Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Recreatiecentrum Heumens Bos
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0252.BUbpHeumensbos-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, Recreatiecentrum Heumens Bos van de gemeente Heumen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0252.BUbpHeumensbos-VA01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 archeologische verwachting

een gebied waar naar verwachting relatief veel terreinen voorkomen met archeologische waarden;

1.6 archeologische waarden

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden, die behouden dienen te worden;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie, dat in de regels aangegeven recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstraling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 extensief recreatief medegebruik

recreatief gebruik van de gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden, zwem- en vislocaties.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.22 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.23 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.24 ondergeschikte horeca

horeca dat gerelateerd is aan een onder nader in de regels omschreven (hoofd-)functie, welke tevens ruimtelijk gezien in ondergeschikte vorm zelfstanding functioneert;

1.25 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse;

1.26 propaantank

Opslag voor propaangas;

1.27 recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting als bedoeld voor recreatieve bewoning, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.28 stacaravan

een caravan die als een bouwwerk valt aan te merken;

1.29 verblijfsrecreatie

recreatie gericht op het verblijf, hieronder begrepen nachtverblijf.

1.30 permanente bewoning

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere, voor wisselende bewoning bedoelde, ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.1.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.1.4 de oppervlakte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2

Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.

2.3

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschappelijke beplanting

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke beplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de ontwikkeling en de instandhouding van landschappelijke beplanting;
  2. voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1 m.;
  2. Uitsluitend voor open afrasteringen geldt de maximale hoogte van 2 m.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatieve activiteiten in de vorm van:
  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning": maximaal 352 recreatiewoningen en stacaravans;
  2. maximaal 204 toeristische plaatsen ten behoeve van toercaravans en tenten;
  3. maximaal 33 hotelkamers;
met bijbehorende gebouwen, waaronder maximaal één bedrijfswoning per bedrijf, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca uitsluitend in combinatie met en ten dienste van de bestemming, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Bebouwing is slechts toegestaan indien deze noodzakelijk is voor en ten dienste staan aan een doelmatige bedrijfsvoering van het recreatiebedrijf.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Gebouwen ten behoeve van de verblijfsrecreatie voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwen zoals receptie, gemeenschappelijke ruimten, horeca, hotelkamers, kampwinkels, recreatievoorzieningen, sanitaire voorzieningen, opslagruimte en maximaal één bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
    1. gezamenlijke oppervlakte maximaal 2.850 m2;
    2. goothoogte maximaal 6 m;
    3. bouwhoogte maximaal 8 m, met dien verstande dat bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' maximaal de aangegeven bouwhoogte in meters bedraagt;
    4. in afwijking van lid 2 en 3 mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
    5. inhoud bedrijfswoning maximaal 800 m3, dan wel de bestaande grotere inhoud;
  2. recreatiewoningen en stacaravans met bijgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
    1. inhoud maximaal 300 m3 en een maximaal oppervlak van 75 m2 inclusief berging;
    2. goothoogte maximaal 3 m;
    3. bouwhoogte maximaal 6 m;
  3. maximaal één bijgebouw per recreatiewoning of stacaravan voldoet aan de volgende kenmerken:
    1. oppervlakte maximaal 5,5 m2;
    2. bouwhoogte maximaal 3 m.
4.2.3 Kelders
Kelders zijn uitsluitend onder de bedrijfswoning en overige gebouwen toegestaan.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoning
Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 50 m2;
  2. goothoogte is maximaal 3 m;
  3. bouwhoogte is maximaal 5 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen, palen en masten e.d. mag niet meer bedragen dan 8 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.2.6 Voorwaardelijke verplichtingen
Het bouwen en het gebruik ten behoeve van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaardelijke verplichtingen:
  1. Binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning op grond van dit bestemmingsplan voorzien is in de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming Groen - Landschappelijke inpassing, conform het landschappelijk inrichtingsplan opgenomen in bijlage 1 van de toelichting;
  2. De volgende maatregelen in het kader van de Wet natuurbescherming worden gerealiseerd en in stand gehouden:
    1. Binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning op grond van dit bestemmingsplan voorzien is in de aanleg en instandhouding van een dassenzone (lage dekking biedende inheemse doornrijke en bes-dragende struiken) van minimaal 10 meter breed aangelegd, conform het advies in de quick scan natuurwetgeving, opgenomen in bijlage 4 van de toelichting.
  3. De volgende maatregelen in het kader van de waterhuishouding worden gerealiseerd en in stand gehouden:
    1. Gelijktijdig met de bouw van gebouwen en de aanleg van verhardingen moet voldaan worden aan de regels van het waterschap Rivierenland ten aanzien van watercompensatie: de toename verhard oppervlakte dient gecompenseerd te worden door middel van het realiseren en in stand houden van een waterberging conform de rekenregels van het waterschap, tenzij met het bevoegd gezag en het waterschap anders is overeengekomen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie -1” wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor
  1. recreatiewoningen en stacaravans;
  2. toeristische standplaatsen;
  3. buitenactiviteiten voor en met gasten, zoals bijvoorbeeld kampvuur en speeltuin.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:
  1. voor het wijzigen van de te bebouwen oppervlakte tot maximaal 3.730 m2 teneinde de overkapping mogelijk te maken van het op het kampeerterrein aanwezige zwembad;
  2. voor het verhogen van de bouwhoogte van lichtmasten tot maximaal 16 m, mits is aangetoond dat er geen hinder voor de omgeving optreedt.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.  

5.2 Bouwregels

  1. bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
  4. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Aanlegverbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 500 m2;
  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 500 m2 of meer bedraagt;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers. 
5.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5 lid 3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
5.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de direct of indirecte gevolgen van deze werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
5.3.4 Verbinden van voorschriften
Voor zover de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend en kan aan de vergunning in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden gehouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.  
5.3.5 Onderzoek
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.3.6 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.  

6.2 Bouwregels

  1. bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
  4. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Aanlegverbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 2500 m2;
  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 2500 m2 of meer bedraagt;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers. 
6.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 6 lid 3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
6.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de direct of indirecte gevolgen van deze werken geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
6.3.4 Verbinden van voorschriften
Voor zover de in artikel 6 lid 3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend en kan aan de vergunning in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden gehouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.  
6.3.5 Onderzoek
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.3.6 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
  1. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaadigde producten;
  2. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  3. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen ten behoeve van kamperen bij de boer
  4. sport- en wedstrijdterrein;
  5. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  6. het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
  7. het realiseren van propaantanks behalve als deze voldoen aan:
    1. de risicoafstanden die afkomstig zijn van het RIVM en zijn neergelegd in de memo 'Afstandstabel propaanreservoirs 0,15 - 50 m3, d.d. 14 juli 2006 met kenmerk 263/06CEV;
    2. de risicocontour de eigen perceelsgrens niet overschrijdt;
  8. het gebruik van bijgebouwen als permanente bewoning.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

9.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
9.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken op de in artikel 9 lid 1.1 bedoelde gronden bedragen:
  1. tot 100 m uit de as van de molen mag niet worden gebouwd;
  2. tussen 100 m en 400 m uit de as van de molen mag worden gebouwd met een maximale bouwhoogte zoals die mogelijk is op de grond van onderstaande berekening: 
Hx = X/75 + 0,2 * z
 
Daarbij zijn de variabelen:
 
Hx = toegestaan bouwhoogte obstakel op afstand x
X = afstand obstakel tot molenwieken
z = askophoogte van de betreffende molen
 
een en ander met dien verstande, dat de ingevolge de onderliggende bestemming maximaal toegestane bouwhoogte niet mag worden overschreden.
9.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 9 lid 1.2 is niet van toepassing voor zover het betreft het bouwen binnen agrarische bouwvlakken en binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. 
9.1.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9 lid 1.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de molen.
9.1.5 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9 lid 1.1 bedoelde gronden:
  1. het op of in de gronden planten van bomen en ander houtgewas;
  2. het ophogen van gronden.
9.1.6 Weigering
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 1.5 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.
9.1.7 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 1.5 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de molen.
9.1.8 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 1.5 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.

10.2 Voorwaarden voor afwijken

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerken teniet gegaan. 
  2. in afwijking van het bepaald in lid is gehele vernieuwing van onder het overgangsrecht vallend gebouw toegestaan indien de vernieuwing op dezelfde locatie plaatsvindt en door amovering het bebouwd oppervlak en de inhoud van de bebouwing die onder overgangsrecht valt, afnemen met tenminste 25%;
  3. lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te vervangen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Buitengebied, Recreatiecentrum Heumens Bos van de gemeente Heumen.