direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Loksheuvelseweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefneemster exploiteert met veel plezier en passie in de woonboerderij aan de Loksheuvelseweg 1 in Overasselt de luxe Bed & Breakfast farmhouse 'de Loksheuvel' bestaande uit 2 gastenverblijven met daarin 8 bedden in a) de voormalige deel en b) op een deel van de hooizolder van dit hoofdgebouw.

Vanwege de grootte van en qua onderhoud bewerkelijke boerderij, en onderhoud van het grote perceel dat fysiek steeds lastiger wordt, heeft de initiatiefneemster gezocht naar een nieuwe invulling van de Bed & Breakfast én vooral naar verlichting van haar werkzaamheden. Ook privé wil zij met haar gezin kleiner gaan wonen, met minder zorgen en lasten.

Om dit te bereiken wil de initiatiefneemster de woonboerderij opsplitsen in twee delen. Zij gaat zelf met haar gezin wonen in de voormalige deel van het hoofdgebouw (= nu onderdeel van de Bed & Breakfast). Het bestaande woongedeelte van de woonboerderij wordt samen met een gedeelte van het perceel afgesplitst en afgestoten.

De nieuwe (en kleinere) Bed & Breakfast met daarin 4 bedden (in plaats van 8 bedden) kan daarmee niet langer in de karakteristieke woonboerderij gevestigd zijn, maar krijgt vorm in het middelste deel van het bestaande vrijstaande bijgebouw.

Om alles goed ook planologisch goed te kunnen regelen zal een deel van het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' verplaatst worden naar een andere locatie op het perceel. Tevens worden de bestaande paardenbak alsmede de bestaande stapmolen toegestaan.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het adres Loksheuvelseweg 1 in Overasselt en is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heumen aan de zuidelijke rand van de Hatertse en Overasseltse Vennen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Overasselt, sectie G, nr. 581 en 711 met een oppervlakte van 10.195 m2 en wordt globaal gezien begrensd door:

  • Noordzijde: de Loksheuvelseweg;
  • Oostzijde: de zijdelingse perceelsgrens van het woonperceel IJkelaarstraat 5
  • Zuidzijde: een agrarisch perceel;
  • Westzijde: een deel van het natuurgebied Hatertse en Overasseltse Vennen en een agrarisch perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: maps.google.nl, rode druppel)

Navolgende afbeelding toont globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de grond in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 16 december 2011. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Wonen'. Daarnaast is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en heeft het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'ehs verbinding'. Het bestemmingsvlak 'Wonen' is voorzien van de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

Omdat het bestemmingsvlak 'Wonen' van vorm verandert en per bestemmingsvlak maar één woning is toegestaan, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie bevindt er zich in het plangebied een karakteristieke woonboerderij met een voetprint van circa 300 m² en daarachter een vrijstaand bijgebouw van circa 190 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0004.png"

Rond 2000 is alle overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het plangebied gesloopt (totale inhoud 1.024 m³) en is het vrijstaande bijgebouw op basis van een door de gemeente verleende bouwvergunning gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0005.png"

Sindsdien is de woonboerderij in gebruik als burgerwoning. Daarnaast bevinden er zich 2 gastenverblijven bestaande uit in totaal 3 kamers voor maximaal 8 personen in dit hoofdgebouw: waarvan twee kamers in de voormalige deel (circa 120 m² in totaal) en één kamer op de hooizolder (circa 85 m²).

Het bijgebouw is nu in gebruik als garage, berging en deels als stal voor de paarden van de initiatiefnemer, die op de weilanden rondom de woonboerderij kunnen grazen.

Achter dit bijgebouw bevindt zich een kleinschalige overkapping voor brandhout en wat hooi (circa 42 m²) en een klein bijgebouw in de vorm van een buitenstal (circa 32 m²). Achter deze stal is een stapmolen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0006.png"

Verder bevinden zich rondom de woonboerderij nog een paardenbak voorzien van twee lichtmasten (circa 800 m²) en zijn alle weilanden behorende bij het perceel voorzien van houten hekwerken.

Het parkeren voor de Bed & Breakfast vindt plaats op eigen terrein op het verharde erf voor het vrijstaande bijgebouw. Zelfs bij informeel parkeren in een losse setting is er voldoende ruimte voor minimaal 6 auto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0007.png"

2.2 Toekomstige situatie

Navolgende afbeelding geeft de beoogde opzet van het plangebied weer (voor een grotere versie, zie bijlage 7.2 bij regels):

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0008.png"

Impressie beoogde toekomstige situatie (met landschappelijke inpassing)

Met een witte stippellijn op het verkavelingsvoorstel is de beoogde wijze van splitsen weergegeven, waarbij de perceelsgrens tussen beide woningen wordt gemarkeerd door een bestaande laurierhaag. Deze haag biedt voldoende privacy na splitsing voor beide woningen. Aan de achterzijde loopt het perceel deels schuin weg. Hier is voor gekozen omdat de initiatiefnemer het zicht op paarden en landschap wenst te behouden.

Belangrijk uitgangspunt van de beoogde ontwikkeling is om het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' niet te vergroten. Aan de oostzijde van het bestaande woonperceel komt een strook te vervallen en deze wordt er, als het ware, aan de zuidzijde weer aangeplakt. Dit is op navolgende afbeelding schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0009.png"

In de bestaande situatie is sprake van maximaal 8 bedden en dit wordt teruggebracht naar 4 bedden. De bed & breakfast komt terug in het midden van het bestaande vrijstaande bijgebouw met een maximum oppervlakte van 100 m². Dit is als zodanig in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Aan de parkeergelegenheid ten behoeve van de Bed & Breakfast wijzigt niks. Doordat er minder bedden terugkomen, zal de huidige parkeervoorziening ook voor de toekomstige situatie volstaan voor deze recreatieve voorziening.

Door het splitsen van het perceel in twee woonpercelen ontstaat van rechtswege een extra bouwmogelijkheid in de vorm van een extra bijgebouw van 50 m² dat op basis van de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' gerealiseerd mag worden. Dit bijgebouw zal achter de achtergevel van het bestaande hoofdgebouw moeten worden gerealiseerd en is noodzakelijk om ook voor de nieuwe bewoners van dit woonperceel voldoende bergruimte te realiseren. In het bestaande hoofdgebouw ontbreekt de benodigde ruimte voor een bijgebouw.

In ruil voor het mogen oprichten van dit bijgebouw en het grotere, al bestaande, bijgebouw, worden de overkapping van 42 m² en de buitenstal van 32 m² gesloopt en beide lichtmasten bij de paardenbak verwijderd.

Het bestaande vrijstaande bijgebouw (circa 190 m²), de bestaande stapmolen en de bestaande paardenbak (circa 800 m²) blijven gehandhaafd en worden in onderhavig bestemmingsplan verankerd.

Omdat het huidige woonperceel wordt gesplitst, wordt er een extra inrit aangelegd vanaf de Loksheuvelseweg naar het nieuwe woonperceel. Aanvullend op de al bestaande landschappelijke inpassing met beukenhagen, een laurierhaag, hortensia's, rododendrons, buxussen, grindverharding en verschillende bomen wordt aan de zuidoostzijde van het plangebied een nieuwe haag van meidoorn gerealiseerd van in totaal 48 m lengte (40 m + 8 m). Daarnaast worden er twee appelbomen (hoogstam) aangeplant. Met deze landschappelijke inpassing wordt tevens voldaan aan de versterkingseis van de provincie Gelderland vanwege de ligging in de Groene Ontwikkelingszone.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.

In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De reeds in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing worden opgenomen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit de uitspraak van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4654) kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van twaalf woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. Aangezien onderhavig bestemmingsplan het realiseren van slechts één extra twee-aaneen gebouwde woning in het bestaande hoofdgebouw mogelijk maakt, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in het Bro. Het doorlopen van de ladder is daarmee niet noodzakelijk.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De geactualiseerde Omgevingsverordening is op 1 februari 2022 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt moet worden van bestaande bebouwing bij het realiseren van nieuwe woningen. Binnen het bestaande hoofdgebouw wordt een tweede wooneenheid gerealiseerd in de vorm van één extra twee-onder-één-kapwoning. In de toekomstige situatie zijn er daarmee twee twee-onder-één-kapwoningen in het plangebied.

Tot slot wordt de in de bestaande situatie al ruimschoots aanwezige landschappelijke inpassing van het woonperceel verder versterkt met een meidoornhaag en appelbomen aan de zuidoostzijde van het plangebied. Deze nieuwe haag zorgt voor landschappelijke inpassing van de paardenbak en draagt bij aan de provinciale ambities op het gebied van klimaatadaptatie.

Voor onderhavige plangebied zijn verder geen specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van één wooneenheid passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.2), is de voorgenomen ontwikkeling op dit punt niet strijdig met de Omgevingsverordening.

Onderhavig plangebied valt daarnaast binnen een Groene ontwikkelingszone in de Omgevingsverordening. Voor gronden gelegen binnen deze zone geldt dat een nieuwe ontwikkeling alleen toegelaten is als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. Voor het plangebied geldt de kernkwaliteit 'Rivierduinengordel Overasselt - Bergharen (deelgebied 50)'. Voorliggend initiatief leidt niet tot aantasting van deze kernkwaliteit, omdat de nieuwe woning binnen een bestaande schuur wordt gerealiseerd en er geen exterieure veranderingen plaatsvinden. Ook worden er geen extra bijgebouwen gerealiseerd.

Omdat het sinds februari 2022 verplicht is om de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep te versterken, is dit onderdeel verder uitgewerkt. In paragraaf 2.2 is onder de kop landschappelijk inpassing aangegeven welke versterkingsmaatregel(en) voorzien is/zijn. Deze maatregel(en) is/zijn via een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd (zie paragraaf 7.2 van de regels).

3.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heumen 2025

De gemeenteraad heeft de 'Structuurvisie Heumen 2025' op 13 februari 2014 vastgesteld. In de structuurvisie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven en een kader geschetst waarbinnen de ontwikkelingen plaats kunnen vinden.

Het plangebied is gelegen in het Neder- en Overasseltse Broek. Het is een gebied dat wordt gekenmerkt door uitgestrekte weiden, openheid en uitzichten. Het is een laag gelegen en nat gebied. In en aan de rand van het gebied liggen enkele agrarische bedrijven. Dwars door het gebied loopt de wetering die aansluit op de Zeedijkse Leigraaf. De wetering zorgt voor de ontwatering van het grondgebied van de gemeente Heumen ten zuiden van de Overasseltse Vennen.

“Ruimtelijke visie

  • de landbouw wordt gezien als de belangrijkste waarde in het gebied, tezamen met de ecologische verbindingszone Heumen-Horssen in relatie tot de Wetering;
  • voor de landbouw is er ruimte voor verbreding en schaalvergroting. Vrijkomende agrarische bebouwing wordt bij voorkeur ingezet voor bestaande en eventueel nieuwe agrarische bedrijven. Er vindt onder voorwaarden (landschappelijke inpassing en economische haalbaarheid) nieuwvestiging plaats op nieuwe bouwkavels;
  • de ecologische verbindingszone wordt ontwikkeld langs de Wetering conform het model Das. De Wetering is hierin het centrale element waarlangs de natuurontwikkeling wordt geleid en wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers. Waar mogelijk vindt hierlangs recreatief medegebruik plaats;
  • er worden geen nieuwe woningen in het gebied toegevoegd.”

Planspecifiek
In afwijking van het uitgangspunt voor het Neder- en Overasseltse Broek dat er geen nieuwe woningen mogen worden toegevoegd, valt het plangebied in de structuurvisie binnen de zone 'zoekgebied nieuwe Landgoederen'. Deze zones waar nieuwe landgoederen gevestigd kunnen worden, zijn vooral terug te vinden langs de west- en zuidzijde van het vennengebied en langs de noord- en zuidrand van Malden. In de structuurvisie staat hier over:

“Ruimtelijke visie

  • de ontwikkeling van een nieuw landgoed is maatwerk in relatie tot de landschappelijke, ecologische en stedenbouwkundige situatie: er is sprake van een kwalitatief hoogwaardige inpassing;
  • een nieuw landgoed is minstens 10 hectare groot, waarvan ten hoogste 10% privé terrein is en het overige deel voor natuur wordt ingericht en grotendeels openbaar toegankelijk is;
  • een nieuw landgoed bestaat uit maximaal drie wooneenheden met een maximale gezamenlijke inhoud van 3.600 m³;
  • een nieuw landgoed draagt bij aan de ecologische en landschappelijke structuur van het gebied;
  • de zoekgebieden voor nieuwe landgoederen worden aangemerkt als gebieden van kwaliteit. Een welstandstoets is hier noodzakelijk.”

Zoals te zien op de foto's in paragraaf 2.1 Bestaande situatie heeft het plangebied zeker de allure van een landhuis met de beukenhagen, een laurierhaag, hortensia's, rododendrons, buxussen, grindverharding en verschillende bomen in het plangebied, maar gezien de relatief beperkte oppervlakte van circa 1 ha is het natuurlijk geen landgoed. Het initiatief gaat echter niet om het realiseren van extra bebouwingsmogelijkheden in de vorm van een nieuwe woning, maar is het de bedoeling om te komen tot een andere gebruiksinvulling van het al bestaande cultuurhistorisch waardevolle hoofdgebouw in het plangebied. Daarmee is de beoogde ontwikkeling passend binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Heumen 2017

De gemeenteraad heeft de 'Woonvisie Heumen 2017' op 14 december 2017 vastgesteld. Bij het opstellen van de woonvisie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De bestaande woningvoorraad staat centraal, nieuwbouw dient als aanvulling;
  • De gemeente Heumen is onderdeel van een regionale woningmarkt en handelt binnen de bandbreedte van het (sub)regionale en door de provincie goedgekeurde woningbouwprogramma en de regionale huisvestingsverordening;
  • Het overgrote deel van de woningvoorraad is in handen van particuliere woningbezitters. De invloed van de gemeente op de woningvoorraad is daardoor beperkt. Woningbezitters zijn primair zelf verantwoordelijk voor de eigen woning;
  • De gemeente Heumen kent een rijke traditie van samenwerken met verschillende partners, zoals de woningcorporatie, inwoners, maatschappelijke organisaties, ondernemers en andere overheden.

Het motto van de woonvisie is: 'prettig wonen in een groene en landelijke omgeving'. Om dit te bereiken zijn vier ambities geformuleerd:

  • Prettig wonen voor alle levensfasen en inkomensklassen;
  • Prettig wonen in een duurzame omgeving;
  • Prettig zo lang als mogelijk zelfstandig wonen;
  • Prettig wonen in leefbare kernen.

Planspecifiek
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Heumen komt dit neer op circa 635 woningen.

De voorgenomen ontwikkeling van één woning in een langgevel (woon)boerderij past kwantitatief gezien binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 635 woningen en daarmee binnen de subregionale woonagenda. Ook draagt de ontwikkeling kwalitatief bij aan de ambities uit de woonvisie. De lokale toevoeging van één woning levert een bijdrage aan het behouden van de leefbaarheid in het buitengebied. Daarnaast wordt het plangebied landschappelijk ingepast, zodat geheel aan het motto van de woonvisie 'prettig wonen in een groene en landelijke omgeving' wordt voldaan.

3.3.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.4 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren’.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de splitsing van een bestaande vrijstaande woning in twee halfvrijstaande (= twee-aaneen gebouwde) woningen. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor twee halfvrijstaande woningen een maximale voertuiggeneratie van 2 x 8,2 = 16,4 motorvoertuigbewegingen, op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in 'niet stedelijk' gebied, in het 'buitengebied'. In de bestaande situatie met één bestaande vrijstaande woning was sprake van een maximale voertuiggeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Daarmee bedraagt de toename 16,4 - 8,6 = 7,8 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Het plangebied wordt zowel ontsloten via een bestaande inrit aan de westzijde van het bestaande hoofdgebouw, als een nieuwe inrit (voor de afgesplitste woning) aan de (zuid)oostzijde van het bestaande hoofdgebouw op de Loksheuvelseweg. Aangezien het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de Loksheuvelseweg voldoende capaciteit heeft om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Heumen het gemiddelde van de bandbreedtes van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren'. Voor halfvrijstaande (= twee-aaneen gebouwde) woningen, in 'niet stedelijk' gebied, in het 'buitengebied', geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning, inclusief 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. Dit betekent dat op het perceel moet worden voorzien in tenminste 2 x 2,2 = 4,4 parkeerplaatsen. Bij de nieuwe woning is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig om 3 auto's te parkeren. Ook het bezoekersparkeren kan op eigen terrein plaatsvinden. Bij de bestaande woning, ter hoogte van de bestaande inrit, kan in de bestaande situatie zowel de parkeerbehoefte van de woning als die van de bed & breakfast (met meer bedden dan in de toekomstige situatie) opgevangen worden.

In de regels van dit bestemmingsplan (zie Artikel 11 Overige regels) is een regeling opgenomen, zodat ook met de realisatie van één extra twee-aaneen gebouwde woning wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de herontwikkeling van een deel van het plangebied naar de milieugevoeligere functie 'wonen' is er een historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de gronden die omgezet worden van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De rapportage van dit bodemonderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • In de bovengrond zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond;
  • In de ondergrond zijn geen verontreinigende stoffen aangetoond;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met koper en zink.

Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Wegverkeer
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in artikel 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Railverkeer
Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP's). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. De wettelijke zone van een spoorweg is afhankelijk van de toegestane geluidsbelasting op het referentiepunt uit het geluidregister.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de zone van de Lokheuvelseweg (60 km/u) en de IJkelaarstraat (60 km/u). Omdat er een extra twee-onder-één-kapwoning wordt gerealiseerd in het bestaande hoofdgebouw, is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig voor het wegverkeersgeluid afkomstig van de Lokheuvelseweg. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 51 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht, zie paragraaf 3.4 van het onderzoek. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht.

Bouwbesluit en woon- en leefklimaat

Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bij de geplande woning bedraagt ten hoogste 56 dB ter plaatse van de voorgevel van de woonboerderij (1e etage en 2e etage). De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt bij nieuwbouw dan maximaal 56 – 33 = 23 dB. In dit geval is er sprake van splitsing van een bestaand pand. Het bouwbesluit gaat dan uit van het 'rechtens verkregen niveau'. Nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is naar verwachting niet nodig.

Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt bij de woningen geclassificeerd als ‘Zeer Goed’ tot ‘Matig’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen kan evenwel als acceptabel worden aangemerkt. Op basis van de toelichting in subparagraaf 3.5.1 en 3.5.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.

Het aspect 'geluid' vormt, na het verlenen van de hogere waarde, geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0010.jpg" Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing dan wel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De directe omgeving van het plangebied is op basis van de VNG-brochure, vanwege de omliggende woonpercelen en de ligging aangrenzend aan de Hatertse en Overasseltse, aan te merken als een 'rustig buitengebied'. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen met een hindercontour die een overlap kent met het plangebied.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal één woning mogelijk en valt dus binnen de NIBM-regeling. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximum 3 ouE/m³   maximum 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximum 14 ouE/m³   maximum 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van (niet-)agrarische bedrijven met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen de omliggende (niet-)agrarische bedrijven en het plangebied reeds andere gevoelige woonbestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende (niet-)agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0011.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omcirkeling)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De meest nabij gelegen inrichting betreft het LPG-tankstation aan de Hoogstraat 4 in Overasselt op een afstand van ruim 1,6 km tot het plangebied. De grootste risicocontour als gevolg van deze inrichting betreft de groepsrisicocontour van 150 m. Deze zone ligt daarmee ruimschoots buiten het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle transportroute voor gevaarlijke stoffen. De meest nabij gelegen route betreft de rijksweg A73 op een afstand van ruim 1,6 km. Omdat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de wegkant komt, ligt deze zone ruimschoots buiten het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied ligt ten noorden van de Maas. Het transport van gevaarlijke stoffen over de Maas is gelet op de ruime afstand tot het plangebied, niet relevant. Deze vaarweg is conform het Basisnet water een zwarte vaarweg en hiervoor geldt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn komt. Het plasbrandaandachtsgebied ligt op 25 m langs de vaarweg. Deze zones liggen daarmee ruimschoots buiten het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Waterschap Rivierenland
Het beleid van het waterschap staat in het waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen'. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat is voor plannen met een toename van verharding compenserende waterberging nodig.

In feite is waterberging extra ruimte in sloten. Hiermee kan (regen)water uit de omgeving worden opgevangen. Technisch gezien is waterberging de ruimte tussen het zomerwaterpeil in de sloot en de bovenzijde van de oever. Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn vuistregels vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen.

De benodigde ruimte voor waterberging dient berekend te worden op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen.

Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%. De maatgevende afvoer bedraagt 1,5 l/s/ha. Bij een bui T=10+10% mag het waterpeil in principe maximaal 0,3 m stijgen. Bij een regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen (T= 100+10%) mag het waterpeil stijgen tot de laagste putdekselhoogte op wijkniveau.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:

  • Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie;
  • Hemelwater bergen in open water (of droogvallende watergang);
  • Hemelwater bergen in kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi, bassins, kratten, kelders).

Indien een infiltratievoorziening wordt gerealiseerd moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem bedraagt 48 tot 96 uur.

Gemeente Heumen
Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Heumen is onder meer vastgelegd in het Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2018 - 2022.

Voor alle nieuwbouwplannen binnen de gemeente Heumen geldt dat het regenwater op eigen perceel verzameld en verwerkt dient te worden. Het regenwater mag niet meer bij het vuilwaterriool worden aangesloten of oppervlakkig afstromen naar de openbare ruimte.

De gemeente Heumen conformeert zich aan het beleid van het waterschap. De eis vanuit het waterschap voor solitaire infiltratiesystemen (dus zonder overloop op een sloot) dienen minimaal 66,4 mm/m² verhard oppervlak te kunnen bergen. Bij een systeem met een overloop op het watersysteem van het waterschap moet minimaal 43,6 mm/m² verhard oppervlak geborgen worden, waarbij maximaal 1,5 l/s/ha op het watersysteem mag worden geloosd. Voor het aansluiten van water of een overloop op het watersysteem van het waterschap moet een vergunning worden aangevraagd of gemeld worden.

De wijze van infiltreren, bergen en verwerken van het hemelwater op eigen terrein is ter invulling van de perceeleigenaar. Bij de keuze en aanleg van een voorziening dient te worden voorkomen dat er afval in het hemelwatersysteem wordt geloosd. Daarnaast dient gebruik te worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwproducten en werkwijzen. Er wordt derhalve geadviseerd gebruik te maken van niet uitloogbare bouwmaterialen of materialen die voorzien zijn van een keurmerk. Daarnaast dient een voorziening bij voorkeur inspecteerbaar en reinigbaar te zijn. Het systeem dient binnen 48 uur weer leeg te zijn zodat de volledige bergingscapaciteit weer beschikbaar is.

De gemeente adviseert binnen stedelijk gebied om minimaal 20 tot 30 mm in een voorziening te bergen met een overloop op eigen terrein. De overloop mag daarbij geen overlast voor de omgeving opleveren.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Watergangen
In het plangebied, of direct aangrenzend daaraan, komt geen oppervlaktewater voor.

Watercompensatie
De beoogde ontwikkeling betreft functieverandering van al bestaande bebouwing. In die zin vindt er geen toename van het verhard oppervlak plaats. Wel ontstaat er vanwege de woningsplitsing de mogelijkheid om een nieuw bijgebouw van maximaal 50 m² op te richten bij de nieuwe af te splitsen woning. Echter, omdat er een overkapping en een buitenstal gesloopt worden (samen 74 m²), neemt het dakoppervlak per saldo met 24 m² af.

Aan de straatzijde wordt daarnaast voorzien in een nieuwe inrit voor de afgesplitste woning met een oppervlak van 35 à 40 m². Net als de bestaande inrit wordt deze uitgevoerd in halfverharding (fijn grind). Halfverharding wordt voor 50% gezien als verhard oppervlak. Daarmee neemt het verhard oppervlak met maximaal 50 % x 40 m² = 20 m² toe. Per saldo neemt het verhard oppervlak daarmee licht af ten opzichte van de bestaande situatie.

Overigens heeft de initiatiefnemer tot op heden nog geen gebruik gemaakt van de vrijstelling van 1.500 m² in landelijk gebied, zodat dat er ook bij een toename van verharding geen sprake zou zijn van een bergingsopgave. Dit betekent dat er op basis van het beleid van het waterschap geen compensatie hoeft plaats te vinden.

Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen het functioneren van het grondwatersysteem niet beïnvloeden.

Riolering en hemelwaterafvoer
Het hemelwater van het nieuwe bijgebouw wordt niet gekoppeld aan het rioolsysteem, maar wordt op het eigen perceel verwerkt.

Het afvalwater van het hoofdgebouw kan (ook in het geval van een afgesplitste woning) via de bestaande rioolaansluiting verwerkt worden.

Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

Conclusie
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Wijchen is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Omdat het plan slechts functieverandering van al bestaande bebouwing betreft is het niet noodzakelijk om een quickscan Wet natuurbescherming uit te voeren.

Soortenbescherming
De huiskavel in het plangebied is in gebruik als woning met tuin en bed & breakfast en wordt ook als zodanig beheerd. Hierdoor zijn er geen mogelijkheden voor de groei van beschermde plantensoorten. Deze zijn ook niet aangetroffen. Enkel algemeen voorkomende plantensoorten zijn binnen het plangebied en de directe omgeving aangetroffen. Het overige deel van het plangebied, buiten de huiskavel, heeft een agrarische functie (weiland met paardenbak en stapmolen). Het beheer van een dergelijk perceel verkleint de kansen op aanwezigheid van beschermde soorten nog verder. Beschermde plantensoorten kunnen worden uitgesloten in het plangebied.

Ook wordt de Wet natuurbescherming voor de soortgroepen zoogdieren, amfibieën, reptielen, ongewervelden, vissen en vleermuizen niet overtreden.

De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels mogelijk overtreden bij het snoeien van de tuinbeplanting in de broedperiode ter plaatse van de beoogde locatie van de nieuwe inrit. Omdat eventuele werkzaamheden buiten de broedperiode zullen worden uitgevoerd, zijn broedvogels geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming
De ontwikkelingen in het plangebied leiden niet tot een ander gebruik en bovendien is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Sint Jansberg) gelegen op een afstand van meer dan 5 km. Op een dergelijke afstand zijn geen effecten meer te verwachten door de aard van de ontwikkelingen, het tussenliggende gebied en de afwezigheid van overeenkomstig habitat. De ontwikkelingen in het plangebied leiden niet tot aantasting van Natura 2000-gebieden.

Wat betreft stikstofdepositie kan voor de aanlegfase worden aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling. De berekeningen van het projecteffect in de gebruiksfase (1 extra twee-aaneen gebouwde woning) zijn verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie oktober 2020) op basis van voornoemde uitgangspunten. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 3 van de toelichting. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden van de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Nader onderzoek is zodoende niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Archeologische waarden- en verwachtingskaart gemeente Heumen
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Heumen ligt het plangebied ter plaatse van de aanduiding 'hoge verwachting, waarschijnlijk/ mogelijk goede conservering. Di betekent dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft voor archeologische resten uit alle perioden. Voor gronden met een hoge verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,4 m archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Beleidsnota cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een bepaling opgenomen, op grond waarvan het gemeentebestuur bij het opstellen van een bestemmingsplan moet aangeven op welke wijze zij rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Ter onderbouwing van deze afweging hebben de gemeenten Beuningen, Wijchen, Heumen en Druten gezamenlijk de beleidsnota cultuurhistorie 'Samen in verscheidenheid' opgesteld.

Op de waarderingskaart, behorende bij de beleidsnota, is het plangebied aangewezen als cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit zijn gebieden waarvan de cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog of middelhoog is.

In hoeverre een ruimtelijke ontwikkeling afbreuk kan doen aan de cultuurhistorische waarden in een gebied is afhankelijk van:

  • De aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling;
  • De cultuurhistorische waarden in een gebied.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
De gronden binnen het plangebied hebben de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting 1’.Het oppervlaktecriterium van 500 m2 wordt met onderhavige plannen niet overschreden, aangezien er alleen een nieuw bijgebouw van 50 m² kan worden gerealiseerd ter plaatse van de afgesplitste woning. Een nader archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie
Het plangebied behoort tot een zone waaraan een hoge cultuurhistorische waardering is toegekend. Het plangebied valt binnen een 'waardevol cultuurhistorisch ensemble'.

Op navolgende afbeelding is de uitsnede van het plangebied op de cultuurhistorische waarderingskaart weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpLoksheuvelswg1-VA01_0012.png"

Uitsnede cultuurhistorische waarderingskaart, met globale aanduiding plangebied (rood omcirkeld)

Door de beoogde ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. Aangezien de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling beperkt is tot de functieverandering van al bestaande bebouwing. Daarnaast wordt de al bestaande landschappelijke inpassing verder versterkt.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied is geen planologisch relevante leiding aanwezig.

Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal één wooneenheid toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Heumen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

In de algemene gebruiksregels is aanvullend een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen. Deze laatste verplichting regelt dat de woningen landschappelijk moeten worden ingepast en dat de inpassing in stand moet worden gehouden.

Algemene aanduidingsregels
De gronden die liggen binnen de door de provincie op 1 juli 2009 vastgestelde ecologische hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland geheten, hebben in het bestemmingsplan een aanduiding gekregen. Het plangebied valt binnen een zoekzone voor een ecologische verbindingszone en heeft daarom, in aansluiting op het geldende bestemmingsplan, de aanduiding 'overige zone - ehs verbinding' gekregen.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen waarbij de archeologische dubbelbestemming kan worden toegevoegd of verwijderd.

In dit artikel is tevens een regeling opgenomen die het mogelijk maakt de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen Water, Groen - landschappelijke beplanting of Natuur uit het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Heumen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt de realisatie van de EHS mogelijk of kan worden gebruikt indien ter compensatie van nieuwe activiteiten binnen de EHS nieuwe natuur moet worden aangelegd.

Overige regels
Deze bepaling bevat een regeling omtrent parkeren.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
Alle gronden ten westen van de A73 zijn aangemerkt als landschappelijk waardevol. De gronden met deze agrarische bestemming zijn dus gelegen in een zone ten westen en ten zuiden van het rivierduinencomplex (Vennengebied). Het gebied strekt zich uit ten noorden van de uiterwaarden rondom de kernen Overasselt en Nederasselt.

De paardenbak en de stapmolen in het plangebied vallen binnen deze bestemming en zijn specifiek aangeduid.

Artikel 4 Wonen
Beide woningen in het plangebied vallen onder de bestemming ‘Wonen’. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Zowel de toegestane goot- en bouwhoogte, als de diepte en breedte van het hoofdgebouw zijn vastgelegd. Voor bijgebouwen geldt een ‘vrije’ situering binnen het bouwvlak, mits bijgebouwen minimaal 3,0 m achter de voorgevel van de woning en/of het verlengde daarvan worden gebouwd. Bovendien geldt voor alle bebouwing tezamen een maximum bebouwingspercentage.

Naast de woonfunctie is het onder voorwaarden toegestaan in een woning of in een bijbehorend bijgebouw een aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteit, een bed & breakfast en kamerverhuur uit te oefenen. Belangrijkste voorwaarde is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1
Met de inhoud van de archeologische bestemming is aangesloten bij het gemeentelijke beleid met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden. Op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente, zijn gebieden gewaardeerd op hun archeologische (verwachtings)waarde. Via de dubbelbestemming worden archeologische waarden in het bestemmingsplan beschermd.

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat bij bodemverstorende activiteiten vooraf archeologisch onderzoek moet worden verricht en afhankelijk van de uitkomsten hieruit, maatregelen moeten worden getroffen. Bij de gronden binnen deze dubbelbestemming zijn de bepalingen van toepassing bij bodemverstoringen boven een oppervlakte van 500 m2 en een diepte van 0,4 m.

Daarnaast is in de planregels een mogelijkheid opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Deze vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. Ook zijn Burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen, teneinde de dubbelbestemming te verwijderen als blijkt dat archeologische bescherming niet langer nodig is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat gemeenten bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.2.2 Participatie

In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft de initiatiefnemer met omwonende(n) gesproken. In bijlage 4 is de uitkomst hiervan opgenomen. Uitkomst is dat het een prettig gesprek was en de reactie van de buren op de beoogde ontwikkeling in het plangebied positief.

6.2.3 Ontwerpfase

Op 22 november 2022 heeft het college ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan. De stukken hebben vanaf 9 december 2022 t/m 19 januari 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.

6.2.4 Vaststellingsfase

Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.