Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Westerkanaaldijk 9, Malden
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0252.BUbpWesterkandijk9-OW01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Westerkanaaldijk 9, Malden, van de gemeente Heumen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0252.BUbpWesterkandijk9-OW01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten:

het uitbreiden van een beroep of bedrijf voor de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dan niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;

1.6 afwijken van de bouwregels en/of gebruiksregels:

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bed & breakfast:

een inpandige voorzieningen gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit;

1.9 bestaand:

  1. bij bouwwerken: een bouwwerken dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik dat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens;

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- en bedrijfsactiviteit;

1.19 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.20 externe veiligheid:

het controleren en managen van risico's die omwonende lopen door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen, waarbij de overlijdenskans van groepen en individuen als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval door zojuist genoemde risicobronnen, uitgangspunt is voor ruimtelijke ontwikkelingen;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gebruiken:

gebruik, het doen gebruiken, laten gebruik en in gebruik geven;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.24 kelder:

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengenoemde bouwlaag onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen, en tussen de buitenzijde van de gevels

1.25 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.26 ondergeschikte horeca:

horeca die gerelateerd is aan een onder nader in de regels omschreven (hoofd-)functie, welke tevens ruimtelijk gezien in ondergeschikte vorm zelfstandig functioneert;

1.27 overkapping:

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.28 paardenbak:

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

1.29 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.30 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.31 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.32 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen;
 
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2

Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.

2.3

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschappelijke beplanting

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke beplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de ontwikkeling en de instandhouding van landschappelijke beplanting;
  2. voorzieningen voor de waterhuishouding.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.3.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  4. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  5. het winnen van mos en bosstrooisel.
3.3.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de landschappelijke beplanting in het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.
3.3.3
Alvorens op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 te beschikken, wint het bevoegd gezag het advies in van een landschapsdeskundige.
3.3.4
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  3. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  5. straatmeubilair;
  6. kunstwerken;
  7. voorzieningen van algemeen nut;
  8. waterlopen en waterpartijen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
  1. palen en masten, zoals objecten voor wegbewijzering 12 m;
  2. 'objects of art' 6 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub c ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de bestaande woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande woning';
  2. maximaal vier nieuwe woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning(en)';
  3. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed&breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt;
    2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
    3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
    4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
    5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
    7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
    8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
    9. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, water en parkeer-, groen- en watervoorzieningen. 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen een bouwvlak;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  3. ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning(en)' mogen alleen twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
  4. de maximum goothoogte bedraagt 6 m;
  5. de maximum bouwhoogte bedraagt 10 m;
  6. de maximum inhoud bedraagt 400 m3, dan wel de bestaande grotere inhoud.
5.2.2 Ondergronds bouwen
Kelders zijn uitsluitend onder de woning en overige gebouwen toegestaan.
5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen
Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. gezamenlijke oppervlakte bij woningen maximaal 50 m2 per woning;
  3. goothoogte maximaal 3 m;
  4. bouwhoogte maximaal 5 m.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van) de lijn op 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van) de lijn op 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2,0 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:
  1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredige worden beperkt;
  3. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  5. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  6. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  7. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.
5.3.2 Erf- en terreinafscheidingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.4 sub a voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1,80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing en sloop bebouwing/verharding
Het bouwen en het gebruik ten behoeve van de bestemming 'Wonen' is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaardelijke verplichting:
  1. binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning op grond van dit bestemmingsplan voorzien is in de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing conform het landschappelijk inrichtingsplan opgenomen in bijlage 1 van de planregels;
  2. voorzien is in de sloop van de in bijlage 2 van de planregels opgenomen te slopen bebouwing en verharding.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. 

6.2 Bouwregels

6.2.1
Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
6.2.2
Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3
Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige afdoende is vastgesteld.
6.2.4
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2;
  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  4. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen 2.500 m2 of meer bedraagt;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
6.3.2
Het in lid 6.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
6.3.3
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
6.3.4
Voor zover de in lid 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend en kan aan de vergunning in ieder geval een van de volgende regels worden verboden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.5
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.3.6
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik voor:
  1. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteiten in ter plaatse vervaardigde producten;
  2. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  3. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  4. sport- of wedstrijdterrein;
  5. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  6. het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permante bewoning;
  7. het realiseren van propaantanks behalve als deze voldoen aan:
    1. de risicoafstanden die afkomstig zijn van het RIVM en zijn neergelegd in de memo 'Afstandstabel propaanreservoirs 0,15 - 50 m3, d.d. 14 juli 2006 met kenmerk 263/06CEV;
    2. de risicocontour de eigen perceelsgrens niet overschrijdt;
  8. het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. de regels en toestaan dat de bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.

9.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredige worden geschaad;
  2. de straat en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het wijzigen van bestemmingen in de bestemming 'Water', 'Groen - Landschappelijke beplanting' of 'Natuur' ten behoeve van de realisering van een ecologische verbindingszone, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. in een inrichtings- en beheersvisie de natuurontwikkeling is uitgewerkt;
  2. advies is verkregen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en ecologie;
  3. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  4. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
  3. lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

De regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Westerkanaaldijk 9, Malden".