Plan: | Vosseneindseweg 30, Heumen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.HEwpVossneindsew30-VA01 |
Het voornemen bestaat om de bestaande paardenhouderij aan de Vosseneindseweg 30 te Heumen te beëindigen. Na beëindiging van de paardenhouderij zal 1.617 m2 aan bedrijfsbebouwing worden gesloopt ten behoeve van het realiseren van 2 vrijstaande woningen. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een reguliere woning. Eén bedrijfsgebouw zal behouden blijven en in gebruik worden genomen als berging ten behoeve van de woningen.
Het bouwen van de woningen en het voorgenomen gebruik van het plangebied als woonlocatie is strijdig met het geldende bestemmingsplan, omdat sprake is van een bedrijfsbestemming. In het bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, door middel waarvan ter plaatse de omschakeling van een bedrijf naar één of meerdere woningen mogelijk gemaakt kan worden. De bestemming van de nu nog als bedrijf in gebruik zijnde gronden kan daarbij worden gewijzigd om de realisatie van woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen mogelijk te maken. De gemeente Heumen heeft inmiddels principemedewerking verleend aan het planvoornemen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de wijziging van het planologisch-juridische kader die nodig is voor de realisatie van het planvoornemen.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heumen. De betreffende percelen liggen aan de Vosseneindseweg en zijn tevens ontsloten naar de Lindenlaan. Het betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Heumen, Sectie I, nummers 66, 459 en (gedeeltelijk) 460. De begrenzing van het plangebied is bepaald door de huidige bedrijfsbestemming.
Het plangebied is aan de west- en noorzijde begrensd door het woonperceel Vosseneindseweg 34 en agrarische percelen. Aan de oostzijde liggen agrarische percelen en een aantal woonbestemmingen. Aan de zuidzijde is de Vosseneindseweg gelegen. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in het buitengebied globaal weergegeven. Ten oosten van het plangebied ligt, achter de A73, de kern Heumen.
Globale ligging plangebied (indicatief met rode cirkel aangeduid) ten opzichte van de kern Heumen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009', zoals vastgesteld door de gemeente Heumen op 16 december 2010 2013. Conform het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied de bestemming 'Bedrijf' van kracht, met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant bedrijf'. Tevens is ter plekke van het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen en van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. Plangebied indicatief weergegeven met rode stippellijn.
Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt ter plaatse van de beoogde woningbouwpercelen de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is woningbouw planologisch-juridisch gezien niet mogelijk, omdat gronden met deze bestemming niet als woningbouwlocatie kunnen worden gebruikt. Om de realisatie van de nieuwe woningen mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, door middel waarvan ter plaatse de omschakeling van een bedrijf naar één of meerdere woningen mogelijk gemaakt kan worden. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kan het College van Burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bedrijfsbestemming in de bestemming Wonen, met inachtneming van de in dat artikel opgenomen voorwaarden. In paragraaf 3.5 worden deze voorwaarden nader omschreven, en zal het planvoornemen aan deze voorwaarden worden getoetst.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit drie kadastrale percelen. Het meest zuidelijke gedeelte van het plangebied (perceel nummer 66) bestaat uit de bestaande bedrijfswoning met daarbij behorend achtererfgebied. De ten noorden daarvan gelegen percelen (perceel nummers 459 en 460) bestaan uit terreinen en bebouwing ten behoeve van de huidige paardenhouderij. Het perceel 459 en een gedeelte van perceel 460 gaan samen het nieuwe woningbouwperceel vormen.
Luchtfoto plangebied (indicatief weergegeven)
Op de percelen 459 en 460 zijn momenteel nog zes bedrijfsgebouwen van de paardenhouderij aanwezig met een totale oppervlakte van 1.617 m2.
Situatieschets huidige toestand
Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van twee woningbouwpercelen ten behoeve van nieuwe vrijstaande woningen met garage naast de voormalige bedrijfswoning Vosseneindseweg 30, die zal worden getransformeerd naar een reguliere woning (zie navolgende afbeelding).
Inrichtingsplan Vosseneindseweg 30 en nieuwe woonpercelen
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de bestaande bedrijfsbebouwing grotendeels verwijderd, met uitzondering van een bestaande schuur die zal worden gebruikt als berging ten behoeve van de nieuwe woningen, of als stal voor het hobbymatig houden van paarden. De bestaande bedrijfswoning wordt door middel van het wijzigingsplan omgezet in een reguliere woonbestemming. Er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende waterberging en parkeergelegenheid in de vorm van een garage en oprit. Hiervoor is op de beoogde percelen voldoende ruimte aanwezig.
De landschappelijke inpassing van de percelen is uitgewerkt in een landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1). Het inpassingsplan voorziet aan de noordzijde van het perceel in een boomgaard met hoogstamfruitbomen. Het westelijk deel van het perceel, dat formeel geen onderdeel uitmaakt van het plangebied, zal worden omlijst met solitaire bomen en struweelhagen met een breedte van 5 meter. Daarnaast zullen langs de Lindenlaan enkele linden worden aangeplant. De realisatie van de landschappelijke inpassing is juridisch geborgd in de regels van onderhavig plan (artikel 6.1.1)
Landschappelijk inrichtingsplan
Als onderdeel van het planvoornemen wordt tevens de bestaande bestrating van een deel van de Lindenlaan doorgetrokken ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woonpercelen. Het begin van de Lindenlaan is in het verleden reeds door aanwonenden verhard met betonklinkers. Deze bestaande verharding zal een stukje richting het noorden met dezelfde betonklinkers worden doorgetrokken, waarmee een extra oppervlakte van 30 m2 zal worden verhard. Deze werkzaamheden en het onderhoud zal op eigen kosten van de initiatiefnemer geschieden.
Bestaande situatie Vosseneindseweg-Lindenlaan. Het groene deel van de Lindenlaan is reeds in het verleden verhard door aanwonenden. Aan te brengen verlenging van verharding indicatief oranje weergegeven.
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die nog in werking moet treden. In de NOVI is een langetermijnvisie neergelegd over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven op enkele nationale belangen. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde fysieke leefomgeving, waarbij onder meer nadruk ligt op het verbeteren van de kwaliteit van overgangsgebieden tussen stad en land door gebruik te maken van de kansen die in deze gebieden liggen voor verbetering van landschappelijke kwaliteiten en functiemenging.
Gevolgen voor planontwikkeling
Onderhavig wijzigingsplan betreft een ontwikkelingsplan herontwikkeling van de huidige bedrijfsbestemming (paardenhouderij) naar woonpercelen mogelijk te maken. Als gevolg hiervan verandert de ruimtelijke situatie. Met deze woningbouwontwikkeling zijn geen rijksbelangen in het geding aangezien met het planvoornemen de ruimtelijk-economische structuur ter plaatse wordt versterkt.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
In totaal gaat het om dertien nationale belangen, te weten:
In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Natuurnetwerk Nederland.
Ligging plangebied binnen radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Volkel
Het plangebied is deels gelegen binnen het radarverstoringsgebied. Binnen deze gebieden geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bouwbeperkingen voor hoogbouw ten aanzien van de hoogte van de radarantenne ten opzichte van NAP. Aangezien het plangebied zich in het uiterste van het radarverstoringsgebied bevindt, en het planvoornemen slechts gebouwen toestaat met een bouwhoogte van 10 meter, levert het planvoornemen geen belemmeringen op voor het gebruik van het radarstation.
Onderhavige ontwikkeling is voor het overige niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten, waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Op grond van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden gesteld dat met de oprichting van minder dan 11 woningen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijking achterwege blijven.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid en ambities over thema's zoals ruimte, energie, klimaat, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De Omgevingsvisie is een 'plan' dat richting geeft (een gedeeld vergezicht) en ruimte biedt; geen plan met exacte uitwerkingen. De uitwerking van de Omgevingsvisie vindt plaats in sectorale of regionale programma's, waaronder de Regionale Energiestrategieën, Programma Mobiliteit, en Regionale Woonagenda's.
De doelstelling van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij ligt de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. De Omgevingsvisie omschrijft de doelstelling als volgt:
Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie worden in onderlinge samenhang bekeken. Dit resulteert in ambities op het gebied van de energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Deze ambities zijn gerelateerd aan de kerntaken van de provincie. Elke ambitie kent zijn eigen doelstellingen en aanpak.
Sinds 2014 zijn vijf wettelijke verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie. Het gaat om ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid, en verkeers- en vervoersbeleid. Bij het ruimtelijke beleid is het provinciaal belang het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van klimaatbestendigheid en behoud van natuur- en landschappelijke kwaliteit. De kwantitatieve regionale opgave bij wonen is eveneens van provinciaal belang. Hiervoor zijn er provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen. Voor een zorgvuldige locatieafweging op regionaal niveau wordt de ladder duurzame verstedelijking ingezet. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In paragraaf 3.1.3 is beoordeeld of het initiatief getoetst dient te worden aan de ladder duurzame verstedelijking. Doordat het gaat om het netto oprichten van twee woningen in het plangebied is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, derhalve dient niet aan de ladder duurzame verstedelijking getoetst te worden. Ten overvloede kan worden gesteld dat het gebruik van deze locatie voor woningbouw voldoet aan duurzaam grondgebruik, doordat sprake is van een herontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie.
Het planvoornemen draagt verder wel in meerdere opzichten bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In de eerste plaats draagt het planvoornemen bij aan de afname van het bebouwings- en verhardingsoppervlakte op het perceel, en dientengevolge aan de afname van 'verstening' van het gebied, waarmee de klimaatbestendigheid is gediend. Daarnaast wordt als onderdeel van de ontwikkeling beoogd om de betreffende percelen sterk te vergroenen door middel van de aanplant van streekeigen bomen en planten. Als onderdeel daarvan wordt een voormalige boomgaard met hoogstamfruitbomen in ere hersteld.
Het voornemen past dientengevolge binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in januari 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening Gelderland.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Het plangebied bevindt zich niet binnen relevante aandachtszones die zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Wel grenst deze aan de Groene ontwikkelingszone, waar regels gelden ten aanzien van het vellen van houtopstanden, het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en de uitbreiding van bestaande functies en bedrijven. Deze regels zijn op het planvoornemen niet van toepassing.
Ligging plangebied ten aanzien van Groene ontwikkelingszone (groen)
In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. Uit de beoordeling blijkt dat het initiatief geen nadelige effecten heeft op of ondervindt van deze aspecten.
Het ruimtelijk voornemen leidt daarmee niet tot strijdigheid met de Omgevingsverordening.
Gedeputeerde Staten heeft op 13 maart 2018 de regionale woonagenda voor de regio Nijmegen en omstreken vastgesteld. In deze regionale agenda zijn afspraken gemaakt over de toekomstige woonopgaven. De betrokken gemeenten zijn Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen. Met de regionale woonagenda gaan de betrokken gemeenten aan de slag met het bouwen van duurzame wijken en het verbeteren van de bestaande woningvoorraad.
Samen met alle woonpartners zijn drie ambities geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De ambities geven weer waar de subregio zich de komende jaren op gaat richten.
Beschikbaar en betaalbaar: snel én verantwoord inspelen op behoefte
De subregio heeft de ambitie om snel maar verantwoord gehoor te geven aan de actuele woningvraag. Dus mét oog voor de bestaande woningvoorraad, beschikbaarheid en betaalbaarheid voor de verschillende doelgroepen, duurzaamheidsdoelstellingen en flexibele mogelijkheden en door een passende woningmarktsturing nieuwe stijl.
Diversiteit versterken
De subregio wil woningen toe voegen waar aantoonbaar behoefte aan is, mét kwaliteit. Om te voorkomen dat in de subregio alleen maar ‘meer van hetzelfde’ komt wil de subregio dan ook kansen benutten om nieuwe woonmilieus en woonvormen te ontwikkelen, zodat de subregio een breed aanbod aan kwaliteit kan blijven aanbieden aan huidige en nieuwe inwoners. Daar hoort ook een flexibele woningvoorraad bij, die duurzaam kan meebewegen met de veranderende omstandigheden. Maar zeker ook een breder scala aan vernieuwende woonvormen en woonmilieus.
Op en top duurzaam en flexibel
De woningvoorraad kan alleen blijven voldoen aan de veranderende woonbehoeften als ze duurzamer en flexibeler wordt. Vanwege de omvang ervan moet de meeste aandacht uitgaan naar de kwalitatieve verbetering van de bestaande woningvoorraad. Zowel op het gebied van duurzaamheid (energiebesparing, alternatieve energieopwekking, klimaatadaptie) als op het gebied van aanpassingsmogelijkheden voor veranderende doelgroepen. Vanzelfsprekend kan nieuwbouw hier ook aanvullend een rol spelen. We (ver)bouwen woningen en wijken met het oog op de toekomst. We bouwen geen woningen die op termijn de opgave voor bijvoorbeeld levensloopbestendigheid en duurzaamheid vergroten. Als er een tekort is aan bepaalde soorten woningen of er een scheve verhouding bestaat tussen vraag en aanbod moet de woningvoorraad worden aangevuld door transformatie of nieuwbouw. Nieuwbouw is dus een aanvulling op de bestaande woningvoorraad en mag er niet mee gaan concurreren. Dit om te voorkomen dat de zwakkere delen van de bestaande woningvoorraad verloederen.
De subregio heeft een richtlijn vastgesteld, deze richtlijn is een indicatieve verdeling van het regionaal maximaal aantal te realiseren woningen in de periode 2017 tot 2027. Het is een houvast op grond van de meest recente spiegel van prognoses en kennis over de behoefte. In de volgende tabel is opgenomen hoeveel woningen per gemeente de komende jaren beoogd zijn.
Gemeente | Rijchtlijn 2017-2027 |
Nijmegen | 12.050 |
Beuningen | 950 |
Berg en Dal | 700 |
Mook en Middelaar | 350 |
Heumen | 450 |
Wijchen | 1.100 |
Druten | 800 |
TOTAAL | 16.400 |
De subregionale woonagenda geeft aan dat er gestuurd moet worden op het aanbod en de vraag, de veroudering van woningen, inspelen op het toevoegen van woningen in gewenste milieus en sturing op de woningmarkt nieuwe stijl.
Onderhavig initiatief betreft de netto toevoeging van twee woningen. Deze woningen worden levensloopvriendelijk ingericht zodat deze ook geschikt zal zijn voor bewoning door ouderen. In het ontwerp wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de inrichting van een werkkamer als slaapkamer en het is mogelijk om op de begane grond een badkamer te realiseren in de aangrenzende bijkeuken. In de Woonagenda van de subregio Nijmegen en omstreken is opgenomen dat binnen de gemeente Heumen 450 woningen zijn beoogd. Het initiatief valt binnen de voorziene capaciteit voor woningbouw in de gemeente Heumen en voldoet daarmee naan de regionale woonagenda.
In januari 2014 heeft de gemeente Heumen de Structuurvisie Heumen 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de gemeentelijke ambitie op verschillende thema's weer. Daarnaast zijn voor meerdere deelgebieden 'gebiedsontwikkelingen' beschreven. De gemeente kiest voor een meer terughoudende rol waarin zij minder taken zelf gaat doen en meer een regierol op zich zal nemen. In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.
Het plangebied is in de structuurvisie gelegen binnen het gebied ‘Buitengebied - Oeverwallen’ (zie navolgende afbeelding). In de structuurvisie wordt verder per gebied ingegaan op de positie binnen de gemeente en de regio en is vervolgens een ruimtelijke visie uiteengezet.
Uitsnede verbeelding 'Structuurvisie Heumen 2025', kaartlaag 1: Gebieden'
Het gebied van de oeverwallen is gelegen tussen de dorpen Heumen en Nederasselt en grenst in het noorden aan het open kommengebied en het Heumensbos en in het zuiden aan de Maasdijk. Het is een overwegend agrarisch gebied waarin een aantal buurtschappen ligt, zoals Worsum, Schoonenburg, Ewijk en Molenhoek. Het is nog een vrij oorspronkelijk landschap met verspreide (historische) bebouwing en een dooradering met (historische) landschapsstructuren. In het gebied zijn nog de percelen of overblijfselen van vroegere kastelen en burchten te vinden. Verspreid in het gebied komt grondgebonden tuinbouw voor in de vorm van boomgaarden. Het oeverwallengebied omvat ook de komgronden ten noorden van Worsum. Hier is het landschap wat meer open van karakter, maar nog minder grootschalig dan in de overige komgronden.
Ruimtelijke visie
Het planvoornemen draagt in meerdere opzichten bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de bestaande ladnschappelijke en ecologische waarden van de omgeving. In de eerste plaats draagt het planvoornemen bij aan de afname van het bebouwings- en verhardingsoppervlakte op het perceel, en dientengevolge aan de afname van 'verstening' van het gebied, waarmee de klimaatbestendigheid is gediend.
Naast het verwijderen van bedrijfsbebouwing en verharding heeft het planvoornemen ook extensivering van het gebruik van de percelen als gevolg, doordat het bestaande gebruik daarvan als bedrijfsmatige paardenhouderij wordt gestaakt. De afname van de verstening van het gebied en extensivering van het gebruik leidt tot een meer open en landelijk karakter van de omgeving. De woningen zelf worden in principe levensloopvriendelijk ingericht zodat deze ook geschikt zijn voor bewoning door ouderen. Dit is reeds beschreven in paragraaf 3.3.1.
Hiermee kan worden gesteld dat het onderhavig voornemen past binnen de voorwaarden en bijdraagt aan de ambities die worden gesteld in de Structuurvisie Heumen 2025.
De gemeente Heumen heeft in december 2017 een woonvisie vastgesteld, gericht op de veranderende ontwikkelingen in de lokale woningmarkt. In de woonvisie worden vier thema's aangehaald, waarvoor ambities zijn opgesteld. Het betreft de volgende thema's:
Om deze ambities te bereiken heeft de gemeente algemene uitgangspunten opgesteld voor het woningbouwprogramma. Hierin geeft de gemeente onder andere aan dat voorkeur wordt gegeven voor transformatie van bestaande functies boven nieuwbouw. Daarnaast moet nieuwbouw zorvuldig worden ingepast in de bestaande omgeving, om zo de openheid en het groen in de gemeente te behouden.
In de woonvisie is opgenomen dat het oprichten van woningen bij voorkeur binnen de bebouwde kom plaatsvindt. Daarnaast moet nieuwbouw zorgvuldig worden ingepast in de bestaande omgeving. Doordat de beoogde woning binnen de kern van Overasselt wordt gebouwd, is sprake van inbreiding. Doordat bij het bouwplan wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing, wordt de nieuwe woning optimaal ingepast in de bestaande omgeving.
Hiermee kan worden gesteld dat het onderhavig voornemen past binnen de voorwaarden en bijdraagt aan de ambities die worden gesteld in de Woonvisie van de gemeente Heumen.
In het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Heumen 2009” is voor de onderhavige locatie de bestemming ‘Bedrijf’ opgenomen. Binnen deze bestemming is op grond van de bestemmingsregels navolgende wijzigingsbevoegdheid toepasbaar (artikel 7.5.2).
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bedrijfsbestemming in de bestemming Wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Het planvoornemen betreft het beëindigen van de bestaande bedrijfsmatige paardenhouderij en het omzetten van de bedrijfsbestemming naar wonen. Omdat de bestaande bedrijfsbebouwing vanwege de maatvoering en beeldkwaliteit niet als woning kan worden gebruikt, wordt van de mogelijkheid voor vervangende nieuwbouw (onderdeel b) gebruik gemaakt. Door een toetsing aan de voorwaarden moet bepaald worden of ook daadwerkelijk van de bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden.
Omdat sprake is van vervangende nieuwbouw, dienen de voorwaarden van onderdeel b tot en met g te worden getoetst. Onderdeel c is daarbij niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een gebouw waarvan slechts een gedeelte voor bewoning wordt gebruikt. Dit onderdeel blijft bij de toetsing dan ook buiten toepassing.
b1. Sanering bedrijfsgebouwen
Ten behoeve van het planvoornemen wordt 1.617 m2 aan bedrijfsgebouwen verwijderd. Eén bestaand bedrijfsgebouw wordt daarbij behouden. Deze wordt echter hergebruikt als bijgebouw ten behoeve van de woonfunctie. Aan deze eis wordt dus voldaan.
b2. Sanering kassen
Er zijn in het plangebied geen kassen aanwezig. Deze eis is dus niet van toepassing.
b3. Maximaal twee woongebouwen met oppervlakte 50% van te saneren bedrijfsgebouwen
Het planvoornemen omvat een nieuwbouw van twee woongebouwen met maximale een gezamenlijke oppervlakte van 600 m2. Hiermee blijft de oppervlakte op minder dan de 808,5 m2 (helft van 1.617 m2) Aan deze eis wordt dus voldaan.
b4 en 5. Minimaal 1.500 m2 bedrijfsbebouwing verwijderen voor 2 nieuwbouwwoningen
Indien meer dan 1.500 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt mogen er 2 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Aan deze eis is voldaan. Er wordt immers 1.617 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt.
b5. Maximale oppervlakte woningen
Het planvoornemen omvat een nieuwbouw van twee woongebouwen met maximale een gezamenlijke oppervlakte van 600 m2. Hiermee blijft de oppervlakte op minder dan de 808,5 m2 (helft van 1.617 m2) Aan deze eis wordt dus voldaan.
b6. Inhoud woningen
In het wijzigingsplan dient een minimale in houd voor woningen te worden opgenomen van 400 m3, en een maximale inhoud van 800 m3. Dit is vastgelegd in de bouwregels behorende bij de bestemming 'Wonen' (artikel 3.2.1).
b7. Bijbehorende bouwwerken
bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zijn op grond van de wijzigingsbevoegdheid in beginsel toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2 per woning. Dit is ook vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan (artikel 3.2.2). De bestaande schuur die bij dit plan behouden blijft, heeft echter een totale oppervlakte van 126 m2, en zal voor de twee afzonderlijke nieuwbouwwoningen worden opgedeeld in 2 gelijke helften van 65 m2. Dit houdt in, dat de oppervlakte van het schuurdeel in totaal zo'n dus 15 m2 per woning 'te veel' bedraagt.
Hiertegenover staat, dat de maximale oppervlakte aan woningen op grond van het oppervlakte te saneren bedrijfsgebouwen 808,5 m2 bedraagt, waarvan maar 600 m2 wordt gebruikt (2 bouwvlakken van 300 m2 ten behoeve van nieuwbouwwoningen). Hoewel dus strikt genomen niet aan de eis ten aanzien van bijbehorende bouwwerken wordt voldaan, blijft het planvoornemen binnen de maximale oppervlakte aan bebouwing die op grond van deze wijzigingsbevoegdheid mogelijk is. Mede bezien dat de onderhavige ontwikkeling een vooruitgang betekent van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied, is een kleine afwijking op dit punt aanvaardbaar door middel van de 'kruimelgevallenregeling' van artikel 4, bijlage II Bor, mede op basis van de gemeentelijke beleidsregel 'Verruiming bijgebouwen in buitengebied'. Bovendien kan op grond van de regels voor vergunningvrij bouwen - gezien de oppervlakte van het achtererfgebied van de beoogde nieuwbouwpercelen - de maximale oppervlakte van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd .
d. Ontwikkelingsmogelijkheden nabijgelegen functies en waarden
Nabijgelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Met het planvoornemen wordt voorzien in extensivering van het gebruik van de locatie. Het bedrijf wordt beëindigd en bedrijfsbebouwing wordt verwijderd. Daarnaast zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, die door het toevoegen van gevoelige functiesin hun bedrijfsvoering zouden kunnen worden belemmerd. Het planvoornemen heeft daarmee geen onevenredige gevolgen voor ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen functies en waarden.
e. Belangen eigenaren/gebruikers nabijgelegen gronden
Met het planvoornemen wordt voorzien in extensivering van het gebruik van de locatie. Het bedrijf wordt beëindigd en bedrijfsbebouwing wordt verwijderd. Daarnaast zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, die door het toevoegen van gevoelige functies in hun bedrijfsvoering zouden kunnen worden belemmerd. Het planvoornemen heeft daarmee geen negatieve gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waarmee de belangen van eigenaren en gebruikers van die gronden niet onevenredig worden geschaad.
f. Landschappelijke inpassing
Perceel dient landschappelijk te worden ingepast. Ten behoeve van het planvoornemen is daarom een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat bij deze toelichting is toegevoegd als Bijlage 1. De realisatie van dit inpassingsplan wordt juridisch geborgd door middel van een anterieure overeenkomst en een voorwaardelijke verplichting in de planregels (artikel 6.1.1).
g. Onevenredige aantasting functies en waarden omgeving
Het planvoornemen heeft geen onevenredige aantasting van functies en waarden in de omgeving als gevolg. Er is juist sprake van extensivering van het gebruik van de betreffende percelen. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een landschappelijke inpassing gerealiseerd, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden in de omgeving.
Met het oog op de 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
De publicatie biedt geen wettelijk vastgestelde norm, maar biedt een handreiking voor maatwerk. De publicatie geeft vier factoren (geur, stof, geluid en gevaar) op basis waarvan bepaald wordt in welke categorie een activiteit geplaatst kan worden. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Woningen worden niet aangemerkt als hinderveroorzakende functie en kennen derhalve geen milieuzonering. Daarentegen geldt dat woningen wel worden aangemerkt als hindergevoelige functie. Om die reden dienen hinderveroorzakende functies in de omgeving en de afstand tot de beoogde woningen te worden beoordeeld.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waarbij sprake is van milieuzonering zoals bedoeld in de VNG-publicatie. Daarnaast wordt het momenteel aanwezige bedrijf beëindigd, waarmee de situatie voor omliggende woningen juist verbetert. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt dientengevolge geen belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Voor de gronden waarvan de bestemming wordt gewijzigd naar 'Wonen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Archimil, rapportnummer C216293.007/PHE, 6 juli 2021). De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 2.
Resultaten onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het vooronderzoek van de onderzoekslocatie en de directe omgeving. Op basis van de in het vooronderzoek verzamelde gegevens is de locatie als niet-verdacht beschouwd. Veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn derhalve uitgevoerd conform de strategie onverdacht uit de NEN 5740.
Uit het onderzoek volgt dat de grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) licht verontreinigd is met koper en PCB's. De zandige klei danwel het kleiig zand uit de bovenlaag (0-1,0 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht. De klei uit de onderlaag (0,5-2 m-mv) is zeer licht verontreinigd met nikkel. Dit betreft vermoedelijk een natuurlijk verhoogde waarde. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De hypothese niet-verdachte locatie kan voor de ondergrond en het grondwater worden aangenomen en dient voor de bovengrond formeel te worden verworpen op basis van de onderzoeksresultaten.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies kan worden vastgesteld dat, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld hoeven te worden aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie.
De lichte verontreinigingen met koper, nikkel en/of PCB's in de boven- of ondergrond en barium in het grondwater vormen geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie' (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Bij hergebruik van vrijgekomen grond op een locatie anders dan onderhavige onderzoekslocatie dient de grond onderzocht te worden op PFAS. Dit is hier echter niet van toepassing: de beide woningen kunnen worden gebouwd met toepassing van een gesloten grondbalans: vrijkomende grond kan ter plaatse worden hergebruikt.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Met de functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning en het realiseren van twee nieuwe woningen, worden nieuwe geluidsgevoelige object toegevoegd. De geprojecteerde woonbestemmingen zijn gelegen in de wettelijke 250 meter brede zone (akoestisch aandachtsgebied) van de Vosseneindseweg in Heumen. Daarom dient door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden aangetoond dat er ten aanzien van de woningen wordt voldaan aan de geluidsnormen, en sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van het planvoornemen is een akoestisch onderzoek (wegverkeerlawaai) uitgevoerd ten aanzien van de Vosseneindseweg (Nipa, rapportnummer N217472.001/LHO , d.d. 22 juni 2021). De samenvatting en conclusie van dit onderzoek zijn in onderstaande weergegeven. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3.
Resultaten onderzoek
Wet geluidhinder
De geluidbelasting van de maatgevende gevels van de nieuwe woonbestemmingen vanwege het verkeer op de Vosseneindseweg (inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt ten hoogste 48 dB. Bij deze locatie wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende gevel van 48 dB. Een aanvraag om een ‘hogere waarde’ hoeft niet te worden gedaan.
Woon- en leefklimaat
Er van uitgaande dat er wordt voldaan aan de minimale eis voor de geluidwering van 20 dB mag de (ongecorrigeerde) gecumuleerde geluidbelasting niet hoger zijn dan 53 dB om aan de richtwaarde van het binnengeluidniveau van 33 dB te voldoen. Bij de berekende geluidbelasting van ten hoogste 54 dB is het woon- en leefklimaat in beginsel niet zonder meer gewaarborgd. Bij nieuwe woningen is het aannemelijk dat, vanwege de eisen voor energieprestatie, de geluidwering van gevels zonder verdere akoestische voorzieningen voldoet aan tenminste 23 dB. Het woonen leefklimaat is in de geluidgevoelige ruimten van de nieuwe woning daarom zonder nader onderzoek gewaarborgd.
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd:
Uitsnede Risicokaart Nederland. Hierop zijn de terreingrens van het recreatieterrein Heumens Bos (rood kader) en Basisnet wegtraject (gele lijn) en binnenvaartroute (zwarte lijn) weergegeven. Het plangebied is indicatief aangeduid door middel van een blauwe cirkel.
De meest nabijgelegen risicobron betreft een propaantank op het recreatieterrein Heumens Bos. De afstand van het plangebied tot de terreingrens bedraagt echter circa 350 meter. Het plangebied ligt dus op ruime afstand van het invloedsgebied van de propaantank, die volgens het registratiebesluit 25 meter bedraagt. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel vindt er op de A73 en op de Maas en het Maas-Waalkanaal vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand tussen het plangebied en de A73 bedraagt echter minimaal 536 meter. De afstand tot de vaarwegen bedraagt zelfs meer dan een kilometer. Deze leveren dus geen risico op voor het plangebied.
Met het planvoornemen worden ten slotte geen activiteiten mogelijk gemaakt die relevant zijn in verband met externe veiligheid, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid staat derhalve de uitvoering van de onderhavige ontwikkeling niet in de weg.
Het planvoornemen betreft een geurgevoelige ontwikkeling in de nabijheid van deze veehouderij (Vosseneindseweg 11) in de vorm van de realisatie van twee nieuwe woningen. Daarom dient te worden bekeken of er voor deze nieuwe woningen geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geurhinder. Daarnaast dient deze ontwikkeling de veehouderij niet in zijn bedrijfsvoering te beperken.
Voor wat betreft de huidige bedrijfswoning geldt, dat deze voor andere bedrijven dan de inrichting waartoe deze behoort dient te worden beschouwd als een geurgevoelig object. Het omzetten van deze bedrijfswoning naar een reguliere woning heeft dus geen gevolgen voor de bedrijfsvoering van de veehouderij.
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor, dat indien het geurgevoelig object zich buiten de bebouwde kom bevindt, een vaste afstand van 100 meter voor tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en dit object dient te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt voor wat betreft de nieuwe woningen ruimschoots voldaan. Ook voor de bestaande woning geldt, dat deze zich op een afstand van meer dan 100 meter tot het emissiepunt bevindt.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Beoordeling
Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de netto toevoeging van twee extra woningen. Het mogelijk maken van één extra woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer (<1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg). Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties op een afstand van ongeveer 320 tot 500 meter van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabellen in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn de de twee dichtstbijzijnde meetpunten genomen die zich bevinden naast de Overasseltseweg en de Jan J. Ludenlaan (zie navolgende afbeelding). Omdat het plangebied zich op grotere afstand van de betreffende wegen bevindt dan de meetpunten kan ervan worden uitgegaan dat de luchtkwaliteit op grotere afstand minder
Verbeelding NSL Monitoringstool met dichtstbijzijnde meetpunten (rood omcirkeld)
2019 | 2020 | 2030 | grenswaarde | |
NO2 | 17.912 | 16.836 | 11.358 | 40 |
PM10 | 17.863 | 17.625 | 14.988 | 32,5 |
PM2.5 | 10.741 | 10.948 | 8.604 | 25 |
Tabel 1: jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m3 op een afstand van 320 meter van de voorgenomen ontwikkeling (meetpunt 1)
2019 | 2020 | 2030 | grenswaarde | |
NO2 | 17.912 | 16.836 | 11.358 | 40 |
PM10 | 17.863 | 17.625 | 14.988 | 32,5 |
PM2.5 | 10.741 | 10.948 | 8.604 | 25 |
Tabel 2: jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m3 op een afstand van 500 meter van de voorgenomen ontwikkeling (meetpunt 2)
Uit de tabel blijkt, dat ter plaatse van de nieuwe woningen ruimschoots aan de maatgevende richtwaarden wordt voldaan. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor de bescherming van Natura2000-gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura2000-gebieden (Sint Jansberg, 9 km / Oeffeltermeent en De Bruuk, 11 km / Rijntakken, 13 km / Vogelschutzgebiet Unterer Niederrhein', 13 km), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.
Stikstofdepositie
In het kader van de gebiedsbescherming van Natura2000-gebieden is het op grond van de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State noodzakelijk om voor iedere ruimtelijke ontwikkeling de stikstofeffecten voor Natura 2000-gebieden in beeld te brengen. Concreet dient in alle gevallen te worden aangetoond dat een plan geen stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden heeft. Deze effecten worden gemeten op twee cijfers achter de komma waardoor een activiteit doorgang kan vinden als de depositie op de rekenpunten binnen nabijgelegen Natura2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Activiteiten worden in de regel onderverdeeld in verschillende fases. Zo is er de realisatiefase (die van tijdelijke aard is) en de gebruiksfase (die een continue emissie genereert).
Op grond van de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel, die op 1 juli 2021 in werking is getreden, kunnen projecten partieel worden vrijgesteld van de natuurvergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wnb. Concreet houdt deze vrijstelling in dat de stikstofeffecten ten gevolge van (tijdelijke) bouwactiviteiten (sloop, grondwerk en nieuwbouw) niet beoordeeld hoeven te worden, indien er ten gevolge van de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar.
In het onderhavige plan worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Dat betekent dat er sprake is van een realisatiefase waarin bijvoorbeeld mobiele werktuigen worden ingezet en een gebruiksfase waarbij enkel verkeersbewegingen mogelijk bijdragen aan stikstofdepositie (er zijn immers geen stookemissies omdat de nieuwe woningen conform bouwregelgeving gasloos worden uitgevoerd). Daarnaast is relevant dat de bedrijfsmatige paardenhouderij/manege wordt beëindigd, en het aantal dieren fors wordt teruggebracht tot hobbymatig niveau. Daarnaast daalt de stikstofemissie met het beëindigen van de bestaande paardenhouderij, omdat deze vanwege dagelijks bezoek van klanten een grotere verkeersgeneratie heeft dan de 2 te realiseren woningen (zie paragraaf 4.8.1).
Aangezien de afstand tussen de nieuwe woning en Natura2000-gebieden 6,2 kilometer (St. Jansberg) of meer bedraagt (De Bruuk, 8,2 km / Oeffeltermeent, 9,25 km / Vogelschutzgebiet Unter Niederrhein, 10 km), en emissie netto afneemt, kan worden geconcludeerd dat de stikstofdepositie van zowel gebruik als aanleg niet groter zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.
Omdat het, zoals hierboven beschreven, aannemelijk is dat er in de gebruiksfase geen effect is te verwachten ten aanzien van stikstof, kunnen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelingen van Natura2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Er is derhalve geen ontheffing van de Wnb voor het onderhavige project aan de orde.
Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is door Archimil op de planlocatie een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Archimil, rapportnr. C216293.008/PHE , d.d. 6 juli 2021). Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd bij deze toelichting.
Bij de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het te herontwikkelen erf aan de Vosseneindseweg 30/Lindenlaan ong. te Heumen zijn op de locatie, in een te behouden stal, enkele nesten van de boerenzwaluw waargenomen. Voor het overige zijn geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. Ook heeft het plangebied, op basis van het gebruik van de locatie en de directe omgeving, geen essentiële functie voor beschermde flora en fauna.
Op basis van de quickscan wordt voor de geplande activiteiten geen aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Voor de activiteit zullen enkele bomen worden gerooid en zullen struiken worden verwijderd welke als nest- en schuilgelegenheid kunnen dienen voor diverse vogels en kleine zoogdieren. Op basis van artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden zullen derhalve buiten het broedseizoen (tussen 15 juli en 15 maart) uitgevoerd dienen te worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de verkeersgeneratie die als gevolg daarvan ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren', publicatie 381 (december 2018) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig Parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie.
Beoordeling
De effecten van het planvoornemen op de verkeersgeneratie zijn in beeld gebracht op basis van de verkeersgeneratiecijfers uit de CROW-publicatie.
Op basis van de omgevingsadressendichtheid kan het buitengebied van Heumen worden aangemerkt als niet stedelijk gebied. Ten aanzien van niet stedelijk gebied geldt voor vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per woning.
Hoewel de CROW-publicatie geen toepasselijke hoofdgroep/categorie kent voor maneges en paardenhouderijen, kan ervan worden uitgegaan dat het planvoornemen geen verkeerstoename ten aanzien van de huidige situatie als gevolg zal hebben. Als gevolg van de bedrijfsbeëindiging (een paardenhouderij met dagelijks bezoek van meerdere klanten) zal er namelijk een aanzienlijke afname zijn van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse ten aanzien van de beoogde situatie.
De woning wordt ontsloten middels de Vosseneindseweg en de Lindenlaan.
Voldoende parkeergelegenheid is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan of ontwikkeling op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren', publicatie 381 (december 2018) van het CROW. Hiervan kan afgeweken worden indien er in de directe omgeving in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien, zulks naar oordeel van het bevoegd gezag. Uiteraard dient de voor het planvoornemen gerealiseerde parkeergelegenheid in stand te worden gehouden.
Het parkeren dient primair plaats te vinden op eigen terrein. Daar waar dit niet mogelijk is vindt het parkeren op de openbare weg plaats. Het streven hierbij is om het aantal auto's in de straat tot een minimum te beperken.
Beoordeling
De effecten van het planvoornemen op de parkeerbehoefte zijn in beeld gebracht op basis van de verkeersgeneratiecijfers uit de CROW-publicatie. Op basis van de omgevingsadressendichtheid kan het buitengebied van Heumen worden aangemerkt als niet stedelijk gebied. Ten aanzien van niet stedelijk gebied geldt voor vrijstaande woningen een een parkeerbehoefte van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen per woning. Op basis van deze cijfers kan worden uitgegaan van een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning. In deze parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein door middel van een oprit en garage.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Deze dubbelbestemming schrijft voor dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarden van gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Met het oog op het toevoegen van twee bouwvlakken met een oppervlakte van 300 m2 (waarmee dus in totaal de verstoringsoppervlakte van 500 m2 wordt overschreden) en het uitgraven van een wadi ten behoeve van de watercompensatieopgave is ten plaatse van het plangebied een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, rapportnr. 18506.001, d.d. 25 maart 2022). Dit onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd bij deze toelichting.
De te bouwen woningen worden gefundeerd op een stroken- dan wel plaatfundering die minder diep dan 1 meter minus maaiveld wordt aangelegd. Evenmin worden de woningen onderkelderd. De geotechnische bodemsamenstelling ter plaatse is als gevolg van de bestaande bebouwing bekend. Daardoor is met grote zekerheid te stellen dat de genoemde funderingsmethode zonder meer toegepast kan worden. Als gevolg van deze funderingstechniek worden de graafwerkzaamheden zodanig beperkt dat de grondlaag met eventueel aanwezige archeologische waarden niet wordt geroerd. Daarnaast dienen ter uitvoering van het waterplan wadi's te worden gerealiseerd die niet dieper dan 1 meter minus maaiveld worden gegraven. Daarmee wordt de bodemverstoring nergens dieper dan 1 meter minus maaiveld. Daarmee wordt zodanig aan de resultaten van het onderzoek voldaan dat aanvullend proefsleuvenonderzoek niet noodzakelijk is voor uitvoering van het planvoornemen.
Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek is de archeologische dubbelbestemming uit het geldende plan overgenomen, waarmee de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden voor toekomstige activiteiten is geborgd.
In het bestaande woonperceel met de huidige bedrijfswoning heeft in ieder geval al sinds het begin van de 19e eeuw bebouwing gestaan (kadastraal perceel I-66). Op basis van de huidige plannen zullen binnen dit perceel geen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden. Indien hier in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 40 cm -mv (vrijgestelde diepte bestemmingsplan), wordt geadviseerd ook hier een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de waterhuishoudkundige aspecten betrokken in ruimtelijke plannen. In dit kader is voor onderhavig bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Hiermee wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Afname verharding en infiltratie hemelwater
De omgeving van de Vosseneindseweg 30 is gevoelig voor wateroverlast. Regenwater van hoger gelegen percelen stroomt richting deze locatie af richting de Vosseneindseweg.
In dat kader is in eerste plaats van belang dat onderhavig plan voorziet in een forse afname van verhard oppervlak in het plangebied, wat op een positieve manier bijdraagt aan de hemelwaterafvoer door middel van infiltratie. Naast deze afname van verharding is samen met de gemeente gekeken naar verdere maatregelen om de afstroming naar de naastgelegen percelen en openbare weg zo veel mogelijk te reduceren. Dit is uitgewerkt in het inpassings- en waterplan, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Het realiseren en in stand houden de voorzieningen voor de berging van hemelwater overeenkomstig het landschappelijk waterplan, zoals opgenomen in Bijlage 1, is geborgd in de regels van dit wijzigingsplan (artikel 6.1.2) Deze dienen gelijktijdig met de realisatie van de bebouwing wordt gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand te worden gehouden.
Hemelwater wordt in de bestaande en beoogde situatie volledig op het eigen perceel opgevangen en geïnfiltreerd. In de bestaande situatie vindt dit voor het perceel van de bestaande bedrijfswoning plaats d.m.v. een zakput (zinkput) op eigen terrein. Deze infiltratievoorziening is al aanwezig sinds de aanleg van de persriolering. Voor de beide bedrijfspercelen inclusief bedrijfsgebouwen vindt dit plaats d.m.v. een (infiltratie-)wadi op het eigen terrein. Het hemelwater van de nieuwe woonpercelen zal worden afgevoerd (geïnfiltreerd) d.m.v. een afzonderlijke nieuwe (infiltratie-)wadi op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat voor elk afzonderlijk perceel op eigen terrein wordt voorzien in de benodigde infiltratiecapaciteit. Dit is in het waterplan nader uitgewerkt en onderbouwd.
Ten behoeve van het afkaderen van het aspect water is er een watertoets uitgevoerd. Het toetsresultaat is bijgevoegd als Bijlage 6. De daarin opgenomen uitgangspunten zijn in dit plan verwerkt en zullen ook bij de realisatie van het planvoornemen worden nageleefd.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft waterschap Rivierenland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
Ter plaatse zal voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater (DWA) worden aangesloten op het bestaand gemeentelijk vuilwaterriool. De gemeente biedt een aansluiting aan nabij de erfgrens. De aansluitkosten voor het maken van een nieuwe aansluiting komen voor rekening van initiatiefnemer.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een planologisch-juridische regeling gegeven voor het gebruik van de percelen behorend bij Vosseneindseweg 30 als woonpercelen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. De planregels sluiten aan bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstukindeling van de regels bestaat uit:
De verbeelding is een digitale kaart opgebouwd uit (dubbel)bestemmingen (in kleurvlakken) en aanduidingen. De bestemming wordt voornamelijk ingegeven door de gewenste mogelijkheden in het plan met als randvoorwaarde een goede ruimtelijke ordening. De dubbelbestemmingen overlappen bestemmingen en geven eigen aanvullende regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Aanduidingen worden ten slotte gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties voor het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De verbeelding moet voldoen aan de landelijke standaarden (SVBP). In deze standaarden zijn afspraken vastgelegd over standaardbestemmingen en de weergave van bestemmingen en aanduidingen (zoals kleurgebruik, lijnen/vlakken, etc.). De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale BGT en BRK ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de BGT en BRK ondergrond geen juridische status heeft.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Vosseneindseweg 30, Heumen’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Wonen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en erven. Onder deze bestemming worden grondgebonden vrijstaande woningen toegestaan. Bij deze bestemming is de situering van het hoofdgebouw (de woning) met conform de systematiek van het geldende plan toegestaan binnen een bouwvlak, waarbij de mogelijke situering wordt begrensd door bouwregels ten aanzien van de afstand tot de perceelsgrenzen en bebouwingspercentage. In de bouwregels zijn onder meer tevens de maximale goot- en bouwhoogte voor de woning en bijgebouwen opgenomen. De situering van de nieuwbouw is verder conform het gelden plan slechts begrensd door dit slechts achter de voorgevel toe te staan. Daarnaast zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan, en bieden de gebruiksregels mogelijkheden voor kamerbewoning en kangoeroewoningen.
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 1
In het plangebied zijn eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd door deze dubbelbestemming. Voor deze gebieden geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond wordt verstoord dieper dan 40 cm en groter dan 500 m².
De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel die onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.
Bij de algemene afwijkingsregels is sprake van een bevoegdheid en dus geen plicht van het beoegd gezag om daar aan mee te werken.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening voor de gemeente de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten) deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Heumen zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Heumen komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Het opstellen van een exploitatieplan (op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro) vaststellen is niet noodzakelijk aangezien de kosten anderszins zijn verzekerd doordat de gemeente Heumen met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.
Het planvoornemen voorziet in het beëindigen van de paardenhouderij en de realisatie van twee nieuwe woningen aan de Vosseneindseweg 30, in het buitengebied van de gemeente Heumen. Naast het verwijderen van bedrijfsbebouwing en verharding heeft het planvoornemen, doordat het bestaande gebruik daarvan als bedrijfsmatige paardenhouderij wordt gestaakt en omgezet naar wonen, ook extensivering van het gebruik van de percelen als gevolg.
De afname van de verstening van het gebied en extensivering van het gebruik leidt tot een meer open en landelijk karakter van de omgeving en is dientengevolge aan te merken als een positieve ontwikkeling voor omwonenden. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op zwaarwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.
Dit wijzigingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend en het plan is ongewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
Vaststelling door het college van burgemeester en wethouders
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan gedurende de beroepstermijn
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het wijzigingsplan 'Vosseneindseweg 30, Heumen'.
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, dan wel deze zijn in voldoende mate beschermd.
Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van [DATUM], gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met [DATUM] ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er wel/geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het wijzigingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook [on]gewijzigd vastgesteld op [DATUM].