Plan: | Eester Loo, Gorssel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.buEesterlooGorssel-BP41 |
Het Geldersch Landschap & Kasteelen is beheerder van ruim 150 natuurgebieden, kastelen en landgoederen in de provincie Gelderland. Het perceel in voorliggend bestemmingsplan is in 2010 verworven en in de administratie toegevoegd aan het natuurterrein dat bekend staat als Eester Loo. Het Geldersch Landschap & Kasteelen is voornemens om het perceel te vormen van agrarisch naar natuur in de vorm van een uitbreiding van het bestaande bos.
De herinrichting van de locatie naar bos past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Lochem ten westen van de kern Gorssel. De locatie ligt aan de zuidwestkant van het natuurgebied Ester Loo aan de Eekweg, en omvat een gedeelte van het perceel bekend onder kadastrale gemeente Gorssel sectie E perceel 5962. Aan de zuid- , noord en westzijde van het projectgebied bevinden zich de uiterwaarden van de IJssel. Aan de oostzijde van het projectgebied is het agrarisch gebied van Gorssel gelegen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Lochem ten westen van de kern Gorssel. De locatie ligt ten zuidwesten van het natuurgebied Ester Loo aan de Eekweg. Het bosgebied Eester Loo is een kleinschalig gebied dat onderdeel uitmaakt van de beboste rivierduinen langs de IJssel. Op de topografische kaart van 1850 is de bebossing die zich van noord naar zuid uitstrekt goed zichtbaar. De veldnamen 't Loo en Bosloo (Loo = bos-veldnaam) en Beltman (belt = heuvel-veldnaam) geven hier ook blijk van. De rivierduinen zijn ontstaan door opstuiving van zand uit het rivierdal en kennen een uitgesproken en onregelmatig reliëf. De rivierduinen bestaan uit arme vaaggronden en zijn vroeger waarschijnlijk beplant om verstuiving van de aangrenzende landbouwgronden tegen te gaan. Aangrenzend aan de rivierduin bevindt zich een oud rivierterras dat in gebruik is als akkergrond en de kenmerkende openheid van een Es bezit. De beboste randen versterken deze ervaring. Uit navolgende uitsneden is goed zichtbaar dat het oorspronkelijk bosareaal van de rivierduin in de laatste 100 jaar is afgenomen.
Uitsnede kaart 1850 (bron: topotijdreis.nl)
Uitsnede topografische kaart 1925 (bron: topotijdreis.nl)
Uitsnede topografische kaart 2019 (bron: topotijdreis.nl)
Vanuit de Landschapsontwikkelingsvisie Gemeenten Bronckhorst, Lochem, Zutphen (LOP) uit 2009 valt het Eester Loo binnen het Enken/essenlandschap (zie voor nadere toelichting paragraaf 3.3.2. Dit landschapstype is vervolgens ook vertaald naar het vigerende bestemmingsplan. Kenmerk van het enken/essenlandschap is de openheid, om die reden is bebossing dan ook niet zonder meer toegestaan. Echter valt landschappelijk gezien de locatie hier niet onder. Deze conclusie wordt gedeeld in het rapport van Wageningen Environmental Research over Beter Boeren in Kleinschalig Landschap in de gemeente Lochem uit 2017.
Eester Loo omvat in totaal 6 ha grond. Het perceel dat met voorliggend bestemmingsplan wordt herbestemd omvat 0,5 ha en betreft momenteel landbouwgrond waar tot vorig jaar intensief agrarisch gebruik van is gemaakt. Het perceel is aan de zijde van het bos voorzien van een afrastering en loopt aan de westzijde over in de overige agrarische gronden. Het reliëf in het perceel loopt van oost naar west af. Er is nu een harde overgang van bos naar weiland. Er is geen mantel-zoom overgang aanwezig waardoor het agrarisch gebruik tot strak aan de bosrand plaatsvindt.
Gewenste bosuitbreiding
Geldersch Landschap & Kasteelen (GLK) is voornemens het boscomplex uit te breiden. Hieraan ligt een aantal redenen ten grondslag.
Klimaatakkoord
In het klimaatakkoord is aangegeven dat het areaal bos voor 2030 moet toenemen. Deze uitbreiding zal zowel binnen als buiten het Natuurnetwerk Nederland plaats moeten vinden. Door GLK is gekeken binnen haar eigendom waar kansen liggen voor het uitbreiden van areaal bos, wil zij ook bijdragen aan het realiseren van het klimaatakkoord.
Uitbreidingsdoelstelling Hardhout ooibos
De uiterwaarden van de IJssel behoren tot de weinige plekken in Nederland waar nog hardhout ooibos voorkomt. Veel ooibos is verdwenen en door de strikte regels voor bosontwikkeling binnen de uiterwaarden is uitbreiding niet eenvoudig. Er ligt een landelijke doelstelling om het areaal uit te breiden. De locatie Eester Loo is geschikt voor het realiseren van deze uitbreiding aangezien deze geen onderdeel uitmaakt van het stroomvoerend rivierbed en aangesloten kan worden op bestaand bos zodat er grotere boseenheden ontstaan.
Versterking oorspronkelijk boscomplex
Gelet op de landschapsgeschiedenis zoals eerder aangegeven is de beboste rivierduin een onderdeel van een voorheen groter boscomplex. De aanwezigheid van bos op rivierduinen is van oudsher gebruikelijk. Met de bebossing van de weide wordt het areaal bos weer uitgebreid en wordt het boscomplex versterkt. De openheid van de naastgelegen open akkercomplexen blijft behouden.
Behoud (micro)reliëf rivierduin
Het kenmerkende (micro)reliëf van de rivierduin blijft behouden door de bosaanplant. Door het huidige agrarisch gebruik is het reliëf in de loop van de tijd steeds meer vervaagd en geëgaliseerd. Door de aanplant van bos, kan het nog aanwezige reliëf behouden blijven en worden de waardevolle aardkundige waarden langdurig behouden.
Versterking ecologische kwaliteit
Door in de aanplant te kiezen voor een rijke soortensamenstelling waarbij naast boomvormers ook struikvormers aangeplant worden, ontstaat een toegevoegde waarde voor de ecologie ter plaatse. In de omgeving zijn weinig bosgebieden, versterking van bestaande kernen draagt bij aan de mogelijkheden voor vooral fauna die afhankelijk is van de bossen voor rust, voedsel en beschutting. Vooral vogelsoorten als Boomklever, Boomkruiper, Glanskop, Grauwe vliegenvanger, Staartmees, Bosuil en Groene specht kunnen profiteren van een soortenrijk hardhout ooibos.
Toekomstige situatie
De bebossing van het perceel wordt door voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt door de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Bos'. Voor de locatie is een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1) met het gewenste beheertype: N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Hiermee wordt de bestaande boskern verder uitgebreid en kan tevens een ecologisch interessantere invulling gegeven worden aan de overgang van bos naar weiland middels een mantel—zoom.
De kern van het bos zal worden uitgebreid d.m.v. het aanplanten van zomereiken aangevuld met op nattere/vochtigere delen enkele (zaadboom)soorten als Haagbeuk, Zwarte populier, Gewone vogelkers, Zoete kers en Fladderiep. In de overgang naar het weiland zullen besdragende soorten worden aangeplant als Een- en Tweestijlige meidoorn, Gelderse Roos, Lijsterbes en Vlier, maar ook Hazelaar, Spaanse aak, Rode kornoelje, Egelantier, Viltroos en Kardinaalsmuts.
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Ter plaatse van het plangebied geldt het besluitsubvlak 'rivierbed' en 'stroomvoerend deel rivierbed'. Voor het bouwen in een rivierbed is een watervergunning (op grond van de Waterwet) nodig. Een aantal gevallen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht, daarvoor gelden algemene regels. Om de belangen ook via het ruimtelijk spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan.
Het Barro stelt ook algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Doel is het voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan voor werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of alleen onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit kunnen belemmeren.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omvormen van een agrarisch perceel naar bos. Een ontwikkeling mag niet belemmerend zijn voor de afvoercapaciteit van het rivierbed. De locatie ligt op een hoger gelegen rivierduin die in beginsel niet overstroomt bij hoog water. Vanwege de ligging in het stroomvoerend winterbed van de IJssel is in overleg met de rivierbeheerder (Rijkswaterstaat Oost-Nederland) een rivierkundige beoordeling uitgevoerd. Uit deze beoordeling volgt dat de uitbreiding van het bosperceel voldoet aan de eisen van het RBK5.0 (zie bijlage 2 en hoofdstuk 6).
De regels voor het stroomvoerend rivierbed zijn in voorliggend plan opgenomen.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Het Natura 2000-netwerk omvat alle gebieden die eerder zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming.
In Nederland zijn er 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Al deze gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Dit is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Op onderstaande afbeelding is met de groene arcering het Natura 2000-gebied aangegeven en het plangebied met een rood kader.
Ligging plangebied in Natura 2000-gebied Rijntakken. (bron: Provinciale Omgevingsverordening Gelderland)
Eester Loo maakt onderdeel uit van Natura 2000 gebied Rijntakken deelgebied Uiterwaarden IJssel. Het uiterwaardengebied waar Eester Loo ligt is aangewezen als habitatgebied. De lokale benaming is Ravenswaarden en wordt in het Natura 2000 beheerplan Rijntakken benoemd als boskern. Voor functie verandering en inrichting worden in de maatregelentabel de volgende maatregelen benoemd: uitbreiding droge graslanden, inrichting tbv meren met krabbenscheer, herstel leefgebied kwartelkoning, realiseren boskern, uitbreiding leefgebied kwartelkoning, droge zomen.
Met de voorgenomen bosontwikkeling wordt uitvoering gegeven aan de Natura 2000-doelstellingen.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gelders Natuurnetwerk
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Binnen het GNN wil de provincie Gelderland een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden bereiken. Hiermee wordt de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur beschermt, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. De provincie wil de bestaande natuur in het Gelders natuurnetwerk beschermen en de samenhang versterken door natuurgebieden in het Gelders natuurnetwerk uit te breiden en verbindingszones aan te leggen in de Groene ontwikkelingszone.
Ligging plangebied in Gelders Natuurnetwerk, plangebied rood omkaderd. (bron: Provinciale Omgevingsverordening Gelderland)
Het plangebied ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk in het deelgebied 'IJsseluiterwaarden Zutphen -
Deventer'. De kernkwaliteiten vanuit de GNN voor dit gebied zijn onder andere:
De Ravenswaarden, waar voorliggend plan aan grenst, is ook aangemerkt als gebied met aardkundige waarden en een waardevol open gebied (ganzengebied).
De ontwikkelingsdoelen vanuit de GNN voor dit gebied zijn onder andere:
Planspecifiek
De uitbreiding van het bos op de rivierduin sluit aan bij de kernkwaliteiten van het Gelders Natuur Netwerk. Het reliëf van de rivierduin blijft behouden en de openheid van de naastgelegen uiterwaarden enerzijds en de akkercomplexen aan de andere zijde blijft behouden. Uit de landschapsgeschiedenis (zie paragraaf 2.1) kan worden afgelezen dat de beboste rivierduin onderdeel was van een voorheen veel groter boscomplex op de rivierduinen langs de IJssel. De ontwikkeling van hardhoutooibossen is een van de ontwikkelingsdoelen voor het gebied. De rivierduin Eester Loo is hiervoor een geschikte locatie, omdat deze door de hogere ligging niet overstroomt en aangesloten wordt op bestaand bos, zodat er een grotere boseenheid ontstaat.
Natuurbeheerplan
De gronden in het plangebied zijn in het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland aangemerkt als 'nog om te vormen naar natuur' (code N00.01). Het natuurbeheerplan geeft aan dat gronden met een intensief agrarisch verleden die een natuurbestemming krijgen, meestal niet van de ene op de andere dag natuurwaarden hebben. Hiervoor is eerst een omvormingsbeheer (verschraling) nodig of inrichting, zoals het afvoeren van de voedselrijke bouwvoor of bosaanplant. Om deze gronden met een natuurbestemming toch op de (ambitie)kaart te kunnen zetten, is er het beheertype 'nog om te vormen naar natuur'.
Uitsnede uit het Natuurbeheerplan, plangebied zwart omkaderd.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarisch landschap naar bos. Het perceel is in voorgaande jaren reeds als N00.01 op de Ambitiekaart van de provincie aangeduid en kan derhalve in aanmerking komen voor functieverandering en inrichting tot nieuwe natuur. Het na te streven natuurbeheertype is vastgesteld als N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos (vallend onder de categorie 'droge bossen'). De ecologische kwaliteit wordt verder versterkt door naar boomvormers oof struikvormers aan te planten. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 2.2 Toekomstige situatie.
Geconcludeerd wordt dat met de voorgenomen ontwikkeling uitvoering wordt gegeven aan het provinciale natuurbeleid.
Op 4 april 2011 heeft de gemeente Lochem de toekomstvisie 'Lochem verbindt prachtig' vastgesteld. In de visie schetst de gemeente het toekomstbeeld tot 2030 en welke stappen gezet worden om daar te komen. De visie begint met het benoemen van zeven trends in thema's die van betekenis zijn voor de ontwikkeling van de gemeente in de toekomst. Hierbij valt te denken aan een krimpende bevolking, digitalisering en duurzaamheid als leidend principe van de economie. Deze trends zijn vervolgens vertaald in acht agendapunten die aangeven wat deze trends concreet voor de gemeente betekenen en wat de gemeente daarmee gaat doen. De acht agendapunten zijn:
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omvormen van een agrarisch perceel naar bos. Het heeft een raakvlak met agendapunt 7. De gemeente ambieert om in 2030 de kwaliteit van de leefomgeving minimaal op peil te houden zodat Lochem een interessante gemeente blijft om te recreëren. Het aanplanten van een bos kan de uitstraling van deze plek verbeteren en draagt zodoende bij aan de beleving van de recreant. Het project is daarmee passend binnen de gemeentelijke toekomstvisie.
De gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen hebben in 2009 een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld. De gronden ter plaatse van het projectgebied behoren tot deelgebied 4 IJsselwaarden: een open landschap glooiend langs de IJssel. De essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied is:
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het omvormen van een agrarisch perceel naar bos. De ontwikkeling van natuur sluit aan bij de visie op deelgebied 'IJsselwaarden', met het 'essen- en enkenlandschap'. In hoofdstuk 2 is nader beschreven wat de kenmerken zijn van dit landschap en hoe voorliggend initiatief hier binnen past. Het initiatief is een uitbreiding het bestaande bos op een rivierduin. Aangrenzend aan de rivierduin bevindt zich een oud rivierterras dat in gebruik is als akkergrond en de kenmerkende openheid van een es bezit. De beboste randen versterken deze ervaring. Het bos is in het verleden waarschijnlijk aangeplant om verstuiving van de aangrenzende landbouwgronden tegen te gaan.
Ter plaatse van het projectgebied gelden de bestemmingsplannen 'Lochem, Buitengebied' uit december 2010, dat enkele keren correctief en partieel is herzien, en het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie'. Navolgende afbeelding toont de actuele planologische situatie, zoals die wordt weergegeven op de verbeelding van de geconsolideerde versie van het bestemmingsplan.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het projectgebied geldt nu de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast gelden er ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7', en de gebiedsaanduidingen 'Overige zone - essen en enken', Overige zone - landschapstype essenlandschap' en de 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Voorliggend project voorziet in een uitbreiding van het bos ter plaatse van de huidige agrarische bestemming. Het vigerende bestemmingsplan staat dit niet toe. Om die reden wordt nu het bestemmingsplan herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar bos. Een bodemonderzoek is in dit geval niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarisch landschap naar bos. Gelet op het toekomstig gebruik van de locatie zal het initiatief bijdragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit, omdat het land niet meer bewerkt hoeft te worden met landbouwmachines. Geconcludeerd kan worden dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarisch landschap naar bos. Bos is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wgh, en heeft ook geen geluidseffect op omliggende geluidgevoelige functies.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarisch landschap naar bos. Bos is geen gevoelige functie en heeft geen milieueffect op de omgeving. Het project is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarisch landschap naar bos. De locatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Daarnaast vormt tevens eveneens geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant | |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
1. Nee 2. Ja |
|
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
|
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Ja |
|
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | 1. Nee |
|
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
|
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Nee 2. Nee |
|
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Nee |
|
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Ja |
|
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | 1. Nee | |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | 1. Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | 1. Nee |
Eester Loo ligt op de rand van de oostelijke zandgrond en tegen de uiterwaarden van de IJssel. Om die
reden ligt het onder invloed van lokaal geïnfiltreerd water op de hogere droge gronden en de IJssel
die in de wintermaanden buiten zijn oevers treedt. Omdat de IJssel in de wintermaanden door stijgend waterpeil buiten zijn oevers treed, moet de inrichting van het perceel ook rivierkundig worden getoetst. Door de hogere ligging is de rivierduin in principe hoogwatervrij, waardoor aannemelijk is dat het effect van het initiatief op het waterpeil in de IJssel nihil zal zijn. Dit is onderbouwd met een rivierkundige beoordeling (zie bijlage 2), die in overleg met Rijkswaterstaat Oost-Nederland is uitgevoerd. De uitbreiding van het bosperceel voldoet aan de eisen van het RBK5.0.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen in het Natura 2000 gebied Rijntakken en het Gelders natuurnetwerk. Zie voor nadere toelichting over dit onderwerp paragraaf 3.1.2 en 3.2. De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van een agrarisch perceel naar bos. Met dit plan wordt uitvoering gegeven aan de natuurdoelstellingen voor deze gebieden.
Soortenbescherming
Het perceel was tot voor kort in intensief agrarisch gebruik. Er heeft op het perceel geen inventarisatie naar aanwezige soorten plaatsgevonden. In het nabijgelegen bos zijn soorten als Kamperfoelie en Dalkruid aangetroffen. Aan de westzijde naast het in te richten perceel is een actieve Dassenburcht geconstateerd. Met voorgenomen ontwikkeling kan gesteld worden dat wordt bijgedragen aan de versterking van de ecologische waarden, passend bij de doelstellingen van Natura 2000 en GNN voor dit gebied. Het optreden van negatieve effecten kan worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het perceel gaat onderdeel uitmaken van het bos Eester Loo en behoeft geen eigen ontsluiting of verkeersvoorzieningen anderszins.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt onderdeel uit van de uiterwaarden bij Gorssel en is op de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Lochem aangemerkt als een gebied met een 'hoge waarde'. In dit type landschap is de oorspronkelijke structuur nog vrij goed herkenbaar, alhoewel de beplanting in uiteenlopende mate is afgenomen. Met het uitbreiden van het bestaande Eester Loo bos wordt de beplanting op de rivierduin uitgebreid. Dit past binnen de bestaande structuur, het contract tussen de besloten rivierduin en de openheid van de uiterwaarden enerzijds en het akkercomplex aan de oostkant anderzijds wordt ermee versterkt, zie ook hoofdstuk 2 en paragraaf 3.3.2.
Archeologie
Voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van natuur op een agrarisch perceel. Ter plaatse gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'.
Er is geen sprake van grote grondroerende werkzaamheden of afgravingen. Een nader onderzoek naar de archeologische waarden kan daarmee achterwege blijven.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De opzet van voorliggend bestemmingsplan is gebaseerd op de regels van het bestemmingsplan 'Lochem, Buitengebied', en bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
In dit plan is geen sprake van bovenlokale belangen. Het waterschap Rijn en IJssel zal op de hoogte worden gesteld van dit plan.
In de voorbereiding van het plan heeft Rijkswaterstraat schriftelijk aangegeven vooralsnog geen bezwaren te zien in het initiatief. Naar verwachting leidt dit niet tot negatieve waterstandseffecten in de rivieras. Tijdens de periode van de terinzagelegging is dit met een rivierkundige berekening onderbouwd. De berekening is in overleg met Rijkswaterstaat Oost-Nederland uitgevoerd.
Inspraak
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien.
Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 december 2020 tot en met 3 februari 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.