Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het wijzigingsplan ‘Maasstraat 11 te Heumen’ van de gemeente Heumen.
1.2 wijzigingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0252.BUbpMaasstraat11-VA01 met de bijbehorende regels;
1.3 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten:
het uitoefenen van een beroep of bedrijf door de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;
1.7 afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.8 archeologische verwachting:
een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;
1.9 archeologische waarde:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden, die behouden dienen te worden;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bed & breakfast:
een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit;
1.12 bestaand:
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 ecologische waarde:
de aan een gebied, middels een theoretische benadering toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en bedreigdheid van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;
1.24 erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.25 extensief recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden, zwem- en vislocaties;
1.26 externe veiligheid:
het controleren en managen van risico's die omwonenden lopen door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen, waarbij de overlijdenskans van groepen en individuen als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval door zojuist genoemde risicobronnen, uitgangspunt is voor ruimtelijke ontwikkelingen;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.30 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.31 kelder:
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengenoemde bouwlaag onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen, en tussen de buitenzijde van de gevels;
1.32 natuurwaarden:
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;
1.33 normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
1.34 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.35 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.37 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere, voor wisselende bewoning bedoelde, ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
1.38 propaantank:
opslagvoorziening voor propaangas;
1.39 recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.40 stacaravan:
een caravan die als een bouwwerk in de zin van de Woningwet valt aan te merken;
1.41 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.42 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.43 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2
Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.
2.3
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
2.4
Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Één vrijstaande woning ter plaatse van de bestaande bebouwing;
- behoud en herstel van waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding
'cultuurhistorische waarden';
aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed&breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
- maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m2 mag worden gebruikt;
- er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
- het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
- er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
- er geen etalages en vitrines mogen zijn;
- er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
- er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
- er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
3.2.1
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
- goothoogte maximaal 6 m; dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 6 m;
- bouwhoogte maximaal 10 m; dan wel de bestaande hoogte indien deze meer is dan 10 m;
- inhoud maximaal:
- woningen in voormalige boerderijen de bestaande inhoud van het totale gebouw;
3.2.2
Kelders zijn uitsluitend onder de woning en overige gebouwen toegestaan.
3.2.3
Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:
- afstand tot zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 15 m;
- afstand tot achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 25 m;
- gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 5 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
- gezamenlijke oppervlakte maximaal: 50 m2; dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan 50 m2;
- goothoogte maximaal 3 m;
- bouwhoogte maximaal 5 m.
3.2.4
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
- erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van) 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw 1 m;
- erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van)
1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw 2 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
3.2.5
Herbouw van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie met inachtneming van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.1
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 paardenbakken
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:
- het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
- voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
- de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
- de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
- de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.
3.3.2 erf- en terreinafscheidingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub a voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1.80 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 verplaatsen van de woning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de afstand die de woning zijwaarts mag worden verplaatst maximaal 20 m bedraagt en er een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 5 m in acht wordt genomen;
- de verplaatsing van de woning is, ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' niet toegestaan;
- de verplaatsing niet leidt tot beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;
de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
- dat er met betrekking tot geluidhinder een aanvaardbaar verblijfsklimaat wordt gerealiseerd;
- dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
3.4.2 woningsplitsing
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van woningsplitsing in ten hoogste twee woningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- het gebouw reeds voor een deel een woonfunctie vervult;
- het niet leidt tot uitbreiding van het te splitsen gebouw;
- het gebouw behouden blijft;
- het te splitsen gebouw een inhoud heeft van minimaal 1.200 m3;
- de resterende bijgebouwen zodanig worden gesplitst dat iedere woning, indien mogelijk, ten minste 50 m2 krijgt, tot een maximum van 75m2.
- alle overige bijgebouwen worden gesloopt;
- geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
- de splitsing inzichtelijk wordt gemaakt middels een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitste woningen';
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
4.2.1
Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.
4.2.2
Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3
Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
4.2.4
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
artikel 4 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 500 m2 of meer bedraagt;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het aanleggen van drainage;
- het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.
4.3.2
Het in
artikel 4 lid 3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
4.3.3
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 3.1 wordt verleend, indien is gebleken dat de in
artikel 4 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
4.3.4
Voor zover de in
artikel 4 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:
- De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.5
De omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.3.6
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 4 lid 3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
5.2.1
In afwijking van het bepaalde bij de bestemming
Wonen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
5.2.2
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
5.2.3
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 5 lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
- het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
5.4.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
5.4.3
- werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
3 Algemene regels
Bij toepassing van deze regels gelden de algemene regels zoals beschreven in hoofdstuk V van het bestemmingsplan Landelijk gebied van de gemeente Brielle, met plannummer 10898.00, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Brielle op 13 maart 2007.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- detailhandel, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde producten ;
- stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
- staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
- sport- of wedstrijdterrein, als zwemgelegenheid en verhard parkeerterrein;
- het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
- het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
- het realiseren van propaantanks behalve als deze voldoen aan:
- de risicoafstanden die afkomstig zijn van het RIVM en zijn neergelegd in de memo "Afstandstabel propaanreservoirs 0,15 - 50 m3", d.d. 14 juli 2006 met kenmerk 263/06CEV;
- de risicocontour de eigen perceelsgrens niet overschrijdt;
- het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning;
- het gebruik van de gronden en opstallen voor een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.
8.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- en slotregels
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2
In afwijking van het bepaalde
artikel 9 lid 1.1 sub a is gehele vernieuwing van een onder het overgangsrecht vallend gebouw toegestaan indien de vernieuwing op dezelfde locatie plaatsvindt en door amovering het bebouwd oppervlak en de inhoud van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, afnemen met tenminste 25%.
9.1.3
artikel 9 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
9.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 9 lid 2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 9 lid 2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.2.4
artikel 9 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Maasstraat 11 te Heumen” van de gemeente Heumen.