direct naar inhoud van Regels
Plan: De Cloese
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0262.DeCloese-BP41

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'De Cloese' met identificatienummer NL.IMRO.0262.DeCloese-BP41 van de gemeente Lochem.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

De overige begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.7 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van bebouwing uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden.

1.10 begane grond

de verdieping van een gebouw die ter plaatse van de hoofd toegang rechtstreeks toegankelijk is vanaf het maaiveld, en waartoe ten behoeve van het toelaatbare gebruik mede worden gerekend eventuele kelders, onderbouwen en/of souterrains.

1.11 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 dagrecreatie

vormen van recreatie waarbij geen recreatief nachtverblijf mogelijk is.

1.20 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 EHS (ecologische hoofdstructuur)

een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.

1.23 extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit extensieve recreatief medegebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik, met uitsluiting van recreatief nachtverblijf.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 grondgebonden woning

een woning die direct met de grond is verbonden, en die niet als een gestapelde woning is aan te merken.

1.26 kleinschalige bedrijvigheid aan huis

bedrijvigheid die is genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel bedrijvigheid die niet in deze lijst is genoemd maar daarmee naar de aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.27 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.28 lawaaisporten

sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, karten, modelvoer- en vaartuigen.

1.29 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.

1.30 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.31 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.32 Orientatieverlichting

lichtbronnen die dienen ter oriëntatie in de openbare ruimte, waarbij lichthinder en lichtvervuiling naar de omgeving toe is geminimaliseerd/ zonder lichthinder naar boven.

1.33 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw , dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.35 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.36 peil

het peil voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de openbare weg waarop het desbetreffende gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, is georiënteerd.

1.37 permanente bewoning

het gebruik van een kampeermiddel of kampeerverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die in gevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegeven noopt tot inschrijving van de bewoners in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Lochem, terwijl deze personen elders niet over een hoofdverblijf beschikken.

1.38 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.

1.39 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

1.40 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde, en op de openbare weg georiënteerde zijde van een gebouw.

1.41 woning

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.42 wooneenheid

een eenheid bestemd voor de huisvesting van één huishouden in een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de overbouwde oppervlakte van een bouwwerk

de overbouwde oppervlakte wordt gemeten door de som te nemen van de oppervlakten van de gedeelten van een gebouw, die zich geheel boven het niveau van het maaiveld bevinden en daar niet mee gelijk liggen. Daarbij wordt een ondergeschikt bouwdeel, waarvan de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 4 m2 niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen en/of;
  • b. groenvoorzieningen (waaronder begrepen fiets- en voetpaden, water, waterlopen en waterberging, taluds) en/of;
  • c. beplanting en/of;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. parkeren;
  • f. bruggen en duikers;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd:

  • a. met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van natuur met ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • b. de instandhouding en versterking van de ecologische hoofdstructuur-natuur;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. de instandhouding en ontwikkeling van de landschapstypen en hun kernkwaliteiten zoals in artikel 14.1 beschreven;
  • e. agrarisch natuurbeheer, voorzover de natuur- en landschapswaarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • f. met de bijbehorende onverharde en/of halfverharde voet- en fietspaden;
  • g. water.
4.2 Bouwregels

Op de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de gronden mogen niet worden gebruikt voor lawaaisporten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen, vellen of rooien van bomen en houtgewas;
  • b. het beplanten van gronden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 20 m2;
  • d. het afgraven of ophogen van gronden, en het graven van poelen;
  • e. het egaliseren van gronden;
  • f. het dempen van watergangen en/of waterpartijen;
  • g. het wijzigen van de waterhuishouding;
  • h. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
4.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het in artikel 4.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  • c. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • d. die worden uitgevoerd in het kader van de aanleg en beheer en onderhoud van de natuurcompensatie zoals bedoeld in artikel 8.4.3.
4.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening

De in artikel 4.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in lid 1 genoemde waarden niet worden aangetast;
  • b. deze werken of werkzaamheden bijdragen aan de in artikel 8.4.3 onder b dan wel artikel 8.4.3 onder c genoemde natuurdoelstellingen.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen alsmede voor parkeervoorzieningen en in- en uitritten, met dien verstande dat parkeren uitsluitend is toegestaan voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning;
  • b. parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', met dien verstande dat parkeren uitsluitend ondergronds of half verdiept is toegestaan.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen worden gebouwd:

  • a. gebouwen in de vorm van half verdiepte of ondergrondse parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' als bedoeld in artikel 5.1 onder b;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten, en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, en/of;
  • b. voet- en rijwielpaden, en/of;
  • c. parkeervoorzieningen, en/of;
  • d. bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging), en/of;
  • e. straatmeubilair;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een motorbrandstofverkooppunt.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging (waaronder begrepen groene en/of natuurlijke oevers), en/of;
  • b. waterhuishouding, en/of;
  • c. waterlopen, en/of;
  • d. vijvers;
  • e. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. de uitoefening van een beroep aan huis of kleinschalige bedrijvigheid aan huis.
8.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

8.2.1 Algemeen
  • a. toegestaan zijn uitsluitend grondgebonden vrijstaande woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' tevens twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;
  • b. toegestaan zijn niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen.
8.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag per woning gezamenlijk niet meer bedragen dan 250 m2;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de dakhelling van een kap mag niet meer dan 60 graden bedragen.
8.2.3 Situering gebouwen en overkappingen
  • a. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens van gebouwen en overkappingen bij vrijstaande woningen bedraagt minimaal 5 meter;
  • b. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens van gebouwen en overkappingen bij twee-aaneen gebouwde woningen bedraagt minimaal 5 meter, met dien verstande dat dit niet geldt voor de zijde van woningen die aaneen zijn gebouwd;
  • c. de voorgevel van woningen is maximaal 5 meter achter de voorzijde van het bouwvlak gebouwd.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet mag meer dan 2 meter bedragen.

8.2.5

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zoals bedoeld in artikel 8.2.2 geldt dat het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbindt:

  • a. de werkzaamheden mogen niet in de avonduren en tijdens schemering worden verricht;
  • b. bouwrijpmaken van het plangebied wordt uitgevoerd in de periode 1 juli tot en met 31 oktober;
  • c. de werkzaamheden worden gefaseerd uitgevoerd.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.2 sub a voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan gebouwen en overkappingen per woning, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1

Een woning met bijbehorende bouwwerken mag niet worden gebruikt voor de tijdelijke en/of permanente huisvesting van meer dan een huishouden.

8.4.2

Een woning mag worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis / kleinschalige bedrijvigheid aan huis, mits:

  • a. wonen de hoofdfunctie blijft in de woning;
  • b. het ruimtebeslag van ondergeschikte betekenis is, met dien verstande dat ten hoogste 30% van de aanwezige vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van:
    • 1. 100 m2 mag worden aangewend ten behoeve van een beroep aan huis;
    • 2. 50 m2 mag worden aangewend ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid aan huis;
  • c. de beroeps- of kleinschalige bedrijvigheid aan huis wordt uitgeoefend door degene die in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft;
  • d. er uitsluitend activiteiten plaatsvinden in de categorieën A en B van de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1);
  • e. parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost en er ter plaatse geen onevenredige aantasting van de parkeer- en/of verkeerssituatie optreedt;
  • f. er geen buitenopslag plaatsvindt.
8.4.3 Voorwaardelijke verplichting natuurcompensatie

Gebouwen, met uitzondering van de bestaande gebouwen, mogen niet gebruikt worden ten behoeve van de in artikel 8.1 bedoelde functies, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor zover binnen de bestemming 'Natuur' een natuurcompensatielocatie met een oppervlakte van minimaal 17.500 m2 is aangelegd en in stand wordt gehouden, waarbij:

  • a. de voedselrijke toplaag van de gronden van de natuurcompensatielocatie worden afgegraven;
  • b. de gronden van de natuurcompensatielocatie zijn ingericht als dotterbloemgraslanden, natte schraalgraslanden of bloemrijk grasland;
  • c. op de natuurcompensatielocatie een voortplantingspoel is aangelegd, waarvan:
    • 1. de oppervlakte minimaal 175 m2 bedraagt;
    • 2. het diepste punt tussen 1 m en 1.5 m onder het grondwaterniveau ligt;
    • 3. de noordelijke oever een talud heeft met een verhouding van 1:3 tot 1:5.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met archeologische waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het bouwen te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 1' mede bestemde gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat deze reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 70 centimeter;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 70 centimeter en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2 en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod in artikel 9.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning.
9.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 moeten worden verbonden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • b. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 70 centimeter onder het bestaande maaiveld, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • c. de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • e. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 70 centimeter onder het bestaande maaiveld, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • f. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 70 centimeter onder het bestaande maaiveld, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • g. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • h. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 70 centimeter onder het bestaande maaiveld, met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 50 m2.
9.4.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of die het archeologisch onderzoek betreffen.

9.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt verleend, indien de in artikel 9.4.1 bedoelde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

9.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 7

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een lage archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

10.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 7' mede bestemde gronden.

10.2.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2.500 m2 en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 10.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 10.3.2 aan de vergunning.
10.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
10.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
10.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 2.500 m2, of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 10.4.4 aan de vergunning.
10.4.4 beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
10.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 bestaande en afwijkende maatvoering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze bestond ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, en destijds in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet is gerealiseerd.

12.2 bijzondere kapvormen

Bij de toepassing van bijzondere kapvormen op gebouwen mag de maximale dakhelling van 60 graden worden overschreden, en is een dakhelling van maximaal 80 graden toegestaan voor ten hoogste 60% van het dakvlak.

12.3 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedraagt;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik
13.1.1

onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • e. een gebruik van gronden voor risicobedrijven, vuurwerkbedrijven alsmede bedrijven die een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar bezitten berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen;
  • f. het gebruik van straatverlichting, anders dan in de vorm van amberkleurige verlichting of oriëntatieverlichting;
  • g. het dempen van bestaande watergangen voordat binnen het plangebied tenminste één nieuwe watergang is gerealiseerd;
  • h. het gebruik van verlichting tijdens het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van een werk in de avonduren en schemering.
13.1.2

Het bepaalde in artikel 13.1.1 onder a tot en met e is niet van toepassing:

  • a. op (tijdelijk) gebruik voor de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken;
  • b. op de opslag voor de normale bedrijfsvoering van de in het plan toegelaten bedrijven.
13.2 Parkeren
  • a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, wordt, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het bij dat gebouw behorende onbebouwde terrein door burgemeester en wethouders een parkeerbehoefte bepaald;
  • b. Bij het bepalen van de onder a bedoelde parkeerbehoefte wordt slechts rekening gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van dit plan. De toename van de parkeerbehoefte is het positieve verschil tussen de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie en de parkeerbehoefte van de direct daaraan voorafgaande bestaande situatie;
  • c. Voor het bepalen van de onder a bedoelde parkeerbehoefte wordt gebruikgemaakt van de CROW-parkeerkencijfers zoals die zijn vastgelegd in publicatie 317 van CROW, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012, dan wel de parkeerkencijfers zoals die op het moment van het indienen van de aanvraag om de omgevingsvergunning zijn vastgelegd in de meest recente publicatie van CROW omtrent parkeerkencijfers;
  • d. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's;
  • e. Aan het onder d bepaalde wordt geacht te zijn voldaan, indien:
    • 1. de afmetingen van parkeerruimte ten minste 2,50 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
    • 2. de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen;
  • f. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het onder a bepaalde:
    1.   indien het voldoen aan het onder a bepaalde als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;  
    2.   voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;  
    op voorwaarde dat:  
    -   het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;  
    -   de verkeersveiligheid en de vrijheid van het verkeer niet onevenredig worden aangetast, en;  
    -   de ruimtelijke structuur van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;  
  • g. Aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder f kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden;
  • h. Het onder a bepaalde is niet van toepassing in het geval dat een bouwwerk door een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, met dien verstande dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van dit bouwwerk binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Landschapstype beekdallandschap

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype beekdallandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, worden afgeweken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of instelling die niet is genoemd in de bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven en/of instellingen;
  • b. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken indien naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat afwijking noodzakelijk is, mits:
    • 1. de afwijking van de maatvoering niet meer dan 10% bedraagt;
    • 2. de bestemmingsgrens, dan wel het bouwvlak, daarbij niet wordt overschreden;
  • c. het in geringe mate aanpassen van het plan zoals een bestemmings- en/of bebouwingsgrens of een aanduiding, indien meetverschillen of de definitieve verkaveling daartoe aanleiding geven, mits de grenzen met niet meer dan 2 meter worden verschoven;
  • d. de bouw van een erker, mits:
    • 1. de grens van het bouwvlak met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
    • 2. de erker niet meer dan 60% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel, van het gebouw waaraan wordt aangebouwd;
    • 3. de erker in maximaal 1 bouwlaag op de begane grond wordt gebouwd;
    • 4. de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan 25 centimeter boven de vloer van de eerste verdieping van het gebouw waaraan wordt aangebouwd.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
16.1.1 Verbod

Het is verboden om de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder een omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het kappen, vellen of rooien van bomen en houtgewas.
16.1.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in artikel 16.1.1 genoemde verbod geldt niet voor:

  • a. het kappen van bomen die zijn aangegeven als te kappen boom op de kaptekening die als bijlage bij deze regels is gevoegd (bijlage 2);
  • b. werken en/of werkzaamheden die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. werken en/of werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • d. werken en/of werkzaamheden die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet.
16.1.3 Voorwaarden voor de vergunning

De in artikel 16.1.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden van de bomen en/of het houtgewas worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 17.1.1 met maximaal 10%.

17.1.3

Het bepaalde in artikel 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
17.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 17.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 17.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4

Artikel 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Cloese'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 6 juli 2015.