingen voor het komend decennium in de gemeente Lochem. De structuurvisie is niet juridisch bindend en wordt gezien als een richtinggevend instrument waarmee de gemeente sturing geeft aan haar ruimtelijk beleid. De structuurvisie vormt een kader waarbinnen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor in de periode tot 2020 verder kunnen worden uitgewerkt en een doorkijk voor de periode na 2020.
 
De gemeente Lochem wil zijn positie als groene en gevarieerde woon- en werkgemeente in de Stedendriehoek - en in de Achterhoek - in 2020 versterkt hebben. De diversiteit in economische activiteiten, woonmilieus en recreatieve mogelijkheden tegen de achtergrond van een fraai, afwisselend, relatief kleinschalig en natuurrijk landschap vormt de grondslag. Deze visie heeft drie ambitieuze opgaven:
  • Het behouden en versterken van de kwaliteit van de leefomgeving.
  • Het bestendigen van een naar leeftijdsgroepen evenwichtige bevolkingsopbouw en een economisch vitale gemeente.
  • Het ruimtelijk uitwerken van de Strategische agenda van de Toekomstvisie.
 
In hoofdstuk 3.3 van de structuurvisie is onder meer beschreven dat het aantal burgererven in het buitengebied van de gemeente verder zal toenemen. In hoofdstuk 10 wordt beschreven dat de gemeente bij de veranderingen in het buitengebied, waaronder ook de transformatie van voormalige agrarische bedrijven naar woon-erven wordt begrepen, een regisserende taak heeft. De mogelijkheden voor herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfslocaties zijn geregeld in het gemeentelijke FAB-beleid en het bestemmingsplan Buitengebied.
3.2.4.2 Woonvisie 2012-2020
Deze visie beschrijft het gemeentelijke beleid op het gebied van wonen in de periode 2012 – 2020. Wonen vormt een belangrijk aspect in het gemeentelijke beleid. De woonvisie geeft inzicht in het kwantitatieve en kwalitatieve woonbeleid van de gemeente Lochem. Bovendien biedt de woonvisie handvatten om voor de uitvoering van het woonbeleid.
 
Het doel van de gemeente is om voldoende goede en bereikbare woningen voor handen te hebben. De gemeente Lochem ziet zichzelf als regisseur in de ontwikkeling en uitvoering van het woonbeleid, maar zoekt daarbij nadrukkelijk de samenwerking met maatschappelijke partners.
 
In hoofdstuk 3.8 is het beleid ten aanzien van het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied beschreven. In het buitengebied ligt geen bouwopgave voor het realiseren van nieuwe woningen. Wel is er ruimte voor vrijkomende agrarische bedrijven om onder voorwaarden woningen te bouwen in ruil voor sloop van vrijgekomen agrarische gebouwen.
3.2.4.3 Functieverandering van vrijkomende gebouwen in het buitengebied
De functieverandering van het voormalige agrarische erf is geregeld met de partiele herziening van het bestemmingsplan in 2009. Op dat moment gold het beleidskader 'Functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen; Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. In dit beleidskader is onder meer geregeld dat bij de sloop van 500 m² tot 1.000 m² één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd kan worden. Voor de herinrichting van erven dient te worden aangesloten bij de één-erfgedachte uit het beleidskader. Dit beleidskader is in 2010 geevalueerd en vervangen door het beleidskader 'Functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied'.
3.2.4.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het verplaatsen van het bouwvlak voor de nieuwe vrijstaande woning is niet in strijd met het gemeentelijk beleid. De mogelijkheid deze woning te realiseren is geregeld met de partiele herziening van het bestemmingsplan in 2009. Met die bestemmingsplanherziening is voldaan aan het op dat moment geldende beleid voor functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en is, zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, een nieuwe inrichting van het erf voorgesteld dat uitgaat van de één-erfgedachte.
 
Omdat deze herziening van het bestemmingsplan slechts voorziet in de verplaatsing van het bouwvlak is een nieuwe toets aan het beleid ten aanzien van de functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen niet relevant.

3.3 Milieuaspecten

 

3.3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In algemene zin heeft de afweging van de relevante milieuaspecten al plaatsgevonden bij de vaststelling van de partiele herziening Kappellenweg 8 Lochem in 2010. Gezien het feit dat hierna voor de zuidelijk gelegen pluimveehouderij een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, wordt in dit hoofdstuk nog specifiek ingegaan op de gevolgen voor het plangebied.

3.3.2 Verkeer en parkeren

3.3.2.1 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de bestaande toegangsweg tot het erf. Via de Kappellenweg is het erf verbonden met de N346 richting Lochem en/of Goor. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de ontsluiting van het plangebied en de directe omgeving.
3.3.2.2 Parkeren
Het parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen - Fab'. Binnen de dit vlak is hiervoor voldoende ruimte aanwezig.
3.3.2.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.

3.3.3 Wegverkeerslawaai

 
3.3.3.1 Afwegingskader
In de wetgeluidhinder is vastgelegd dat aan weerszijde van elke weg sprake is van een geluidszone. Breedte van deze zone is afhankelijk van de ligging van het plangebied (stedelijk of buitenstedelijk gebied) en het aantal rijstroken van een weg. Het plangebied ligt in het buitengebied. De in de omgeving aanwezige wegen (Kappellenweg, Kappellendwarsweg en de N346) hebben elk 2 rijstroken. Voor deze wegen geldt een geluidszone van 250 meter, gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de weg.
 
Het plangebied ligt buiten de geluidszone van de N346, maar binnen de zones van de Kappellenweg en de Kappellendwarsweg. Voor de Kappellenweg geldt dat deze ter hoogte van het plangebied slechts wordt gebruikt voor de ontsluiting van het plangebied. Gezien de zeer geringe verkeersintensiteit zal de grenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer niet worden overschreden.
De afstand tot de Kappellendwarsweg bedraagt circa 200 meter. Deze weg dient gedeeltelijk ter ontsluiting van het zuidelijk agrarisch gebied. Gezien de afstand tot de weg en de verkeersintensiteit zal de grenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer niet worden overschreden.
3.3.3.2 Conclusie
Hoewel met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt zal de grenswaarde van de 48 dB als gevolg van het wegverkeer over de Kappellenweg en de Kappellendwarsweg ter plekke van de nieuwe woning niet worden overschreden. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.

3.3.4 Luchtkwaliteit

 
3.3.4.1 Afwegingskader
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. 
3.3.4.2 Conclusie
De aard en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. De voorgenomen ontwikkelingen draagt in niet betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.

3.3.5 Bodem

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Voor het bodemonderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.
 
Het plangebied is onderzocht per deellocatie. In de grond zijn veelal geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn veelal lichte verontreinigingen met barium, molybdeen en zink aangetoond. De aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te realiseren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater. Plaatselijk zijn tevens lichte verontreinigingen met xylenen en/of enkele vluchtige chloorkoolwaterstoffen aangetoond, welke mogelijk te relateren zijn aan het locatiegebruik of (voormalig) verrichte activiteiten.
 
Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor eventuele bouwactiviteiten op de onderzoekslocaties. Afgezien van de aanwezigheid van de minerale olieverontreiniging ter plaatse van deellocatie G bestaan er eveneens geen milieuhygiënische belemmeringen voor aankoop van het perceel. Geadviseerd wordt ten aanzien van de minerale olieverontreiniging ter plaatse van deellocatie G rekening te houden met de ontgraving en afvoer van circa 2-3 m³ verontreinigde grond naar een gerechtigd verwerker. Er bestaat bij ongewijzigd gebruik geen saneringsplicht. Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
 
Omdat in vergelijking met het eerdere onderzoek met dit bestemmingsplan het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt aangepast, is ter plaatse van deze aanpassing een nieuw onderzoek uitgevoerd. Uit de analyseresultaten blijkt, dat zowel de boven- en ondergrond niet verontreinigd is. De twee mengmonsters, bovengrond en ondergrond voldoen aan de achtergrondwaarde.
Tijdens de eerste monstername van het grondwater zijn er licht verhoogde concentraties aan nikkel en barium
geconstateerd. Ook is er een matig verhoogde concentratie koper in het grondwater gemeten. Na herbemonstering is er de concentratie koper nog steeds matig verhoogd. Naar aanleiding van deze verhoging
zijn er een 5 tal peilbuizen (7 t/m 11) bijgeplaatst en bemonsterd. De peilbuizen 8 en 10 bevatten licht
verhoogde concentraties koper en de peilbuizen 7 en 11 zijn matig verhoogd met koper. In peilbuis 9 is een
sterk verhoogde concentratie koper in het grondwater aangetroffen.
De aangetoonde lichte metaalverontreiniging (nikkel en barium) is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties metalen in het grondwater. De matig en sterk verhoogde
concentraties koper in het grondwater zijn niet te relateren aan het locatiegebruik en of (voormalige) huidige
activiteiten. De sterke koperverontreiniging beperkt zich alleen tot peilbuis 9. In dit geval betreft het een
grondwaterverontreiniging die kleiner is dan 100 m³.
Geconcludeerd kan worden dat de koperverontreiniging in het grondwater geen ernstig geval is. Het is niet
waarschijnlijk dat de koperverontreiniging in het grondwater milieuhygiënische risico’s met zich meebrengt. Er is niet direct noodzaak tot sanering. Wel zal bij het toepassen van bemaling tijdens bouwwerkzaamheden rekening moeten worden gehouden met de aanwezige koperverontreiniging in het grondwater.
 
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het voorgenomen toekomstig gebruik van de locatie.
De aangetroffen concentraties in de boven en ondergrond leveren geen milieuhygiënische risico’s op voor gebruikers of voor het milieu. Het terrein is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik (nieuwbouw).
Gelet op de aard en mate van de grondwaterverontreiniging met koper bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor eventuele bouwactiviteiten van de onderzoekslocatie. Alleen wanneer er tijdens de bouwwerkzaamheden onder de grondwaterspiegel -2,23 m-mv werkzaamheden worden verricht, zullen er aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Wij adviseren om voor aanvang van de bouwwerkzaamheden de aangetroffen koper verontreiniging te verifiëren.
Wanneer de koper verhoging in het grondwater is veroorzaakt door bemesting zal na verloop van tijd de gehaltes weer afnemen. Dit kan met herbemonstering gecontroleerd worden.

3.3.6 Bedrijven en veehouderijen

In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die in het functioneren beperkt zouden kunnen worden als gevolg van de woonfunctie in het plangebied.
 
Ten westen en zuiden van het plangebied zijn twee pluimveehouderijen gevestigd. Conform artikel 3 lid van de Wet geurhinder veehouderij dient een minimale afstand aangehouden te worden van 50 meter tot een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. De afstand van het bestemmingsvlak van het pluimveenbedrijf tot het bouwvlak van de bestaande woning in het plangebied bedraagt ruim 110 meter en de afstand tot het bouwvlak van de nieuw te bouwen bedraagt circa 140 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het afstandscriterium uit de Wet geurhinder veehouderij.
 
Verder geldt er volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor pluimveehouderijen een richtafstand van 50 meter als gevolg van het geluid tussen de grens van de bestemming die de pluimveehouderij toelaat en de grens van het bouwvlak. Gezien de hierboven genoemde afstanden wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde richtafstand.

3.3.7 Externe veiligheid

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt als gevolg waarvan onderzoek naar de externe veiligheid noodzakelijk zou zijn.

3.4 Water

 

3.4.1 Watertoets

Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen het plangebied.
 
Beschrijving huidige situatie
Het plangebied ligt in het Pleistocene Bekken, dat aan de oostzijde wordt begrensd door het Oost-Nederlands Plateau en aan de westzijde door het stroomdal van de IJssel. Het watervoerende pakket heeft een dikte van circa 25 meter en wordt gevormd door de matig grove en grindrijke Formaties van Kreftenheye en Drenthe. Op deze afzettingen liggen dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel met een dikte van circa 2 meter. De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt circa 11 meter +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 1 meter -mv zou bevinden.
 
Watertoetstabel
Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals geleverd door het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.
 
Als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema’s worden toegelicht.
 
Thema
Toetsvraag
Relevant
HOOFDTHEMA’S
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?
Nee
Nee
Riolering en Afvalwaterketen
1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Ja
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee
Ja
 
Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
Nee
Nee
Nee
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Nee
Nee
Nee
Grondwater-kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee
   
Nee
Verdroging
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Nee
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee
 
Nee
AANDACHTSTHEMA’S
Recreatie
1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
 
Nee
Cultuurhistorie
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee
 
Riolering en afvalwaterketen 
De hoeveelheid (huishoudelijk) afvalwater zal toenemen door de voorgenomen ontwikkelingen. Er wordt 1 nieuwe wooneenheden gerealiseerd. Uitgaande van huishoudens van 3 personen zal er gemiddeld per jaar 138 m³ water per huishouden worden verbruikt (gegevens van NIBUD). Aannemende dat al het gebruikte water zal worden geloosd op de riolering (DWA) zal er in totaal circa 138 m³ op de riolering worden geloosd. door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater zal worden afgevoerd via de aanwezige riolering. Dit levert naar verwachting geen problemen op voor het rioolstelsel.
  

3.4.2 Conclusie

Hoewel dit bestemmingsplan slechts voorziet in de verplaatsing van het bouwvlak voor de tweede vrijstaande woning blijkt uit de watertoets dat de realisatie daarvan geen beperkingen oplevert ten aanzien van de benoemde waterthema's. Het aspect water vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.

3.5 Archeologie

 

3.5.1 Onderzoek

Om te voorkomen dat eventuele archeologische waarden door voorliggend plan worden aangetast, is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Vervolgens is door ARC een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Voor beide onderzoeken wordt verwezen naar de bijlagen.
 
Uit het archeologische bureauonderzoek is gebleken dat er mogelijk sprake is van een hoge enkeerdgrond waaronder nog een intact bodemprofiel aanwezig is. Het plangebied heeft daarom een hoge archeologische verwachting voor resten uit alle archeologische perioden vanaf het Laat-Paleolithicum gekregen.
 
Het karterend inventariserend booronderzoek heeft aangetoond dat binnen het deel van het plangebied gelegen ten oosten van de noord-zuidgerichte ontsluitingsweg (afgezien van de noord- en zuidoosthoek), sprake is van een eerddek met daaronder een geheel of gedeeltelijk intact (veld)podzolprofiel (lage humuspodzol). Binnen de
overige terreindelen is de bodem verstoord tot in de C-horizont.
Op basis van de hoge archeologische trefkans, de intactheid van de bodem en de aangetroffen houtskoolfragmenten en het fragment van mogelijk roodbakkend vaatwerk of bouwkeramiek, kan niet uitgesloten worden dat binnen het deel van het plangebied gelegen ten oosten van de noord-zuidgerichte ontsluitingsweg (afgezien van de noord- en zuidoosthoek) mogelijk sprake is van een archeologische vindplaats. Daarnaast zijn in ieder geval in het uiterste noorden van het plangebied nog bakstenen funderingsresten aanwezig, die mogelijk van voor het begin van de 19e eeuw dateren.
 
De gemeente Lochem heeft bepaald dat het vervolgonderzoek voor deze locatie door middel van een archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden kan worden uitgevoerd. Voor een archeologische begeleiding dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag, de gemeente Lochem, moet worden goed gekeurd.
 

3.5.2 Conclusie

Het bureau- en het karterend veldonderzoek zijn uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanherziening in 2009. Deze bestemmingsplanherziening voorziet in de verplaatsing van het bouwvlak voor de nieuwe vrijstaande woning in noordwestelijke richting. De conclusies die naar aanleiding van het karterend veldonderzoek zijn getrokken zijn bruikbaar voor de nieuwe bouwlocatie van deze woning. 
 
Voor het plangebied geldt tevens het paraplubestemmingsplan 'Archeologie'. In dit bestemmingsplan is dekkend voor de hele gemeente door middel van het toekennen van dubbelbestemmingen de archeologische verwachtingswaarde planologisch vastgelegd. Voor het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'. In deze bestemmingen is een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren bouwen van gebouwen en andere-bouwwerken en het uitvoeren van werkzaamheden. Deze bestemmingen zijn overgenomen in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

3.6 Cultuurhistorie

 

3.6.1 Aanwezige waarden

De bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als een monument en het plangebied is geen onderdeel van een cultuurhistorisch waardevol gebied.
 
De voorgenomen ontwikkeling beoogt de renovatie van de oorspronkelijke T-boerderij. Deze boerderij zou in de eerdere plannen worden gesloopt en worden vervangen door een nieuwe vrijstaande woning. Het behoud van de boerderij draagt op een positieve wijze bij aan de cultuurhistorische waarde van het plangebied.

3.6.2 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen.

3.7 Flora en fauna

Met de herziening van het bestemmingsplan in 2009, waardoor de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk is gemaakt, is de ontwikkeling getoetst aan wet- en regelgeving met betrekking tot flora en fauna. Met dit bestemmingsplan wordt slechts de verplaatsing van één van de nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze verplaatsing is niet in strijd met deze wet- en regelgeving.

3.8 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend plan is een particulier initiatief. De kosten voor de realisatie van het plan alsmede de kosten voor de bestemmingsplanprocedure komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan dit plan geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

4 Toelichting op de regels

4.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom
bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan Kappellenweg 8 Lochem Herziening worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de oorspronkelijke boerderij behouden wordt en als gevolg daarvan het bouwvlak voor de nieuw te bouwen woning wordt verplaatst in westelijke richting. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op de bestemmingsplannen Lochem Buitengebied en het Paraplubestemmingsplan Archeologie en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

4.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

4.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding kunnen bebouwingspercentages worden aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

4.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 4.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

4.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 8 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 9 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakken en bouwregels beschreven die zonder afwijkingsprocedure toegestaan zijn. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt 'bij wijze van recht'. Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen;
  • artikel 10 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan;
  • artikel 11 Algemene aanduidingsregels: in het plangebied zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. In de algemene aanduidingsregels zijn regels verbonden aan deze gebiedsaanduidingen;
  • artikel 12 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen.

4.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 13 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
Artikel 14 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

4.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan zijn de verschillende enkel- en dubbelbestemmingen opgenomen. In de volgende paragraven worden deze afzonderlijk beschreven.

4.3.1 Agrarisch

Deze bestemming is gelegen buiten de woonbestemming en sluit aan bij het omringende agrarische gebied. In deze bestemming zijn geen bouwvlakken opgenomen, als gevolg hiervan is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Wel is het toegestaan bepaalde andere-bouwwerken te realiseren. De in het plangebied en omgeving aanwezige waarden zijn beschermd door middel van de gebiedsaanduiding 'kleinschalig kampenlandschap'. Verder zijn de aanwezige waarden beschermd met een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken.

4.3.2 Wonen - Fab

De twee woningen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' met een eigen bouwvlak gekregen. Omdat het bouwen van de woningen mogelijk is gemaakt door de toepassing van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Lochem, is de bestemming 'Wonen' nader aangeduid met '- FAB' (Functieverandering Agrarische Bedrijfsgebouwen'. Ten behoeve van de omliggende pluimveehouderijen betekent dit dat de woningen minder bescherming genieten in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Bouwen is alleen mogelijk binnen het bouwvlak. Omdat de woningen verschillende afmetingen mogen hebben, is onderscheid gemaakt door middel van het opnemen van een aanduiding voor elke woning. Op de verbeelding zijn de verschillende situaties aangeduid als:
  • ‘specifieke bouwaanduiding – bestaand’;
  • ‘vrijstaand’.
Voor elk van deze aanduidingen zijn in de regels aparte bouwregels opgenomen waarbij wordt naar verwezen naar een tabel met bebouwingsmogelijkheden. Zo geldt voor de aanduiding bestaand dat de woning uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding mag worden voortgezet en is in de tabel voor de bestaande bebouwing precies aangegeven hoeveel bijgebouwen daarbij zijn toegestaan. Ook voor nieuwe situaties geldt dat de bestaande situatie is wegbestemd en dat voor de nieuwe woning precies is aangegeven waar die mag komen en hoeveel bijgebouwen daarbij zijn toegestaan.

4.3.3 Waarde - Archeologie

Voor het plangebied gelden drie dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie, te weten 'Waarde - Archeologie 5','Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'. Deze bestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van in de ondergrond mogelijk aanwezige archeologische waarden. Voor het bouwen en uitvoeren van werken, die zijn toegestaan in de hoofdbestemmingen, zijn in deze dubbelbestemming voorwaarden en vergunningstelsels opgenomen. De bestemmingen zijn overgenomen uit het Paraplubestemmingsplan Archeologie.

5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

5.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.

5.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kappellenweg 8 Lochem Herziening' heeft van 16 juni 2016 tot en met 27 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder schriftelijk danwel mondeling een zienswijze naar voren brengen. De bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd op de gemeentelijke website, in Staatscourant van 15 juni 2016 en de Berkelbode. Tijdens de inzagetermijn is één zienswijze ingebracht tegen het ontwerpbestemmingsplan door De Haan Advocaten namens de maatschap E.G. en L.A.J. van den Berg & M.T.H. van den Berg-Meijerink, gevestigd aan de Kappellendwarsweg 4 te Lochem.
 
Hieronder worden de verschillende punten uit de zienswijze samengevat en beantwoord. Tot slot worden de gevolgen voor de inhoud van het bestemmingsplan weergegeven.
 
Zienswijze
In de zienswijze komen de volgende onderwerpen aan bod:
  • Uit de toelichting blijkt niet op welke wijze een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd, ook na de verplaatsing van het bouwvlak. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is onvoldoende rekening gehouden met de geur-, stof- en geluidsemissie van het agrarisch bedrijf.
  • Voorts blijkt uit het bestemmingsplan niet in hoeverre woningen die zijn bestemd als ‘Wonen – FAB’ minder bescherming genieten tegen hinder van nabij gelegen agrarische bedrijven dan woningen die zijn bestemd als ‘Wonen’.
  • Verder wordt aangevoerd dat het in ontwerpbestemmingsplan geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf, er wordt gewezen op de mogelijke geluidsbelasting voor de woning op de nieuwe locatie. Tot slot zou het belang van het agrarisch bedrijf onvoldoende meegewogen zijn.
Beantwoording zienswijze
Hieronder worden de verschillende onderwerpen uit de zienswijze puntsgewijs beantwoord.
  • Het ontwerpbestemmingsplan voorziet slechts in de verplaatsing van een bouwvlak voor een woning die al in een eerder vastgesteld bestemmingsplan (in 2010) mogelijk gemaakt is. Een woning mag dus zonder meer gebouwd worden in het betreffende bouwvlak. De maatschap heeft daarna het agrarisch bedrijf aan de Kappellendwarsweg 4 middels een bestemmingsplanprocedure in 2012 uitgebreid en hiervoor een nieuwe milieuvergunning aangevraagd. In het kader van deze procedures diende het goede woon- en leefklimaat aan getoond te worden voor de toenmalige planologische situatie. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan en de toelichting bij de vergunningsaanvraag blijkt dat er wordt voldaan aan de eisen van het goede woon- en leefklimaat. Met het voorliggende ontwerpbestemmingsplan wordt het tweede bouwvlak circa 20 meter in noordelijke richting verschoven. De nieuw te bouwen woning komt daarmee verder van het agrarisch bedrijf af te liggen. Als in de ‘oude’ situatie werd voldaan aan de eisen van een goed woon- en leefklimaat dan is dat in de toekomstige situatie zeker het geval. In het licht van de gehanteerde uitgangspunten (zie paragraaf 2.4) voor het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan is een zeer beknopte afweging zoals opgenomen in de toelichting dus voldoende.
  • Het klopt dat in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan niets is op genomen over de verminderde bescherming van woningen op voormalige agrarische erven. De Kappellenweg 8 had tot 2010 een agrarische bestemming. Met de eerste herziening van het bestemmingsplan is deze gewijzigd in een woonbestemming. Conform artikel 3 lid 2 van de Wet geurhinder veehouderij dient een minimale afstand aangehouden te worden van 50 meter tot een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Dus is de bepaling uit artikel 3 lid 2 Wgv van toepassing op de woningen aan de Kappellenweg 8.
  • Het klopt dat in de toelichting de nabijheid van het agrarisch bedrijf aan de Kappellendwarsweg 4 niet nadrukkelijk naar voren komt. Dat wil echter niet zeggen dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze heeft echter al plaatsgevonden bij de wijziging van de bestemming in 2010 op basis van de toenmalige bedrijfsvoering en regelgeving, waaronder de regelgeving ten aanzien van geluid. In het licht van de gehanteerde uitgangspunten is het belang van het agrarisch bedrijf niet in het geding.
Gevolgen bestemmingsplan
De ingediende zienswijze geeft aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan ten aanzien van de volgende punten:
  • In de toelichting zal het goede woon- en leefklimaat nader worden onderbouwd, waarbij zowel de Wet geurhinder veehouderij en de mogelijke geluidsbelasting als gevolg van de bedrijfsvoering worden betrokken en de belangen van het agrarisch bedrijf worden meegenomen.
  • In de toelichting zal artikel 3 lid 2 van Wgv in de afweging worden betrokken.