Plan: | Hulzerdijk 2 Almen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.buHulzerdijk2Al-BP41 |
De initiatiefnemers zijn voornemens om hun huidige paardenhouderij aan de Hulzerdijk 2 verder uit te breiden. Een onderdeel van deze uitbreiding betreft de realisatie van een paddock (paardenbak) met een oppervlak van 2.500 m2. De plannen voor de uitbreiding zijn begin 2018 gemaakt en hebben geleid tot een positief principebesluit op 18 september 2018. In het besluit wordt gesteld dat de ontwikkeling niet past binnen de huidige bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig plan is de herziening die de ontwikkeling planologisch mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan 'Hulzerdijk 2 Almen' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en plan verantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het erf ligt aan de Hulzerdijk 2 en behoort tot de gemeente Lochem in de provincie Gelderland. De Hulzerdijk is onderdeel van het dorp Almen. Op afbeelding 1 is te zien dat het erf tussen Warnsveld en Lochem is gelegen in het landelijk gebied.
Afbeelding 1 : Luchtfoto ligging ten opzichte van omliggende steden
Het erf aan de Hulzerdijk
Op het erf zijn twee woonhuizen gelegen: het westelijke huis is een oude boerderij, ouder dan de oostelijke, recent gebouwde woning in boerderijstijl. Het oude huis is noord-zuid georiënteerd met een zichtlijn in zuidelijke richting. Het nieuwe huis is oost-west georiënteerd met een zichtlijn in westelijke richting. Beide huizen grenzen aan de centrale ruimte van het erf, omsloten door de huizen aan de zuid- en westzijde en de stallen aan de noordkant. Hier bevinden zich ook de ingangen naar de betreffende gebouwen. Vanaf deze centrale ruimte is er onder de aanwezige bomen door zicht in oostelijke en westelijke richting, maar er is niet echt sprake van zichtlijnen.
Vanaf de Kapelweg, noordelijk van de kruising met de Hulzerdijk, is het erf zichtbaar. De stallen worden grotendeels afgeschermd door bestaande bomen. Ook het oostelijk woonhuis is zichtbaar. Vanaf de Hulzerdijk naderend vanaf de kruising met de Kapelweg is het erf in het zicht. Vervolgens wordt het zicht deels afgeschermd bij het naderen van het oprijpad door het bosje, met een doorzicht op het erf bij het oprijpad. De bebouwing op het erf is vanaf de Wagenvoortsdijk gezien vol in het zicht, waarbij aanwezige bomen het silhouet aanvullen.
Afbeelding 2 : Luchtfoto van het erf aan de Hulzerdijk 2
Bestemmingsplan buitengebied
Het erf aan de Hulzerdijk valt binnen de contouren van het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie". Het bestemmingsplan is in 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem. Op het erf zijn de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing:
Enkelbestemmingen
Het erf bestaat grotendeels uit een agrarische enkelbestemming. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming ligt ook het agrarisch bouwvlak met daarin twee bedrijfswoningen én de stallen ten behoeve van de paardenhouderij. De agrarisch bestemde gronden zijn tevens geschikt voor de realisatie van een paardenbak met een oppervlak van maximaal 1.200 m2.
In het zuidelijke deel van het erf liggen twee driehoekvormige bospercelen. De percelen kennen de enkelbestemming "bos". Op deze percelen is het van belang dat de ter plaatse voorkomende bos- en houtopstanden en landschapstypen worden behouden en waar mogelijk worden versterkt.
Dubbelbestemmingen
In het midden van het erf, langs de toegangsweg, ligt een gasleiding. Deze is in het bestemmingsplan aangeduid als dubbelbestemming "leiding – gas". Deze bestemming met bijbehorende beschermingszone heeft als doel de gasleiding te beschermen. Daarom is het in deze zone verboden om gronden af te graven of te egaliseren. Ook de aanplant van diepwortelende beplanting en het vellen van bomen is hier verboden.
Gebiedsaanduidingen
Het erf ligt in het landschapstype "bos en landgoederenlandschap". In dit type landschap is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het bos- en landgoederenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: parkachtige historische tuinen, oude boerderijen en landerijen, bos en houtwallen, afwisseling bos met kleinschalig landschap, boomgroepen en solitaire bomen in weides, lanen met dubbele bomenrijen.
Tot slot ligt de projectlocatie in de reconstructiewetzone "verwevingsgebied". Dit betekent dat de agrarische enkelbestemming van toepassing is.
Afbeelding 3 : Uitsnede bestemmingsplan 'Lochem Buitengebied'
Paraplubestemmingsplan archeologie
Naast het bestemmingsplan buitengebied is ook het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van kracht. Een paraplubestemmingsplan hangt als een paraplu over andere bestemmingsplannen heen. Het parapluplan vervangt de archeologische bestemmingsregels van de vigerende bestemmingsplannen.
Archeologie 6
Het erf aan de Hulzerweg is in het parapluplan aangeduid met een archeologische verwachtingswaarde 6, wat gelijk staat aan een middelmatige archeologische verwachting. Het is in beginsel verboden om te bouwen op gronden met een verwachtingswaarde 6. In de volgende gevallen is het bouwverbod niet van toepassing;
Archeologie 7
Het erf aan de Hulzerweg is in het parapluplan tevens aangeduid met een archeologische verwachtingswaarde 7, wat gelijk staat aan een lage archeologische verwachting. Het is in beginsel verboden om te bouwen op gronden met een verwachtingswaarde 7. In de volgende gevallen is het bouwverbod niet van toepassing;
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een paardenbak. Dit wordt niet gezien als een bouwwerk en eventuele graafwerkzaamheden gaan niet dieper dan 30 cm. Hiermee worden de archeologische waarden binnen de dubbelbestemmingen archeologische waarde 6 en 7 niet aangetast.
De initiatiefnemer is voornemens om zijn huidige paardrij-activiteiten verder uit te breiden. De uitbreiding vindt voor een deel plaats binnen het huidige bouwvlak. Om het nieuwe erf landschappelijk in te passen worden er rondom het erf diverse inrichtingsmaatregelen getroffen. Het merendeel van de plannen past binnen de geldende bestemming. Dit geldt echter niet voor de oostelijke paddock. Het gehele plan is opgenomen in bijlage 1 'Landschappelijk inpassingsplan'.
Afbeelding 4 : Inrichtingsschets Hulzerdijk 2
Realisatie oostelijke paardenbak
De nieuwe paardenbak/paddock wordt aangelegd op bestaand grasland. De graszode wordt verwijderd en er wordt zand aangebracht. Er zijn geen graafwerkzaamheden nodig. Het galoppeer-pad wordt deels aangebracht op bestaand grasland. De graszode wordt daar over een breedte van 2 meter verwijderd en er wordt zand aangebracht. Er zijn geen graafwerkzaamheden nodig. Waar het galoppeer-pad door het bestaande bosperceel zal lopen, wordt het pad uitgezet tussen de bestaande bomen door en zo nodig wordt onderbegroeiing verwijderd. Er worden geen bomen gekapt en er zijn geen graafwerkzaamheden nodig. Voor de realisatie van de houtwallen en uitbreiding van het bos is slechts aanplant voorzien, geen kap van bomen.
Afbeelding 5 : Doorsnede paardenbak
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op een van de onderdelen uit het Barro.
De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de SVIR en de Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op de ontwikkeling aan de Hulzerdijk 2.
De Omgevingsvisie van Gelderland is op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de jaren na de vaststelling hebben er nog een aantal actualisatierondes plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie 2018.
In de visie wordt beschreven hoe de provincie bijdraagt aan een toekomstbestendig Gelderland. De toekomstbestendige bijdrage is vertaald in twee hoofddoelen:
De economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, hiervoor zijn een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden van belang. Maar dit betekent ook het borgen van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Afbeelding 6: Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland 2018
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkellocatie aan de Hulzerweg valt binnen diverse beleidsvelden. Het relevante beleidsveld voor de voorgenomen ontwikkeling is de ligging in de Stedendriehoek. In dit gebied ervaar je nog de kwaliteit van het landschap. De kwaliteiten van stad, dorp en landschap zijn van oudsher met het leven in de regio verbonden. Om deze kenmerken te versterken vindt de provincie Gelderland het zaak de leefomgeving te blijven ontwikkelen tot een comfortabele, ontspannen omgeving voor wonen, werken en recreëren. Een gebied met een grote diversiteit aan landschappen, sterke lokale identiteiten en bijzondere cultuurhistorische waarden. Daarmee wordt de kwaliteit versterkt van de leefomgeving.
In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe omgeving gecreëerd waar wonen en werken op hetzelfde erf plaatsvinden. Daarnaast voorziet deze ontwikkeling in een grote versterking van het omliggende landschap. Hiermee sluit de ontwikkeling goed aan bij de doelen uit de Omgevingsvisie Gelderland 2018.
De Omgevingsverordening Gelderland is 24 september 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening betreft de juridische vertaling van de nieuwe provinciale Omgevingsvisie Gelderland. Ook van de Omgevingsverordening hebben verschillende actualisatie rondes plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland (juli 2018).
Het doel van de Omgevingsverordening 2018 is om de provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening door te laten werken op gemeentelijk niveau. Dit wordt gedaan door in de verordening regels op te nemen. De regels zijn in de verordening ondergebracht in de volgende thema's:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling aan de Hulzerdijk 2 is getoetst aan de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. De volgende relevante thema's hebben een doorwerking op de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 7 : Uitsnede kaart behorend bij de Omgevingsverordening Gelderland: thema landbouw.
Voor het erf aan de Hulzerdijk gelden een aantal regels. Echter, geen van deze regels heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling. Daarmee wordt geen aanspraak gemaakt op de regels uit de Omgevingsverordening.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Hulzerdijk 2 past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening.
In de Structuurvisie 2012-2020 geeft de gemeente Lochem op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid weer tot medio 2020. Op 8 juli 2013 is de structuurvisie vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
De structuurvisie geeft niet alleen de hoofdlijnen van de ontwikkelingsmogelijkheid weer. Maar de visie geeft ook de concrete ideeën en visies over de ontwikkeling van de kernen weer. De structuurvisie is afgestemd op het bestaande beleid van de gemeente. De volgende documenten zijn inhoudelijk leidend geweest bij het opstellen van de structuurvisie.
Afbeelding 8: Uitsnede Structuurvisie-plankaart Kern Almen
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het erf aan de Hulzerdijk behoort tot het dorp Almen. In de structuurvisie zijn voor het erf aan de Hulzerdijk geen concrete ontwikkelrichtingen benoemd. Wel wordt in zijn algemeenheid gesteld dat het bestaande landschap behouden dient te blijven en nieuwe (economische) ontwikkelingen moeten passen bij de schaal van het landschap. In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe paardenbak aangelegd. Deze is passend bij de schaal het omliggende landschap, daarnaast worden er veel landschappelijke elementen toegevoegd waardoor er extra kwaliteit ontstaat. Daarom wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen de structuurvisie voor Almen.
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Lochem’ vormt een belangrijk toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Lochem. Het bestemmingsplan is onder meer gebaseerd op de 'Visie Buitengebied Lochem' en het 'Landschap Ontwikkelingsplan' (LOP).
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem' kent een sterk landschappelijk aspect. De landschappelijke kwaliteiten in het buitengebied van Lochem verschillen sterk. Dit is het gevolg van verschil in; ondergrond, waterhuishouding, geologie, grondgebruik maar ook de ontstaansgeschiedenis. In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in zeven landschapstypologiën.
Elk landschapstype heeft door het verschil in ontstaansgeschiedenis haar eigen kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten zijn het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied aan de Hulzerdijk valt binnen het landschapstype 'bos en landgoederenlandschap'. Ter plaatse hiervan is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het bos- en landgoederen landschap met de volgende kernkwaliteiten: parkachtige historische tuinen, oude boerderijen en landerijen, bos en hout wallen, afwisseling bos met kleinschalig landschap, boomgroepen en solitaire bomen in weides, lanen met dubbele bomenrijen. In de voorgenomen ontwikkeling worden de kernkwaliteiten van het bos en landgoederen landschap fors versterkt, deze maatregelen zijn beschreven in het landschapsplan in bijlage 1 van deze toelichting.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Hulzerdijk past binnen de gemeentelijke beleidsregels, zoals beschreven in de 'Structuurvisie 2012-2020' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' van de gemeente Lochem.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is in Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling worden geen werkzaamheden voorzien die een negatieve impact hebben op de soorten ter plaatse. Een onderzoek naar soortenbescherming is derhalve niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op afbeelding 9 is te zien dat in een zone van 3 kilometer vanaf het erf aan de Hulzerdijk geen Natura 2000-gebieden liggen. Effecten op dit gebied zijn dan ook uitgesloten.
Afbeelding 9: Het erf gelegen buiten Natura 2000-gebieden
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In de provincie Gelderland wordt het NNN de GNN genoemd. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Afbeelding 10: Het erf gelegen buiten de GNN en GO-zones
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen negatieve effecten op de kwaliteit van de wezenlijke waarden en kenmerken van de GNN verwacht. Aantasting van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) vindt niet plaats. Tevens hebben de voorgenomen werkzaamheden geen significante effecten op het GNN. Wel vindt de ontwikkeling voor een klein deel plaats in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Echter, dit is mogelijk indien het om een kleine ontwikkeling gaat die het gebiedskarakter niet significant verandert en met een versterking van de kwaliteiten van het gebied gepaard gaan. Door de voorgenomen landschappelijke impuls worden de gebiedskenmerken fors versterkt, zie hiervoor ook het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van deze toelichting.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling worden mogelijk enkele bomen gekapt. Echter, deze zijn dusdanig klein dat deze niet als houtopstand in aanmerking komen. Een nadere toetsing naar houtopstanden door de provincie is niet noodzakelijk. Wel kan het zijn dat er voor het kappen van de bomen een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden bij de gemeente.
Aardkundige, archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In Huidige planologische regime is de archeologische verwachtingswaarde beschreven. Hieruit blijkt dat het erf aan de Hulzerdijk een lage archeologische verwachting heeft. In de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe bouwwerken toegevoegd en niet dieper gegraven dan 30 cm. De archeologische waarden zijn daardoor in voldoende mate beschermd.
Een goede ruimtelijke ordening houdt in dat er er bij de vaststelling van bestemmingsplannen een integrale belangenafweging plaatsvindt. Het gaat hier om belangen die een mogelijk effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. In januari 2012 is het Besluit Ruimtelijke Ordening gewijzigd. Met de wijziging is ook het meewegen van cultuurhistorische waarden van belang geworden. Daarom is er voor de ontwikkeling aan de Hulzerdijk onderzocht of er cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Met het voorgenomen plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast, maar door het toevoegen van landschappelijke elementen juist versterkt.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheerplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP is al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheerplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.
Provinciaal beleid
Het waterbeleid is op provinciaal niveau vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015 dat op 1 januari 2010 in werking is getreden.
In het waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie de maatregelen uitvoert. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
I
Waterschap Rijn en IJssel
De ontwikkellocatie aan de Hulzerdijk ligt in het beheersgebied van waterschap Rijn en IJssel. Dit waterschap heeft een handreiking ontworpen waarbij een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen én in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langdurigere periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In de watertoetstabel zijn de taakgebieden van het waterschap nader uitgewerkt. Waterschap Rijn en IJssel maakt bij de beoordeling van plannen, gebruik van de watertoetstabel. In deze tabel wordt aan de hand van een aantal vragen bepaald welke wateraspecten relevant zijn én met welke intensiteit het watertoetsproces wordt doorlopen.
Tabel 1: Watertoetstabel waterschap Rijn en IJssel
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Op basis van de watertoetstabel wordt geconcludeerd dat het plan niet van waterhuishoudkundig belang is voor het waterschap. Een advies is daarom niet gevraagd.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In voorliggend geval blijft de bestaande hoofdfunctie (agrarisch) bestaan en wordt hier enkel een aanduiding toegevoegd die de aanleg van een paardenbak mogelijk maakt. Daarom wordt gesteld dat de huidige bodemkwaliteit in overeenstemming is met het toekomstige gebruikt.
Inleiding
Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
Wettelijk kader
De gewijzigde Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat in plaats van op basis van een maatgevende periode van het etmaal (dag of nacht, de LAeq), nu een berekening van de geluidsbelasting wordt bepaald als gemiddelde over de dag, avond en nacht, de Lden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.
Bestaande situaties
Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.
Nieuwe ontwikkelingen
Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelige functie, waardoor de ontwikkeling uitvoerbaar is in het kader van de Wet geluidhinder. Een nader onderzoek naar geluid is niet noodzakelijk.
Inleiding
In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het 'Besluit luchtkwaliteit 2005', de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen.
Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekenende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'NIBM-tool' kan daarmee worden geoordeeld dat de ontwikkeling niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart.
Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de nieuwe paardenbak geen overschrijding zal veroorzaken. Op grond hiervan is wordt gesteld dat de ontwikkeling uitvoerbaar is op het aspect luchtkwaliteit.
Inleiding
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Wettelijk kader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In december 2018 is de risciokaart van Nederland geraadpleegd, een uitsnede hiervan is opgenomen in de volgende afbeelding. Hier is te zien dat er aan de oostzijde van het erf een leiding loopt. Dit betreft een aardgastransportleiding (NEN 3650), welke wordt beheerd door de Gasunie. De leiding is ook opgenomen in het geldende bestemmingsplan, hierin zijn regels gekoppeld ten behoeve van de bescherming van de leiding.
In de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met deze leiding en de bijbehorende regels. De plannen zij hierop aangepast, waardoor geen afbreuk de veiligheid van de leiding geborgd is. Een voorbeeld hiervan is dat er geen diepwortelende beplanting wordt aangelegd in de bestemming voor de leiding. Door het plan aan te passen op de beschermingsregels van de transportleiding, worden de bescherming voldoende geborgd en is de ontwikkeling uitvoerbaar op dit aspect.
Afbeelding 11 : Risicobronnen in de nabijheid van de Hulzerdijk
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Het onderhavige bestemmingsplan bevat op basis van deze uitgave een Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De navolgende tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
Tabel 2: richtafstandentabel VNG
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functie menging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Bestaande situatie
In geval van het conserveren van de bestaande plansituatie is actualisatie en verantwoording van de categorie-indeling niet noodzakelijk. Bestaande situaties hoeven bij het vaststellen van een bestemmingsplan niet getoetst te worden. In dit bestemmingsplan wordt planologisch geen nieuwvestiging van bedrijven mogelijk gemaakt. Mogelijke overlast wordt voldoende beperkt door de voorschriften op grond van de Wet milieubeheer.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De omliggende bedrijven liggen allen op ruim 100 meter afstand van het erf, de dichtstbijzijnde burgerwoning ligt op ruim 150 meter afstand. Met het realiseren van een nieuwe paardenbak worden de omliggende bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering. De ontwikkeling heeft, gezien de grote afstand tot de woningen, geen nadelig effect op het woon- en leefklimaat.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst wordt beoordeeld of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling betreft het toevoegen van een paardenbak binnen een agrarische bestemming. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als m.e.r.-beoordelingsplichtig. Op basis van de beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het "bestemmingsplan buitengebied" van de gemeente Lochem.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM.
Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
Wat betreft de inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Lochem". Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing is overgenomen uit het bestemmingsplan "Zorgrecreatiepark Ehzerwold Almen".
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen:
Artikel 3 Agrarisch
Deze bestemming is gebruikt voor de agrarisch gronden die geen deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur (EHS-verweving of ecologische verbindingszones).
Artikel 4 Bos
Deze bestemming is gebruikt voor de bestaande bosgebieden en gebiedjes.
Vrijwel het gehele buitengebied van Lochem heeft hoge landschappelijke kwaliteiten. Daartoe zijn de verschillende landschapstypen met hun kenmerkende kwaliteiten in dit bestemmingsplan vastgelegd. Op de plankaart zijn ze met een functie-aanduiding aangewezen en in de planregels zijn de kenmerkende kwaliteiten van elk landschapstype kort opgesomd. Bij het agrarische gebruik dient er rekening te worden gehouden met deze landschapstypen.
Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing
Deze bestemming is gebruikt om de landschappelijke maatregelen ten behoeve van de paardenbak vast te leggen in zowel de regels als de verbeelding.
Artikel 6 Leiding - Gas
Deze bestemming beschermd de gasleiding die door het plangebied loopt en ligt voorwaarden op ten aanzien van werkzaamheden op of rondom de gasleiding.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
De bestemming ‘Waarde – Archeologie 6’ is toegekend aan de gronden waar sprake is van een middelmatige archeologische verwachting, categorie 6. Met deze bestemming worden de aanwezige archeologische waarden beschermd.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 7
De bestemming ‘Waarde - Archeologie 7’ is toegekend aan de gronden waar ingevolge de sprake is van een lage archeologische verwachting, categorie 7. Met deze bestemming worden de aanwezige archeologische waarden beschermd.
3. Algemene regels
Artikel 9 t/m 14 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 9 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.
Artikel 10 bevat de Algemene bouwregels en artikel 11 de Algemene gebruiksregels. Artikel 12 bevat de algemene aanduidingsregels. In artikel 13 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere mantelzorg en kleinschalige windmolens.
Tenslotte bevat artikel 14 enkele Aanvullende regels over de bouwverordening.
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 15 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 16 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden op het erf aan de Hulzerdijk 2 en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk gezien is de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de provincie Gelderland, zoals benoemd in het hoofdstuk Provinciaal en regionaal beleid. Een vooroverleg met de provincie is daarom niet noodzakelijk.
Waterschap Rijn en IJssel
In de paragraaf Water is beschreven dat het voorliggende plan geen afbreuk doet aan de belangen van het waterschap Rijn en IJssel. Een vooroverleg met het waterschap is daarom niet noodzakelijk.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 juli 2019 tot en met 21 augustus 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend door de beheerder van de gasleiding. De zienswijze heeft betrekking op de regels in het Artikel 6 Leiding - Gas. Als gevolg van een zienswijze is het ontwerp bestemmingsplan op een onderdeel gewijzigd. Het bestemmingsplan zal dan ook gewijzigd worden vastgesteld. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op deze zienswijze.
Inhoud zienswijze
De geplande oostelijke paardenbak wordt deels binnen de belemmeringenstrook van de aanwezige gasleiding gerealiseerd. Uit het landschappelijke inpassingsplan blijkt dat er aan de westzijde een hekwerk zal worden geplaatst. Het plaatsen van dit hekwerk wordt door de leidingbeheerder gezien als een vorm van het indrijven van voorwerpen in de bodem. Het indrijven van voorwerpen in de bodem is een activiteit die de leidingbeheerder standaard als vergunningsplichtig aanmerkt. Via de zienswijze wordt verzocht om deze bepaling op te nemen in de planregels. Door het vergunningsplichtig stellen van deze activiteit wordt geborgd dat leidingbeheerder vooraf bij de besluitvorming wordt betrokken middels het verstrekken van een schriftelijk advies.
Aanpassing ontwerpbestemmingsplan
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is in artikel 6.4.1 Verbod de volgende bepaling opgenomen:
Met het toevoegen van deze bepaling moeten er bij werkzaamheden die betrekking hebben op het indrijven van voorwerpen in de bodem een advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Lochem. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.