direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Zonnepark Teersche Sluispolder
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpZonneparkTSP-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, Zonnepark Teersche Sluispolder met identificatienummer NL.IMRO.0252.BUbpZonneparkTSP-OW01 van de gemeente Heumen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf;

1.6 archeologische verwachting

een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;

1.7 archeologische waarde

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden, die behouden dienen te worden;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.17 ecologische waarden

de aan een gebied, middels een theoretische benadering toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en bedreigdheid van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;

1.18 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden, zwem- en vislocaties;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.21 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.22 natuurvriendelijke oever

oeverconstructie met een geleidelijke overgang tussen water en land, ingericht voor het behoud en de versterking van ecologische en/of landschappelijke waarden;

1.23 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.24 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.25 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.26 zonnepark

een complex van duurzame energievoorzieningen, waarbij energie op basis van zonkracht wordt opgewekt, met daarbij behorende voorzieningen, waaronder transformatoren en kabels.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Inhoud

Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.

2.3 Hart van de lijn

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt niet is toegestaan op een afstand van minder dan 50 m van burgerwoningen;
  • b. een zonnepark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark';
  • c. ontwikkeling en behoud van landschappelijke beplanting, natuurvriendelijke oevers, ecologische en landschappelijke waarden in het algemeen en conform Bijlage 1 bij deze regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' in het bijzonder;
  • d. behoud en herstel van landschappelijke beplanting;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte maximaal 3 m;
  • b. oppervlakte maximaal 15 m².

3.2.2 Bebouwing ten dienste van een zonnepark

Bebouwing ten dienste van een zonnepark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark' voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van zonnepanelen, inclusief bijbehorende installaties en constructies maximaal 2,5 m;
  • b. bouwhoogte van overige bebouwing ondersteunend aan het zonnepark maximaal 4 m.

3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bedoeld in lid 3.2.2, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 6 m;
  • b. bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van de afscherming van een zonnepark maximaal 2,20 m;
  • c. bouwhoogte van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld onder b., maximaal 1 m;
  • d. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.

3.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van een zonnepark, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder b, wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a. voor aanvang van de betreffende bouwwerkzaamheden dient de landschappelijke inpassing in de vorm van struweel aan de zuidoost- en de noordzijde van deze bestemming, een en ander zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, conform de uitgangspunten, dwarsprofielen en randvoorwaarden in de betreffende bijlage te zijn gerealiseerd;
  • b. uiterlijk na afloop van het eerstvolgende plantseizoen na gereed komen van de in de aanhef bedoelde bouwwerken, dient de volledige landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, conform de uitgangspunten en randvoorwaarden in de betreffende bijlage te zijn gerealiseerd;
  • c. voor aanvang van de betreffende bouwwerkzaamheden, dient te zijn verzekerd dat wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming, al dan niet door middel van een verkregen ontheffing en/of door het treffen van maatregelen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken van gronden en bebouwing voor een zonnepark, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder b, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de in artikel 3.2.4 onder a. en b. bedoelde landschappelijke inpassing dient na realisatie in stand te worden gehouden tot het moment van beëindiging van het in de aanhef bedoelde gebruik;
  • b. aan de in artikel 3.2.4 onder c. bedoelde voorwaarden dient blijvend te worden voldaan tot het moment van beïndiging van het betreffende gebruik.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden met meer dan 1 m vanaf het bestaande peil, tenzij noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • c. de aanleg van voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

3.4.2 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 onder c wordt verleend dient tevens te worden aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.4.3 Advies

Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

3.4.4 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd voor de realisatie van het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd om de landschappelijke inpassing en inrichting als bedoeld in Bijlage 1 bij de regels na verloop van de in artikel 3.3.1 opgenomen voorwaardelijke verplichting al dan niet gedeeltelijk te verwijderen;
  • e. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat (glas)tuinbouw, fruit- en boomteelt niet is toegestaan op een afstand van minder dan 50 m van burgerwoningen;
  • b. een zonnepark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark';
  • c. ontwikkeling en behoud van landschappelijke beplanting, natuurvriendelijke oevers, ecologische en landschappelijke waarden in het algemeen en conform Bijlage 1 bij deze regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' in het bijzonder;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte maximaal 3 m;
  • b. oppervlakte maximaal 15 m².

4.2.2 Bebouwing ten dienste van een zonnepark

Bebouwing ten dienste van een zonnepark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark' voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van zonnepanelen, inclusief bijbehorende installaties en constructies maximaal 2,5 m;
  • b. bouwhoogte van overige bebouwing ondersteunend aan het zonnepark maximaal 4 m;

4.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan bedoeld in lid 4.2.2, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van vlaggenmasten maximaal 6 m;
  • b. bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten behoeve van de afscherming van een zonnepark maximaal 2 m;
  • c. bouwhoogte van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld onder b., maximaal 1 m;
  • d. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.

4.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken van gronden en bebouwing voor een zonnepark, zoals bedoeld in artikel 4.1 onder b, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. voor aanvang van de betreffende bouwwerkzaamheden dient de landschappelijke inpassing in de vorm van struweel aan de zuidoost- en de noordzijde, een en ander zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, conform de uitgangspunten, profielen en randvoorwaarden in de betreffende bijlage te zijn gerealiseerd;
  • b. uiterlijk na afloop van het eerstvolgende plantseizoen na gereed komen van de in de aanhef bedoelde bouwwerken, dient de volledige landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, conform de uitgangspunten en randvoorwaarden in de betreffende bijlage te zijn gerealiseerd;
  • c. voor aanvang van de betreffende bouwwerkzaamheden, dient te zijn verzekerd dat wordt voldaan aan de Wet natuurbescherming, al dan niet door middel van een verkregen ontheffing en/of door het treffen van maatregelen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken van gronden en bebouwing voor een zonnepark, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder b, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de in artikel 4.2.4 onder a. en b. bedoelde landschappelijke inpassing dient na realisatie in stand te worden gehouden tot het moment van beëindiging van het in de aanhef bedoelde gebruik;
  • b. aan de in artikel 3.2.4 onder c. bedoelde voorwaarden dient blijvend te worden voldaan tot het moment van beïndiging van het betreffende gebruik.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

4.4.2 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 onder b wordt verleend dient tevens te worden aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

4.4.3 Advies

Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

4.4.4 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd voor de realisatie van het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd om de landschappelijke inpassing en inrichting als bedoeld in Bijlage 1 bij de regels na verloop van de in artikel 4.3.1 opgenomen voorwaardelijke verplichting al dan niet gedeeltelijk te verwijderen;
  • e. het periodiek vellen van hakhout;
  • f. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden en/of het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de realisatie van een zonnepark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark'.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Rapport

Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

5.2.2 Voorschriften aan vergunning

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.2.3 Uitzondering

Het overleggen van een rapport is niet nodig:

  • a. indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld;
  • b. indien wordt aangetoond dat geen grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² worden uitgevoerd voor het oprichten van het bouwwerk.

5.2.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

5.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 2.500 m²;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 2.500 m² of meer bedraagt;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.

5.3.2 Uitzondering

Het in 5.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

5.3.3 Verlenen vergunning

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 5.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

5.3.4 Voorschriften aan vergunning

Voor zover de in 5.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend en kan aan de vergunning in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3.5 Rapport

De omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.6 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

Artikel 6 Waterstaat - Beschermingszone watergang

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beheer en onderhoud van een watergang.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere bestemming(en), mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de waterloop;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de waterloop.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere gesloten oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • d. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen of afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen of beplantingen welke dieper wortelen dan 0,75 meter.

6.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. voor normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. voor werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. voor werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. voor normaal spitwerk tot een diepte van niet meer dan 0,30 meter;
  • e. voor werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning kunnen worden uitgevoerd;
  • f. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd voor de realisatie van het in Bijlage 1 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan.

6.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan herzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende waterloop.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. detailhandel;
  • b. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  • c. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • d. sport- of wedstrijdterrein;
  • e. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Bevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de regels en toestaan dat bouw- of aanduidingsgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.
9.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zonnepark Teersche Sluispolder'.