direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Hofsteeg 1 - Parksesteeg 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbphofstparksest-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Hofsteeg 1 - Parksesteeg 12 met identificatienummer NL.IMRO.0252.BUbphofstparksest-VA01 van de gemeente Heumen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten:

het uitoefenen van een beroep of bedrijf door de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;

1.6 afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.7 archeologische verwachting:

een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;

1.8 archeologische waarde:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden, die behouden dienen te worden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit;

1.11 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, halfvrijstaand, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  • onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen
  • onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  • onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • onder 'gestapeld' wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.19 compenserende maatregelen:

maatregelen die worden getroffen ter bescherming of ontwikkeling van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities in verband met een, op een andere locatie voorkomende, aantasting van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 ecologische hoofdstructuur:

een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

1.22 ecologische waarde:

de aan een gebied, middels een theoretische benadering toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en bedreigdheid van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;

1.23 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.24 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.25 externe veiligheid:

het controleren en managen van risico's die omwonenden lopen door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen, waarbij de overlijdenskans van groepen en individuen als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval door zojuist genoemde risicobronnen, uitgangspunt is voor ruimtelijke ontwikkelingen;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.28 hoofdgebouw

een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kelder:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengenoemde bouwlaag onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen, en tussen de buitenzijde van de gevels;

1.31 kernkwaliteiten:

de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied;

1.32 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.33 mitigerende maatregelen:

maatregelen die de aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities beperken;

1.34 natuurwaarden:

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.35 omgevingscondities:

de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten;

1.36 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.37 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 overkapping:

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.39 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.40 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere, voor wisselende bewoning bedoelde, ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.41 propaantank:

opslagvoorziening voor propaangas;

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.45 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.46 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.47 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

In aanvulling op het bovenstaande dient het volgende in acht te worden genomen:

 

  • a. Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.
  • b. Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschappelijke beplanting

3.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Groen - Landschappelijke beplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

3.2.2 Bouwhoogte

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, op de in 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • e. het winnen van mos en bosstrooisel.
3.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.1. mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de landschappelijke beplanting in het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.

3.3.3 Advies

Alvorens op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.1 te beschikken, wint het bevoegd gezag het advies in van een landschapsdeskundige.

3.3.4 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 3.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. het periodiek vellen van hakhout;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter realisering van de landschappelijke beplanting conform Bijlage 1 Landschappelijke beplanting

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en ontwikkeling van de ecologische waarden van de ecologische hoofdstructuur natuur ter plaatse, waaronder tevens bos wordt verstaan;
  • b. extensieve vormen van openluchtrecreatie, zoals wandelen, picknicken en fietsen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing

Bebouwing is slechts toegestaan indien deze noodzakelijk is voor en ten dienste staat aan een doelmatig beheer en onderhoud van de natuur, uitsluitend in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, op de in 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • e. het winnen van mos en bosstrooisel;
  • f. het uitvoeren van grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  • g. het aanbrengen van drainageleidingen;
  • h. het graven en dempen van sloten, watergangen en andere waterpartijen.
4.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1. mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.

4.3.3 Advies

Alvorens op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 te beschikken, wint het bevoegd gezag het advies in van een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

4.3.4 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 4.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. het periodiek vellen van hakhout;
  • c. het vellen en rooien van productieboomgaarden, met uitzondering van hoogstamboomgaarden;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, maximaal één woning per bestemmingsvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het met die aanduiding aangegeven aantal woningen, inclusief gesplitste woningen, is toegestaan;
  • b. een nieuwe woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning, vrijstaand of twee-aaneen';
  • c. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed & breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt;
    • 2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
    • 3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
    • 4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    • 6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
    • 7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
    • 8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
    • 9. er geen sprake mag zijn van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2 Bouwwijze

Voor de bouwwijze van woningen geldt het volgende:

  • a. de woningen zijn uitsluitend in de bouwwijze 'vrijstaand' toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' de bouwwijze uitsluitend twee-aaneen is;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen' in het hoofdgebouw gesplitste woningen toegestaan, en maximaal 2 wooneenheden per aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen'.
5.2.3 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is opgenomen, zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. goothoogte maximaal 6 m;
  • c. bouwhoogte maximaal 10 m;
  • d. inhoud maximaal:
    • 1. bij woningen in voormalige boerderijen de bestaande inhoud van het totale gebouw;
    • 2. bij overige woningen maximaal 800 m3 dan wel de bestaande grotere inhoud;
    • 3. gesplitste woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen' maximaal de bestaande inhoud;
    • 4. in afwijking van het voorgaande bedraagt de inhoud ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' niet meer dan de met deze aanduiding aangegeven maat;
    • 5. in afwijking van het voorgaande bedraagt het oppervlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' niet meer dan de met deze aanduiding aangegeven maat;
5.2.4 Kelders

Kelders zijn uitsluitend onder de woning en overige gebouwen toegestaan.

5.2.5 Bijgebouwen en overkappingen

Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. afstand tot zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 15 m;
  • b. afstand tot achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 25 m;
  • c. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. gezamenlijke oppervlakte per woning maximaal 80 m2;
  • e. goothoogte maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte maximaal 5 m.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van)
    1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw: 1 m;
  • b. erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van)
    1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw: 2 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.
5.2.7 Herbouw

Herbouw van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2.3

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Oppervlakte bijgebouwen en overkappingen

Bij omgevingsvergunning kan, indien de woning op een perceel staat met een oppervlakte groter dan 0,5 ha, worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.5 onder d, voor het vergroten van de gezamelijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen tot maximaal 120 m2.

5.3.2 Paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.1 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • c. voorzien wordt in een landschappelijke inpassing;
  • d. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  • e. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt.
5.3.3 Erf- en terreinafscheidingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.6 onder a voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1,80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke beplanting

Het gebruik van de nieuwe woningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning, vrijstaand of twee-aaneen', alsmede de te splitsen woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen', zijn uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke beplanting binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijke beplanting en alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Kangoeroewoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a. teneinde bij een woning een kangoeroewoning toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een in omvang ondergeschikte één of tweepersoonswoning die een in - dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een grotere woning;
  • b. het geheel van oorspronkelijke woning en kangoeroewoning past binnen de maatvoering, zoals die is opgenomen in de bouwregels voor woningen dan wel voor hoofdgebouwen;
  • c. de kangoeroewoning beslaat maximaal 1/3 deel van de oppervlakte en inhoud van het geheel van oorspronkelijke woning en kangoeroewoning;
  • d. er bestaat een open verbinding tussen oorspronkelijke woning en kangoeroewoning;
  • e. de kangoeroewoning heeft geen eigen voordeur;
  • f. de kangoeroewoning heeft geen eigen huisnummer;
  • g. het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen;
  • i. de stedenbouwkundige/ ruimtelijke structuur/ samenhang van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;
  • j. er moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • k. aanwezige waarden van monumentale gebouwen en of beeldbepalende gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast.
5.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 teneinde bij een woning een woonunit toe te staan of voor het bewonen van een bijgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. deze woonruimte is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg, aangetoond middels een zorgindicatie, afgegeven door een daartoe deskundig adviseur. De indicatie is niet nodig voor personen van 65 jaar en ouder;
  • b. er is sprake van een tijdelijke situatie;
  • c. de woonruimte vormt een ruimtelijke eenheid met de hoofdwoning;
  • d. de woonruimte wordt binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 75 m2 bedraagt;
  • e. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • f. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • g. de stedenbouwkundige/ ruimtelijke structuur/ samenhang van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast;
  • h. aanwezige waarden van monumentale gebouwen en of beeldbepalende gebouwen mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de tijdelijke woonunits moeten zoveel mogelijk uit het zicht worden geplaatst;
  • j. er blijft voldoende parkeergelegenheid gehandhaafd danwel de parkeergelegenheid verminderd niet, indien deze al ontoereikend is.

Zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, moet de woonunit verwijderd worden en/of het bijgebouw overeenkomstig de bestemming worden gebruikt.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Verplaatsing van de woning

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand die de woning zijwaarts mag worden verplaatst maximaal 20 m bedraagt en er een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 5 m in acht wordt genomen;
  • b. de verplaatsing van de woning is, ter plaatse van de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen' niet toegestaan;
  • c. de verplaatsing niet leidt tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;
  • d. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • 2. dat er met betrekking tot geluidhinder een aanvaardbaar verblijfsklimaat wordt gerealiseerd;
    • 3. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. indien een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, wordt deze aanduiding 'bouwvlak' verplaatst naar de nieuwe situering.

Artikel 6 Waarde - Actiegebied vennen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Actiegebied vennen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor water voor landbouw en kwelafhankelijke landnatuur.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, op de in 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren

  • a. het uitvoeren van grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  • b. het aanbrengen van drainageleidingen;
  • c. het graven en dempen van sloten, watergangen en andere waterpartijen
6.2.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.2.1. mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurwaarden onevenredig (kunnen) worden geschaad.

6.2.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 6.2.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak;
  • d. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

7.2.2 Voorwaarden

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kan het bevoegd gezag op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Uitzonderingen

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

7.2.4 Rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.2.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

7.2.5 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, op de in 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 500 m2 uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
7.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1. mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

7.3.3 Voorwaarden

Voor zover de in artikel 7.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.4 Rapport

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.5 Advies

Alvorens op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 te beschikken, wint het bevoegd gezag het advies in bij een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

7.3.6 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 is nodig voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunningsplicht

Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

8.2.2 Voorwaarden

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kan het bevoegd gezag op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.3 Uitzonderingen

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

8.2.4 Rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.2.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

8.2.5 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag op de in 8.1 bedoelde gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 2500 m2 uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
8.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1. mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

8.3.3 Voorwaarden

Voor zover de in artikel 8.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.4 Rapport

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

8.3.5 Advies

Alvorens op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 te beschikken, wint het bevoegd gezag het advies in bij een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

8.3.6 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 8.3.1 is nodig voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. detailhandel;
  • b. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  • c. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • d. sport- of wedstrijdterrein, als zwemgelegenheid en verhard parkeerterrein;
  • e. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  • f. het realiseren van propaantanks behalve als deze voldoen aan:
    • 1. de risicoafstanden die afkomstig zijn van het RIVM en zijn neergelegd in de memo "Afstandstabel propaanreservoirs 0,15 - 50 m3", d.d. 14 juli 2006 met kenmerk 263/06CEV;
    • 2. de risicocontour de eigen perceelsgrens niet overschrijdt;
  • g. het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning;
  • h. het gebruik van de gronden en opstallen voor een seksinrichting.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 EHS
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ehs natuur' en 'overige zone - ehs verweving', zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

11.1.2 Voorwaarden omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:

  • a. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of;
  • b. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid of het verlenen van een omgevingsvergunning is van groot openbaar belang;
    • 2. er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid;
    • 3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
    • 4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.
11.1.3 Advies

Een in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunnig af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of bij omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden toe te staan, of een wijzigingsbevoegdheid, dat een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied tot gevolg heeft, wordt niet eerder verleend respectievelijk toegepast dan nadat advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en ecologie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Gehele vernieuwing

In afwijking van het bepaalde artikel 12.1.1 onder a is gehele vernieuwing van een onder het overgangsrecht vallend gebouw toegestaan indien de vernieuwing op dezelfde locatie plaatsvindt en door amovering het bebouwd oppervlak en de inhoud van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, afnemen met tenminste 25%.

12.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Hofsteeg 1 - Parksesteeg 12.