direct naar inhoud van Regels

Kernen Heumen, Overasselt, Nederasselt en Molenhoek

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0252.GHbpkernenHONMh-VA01

Artikel 11 Tuin

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

  2. parkeren;

  3. ondergeschikte bouwdelen van op de aangrenzende gronden staande (hoofd)gebouwen van woningen, zoals stoepen, stoeptreden, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, overkappingen en afdaken;

met bijbehorende bebouwing, voorzieningen voor de waterhuishuiding en (on)bebouwde gronden.

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ aangegeven bebouwing.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is een bijgebouw behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen van woningen toegestaan.

  2. Voor erkers en entreeportalen als bedoeld in lid 11.1 onder c gelden de volgende bepalingen:

  1. De horizontale diepte mag maximaal 1,5 m bedragen.

  2. De afstand van een erker of entreeportaal tot de voorste perceelsgrens dient minimaal 2,5 m te bedragen.

  3. De breedte mag maximaal 2/3 van de breedte van de desbetreffende gevel van de woning bedragen.

  4. De bouwhoogte mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m.

  1. De horizontale diepte van overige ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in lid 11.1 onder c mag maximaal 1 m bedragen.

  2. Het bebouwingspercentage van de gronden binnen deze bestemming mag maximaal 50% bedragen.

  3. De goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 m respectievelijk 5 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mogen bedragen dan is aangegeven.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal bedragen:

  1. 1 m voor zover het gronden betreft, gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan;

  2. 2 m voor zover het gronden betreft, gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan;

een en ander met dien verstande dat bij hoeksituaties de hoogte van erfafscheidingen op het naar de weg gekeerde zijerf tot een afstand van 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.

 

11.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing.

  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bebouwing en hun omgeving ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

 

11.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 en 11.2 voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of carports behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van alle bij het hoofdgebouw behorende bijgebouwen maximaal 50 m2 mag bedragen en het bebouwingspercentage maximaal 50% mag bedragen;

  2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen, dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;

  3. de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 2 m mag bedragen, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m;

  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad en het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast.