direct naar inhoud van Regels
Plan: Malden, Kerkweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.MabpKerkweg20-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Malden, Kerkweg 20' met identificatienummer NL.IMRO.0252.MabpKerkweg20-VA01 van de gemeente Heumen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.

1.6 aaneengebouwd:

bebouwing waarbij het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van (een rij van) minimaal drie hoofdgebouwen, die minimaal aan één zijde met het naastgelegen hoofdgebouw zijn verbonden.

1.7 aan- en uitbouw:

een gebouw dat als afzondelijke ruimte of vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.8 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit:

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, uitgeoefend door de bewo(o)n(st)er van de woning, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ambachtelijk, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden, persoonlijke dienstverlening dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is.

1.9 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bestaande situatie:
  • a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat dienstbaar is aan en in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 carport:

een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een (vierwielig) motorvoertuig.

1.22 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.23 erker:

een ondergeschikte transparante toevoeging aan de wegzijde op de begane grond.

1.24 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gestapelde bebouwing

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw, inclusief alle aan- en uitbouwen met uitzondering van carports, dat op een bouwperceel door zijn indeling of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.29 overkapping:

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden.

1.30 prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden dan wel voor detailhandel in seks- en/of porno-artikelen.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksautomaat of sekswinkel, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.33 voordakvlak:

het naar de openbare weg toegekeerde gedeelte van de kap.

1.34 voorgevel:

de kennelijke voorgevel van een gebouw.

1.35 voorste bouwgrens:

elke naar de weg of de openbare ruimte gekeerde bouwgrens.

1.36 voorzieningen voor de waterhuishouding:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.37 vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

1.38 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelsgrens:

de maat tussen de zijdelingse grens van een (bouw)perceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel.

2.4 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 de bruto vloeroppervlak van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

met bijbehorende bebouwing, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen (inclusief aan- en uitbouwen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen enkel gestapelde woningen worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonheden';
  • d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)'.
3.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. bijgebouwen dienen minimaal 1 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen en/of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per hoofdgebouw mag maximaal 60 m² bedragen;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal bedragen:
    • 1. 1 m voor zover het gronden betreft, gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan;
    • 2. 2 m voor zover het gronden betreft, gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan;

een en ander met dien verstande dat bij hoeksituaties de hoogte van erfafscheidingen op het naar de weg gekeerde zijerf tot een afstand van 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.

3.2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Voor het bouwen van ondergeschikte bouwdelen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergeschikte bouwdelen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. voor ondergeschikte bouwdelen, voor zover het uitsluitend erkers en entreeportalen betreft, geldt dat:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • 2. de afstand van een erker of entreeportaal tot de voorste perceelsgrens minimaal 2,5 m dient te bedragen;
    • 3. de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de desbetreffende gevel van de woning mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw betreft, vermeerderd met 0,25 m;
    • 5. de horizontale diepte van ondergeschikte bouwdelen, anders dan bedoeld onder sub b, mag maximaal 1 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, bed & breakfast en kamerverhuur

Woningen kunnen worden gebruikt ten behoeve van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en kamerverhuur mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft waarbij:
    • 1. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    • 2. maximaal 40% van de vloeroppervlakte en de voor de woonfunctie bestemde bijgebouwen mogen worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, bed & breakfast en kamerverhuur met een maximum van 50 m²;
    • 3. het aantal te verhuren kamers niet meer mag bedragen dan 3;
  • b. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
  • c. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. er geen onevenredige verstoring plaatsvindt in de voorzieningenstructuur van de wijk of de kern;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • f. er geen etalages, vitrines en lichtreclames zijn;
  • g. er geen activiteiten plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
  • h. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen wordt;
  • i. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
5.2 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.3 Parkeren
  • a. Bij het bouwen zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de minimale parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 of de rechtsopvolger daarvan.
  • b. Van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting en/of prostitutiebedrijf;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een smartshop en /of growshop.
6.2 Parkeren
  • a. Bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de minimale parkeernormen zoals opgenomen in de de CROW-publicatie 381 of de rechtsopvolger daarvan.
  • b. Van het bepaalde onder a. kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de voorgeschreven goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen, percentages, horizontale en verticale diepten, afstanden tot perceelsgrenzen en overige maatvoering, eventueel met overschrijding van een bouwgrens, niet zijnde een bestemmingsgrens, met dien verstande dat deze afwijkingen niet meer mogen bedragen dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maatvoering;
  • b. bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, op de verbeelding, indien en voor zover deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel indien dit uit oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst is, met dien verstande dat het beoogde stedenbouwkundig beeld niet mag worden geschaad en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • c. het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, voor zover deze, indien het gebouwen betreft, geen grotere inhoud hebben dan 50 m3 en geen grotere hoogte dan 4 m;
  • d. het oprichten van antennes met een grotere hoogte dan ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde, is toegestaan, voor zover deze grotere hoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik, met dien verstande dat dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld aanvaardbaar moet zijn.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan 'Malden, Kerkweg 20'