Plan: | Hoogstraat 17-Boterbosstraat Overasselt |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.OVbphoogstr17bbstr-OW01 |
Voorliggend initiatief betreft de herontwikkeling van een langgerekt perceel tussen de Boterbosstraat en Hoogstraat 17 te Overasselt. Het plangebied ligt aan de voorzijde aan de Hoogstraat 17 (momenteel uitgebaat door slagerij Hermanussen) en aan de achterzijde aan de Boterbosstraat tussen 6 en 10. Aan de Hoogstraat 17 worden 3 appartementen en 2 studio’s gerealiseerd, waarbij de ruimte voor één appartement alternatief ook nog commercieel kan worden ingezet. De al bestaande bovenwoning wordt daarbij gehandhaafd. Aan de Boterbosstraat komt een nieuw woongebouw wat horizontaal gesplitst wordt in 2 appartementen en daarachter een patiowoning. In totaal ontstaan, afhankelijk van al dan niet behoud van de commerciële ruimte aan de Hoogstraat 17, maximaal 8 zelfstandige wooneenheden in de vorm van 5 appartementen, 2 studio’s en 1 grondgebonden patiowoning.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan Boterbosstraat en Hoogstraat 17 in de kern van Overasselt. De percelen staan kadastraal bekend als gemeente Overasselt, sectie C, nummers 2102 en 2141. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied bevindt zich tussen de Boterbosstraat en Hoogstraat te Overasselt. De Hoogstraat is één van de oudste straten van Overasselt. Lange tijd lag langs deze straat vrijwel de gehele dorpskern. Kenmerkend voor het oude dorpslint van de Hoogstraat is de diversiteit van panden. De hoogte van de panden is over het algemeen 1-2 lagen met een kap. Soms zijn de panden plat afgedekt. De panden liggen in een verspringende rooilijn. De Boterbosstraat is aangelegd in de jaren ’60 van de vorige eeuw. In de jaren 70 verscheen hier woonbebouwing. De bebouwing staat in een strakke rooilijn en heeft een hoogte van 2 lagen met een
kap.
Plangebied
Het huidige perceel is aan de voorzijde (Hoogstraat) intensief bebouwd. De winkel van het slagersbedrijf is
gevestigd in het rechterdeel van het oorspronkelijke hoofdgebouw, dat voorzien is van een mansardekap
met dakschild. Deze winkel is daarna uitgebouwd met een plat bouwdeel en, aan de westzijde met een
gemetseld gebouw van 1 laag met een zadeldak. Aansluitend liggen aan de achterzijde bijgebouwen (opslag, kantine etc.). Het perceel grenst aan de achterzijde aan de Boterbosstraat. Hier ligt een ontsluiting voor bedrijfswagens die achter op het terrein parkeren. Op navolgende afbeelding is de huidige situatie weergegeven.
Luchtfoto huidige situatie plangebied. Bron: Buro SRO Oost B.V.
Huidige situatie Hoogstraat 17 (links) en Boterbosstraat (links). Bron: Buro SRO Oost B.V.
Het oorspronkelijke pand aan de Hoogstraat blijft in grote lijnen gehandhaafd. Op de begane grond ter
hoogte van het oorspronkelijke pand is aan de straatzijde een grondgebonden appartement mogelijk, met
daarachter een studio. Het alternatief is dat aan de straatzijde een commerciële ruimte blijft. Het wonen
op verdieping blijft gehandhaafd in de huidige vorm. Het nieuwere hoofdgebouw aan de Hoogstraat wordt meer verzelfstandigd en verhoogd. Zo ontstaat ruimte voor een appartement op verdieping. Op de begane grond is aan de voorzijde ruimte voor een grondgebonden appartement en aan de zijde van een binnentuin voor een studio. Aan de achterzijde ligt een gemeenschappelijke buitenruimte voor de 4 grondgebonden woningen. Het appartement op de verdieping heeft een dakterras aan de achterzijde.
Aan de Boterbosstraat wordt een nieuw gebouw van 2 lagen voorzien een zadeldak gerealiseerd. Hierin is
ruimte voor 2 appartementen die aan de straatzijde een terras/balkon hebben. Aan de zijde van het
binnenterrein is in één plat afgedekte bouwlaag een patiowoning voorzien.
Bewoners kunnen parkeren op het binnenterrein. Bezoekers parkeren langs de straat op de reeds
aanwezige parkeerplekken.
Navolgende afbeelding geeft het schetsontwerp van de toekomstige situatie weer.
Toekomstige situatie. Bron: Buro SRO Oost B.V.
Programma
Het programma op de begane grond bestaat uit:
Het programma op de verdieping bestaat uit:
Navolgende afbeeldingen geven het programma van de toekomstige situatie weer.
Ontwerpprincipes
Voor een kwalitatief hoogwaardige invulling van de locatie is het van belang om een aantal ruimtelijke
principes vast te leggen die afgeleid zijn van de gebiedskarakteristiek en de historische achtergrond van
de plek. De volgende principes zijn daarvoor van belang:
Stedenbouw
Principe inpassing nieuwbouw aan Boterbosstraat
Architectuur
Referentiebeelden nieuwbouw Boterbosstraat
Erfafscheiding en terreininrichting
Referentiebeeld gemeenschappelijke binnentuin (links) en parkeren op binnenterrein (rechts)
Klimaatadaptie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Dit plan voorziet in het mogelijk maken van 8 nieuwe wooneenheden binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland, beide vastgesteld op 19 december 2018 en in werking getreden op 01 maart 2019. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt maximaal 8 zelfstandige wooneenheden in de vorm van 5 appartementen, 2 studio’s en 1 grondgebonden patiowoning mogelijk op een reeds bebouwd perceel binnen het stedelijk gebied. De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woningen geen nadere regels.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
Voor het grondgebied van de hele gemeente Heumen is de structuurvisie Heumen 2025 opgesteld (vastgesteld 13 februari 2014). In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.
Het dorp
De ruimtelijke structuur van het dorp wordt bepaald door de Hoogstraat, de Oude Kleefsebaan en de Kruisbergsestraat. Tezamen vormen deze drie wegen een driehoek met de punt naar het oosten. Binnen deze driehoek is vrijwel alle bebouwing gelegen. Het dorp maakt buiten de Hoogstraat een lommerrijke indruk, met name waar het grenst aan het buitengebied. Het dorp Overasselt beschikt over goede voorzieningen. Naast winkels voor de dagelijkse levensbehoeften en diverse winkels voor niet-dagelijkse levensbehoeften bevinden zicht er meerdere maatschappelijke voorzieningen, zoals een basisschool, een huisartsenpraktijk, een verenigingsgebouw, verenigingsleven en de kerk.
De ruimtelijke visie voor het dorp bestaat uit de volgende onderdelen:
De visie heeft voor ogen de bevolking in de dorpen te behouden en daarmee bij te dragen aan de leefbaarheid en een gefaseerde groei van het dorp. Daarnaast zijn thema's als zorg dragen voor het behoud van de groene kwaliteiten van het dorp en een veiliger woon- en leefklimaat ambities van de gemeente.
Planspecifiek
Onderhavig plan is gelegen in de kern Overasselt en voldoet met de inbreiding van de woningen aan het uitgangspunt om de verblijfsfunctie aan de Hoogstraat te versterken. Het initiatief zorgt voor nieuwe woonmogelijkheden voor kleine huishoudens en sluit daarmee aan bij de uitgangspunten uit de Structuurvisie Heumen om de bevolking te behouden en het dorp te laten groeien.
Op 1 november 2017 heeft de gemeente Heumen haar Woonvisie Heumen vastgesteld. Prettig wonen in een groene en landelijke gemeente is het uitgangspunt om een goed woonmilieu tot stand te brengen dat bijdraagt aan een hoge kwaliteit van leven. De bestaande woningvoorraad is het vertrekpunt, nieuwbouw is een aanvulling hierop. Dus eerst kijkt de gemeente naar mogelijkheden in (aanpassing van) de bestaande voorraad. Nieuwbouw is een kwalitatieve aanvulling op de bestaande voorraad en heeft een toekomstbestendige kwaliteit. Ook wordt eerst gekeken of er ruimte is binnen de dorpen en dan pas naar locaties buiten de bestaande dorpsgrenzen. Belangrijke punten voor de nieuwbouw zijn dat de woning duurzaam is en bij voorkeur levensloopgeschikt.
Voor de behoefteraming gaat de gemeente uit van de korte termijn van de provinciale prognoses, waarvoor in de (sub)regio afspraken zijn gemaakt. Op basis hiervan is er binnen de gemeente van 2017 tot en met 2021 behoefte aan 215 woningen.
Gezien de veranderde bevolkingsopbouw en huishoudingssamenstelling wonen mensen steeds vaker in kleine huishouden. Veel kleine huishoudens hebben traditionele woonwensen en willen een gezinswoning. Hierin wil de gemeente Heumen in haar woningvoorraad voorzien. Een deel kiest echter voor gemak en kleiner wonen. Dit aanbod is beperkt in de gemeente Heumen. De gemeente wil hier op inspelen. De doelgroepen waarop de gemeente specifiek haar beleid richt zijn starter, senioren, lagere inkomens en middeninkomens.
Planspecifiek
Dit plan maakt de komst van 8 wooneenheden binnen het plangebied mogelijk. De ontwikkeling past binnen de behoefte volgens de provinciale prognose van 215 woningen. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor kleine huishoudens zoals starters en lagere inkomens. Het plan speelt daarmee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente.
Het initiatief is passend binnen de woonvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek', vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeente Heumen. Bijgevoegde afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Noord-Wijchen', het plangebied is aangegeven met de witte stippenlijn
De bestemming van het noordelijk deel van het perceel is ‘Gemengd’. De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, zakelijke dienstverlening, wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en/of kamerverhuur.
De bestemming van het zuidelijk deel is ‘Wonen’ met een wijzigingsbevoegdheid. Hier mag na wijziging een woning worden gebouwd met een goothoogte van maximaal 6 meter en een nokhoogte van maximaal 10 meter. De parkeernorm bedraagt 1,3 parkeerplek per woning.
Het realiseren van 8 extra wooneenheden is conform het bestemmingsplan niet toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Wonen' en in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de nieuwe woningen mogelijk te maken wordt gebruik het bestemmingsplan herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor het plan is een bodemonderzoek uitgevoerd, waarvan het rapport is opgenomen in bijlage 1. Hierin is geconcludeerd dat er slechts sprake is van lichte verontreinigingen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het plangebied geschikt geacht voor de voorgenomen ontwikkeling. Nader bodemonderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15563497 (aan de Hoogstraat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 20,2 µg/m3 | 19,7 µg/m3 | 12,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (ontwikkeling van 8 wooneenheden) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de woningen (max 59 dB) hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor aan aantal gevels van de woningen (zie het onderzoeksrapport over welke gevels het precies gaat) dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aanvullend worden er wel in het kader van het bouwbesluit eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De Hoogstraat vormt de dorpskern van Overasselt en langs deze straat liggen diverse winkels, maatschappelijke voorzieningen, een kerk, tankstation en woningen. De omgeving is daarmee aan te merken als een gemengd gebied, waarmee de richtafstand met 1 stap verlaagd kan worden.
Direct rond het plangebied bevinden zich winkels en voorzieningen zoals een rouwcentrum en een kapper. Dit zijn allen functies de behoren tot de milieucategorie 1 met een maximale richtafstand van maximaal 10 meter. Gezien de richtafstand met 1 stap verlaagd mag worden betreft de richtafstand 0 m en vallen de nieuwe woningen buiten de contour.
Aan de Hoogstraat 5 staat de H. Antonius Abt Kerk. Een kerkgebouw heeft een milieucategorie 2 met een maximale richtafstand van 10 m in gemengd gebied. De afstand tot de kerk is circa 58 m, waarmee de nieuwe woningen buiten de contouren vallen.
Aan de Hoogstraat 4 bevindt zich een tankstation met LPG. Een dergelijk tankstation heeft een milieucategorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 m voor gevaar, 10 m voor geluid en geur in gemengd gebied. De afstand tot het tankstation is circa 135 m, waarmee de nieuwe woningen buiten de contouren vallen.
Omliggende bedrijven worden daarbij niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
LPG-tankstations
De richtlijnen voor LPG-tankstations zijn opgenomen inde Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Per 29 juni 2016 zijn de risicocontouren tussen LPG-tankstations en (beperkt) kwetsbare objecten verkleind. Voor LPG-tankstations moeten de volgende veiligheidsafstanden in acht worden genomen:
Doorzet (m3 per jaar) | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | afstand (m) vanaf afleverzuil |
= 1.000 500 – 1.000 < 500 |
40 35 25 |
25 25 25 |
15 15 15 |
Deze afstanden gelden als grenswaarde ten opzichte van kwetsbare objecten en als richtwaarde ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten.
Naast deze veiligheidsafstanden volgens het Revi wordt voor LPG-tankstations een aanvullend effectgericht beleid gevoerd, waarmee de gevolgen van een ongeval bij een LPG-tankstation worden beperkt (i.c. de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico). Met de effectgerichte benadering wordt deels een verantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag gelegd: het is aan het bevoegd gezag om een afweging te maken of een object binnen het aangegeven effectgebied mag worden gerealiseerd. Rekening moet worden gehouden met een effectafstand van 60 meter van het LPG-tankstation voor (beperkt) kwetsbare objecten en een afstand van 160 meter voor zeer kwetsbare objecten (dit zijn objecten waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, zoals minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten).
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied. Plangebied is blauw omcirkeld. (bron: risicokaart.nl)
Hieruit is op te maken dat op ruim 700 m ten zuiden van het plangebied rivier de Maas stroomt. Binnen het Basisnet water is de Maas als zwarte route (frequent transport) aangemerkt. Gezien de grote afstand tussen de Maas en het plangebied kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Aan de Hoogstraat 4 bevindt zich een tankstation met LPG. De afstand tot het tankstation is circa 135 m, waarmee de nieuwe woningen buiten de veiligheidsafstanden vallen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp. (in m²) * 0,0436
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 3. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.
Afvalwater
Voor afvalwater wordt aangesloten op het bestaande riool.
Hemelwater
De vrijstelling van compensatie van het waterschap is alleen van toepassing bij waterberging in open water. Daarvan is in dit geval geen sprake. Bovendien heeft de gemeente Heumen het beleid dat al het regenwater van nieuwe daken en overige nieuwe verhardingen op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd moet worden. Een statische bergingseis van T=100+10% = 66,4 mm/m² is van toepassing. In de huidige situatie is het perceel van de Hoogstraat 17 geheel verhard, hier is geen compensatie nodig omdat er geen verhard oppervlak bij komt en van hemelwaterafvoer van bestaande bebouwing niet wezenlijk wordt gewijzigd. Het perceel aan de Boterbosstraat bestaat uit tuin met gras van circa 230 m² en een verharde oprit. De nieuwe bebouwing aan de Boterbosstraat betreft nieuwe daken waarvan het hemelwater op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd moet worden. Uitgaande van een worst case van 230 m² nieuwe verharding op deze locatie zijn waterbergingsvoorzieningen met een capaciteit van (230 x 0,0664) 15,3 m³ nodig. Op eigen terrein is voldoende ruimte om voorzieningen te realiseren.
Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is. Om de wateropgave in te vullen is er de keuze uit een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn bijvoorbeeld grindkoffers of kratten. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin en de groenvoorzieningen rekening te houden met de waterberging. Hemelwater dat valt op terrassen kan in de tuin infiltreren. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is de Sint Jansberg, welke op circa 8,7 kilometer afstand van het plangebied ligt. Gezien deze grote afstand zijn negatieve effecten met betrekking tot licht, geluid en stof uit te sluiten. Ook voor het aspect stikstofdepositie zorgt deze grote afstand, in combinatie met de beperkte omvang, ervoor dat er geen negatieve effecten optreden. In de gebruiksfase is er sprake van een beperkte dermate toename van verkeersbewegingen (zie volgende paragraaf) dat er geen toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg zal zijn. Ook de werkzaamheden in de aanlegfase zullen beperkt en bovendien tijdelijk zijn en vinden deels intern plaats (waarvoor geen zware, stikstofuitstotende machines nodig zijn). Ook in de aanlegfase zal daarom geen sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Voor het plan is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat voor enkele algemene maatregelen genomen moeten worden ten aanzien van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. De te nemen maatregelen zijn te raadplegen in het onderzoeksrapport. Daarnaast dient voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Dit aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning, hiertoe is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Er is geen reden aan te nemen dat indien een ontheffing Wnb nodig blijkt te zijn, deze niet verkregen zou worden. Het plan is daarmee op basis van de Wro uitvoerbaar op het gebied van soortenbescherming.
Op het gebied van ecologie is het plan uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Voorliggend initiatief voorziet in acht nieuwe woningen en de bestaande woonruimte boven de winkel. De woningen krijgen een gebruiksvloeroppervlak variërend van 40 tot 95 m². Hiermee passen alle woningen in de categorie goedkoop koopappartement van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor een niet stedelijke gemeente is de gemiddelde parkeernorm voor deze categorie 1,3 parkeerplaats per woning. Dit resulteert in 9 x 1,3= 11,7 benodigde parkeerplaatsen voor het initiatief. Op het achtererf is voorzien in 8 plekken voor de nieuwe woningen. Langs de Hoogstraat zijn nog 3 openbare parkeerplekken aanwezig (al dan niet op eigen terrein). Aan de Boterbosstraat ligt aansluitend aan het terrein een parkeerplek langs de straat. Hiermee zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig.
In de huidige situatie is een slagerij aanwezig waarvoor een parkeernorm geldt van 3,4 parkeerplaats (gemiddelde norm per 100 m² bvo in dorpscentrum in een niet stedelijke gemeente). Op basis van het bvo van circa 450 m² is er sprake van een parkeerbehoefte van circa 15,3 parkeerplaatsen. In de huidige situatie is er aan de achterzijde van het terrein ruimte voor het parkeren van ongeveer 5 bedrijfswagens. Voor het overige worden in de huidige situatie parkeerplaatsen in het openbaar gebied gebruikt. Deze komen vrij nu de slagerij stopt met de bedrijfsvoering. Daarmee kunnen in ieder geval de 3 parkeerplaatsen aan de Hoogstraat en de parkeerplaats aan de Boterbosstraat gebruikt worden voor de woningen.
De verkeersaantrekkende werking neemt door dit plan niet noemenswaardig toe. In de CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren geldt voor een goedkoop koopappartement in het centrum van een niet stedelijke gemeente een gemiddeld kengetal van 5,6 verkeersbewegingen per dag. Voor de 8 appartementen/studio's tezamen betekent dit afgerond 45 verkeersbewegingen per dag. De woningen worden ontsloten op de Hoogstraat en de Boterbosstraat via de reeds bestaande inrit. De verkeersbewegingen van en naar de slagerij vervallen. De toename van verkeersbewegingen zal daarmee beperkt zijn. De Hoogstraat en de Boterbosstraat en het aangrenzende wegennet kunnen de toename goed aan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op de cultuurkaart van de gemeente Heumen is weergegeven dat een gedeelte van de bebouwing aan de Hoogstraat binnen het plangebied een beeldbepalend/karakteristiek gebouw betreft. Een klein gedeelte van dit gebouw betreft geen waardevolle bebouwing en zal worden gesloopt. Door dit gedeelte te verwijderen zal het oorspronkelijke waardevolle pand beter herkenbaar worden. De aanduiding beeldbepalend/karakteristiek is tevens opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. De Boterbosstraat betreft een kavelgrens van voor 1832 en de Hoogstraat betreft een kade van voor 1832. Beiden worden gerespecteerd in voorliggend plan gezien de ontwikkeling plaatsvindt binnen de perceelsgrenzen waarmee deze structuurelement en behouden blijven. Bijgevoegd een uitsnede van de cultuurkaart van de gemeente Heumen.
Uitsnede cultuurkaart gemeente Heumen, plangebied wit omcirkeld (bron: gemeente Heumen)
Archeologie
Op bijgevoegde uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heumen is weergegeven dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor de waarborging van de archeologische verwachtingswaarde heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Voor deze gronden geldt dat voor grondwerkzaamheden met een oppervlakte van minimaal 200 m2 en dieper dan 40 cm archeologisch onderzoek is vereist.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Heumen (bron: gemeente Heumen)
Voor het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 5. Hierin is geconcludeerd dat er in het zuidelijk deel van het plangebied een hoge verwachtingswaarde is vastgesteld. Ter plaatse kunnen resten op 50 cm -mv worden aangetroffen. Voor deze locatie is vervolgonderzoek nodig. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden uitgevoerd. Ter plaatse wordt de archeologische dubbelbestemming behouden. In het overige deel van het terrein is de bodem al verstoord en is geen vervolgonderzoek nodig. De dubbelbestemming voor archeologie komt hier te vervallen.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Bij voorliggend bestemmingsplan is qua regels aangesloten bij de bestemmingsregeling van bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek', vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeente Heumen. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Binnen de bestemming Wonen is het realiseren van 3 appartementen en 2 studio's toegestaan. Daarnaast blijft de bestaande bovenwoning toegestaan. Eén van de 3 appartementen mag in plaats van de woonfunctie voor detailhandel en/of zakelijke dienstverlening worden gebruikt. De woningen mogen in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en/of kamerverhuur worden gebruikt. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming bijbehorende bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven aan te leggen. De bebouwing met de aanduiding ‘karakteristiek’ dient beschermd en in stand worden gehouden. De maximale goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw betreft respectievelijk 6,5 en 9 m. Om te borgen dat het benodigde vleermuisonderzoek wordt uitgevoerd is op de betreffende locatie een aanduiding gelegd, waaraan een voorwaardelijke verplichting voor het uitvoeren van dat onderzoek is gekoppeld.
Binnen deze bestemming zijn tuinen, parkeerplaatsen en inritten toegestaan. Qua bebouwing zijn enkel erkers en entreeportalen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Binnen de bestemming Wonen is het realiseren van twee appartementen en een patiowoning toegestaan. De woningen mogen in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en/of kamerverhuur worden gebruikt. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming bijbehorende bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven aan te leggen. De maximale goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw betreft respectievelijk 6 en 10 m.
De bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 dient ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
Er is in de Algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat er in het plangebied gemeenschappelijke groenvoorzieningen worden gerealiseerd met een oppervlakte van ten minste 55 m².
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
De omgeving is over het initiatief geïnformeerd. In de reacties vanuit de buurt kwam naar voren dat de omwonenden overwegend positief zijn over de beoogde planontwikkeling. Door omwonenden werden daarnaast een aantal zaken genoemd waar zijn graag aandacht voor zien. Zo werd de voorkeur uitgesproken dat de buitenruimten van de beoogde woning(en) liever niet aan de zichtzijde van de omliggende woningen kwamen te liggen en er in zijn algemeenheid rekening wordt gehouden met privacy van omwonenden. Daarnaast is de wens uitgesproken dat er aandacht is voor de uitvoering van de bebouwing, veranda's, erfafscheidingen, ventilatiesystemen en/of airco’s, hemelwaterafvoer en het geluid van de verkeersbewegingen op het tussenterrein ten aanzien van het woongenot van de omwonenden. Door een omliggend bedrijf is aangegeven dat zij graag zien dat er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden er rekenning wordt gehouden van de bedrijfsvoering dan omliggende bedrijven. De opmerkingen van de omgeving zijn meegenomen in de ontwikkeling van voorliggend initiatief.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.