direct naar inhoud van Regels
Plan: Transformatorstation Kanaaldijk 1a Hattem
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk1a-0002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Transformatorstation Kanaaldijk 1a Hattem' met identificatienummer NL.IMRO.0244.bpKanaaldijk1a-0002 van de gemeente Hattem.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.6 bebouwing

E?n of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage
  • a. indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
    • 1. de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • b. indien het percentage een perceel betreft:
    • 1. een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een perceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het perceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.8 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.16 elektriciteitsdistributiebedrijf

een bedrijf waar de spanning van elektriciteit wordt omgezet van de ene spanning naar een andere spanning (omhoog of omlaag). Ook wel transformatorstation of elektriciteitsstation genoemd.

1.17 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 grote lawaaimaker

een bedrijf zoals genoemd in onderdeel D, Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.

1.19 geluidsgevoelig object

een woning, alsmede een gebouw als zodanig bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.20 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.21 kampeerauto

een voertuig ingericht voor het dag- en nachtverblijf van personen.

1.22 kampeermiddel
  • c. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • d. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, ??n en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.23 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en be?nvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.24 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.25 normaal onderhoud

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden.

1.26 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals een transformatorstation, onderstation, transformatorhuis, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 overkapping

een bouwwerk met een gesloten dak, dat niet of slechts aan ??n zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.28 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in, op of boven het water wordt gebouwd: het waterpeil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden een door of namens het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.29 transformatorruimte

een ruimte waar een transformator in staat, bestaande uit ten minste drie wanden.

1.30 voorziening voor bliksemafleiding

een bouwwerk voor het geleiden van elektriciteit als gevolg van blikseminslag, ook wel bliksemspitsen genoemd.

1.31 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van ??n afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, vlaggenmasten, bewassings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk

buitenwerks en boven peil.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daarbij behorende:

  • b. gebouwen en bouwwerken
  • c. (ontsluitings)wegen
  • d. paden en verhardingen
  • e. parkeervoorzieningen
  • f. groenvoorzieningen
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen op ten minste 5 meter van de bestemmingsgrens te staan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van het gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt voor:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen: 1 m voor de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en 3 m achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 2. transformatorruimten: 8 m;
    • 3. technische installaties, schakeltuinen, portalen e.d.: 12 m;
    • 4. bouwwerken ten behoeve van bliksemafleiding: 25 m;
    • 5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 8 m
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. nieuwe Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • d. detailhandel is niet toegestaan.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting compensatie
  • a. Het gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de natuurversterking en landschappelijke inpassing zoals is opgenomen in Bijlage 2 Compensatieplan wordt gerealiseerd binnen twee jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het nieuwe gebouw en in stand wordt gehouden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van sub a., door Bijlage 2 Compensatieplan aan te passen, indien een andere compensatie en/of inrichting wenselijk is, op voorwaarde dat wel blijft worden voldaan aan de provinciale regels voor het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting erfinrichting
  • a. Het gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de landschappelijke inrichting zoals is opgenomen in Bijlage 3 Erfinrichting wordt gerealiseerd binnen twee jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het nieuwe gebouw en in stand wordt gehouden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van sub a., door Bijlage 3 Erfinrichting aan te passen, indien een andere landschappelijke inrichting wenselijk is en dit noodzakelijk is voor een doelmatig en/of veilig gebruik van de gronden en er sprake is van een vergelijkbare landschappelijke kwaliteit.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. geluidwerende voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. agrarisch medegebruik;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een goede milieusituatie;
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden anders dan het gebruik als grasland, of het gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur;
  • b. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het zaaien of inplanten, verwijderen of beschadigen van bossen en houtopstanden;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het ontgronden, afgraven, ophogen, egaliseren of diepploegen van gronden;
  • d. het scheuren van grasland;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • f. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • g. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  • h. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vonders;
  • i. het wijzigen van het ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande waterpeil door het aanbrengen of verwijderen van dijken en dammen, uitsluitend voor de binnendijkse gronden;
4.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. worden uitgevoerd krachtens een compensatieplan en/of beheersplan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.5.3 Voorwaarden

De in artikel 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven behorend bij een woning;
  • b. parkeervoorzieningen en paden;
  • c. bij het hoofdgebouw behorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zonder dak.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. er mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, maar er mogen geen zelfstandige hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen de bestaande oppervlakte;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet ten minste 1 meter bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • d. er moet gebouwd worden op een afstand van ten minste 5 meter achter de naar de weg(-en) gekeerde gevels(-s) van de woning en het verlengde daarvan en op geen grotere afstand dan 30 meter ten opzichte van de woning;
  • e. de goothoogte van een een bijbehorend bouwwerk mag:
    • 1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 2. indien vrijstaand niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. de bescherming van de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder e .2 om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f om toe te staan dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 7 meter,
5.4.2 Voorwaarden

De in artikel 5.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning;
  • b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  • c. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m?;
  • d. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  • g. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
  • b. dijken en kaden;
  • c. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de openbare verlichting mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • d. er mag ten hoogste ??n beeldend kunstwerk worden opgericht, waarvan de hoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 6.1 wordt gedaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Parkeren
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen conform de parkeernormen uit het actuele parkeerbeleid van de gemeente.
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.
8.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen mag onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 8.1 en 8.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. het bepaalde in artikel 8.1 en 8.2 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 geluidzone - industrie
9.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:

  • a. een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het elektriciteitsdistributiebedrijf op de gevels van dit geluidgevoelig object niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
9.2 vrijwaringszone - dijk
9.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing;

9.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mag op de gronden zoals bedoeld in artikel 9.2.1 niet worden gebouwd.

9.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van de dijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt advies ingewonnen bij beheerder van de dijk.

9.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • 5. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.
b Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 9.2.4.a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • 1. die het normale onderhoud betreffen;
  • 2. waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
  • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
c Voorwaarden

De in artikel 9.2.4.a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • 1. het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • 2. bij het bevoegd gezag daarover advies is ingewonnen bij de beheerder van de dijk.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan afgeweken worden van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  • b. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m? bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
10.2 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in artikel 10.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Toepassing bestemmingsplan

De in dit bestemmingsplan opgenomen regels ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' gelden in aanvulling op de regels van de hierna genoemde bestemmingsplannen en laten de regels uit die onderliggende bestemmingsplannen ongewijzigd voor zover niet in strijd met de regeling in artikel '9.1 geluidzone - industrie'.

De onderliggende bestemmingsplannen zijn:

Bestemmingsplan   Vastgesteld  
Buitengebied, Uiterwaarden   15 december 2014  
Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Hattem   29 juni 2020  

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Transformatorstation Kanaaldijk 1a Hattem'.