Plan: | Hazelberg 3 Barchem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.buHazelberg3Ba-BP41 |
De eigenaar van het perceel Hazelberg 3 te Barchem is van plan om de woonfunctie van de bestaande boerderij binnen het woonperceel deels te verplaatsen. De gevraagde verplaatsing van de woonfunctie naar een nieuwe aanbouw op grond van het vigerende bestemmingsplan is niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
Het perceel Hazelberg 3 Barchem, kadastraal bekend gemeente Lochem, sectie M, nummer 296, ligt globaal ten oosten van Barchem in het buitengebied van de gemeente Lochem. De ontsluiting vindt plaats vanaf het perceel Hazelberg 3.
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het huidige woonperceel aangegeven.
afb. ligging van het perceel Hazelberg 3 Barchem
De vigerende juridisch-planologische regeling ter plaatse van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (vastgesteld door de raad van de gemeente Lochem op 7 december 2010) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010, Partiële herziening' (vastgesteld op 30 juni 2014). Dit laatste bestemmingsplan betreft de reparatie van een aantal geconstateerde omissies in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.
Daarnaast geldt voor het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld op 20 januari 2014). In dit bestemmingsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Lochem juridisch-planologisch vastgelegd. Op grond van dit bestemmingsplan kent het plangebied de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 2 en Waarde- Archeologie 6
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' weergegeven. Het plangebied is aangeduid met een rode omlijning.
De gronden van het perceel Hazelberg 3 Barchem zijn bestemd voor:
Op onderstaande afbeelding is het bestaande woonperceel aan de Hazelberg 3 Barchem (gele kleur) met een blauwe marker aangeduid.
Afb. uitsnede verbeelding perceel Hazelberg 3 Barchem
Om het initiatief te kunnen uitvoeren moet het geldende bestemmingsplan deels worden herzien. De gemeente is bereid om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het voorliggende initiatief. Hiervoor dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied. Het van toepassing zijnde beleid op zowel rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau wordt in hoofdstuk 3 verwoord. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op een aantal relevante milieuaspecten en onderzoeken, ook wel de randvoorwaarden van het plan genoemd, waarna in hoofdstuk 6 'Juridische aspecten', een toelichting op de verbeelding (plankaart en de planregels) volgt. Tot slot is hoofdstuk 7 gewijd aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Lochem, zuidwestelijk van de kern Barchem. Het gebied maakt deel uit van het zogenaamde beekdallandschap. Dit landschap is vlak en reliëfrijk door ondiepe dalen, lage heuvels, ruggen en welvingen. Direct ten noorden en ten zuiden van het plangebied ligt het meer gesloten bospercelen.
Het perceel Hazelberg 3 Barchem ligt aan de gelijknamige weg, die evenwijdig loopt is vanwege de ligging nabij de kruising van diverse historische wegen op een herkenbare plek in het kampenlandschap. De navolgende afbeelding geeft dit weer. Het perceel wordt ontsloten op de Vordenseweg.
Luchtfoto van het plangebied (rode cirkel) en de directe omgeving. De rode cirkel toont de ligging van het markante kruispunt van diverse historische wegen. Het bos ten westen van de kruising maakt deel uit van het bos- en landgoederenlandschap.
Afb. Topografische kaart (1850)
Het plangebied aan de Hazelberg 3 ligt in het buitengebied van de gemeente Lochem en heeft een woonbestemming bestaande uit een voormalige boerderij met opstallen.
Afb.voorgevel boerderij
Afb. tussenlid met rechts de boerderij en links de schuur
Afb. huidige situatie met ligging woonperceel ten oosten van Barchem
In dit hoofdstuk is in een aantal subparagrafen een korte beschrijving opgenomen van de relevante beleidskaders van de verschillende overheden voor het voorliggende bestemmingsplan. Elke subparagraaf wordt afgesloten met conclusie.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofd-spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke lasten.
Toetsing
Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
Aanpassing Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 wordt het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. De belangrijkste wijzigingen betreffen:
Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is, dat wil zeggen in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen.
In paragraaf 3.2.4 Conclusie wordt nader ingegaan op de toetsing aan de Ladder.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wro heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen. Het NWP heeft een relatie met de beleids- trajecten voor de ondergrond en drinkwater. Dit plan bevat daarom verwijzingen naar de Structuurvisie Ondergrond die in ontwikkeling is en de vastgestelde Beleidsnota Drinkwater.
In december 2014 heeft de Minister een ontwerp Nationaal Waterplan voor 2016-2021 (NWP2) aangeboden aan de Tweede kamer. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Dit NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
De volgende nationale belangen spelen mogelijk een rol bij de voorgestane ontwikkeling:
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik van de provincie Gelderland. De toetsing aan deze ladder is opgenomen onder paragraaf 3.2.4.
Nationaal landschap De Graafschap
Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap De Graafschap. Nieuwe bestemmingen zijn alleen toegestaan als die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap versterken of niet aantasten.
Zie verder onder paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Relevante milieutechnische en ruimtelijke informatie over het plangebied zijn onderzocht en beschreven in hoofdstuk 5. Hieruit blijkt dat er geen nadelige milieueffecten zullen optreden bij de uitvoering van het voorliggende plan. Een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' kan daarom achterwege blijven. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen mer-beoordeling vereist is.
Overige aspecten
De relevante water- en externe veiligheidsaspecten worden behandeld in paragraaf 5.7
Waterhuishouding en paragraaf 5.8. Externe Veiligheid.
Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder de locatiekeuze te beschrijven en te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Landschap
Het plangebied valt binnen de zone 'Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie' (zie uitsnede op de volgende afbeelding met globale ligging plangebied) plangebied)' meer specifiek in het 'Nationaal landschap De Graafschap'. Een bestemmingsplan maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap versterken of niet aantasten.
afb. kaart met globale ligging plangebied
Voor deze bepaling geldt een afwijkingsmogelijkheid indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.
Het Nationaal Landschap De Graafschap bestaat uit de volgende deelgebieden:
Het plangebied ligt in het deelgebied Graafschap. Voor dit deelgebied gelden de volgende kernkwaliteiten:
Dit bestemmingsplan voorziet in een aanpassing van het gebruik binnen het bestaande woonperceel waarbij het aantal woningen en het aantal m2 niet toeneemt. Door sloop van overtollige bebouwing neemt het aantal m2 bebouwing af. Bij de geplande verbouwing zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen en er wordt ingezet op de winning van zonne-energie door zonnepanelen.
Er vindt geen aantasting van het landschap plaats bij de aanpassing van het woonperceel. In het plangebied of in de directe nabijheid liggen geen gronden die deel uitmaken van het GNN of GO.
Natte Landnatuur
Het plangebied ligt in een hydrologische beschermingszone 'natte landnatuur'. In een bestemmingsplan mogen in deze zone geen functies toegestaan worden significant negatieve effecten hebben op de te beschermen kwaliteiten tenzij.
In waterparagraaf 5.7 wordt op dit onderdeel nader ingegaan.
Wonen
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De planontwikkeling voorziet niet in een nieuwe woning, maar in de uitbreiding van de bestaande woning en sloop van overtollige gebouwen. Hiervoor bevat de verordening geen specifieke regels.
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Op de functiekaart van het Waterplan van de provincie Gelderland zijn de waterfuncties van het plangebied weergegeven. Hieronder staan alle aanwezige functies in het plangebied benoemd.
Stedelijk gebied
Elke kern heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:
Landbouw
Binnen de functie landbouw komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:
Toetsing van het initiatief aan de ladder voor duurzame verstedelijking/duurzaam ruimtegebruik
De eerste vraag die beantwoord moet worden in het kader van deze toets is de volgende: is er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Handreiking “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure vallen”.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de verbouw/verplaatsing van een bestaande woonfunctie op een woonperceel. Deze kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven. Het initiatief is derhalve niet in strijd met geldend provinciaal beleid.
Overige aspecten
De relevante wateraspecten worden behandeld in paragraaf 5.7 Waterhuishouding
Met de ruimtelijke structuurvisie geeft de Gemeente Lochem op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid tot medio 2020 weer. De structuurvisie is op 8 juli 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie is onder meer bedoeld om het gemeentebestuur een instrument te geven waarmee ze de burgers en maatschappelijke organisaties actief kan informeren en betrekken bij de ruimtelijke visie op het bebouwde gebied. Met de structuurvisie wordt het kader geschetst waarbinnen gewenste ruimtelijke ont-wikkelingen voor de komende 10 jaar verder kunnen worden uitgewerkt. In de structuurvisie zijn drie opgaven geformuleerd:
Voor het buitengebied wordt aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen zich de komende jaren in hoog tempo zullen opvolgen. Naast schaalvergroting en verdergaande specialisatie, zullen veel agrarische bedrijven verbreden, stoppen of activiteiten afbouwen. Voor de gemeente ligt hierin een belangrijke regisserende taak indien er veranderingen met een bepaalde ruimtelijke impact optreden.
Toetsing
Voorliggend bestemmingsplan betreft een verschuiving van een deel van de woonfunctie van de bestaande boerderij naar een aanbouw in combinatie met sloop. Het resterende deel van de boerderij mag uisluitend worden gebruikt voor 'bijgebouw'. Het is een kleinschalige initiatief op perceelsniveau en raakt niet aan de beleidsuitgangpunten van het de Structuurvisie. Het plan is in overeenstemming met de Ruimtelijke Structuurvisie 2012-2020.
Door de relatief beperkte omvang van de ontwikkeling op de planlocatie aan de Hazelberg 3 zal het karakter van het essengebied niet worden aangetast.
Landschapsontwikkelingsplan
De gemeente Lochem heeft, samen met de gemeentes Zutphen en Bronckhorst, een landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld voor het buitengebied. Met deze visie willen de gemeenten zich zodanig voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het landschap inzetten dat het landschap, de ecologie, duurzame economie, de culturele identiteit en de leefbaarheid in het gebied een stimulans krijgen.
De gemeenten willen graag zien dat in dit landschap:
Het plangebied ligt in deelgebied 8: van de Lochemse Berg. De Lochemse Berg met aangrenzend gebied vormt een samenhangende eenheidsgradiënt van een relatief hooggelegen beboste stuwwalkern van de Lochemse Berg en de Kale Berg, glooiende open flanken met zandpaden en akkers en aan weerszijden van de berg een open landschap (ontginningsgebied en beekdal). Aan de voet van de berg is bijzondere kwelgerelateerde natuur aanwezig. Door de vele vergezichten vanaf de berg worden de glooiingen, één van de kernkwaliteiten van dit deelgebied, optimaal ervaren.
Deelkaart 'Lochemse Berg' met ligging plangebied
De bossen op de kruin van de berg bestaan voornamelijk uit beuken of naaldbomen. Deze landschapsvisie staat voor een omvorming van deze monocultuur tot structuur-rijke bossen met een grote biodiversiteit. Op de flanken liggen glooiende enken. Een goed voorbeeld is de Barchemse Enk. Deze enken zijn van oudsher open en hebben een landbouwkundig gebruik. De openheid van de enken op de flanken van de berg, is een grote kwaliteit van het gebied. Daardoor wordt de berg optimaal beleefd. Er is dan ook alles aan gelegen om de openheid van de enken te behouden voor de toekomst.
Toetsing
Het plangebied ligt in een beekdallandschap. De geplande ruimtelijke ingreep is beperkt, zij het dat er circa 200 m2 aan overtollige bebouwing wordt gesloopt. De op de deelkaart aangegeven zichtlijnen blijven in tact De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan gaat niet ten koste van de kwaliteiten van het landschap.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' vormt een belangrijk toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Lochem. Het bestemmingsplan is onder meer gebaseerd op de visie Buitengebied Lochem en het Landchap Ontwikkelingsplan (LOP). Landschap Een belangrijk uitgangspunt van het bestemmingsplan is de kwaliteit van het landschap. De landschappelijke kwaliteit in het buitengebied Lochem verschilt plaatselijk sterk als gevolg van ontwikkelingsge-schiedenis, verschillend grondgebruik en een verschillende ondergrond wat betreft geologie, bodem en waterhuishouding. Op basis van deze verschillen zijn in het bestemmingsplan zeven landschapstypen onderscheiden, te weten: rivierenlandschap, beekdallandschap, bos- en landgoederenlandschap, essenlandschap, stuwwal Lochem, open broekgebieden en kleinschalig kampenlandschap. In het plan zijn kernkwaliteiten per landschapstype benoemd. Deze zijn het uitgangspunt voor de ontwikkelingsrichting die de gemeente per landschapstype voor ogen heeft.
Het plangebied ligt in een gebied dat is te typeren als een 'beekdallandschap'. Het beleid is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten:
De sloop van de ontsierende bebouwing, het duurzame karakter van de geplande uitbreiding en de bijzondere vormgeving van het ontwerp levert - weliswaar op perceelsniveau - een positieve bijdrage van de verbetering van de kwaliteit van de omgeving. De kenmerken en kwaliteiten van het beekdallandschap worden hierdoor niet aangetast.
Het voorliggende bestemmingsplan dat voorziet in een gedeeltelijke verplaatsing en in het gedeeltelijk laten vervallen van de woonfunctie van de bestaande boerderij en de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen in het buitengebied is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid en voldoet aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening om de volgende redenen:
De locatie aan de Hazelberg 3 Barchem - waar de huidige woning van de initiatiefnemers staat - ligt in het buitengebied. De woonfunctie van de bestaande woonboerderij komt deels te vervallen en wordt ook verplaatst naar de nieuwe aanbouw aan de boerderij. Het resterende deel van de boerderij mag uitsluitend worden gebruikt voor berging/stallingsruimte. De aanbouw wordt middels een tussenlid gekoppeld aan de boerderij. Het aantal woningen wordt overigens niet uitgebreid. De resterende bebouwing wordt gesloopt.
In onderstaande afbeelding is de te slopen bebouwing (200 m2) rood is omlijnd. Daar waar een nieuw tussenlid en een nieuwe aanbouw worden gerealiseerd, is ook nog een rode arcering opgenomen. De bestaande boerderij blijft gehandhaafd.
De gemeente Lochem heeft met het verzoek van de initiatiefnemer ingestemd onder voorwaarden dat:
Op onderstaande afbeelding is de plattegrond van de bestaande boerderij (het grote witte vlak), het tussenlid en de nieuwe aanbouw aangegeven.
Afb. situering bouwperceel met de nieuwe bebouwing
De rechthoekige grondvorm van de boerderij wijzigt niet. De aanbouw krijgt ook rechthoekige vorm en bestaat uit 1 bouwlaag met een kap. De verschijningsvorm van de aanbouw lijkt op een bijmassa door de kleinere oppervlakte en een lagere goot- en bouwhoogte dan de boerderij. De boerderij houdt het karakter van hoofdgebouw en had een inhoud van 1100 m3.
Aan de voorgevel van woning wordt een voorportaal aangebouwd en aan de achterzijde bevinden zich onder de kap twee veranda's. De goot- en bouwhoogte van de woning bedragen maximaal 3,5 en 7 meter. De oppervlakte van de woning bedraagt circa 90 m2.
De woning is zodanig ontworpen dat het ook geschikt is om mantelzorg te verlenen.
De goot- en bouwhoogte hiervan zijn maximaal 3 en 5 meter. De oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken bedraagt circa 150 m2.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de nieuwe aanbouw met tussenlid en de bestaande boerderij (witte vlak).
afb. zuidwestzijde uitbreiding met tussenlid
afb. noordoostzijde uitbreiding met tussenlid
Op onderstaande afbeelding is de splitsing van de boerderij in een bijgebouw (rood omlijnd en in een woongedeelte (binnen groene omlijning). Het tussenlid en de geplande nieuwbouw zijn eveneens bestemd voor wonen (binnen groene omlijning ).
afb. splitsing bebouwing in woonfunctie en bijgebouw
Duurzaamheid
Het op het zuiden georiënteerde dakvlak is bijzonder geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen om energie op te wekken. De platte afdekking van het tussenlid wordt met uitgevoerd met een sedumdak. Bij de bouw wordt gebruikt gemaakt van duurzame materialen.
Het hemelwater van het dak van de aanbouw (en tussenlid) wordt ter plaatse in de bodem geïnfiltreerd.
De ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de Hazelberg. Binnen het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor de aanleg van 3 parkeerplaatsen voor de bewoners en gasten.
In dit hoofdstuk wordt alle relevante milieutechnische en ruimtelijke informatie over de planlocatie besproken. Aan bod komen onder andere aspecten als bodem, geluid, externe veiligheid en flora & fauna.
In april 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Hazelberg 3 te Barchem. Het doel van het onderzoek is om door het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik en of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor de voorgenomen bouwactiviteiten. De gronden van het woonperceel behouden de woonfunctie. Binnen het onderzoeksgebied vindt een gedeeltelijke verschuiving plaats van de woonfunctie naar een nieuwe aanbouw. De boerderij behoudt deel zijn woonfunctie en zal deels worden gebruikt voor bijgebouw.
De resultaten van het onderzoek luiden als volgt en zijn samengevat in onderstaande tabel.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:
Conclusies
Er zijn geen parameters aangetoond in gehalten/concentraties boven een waarde waarbij nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De gemeten asbestgehalten in de bodem (3,7 en 1,0 mg/kg d.s.) bevinden zich beneden de helft van de interventiewaarde (< 50 mg/kg d.s.).
Naar aanleiding hiervan behoeft er geen nader onderzoek te worden uitgevoerd. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen (bouw)activiteiten.
Aanbevelingen
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het "meldpunt bodemkwaliteit". In het kader van kostenefficiëntie adviseren wij om vrijkomende grond zoveel mogelijk binnen de onderzoekslocatie te hergebruiken. De toegangsweg is halfverhard met een dunne laag asfaltgranulaat en/of puin (gebroken baksteen). Aanbevolen wordt deze laag separaat af te graven en af te voeren naar een verwerker. Vermenging van deze laag met de bodem van het overige terrein dient te worden vermeden.
De rapportage van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere gevoelige bestemmingen.
De dichtstbijzijnde wegen zijn Hazelberg, Witzand en de Borculoseweg (N813) op een afstand van respectievelijk 225 m, 250 m en 350 m. In buitengebied heeft een weg, bestaande uit een of twee rijstroken een wettelijke geluidszone van 250 meter.
In het voorliggende bestemmingsplan blijft de woning op dezelfde plek gesitueerd, zij het dat de woning wordt uitgebreid. Het aantal woningen en het aantal mogelijk gehinderden neemt dus niet toe. De Borculoseweg heeft overigens de hoogste verkeersintensiteit, maar de boerderij met uitbreiding ligt buiten de wettelijk zone van 250 m. De andere twee wegen hebben een lage verkeersintensiteit.
Een onderzoek naar de geluidsbelasting tengevolge van het wegwerkeer is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit in werking getreden (wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen). Het Besluit Luchtkwaliteit is hiermee komen te vervallen. Met het in werking treden van de nieuwe regelgeving is de koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de gevolgen voor de luchtkwaliteit flexibeler geworden. Belangrijk hierbij is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM). Ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven in principe niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Algemene Maatregel van Bestuur niet in betekenende mate bijdragen (AMvB-NIBM) bepaalt wanneer de mate van luchtverontreiniging verwaarloosbaar is. Voor de periode tot het van kracht worden van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie voor stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10). Na verlening van de derogatie door de EU en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde.
De uitbreiding van de woning heeft een neutraal effect op het aantal verkeersbewegingen zodat dit niet leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit op het lokale wegennet.
Conclusie
Het aspect 'Luchtkwaliteit' levert geen beperkingen op ten aanzien van de ontwikkelingen.
Richtafstanden tot hindergevoelige functies worden bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering van de VNG. In de omgeving van het woonperceel ligt in de directe omgeving een aantal agrarische bedrijven.
De gedeeltelijke verplaatsing van de woonfunctie binnen het woonperceel levert geen nadelige gevolgen op voor deze bedrijven. Ook mogelijke milieubelastende effecten van deze bedrijven voor de bestaande woonfunctie op het perceel Hazelberg 3 te Barchem blijven ongewijzigd
Conclusie
De bestaande functies in de omgeving ondervinden geen (milieu)hinder van de gedeeltelijke verplaatsing van de woning.
Archeologie
In september 2008 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet is een uitvloeisel van het Europese Verdrag van Valetta (1992). Deze wet is recentelijk geïntegreerd in de Erfgoedwet. Daarin is afgesproken dat archeologie een gewogen onderdeel moet zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. In die wet is vastgelegd dat de initiatiefnemer van een bodemverstorende ingreep betaalt voor de zorg van het (eventueel) aanwezige erfgoed en dit ook verder regelt. In de wet is bepaald dat de afweging binnen de Wro-procedures moet plaatsvinden.
De gemeente Lochem heeft in de raadsvergadering van 11 februari 2013 het ‘Archeologiebeleid gemeente Lochem 2013’ en de bijbehorende ‘Archeologische beleidskaart Lochem’ vastgesteld. De gemeente heeft daarin verwoord op welke wijze rekening gehouden moet worden met mogelijke archeologische waarden en monumenten in de ondergrond van de gemeente. Dit beleidsstuk vormde de basis voor het bestemmingsplan “Archeologie” voor het grondgebied van de gemeente Lochem, waarin het omgevingsvergunningstelstel is opgenomen. Inmiddels heeft het archeologisch beleid ook zijn vertaling gevonden in het bestemmingsplan Buitengebied.
Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6. Binnen de bestemming Waarde - Archeologie 5 is een omgevingsvergunning (uitvoeren van werken/werkzaamheden) en een nadere onderzoeksverplichting vereist voor bodemingrepen groter dan 250 m2 en een diepte van minimaal 0,3 m1. Binnen deze bestemming Waarde - Archeologie 6 is een omgevingsvergunning (uitvoeren van werken/werkzaamheden) en een nadere onderzoeksverplichting vereist voor bodemingrepen groter dan 1000 m2 en een diepte van minimaal 0,3 m1. In verband met deze waarden is onderzoek is uitgevoerd. De resultaten vanhet onderzoek luiden als volgt.
De oppervlakte van de nieuwbouw bedraagt circa 92 m2. De bodemingrepen vinden plaats binnen de bebouwingscontour van de bestaande schuur en het verbindingselement (samen 150 m2) met de boerderij. De bodem is in het verleden geroerd bij de bouw van de schuur en verbindingselement. De nieuwbouw wordt uitgevoerd zonder kelders. Met de geplande bodemingrepen wordt de vermelde oppervlakte niet overschreden. De beperkte overschrijding van de diepte heeft geen nadelige effecten op de beschermde waarden omdat de bodem al eerder is geroerd. Een archeologisch onderzoek is daarom niet vereist.
Cultuurhistorische waarden
Daarnaast zijn in de gemeente Lochem cultuurhistorische waarden aanwezig in de vorm van herkenbare landschapstypen, historisch-bouwkundige waarden, oude wegenpatronen en historische dorpskernen. Dat laatste geldt specifiek voor de dorpskernen van Barchem Zwiep.
De stuwwal van Lochem vormde een uitgestrekt essencomplex. Pas laat, eind 19e eeuw zijn deze gronden voor een groot deel met bos beplant. Meer kleinschalige essen-kampen landschappen waren te vinden bij Laren en Barchem en Armhoede. Dit zijn zeer oude cultuurlandschappen.
De gedeeltelijke verplaatsing van de woning heeft geen nadelige effecten op de bestaande cultuurhistorische waarden omdat binnen de bebouwing al decennia lang een woonfunctie aanwezig was. en waar altijd woonfuncties aanwezig waren. De bebouwing kent overigens geen monumentale status
Conclusie
De uitvoering van het bestemmingsplan levert geen nadelige effecten op voor de archeologische en cultuurhistorische waarden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen natuurwaarden en wettelijk beschermde soorten of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de planlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming.
Het doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden en met rust laten van de planten en diersoorten die in het wild voorkomen. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000-gebieden en de natuurmonumenten.
De locatie ligt niet in een wettelijk beschermd (natuur)gebied. Op de locatie worden de overtollige (kleine) gebouwen gesloopt waarvoor de gemeente toestemming heeft gegeven. De aangebouwde schuur aan de boerderij is recentelijk ingestort waardoor eventueel beschermde soorten niet meer voorkomen. Een natuuronderzoek kan daarom achterwege blijven.
Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen de planlocatie.
Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals geleverd door het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. Als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.
Thema | Toetsvraag |
Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of nabij de planlocatie een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij de planlocatie een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in de planlocatie een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij de planlocatie een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij de planlocatie bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Ja Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in de planlocatie sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt de planlocatie zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in de planlocatie sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit de planlocatie water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij de planlocatie een HEN of SED water? 3. Ligt de planlocatie geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
Nee Nee Nee |
Grondwater-kwaliteit | 1. Ligt de planlocatie in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid |
1. In of nabij de planlocatie bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij de planlocatie die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt de planlocatie zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt de planlocatie zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt de planlocatie zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee Ja |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij de planlocatie wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in de planlocatie watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in de planlocatie aanwezig? | Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater)
De gedeeltelijke nieuwbouw heeft geen grotere oppervlakte dan de schuur met het tussenlid die gesloopt gaan worden. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak niet toe omdat er ook nog 200 m2 bebouwing wordt gesloopt.
Uitgangspunt bij deze ruimtelijke ontwikkeling is de bestaande waterhuishoudkundige situatie niet te verslechteren. Daarom wordt als uitgangpunt genomen dat de dakvlakken en andere schone verharde oppervlakten worden afgekoppeld, waarna het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de aanleg van wadi's' en/of vijvers. Op die manier wordt voorkomen dat schoon water meteen wordt afgevoerd. Op het woonperceel is voldoende ruimte aanwezig om het hemelwater te infiltreren in de bodem, zoals dat nu ook al gebeurd.
De huidige woning is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel voor de afvoer van vuilwater. Deze aansluiting blijft gehandhaafd.
Natte Landnatuur
Het plangebied ligt de beschermingszone natte landnatuur. Zie volgende afbeelding. Binnen deze zone mogen geen functies worden toegelaten die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. Daar is in het voorliggende geval geen sprake van omdat de bestaande woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft. Een deel van de bestaande woonfunctie wordt verschoven en toegestaan in een nieuwe uitbreiding op de plek van een te slopen schuur.
Conclusie
De uitvoering van het plan heeft geen nadelige effecten op het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer.
Verkeer
Het aantal verkeerbewegingen blijft ongewijzigd door de uitvoering van het initiatief.
Parkeren
Het bestemmingsplan bevat geen voorgeschreven parkeernorm. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit, die het bestemmingsplan toelaat. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet worden voorzien in parkeerruimte in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Om de parkeerbehoefte van het plan te bepalen is gebruik gemaakt van de standaardnormen van het CROW (publicatie 317 Verkeersgeneratie en parkeren).
Voor een vrijstaande woning in het buitengebied (aangemerkt als weinig of niet-stedelijk) geldt een parkeernorm van minimaal 2 en maximaal 2.8.
Het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bedraagt 3 (afgerond). Op het perceel is voldoende ruimte beschikbaar om deze parkeerbehoefte te voorzien.
Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10_6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe woning mogelijk. Op basis van de risicokaart (zie volgende afbeelding) van de provincie Gelderland wordt vastgesteld dat er geen risicovolle inrichtingen of bovengrondse en ondergrondse (buis)leidingen aanwezig zijn in de directe omgeving van het plangebied. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over water of wegen plaats.
Conclusie
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als ‘bouwvergunning’, ‘aanlegvergunning’, ‘sloopvergunning’ en ‘ontheffing’ zijn vervangen door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elk bestemmingsartikel is, overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2012), in beginsel opgebouwd uit:
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Wonen (artikel 3)
De bestemming 'Wonen' is van toepassing op het woonperceel met bijbehorende bijgebouwen. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 4,5 meter en 10 voor woningen. De inhoud van de woning mag maximaal 1.100 m3 bedragen. Er zijn specifieke aanduidingen opgenomen voor de woonfunctie en voor bijgebouwen in de bestaande boerderij. Bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 75 m². De goothoogte en de bouwhoogte hiervan mogen niet meer dan 3,5 meter en 6,5 meter zijn.
Waarde - Archeologie 5 (artikel 4) en Waarde - Archeologie 6 (artikel 5)
De dubbelbestemmingen regelen dat bij een verstoringsoppervlakten groter dan respectievelijk 250 m² en 1.000 m² een omgevingsvergunning vereist is. Het is verboden om zonder deze vergunning (bouw)werkzaamheden uit te voeren die dieper de bodem ingaan dan 30 cm. Hiermee wordt beoogd het bodemarchief te beschermen.
Gebiedsaanduiding overige zone - beschermingszone natte landnatuur (artikel 9)
Gebiedsaanduiding overige zone - landschapstype beekdallandschap(artikel 9)
Deze gebiedsaanduidingen beschermen de kwaliteiten en waarden van de natte landnatuur en het beekdallandschap.
Het Besluit ruimtelijke ordening vermeldt dat een onderzoek moet worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake. De gemeenteraad kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen, ondermeer als het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief, waarbij sprake is van uitbreiding van de woning en sloop van overtollige bebouwing. De kosten van de met dit project gemoeide werkzaamheden, alsmede de kosten voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De gemeente en de initiatiefnemer hebben hierover een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal voor de gemeente is hierdoor voldoende verzekerd. Er zal dus geen exploitatieplan worden vastgesteld.
De financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee geborgd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 april 2018 voor de duur van zes weken tot en
met 23 mei 2018 (6 weken) voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.