Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied - Lageweg 27
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0243.WP00290-0002
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
Het wijzigingsplan Buitengebied - Lageweg 27 van de gemeente Harderwijk met identificatienummer NL.IMRO.0243.WP00290;
 
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 bestemmingsplan Buitengebied 2014
het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Harderwijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 30 april 2015, met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00054-0004.
 
1.4 bestemmingsplan Veegplan Buitengebied
het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied van de gemeente Harderwijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 9 januari 2020, met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00192-0002.
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 aan huis verbonden beroep
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, vastgesteld-technisch, adviesgevend, of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede gastouderopvang, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.7 bakhuisje
een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat van oudsher een eenheid vormt met een historische Veluwse boerderij en als zodanig mag worden gebruikt voor bewoning in relatie met het huishouden in de boerderij;
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
 
1.10 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
 
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.16 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.17 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
1.18 extensief recreatief medegebruik
extensieve vorm van recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan. Onder extensief recreatief medegebruik wordt onder andere verstaan (sport)vissen, fietsen, wandelen, paardrijden en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
 
1.19 gastenverblijf
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf, aan personen die elders hun hoofdverblijf voor bewoning hebben;
 
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.21 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.22 hooiberg
een van oorsprong agrarisch bouwwerk, dat diende als opslagplaats voor graan, stro of hooi, bestaande uit een aan palen verbonden kap en dat niet is voorzien van wanden;
 
1.23 houtopstanden
waardevolle beplantingselementen in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, (gerief)bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
 
1.24 paardenbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.25 peil
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
 
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
 
1.26 recreatiewoning
een gebouw, waaronder mede een stacaravan met een grotere oppervlakte dan 55 m² wordt verstaan (inclusief bijbehorende bouwwerken), dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.27 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.28 voorgevel
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.29 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
 
1.30 woning
een voor wonen bestemd gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemspitsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.5 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt
 
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. paardenbak, met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan met een maximale oppervlakte van 800 m2, waarbij verlichting in de vorm van lichtmasten niet is toegestaan;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. tuinen en erven;
  5. wegen en paden met inbegrip van verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
In de bestemming is niet meer dan één woning per bestemmingvlak toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangegeven.
 
Onder wonen is mede begrepen:
  • het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
  • bed & breakfast en gastenverblijf. 
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken
 
Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bestaande afstand van de woning tot de weg mag niet worden verkleind;
  2. de oppervlakte van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken die een functionele eenheid vormen met de woning, bedraagt niet meer dan 150 m2;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens welke grenst aan openbaar toegankelijk terrein mag niet minder dan 3 m bedragen;
  4. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning, mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  5. de goothoogte bedraagt voor:
    1. woningen niet meer dan 3,5 m;
    2. bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m;
  6. de bouwhoogte bedraagt voor:
    1. woningen niet meer dan 9 m;
    2. bijbehorende bouwwerken niet meer dan 4,5 m; 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de woning bedraagt niet meer dan 1m en achter de voorgevellijn van de woning niet meer dan 2 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Aan huis verbonden beroep
 
Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen, niet zijnde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 150 m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.
 
3.3.2 Bed & breakfast en gastenverblijf
 
Onder wonen is bed & breakfast en gastenverblijf mede begrepen, met dien verstande dat:
  1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning of bijbehorende bouwwerken;
  3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  4. de activiteiten mogen geen afbreuk doen aan de woonfunctie;
  5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de normen in de gemeentelijke parkeernormennota. 
3.3.3 Cumulatie
 
Het gezamenlijk oppervlak dat wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep en bed & breakfast en gastenverblijf, zoals bedoeld in sublid 3.3.1 en3.3.2 , mag niet meer bedragen dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken.
 
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting
 
Het gebruiken van nieuwe bebouwing ten behoeve van de bestemming Wonen is slecht toegestaan indien de erfinrichting van het perceel is uitgevoerd en in stand wordt gehouden volgens het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.
 
3.3.5 Algemene gebruiksregels
 
Het bepaalde in Artikel 8 is van toepassing.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
  1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 onder a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
 
4.4 Omgevingsvergunningvoor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ophogen van de bodem;
    2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 1000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
    2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  3. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling
  4. betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  5. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen of;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
  
Artikel 5 Waarde - Openheid landschap
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Openheid landschap' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
  1. De instandhouding van de natuur- en landschapswaarden behorend tot de Hierdense Enk, inclusief overgangsgebied, als weergegeven in Bijlage 3 Landschapstypen bij de regels, waaronder wordt begrepen:
    1. het open karakter van de Hierdense enk
    2. het aanwezige reliëf op de Hierdense enk;
    3. de benadrukking van de openheid van de Hierdense enk door concentratie van bebouwing aan de rand van de enk;
    4. doorzichten in het landgoederenlandschap, vanuit het landgoederenlandschap en de Hierdense Beek naar het achterliggende landschap;
    5. de onregelmatige blokverkaveling, met het slingerende verloop van (onverharde) wegen.  
  1. Het behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden behorend tot de Mheenlanden als weergegeven in Bijlage 3 Landschapstypen bij de regels, waaronder wordt begrepen:
    1. kwelafhankelijke vegetaties en weidevogelgebieden verbonden aan grasland in de Mheenlanden
    2. de aanwezigheid van kwel in de Mheenlanden;
    3. de aanwezigheid van (micro)reliëf in de vorm van strandwalrelicten;
    4. de grootschalige openheid;
    5. de verkaveling in lange smalle stroken.  
  1. De instandhouding van de natuur- en landschapswaarden behorend tot de Stadslanderijen als weergegeven in Bijlage 3 Landschapstypen bij de regels, waaronder wordt begrepen:
    1. weidevogelgebieden en botanische waarden verbonden aan grasland in de Stadslanderijen
    2. de aanwezigheid van kwel in de Stadslanderijen;
    3. beplantingspatroon op perceelsgrenzen in de stadslanderijen en Heimerbroek;
    4. de openheid;
    5. doorzichten in de Stadslanderijen, vanaf de Zuiderzeestraatweg naar de Hierdense enk en de Stadslanderijen;
    6. de verkaveling in lange smalle stroken.
  
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Ondergronds bouwen
 
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte van de bebouwing bovengronds;
  2. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil;
  3. ondergronds bouwen onder recreatiewoningen niet is toegestaan.
7.2 Bestaande afstanden en maten
  1. Indien afstanden tot, goothoogten, bouwhoogten, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen deze maten als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In die gevallen dat afstanden tot, goothoogten, bouwhoogten, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen deze maten als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.3 Parkeernormennota Harderwijk
 
Bij nieuw- of verbouw en/of bij het toepassen van de in dit plan opgenomen afwijkingen en wijzigingen en uitwerkingen dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan het gestelde in de op het moment van ter inzage leggen van het vastgesteld geldende Parkeernormennota Harderwijk.
 
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Algemene gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waar met omgevingsvergunning een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan, dan wel daar waar sprake is van tijdelijk kamperen of de inrichting van een gereguleerde overnachtingsplaats;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. de stalling en opslag van caravans, boten, oldtimers en dergelijk anders dan in bouwwerken;
  7. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
 
6.2 Afwijken van algemene gebruiksregels
 
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 6.1 onder a in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als kampeerterrein voor klein kamperen, mits:
    1. er niet meer dan 15 kampeermiddelen worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor erven van woningen met een minimale omvang van het erf c.q. tuin van 5.000 m², percelen van agrarische bedrijven, horecabedrijven, of op een perceel, onmiddellijk grenzend aan zo'n erf of perceel;
    3. het kamperen inpasbaar is in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting met inheemse soorten en een bijbehorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting minimaal 6,00 m moet bedragen;
    4. de specifieke landschapskarakteristieken worden ontzien;
    5. de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;
    6. het perceel waar gekampeerd zal gaan worden op meer dan 50 meter afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van (bedrijfs)woningen, verblijfsrecreatieve terreinen of de bebouwde komgrenzen van kernen en op meer dan 50 meter afstand van (agrarische) bedrijven;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de in dit plan opgenomen gebruiksregels indien strikte toepassing van die regels zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Algemene afwegingscriteria
 
Voor toepassing van de in het wijzigingsplan genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning gelden de volgende regels:
  1. in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belangen betrokken;
  2. de omgevingsvergunning wordt niet verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen, dan wel door het stellen voor voorwaarden aan de omgevingsvergunning, niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. de financieel-economische haalbaarheid is verzekerd.
9.2 Algemene afwijking van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op recreatiewoningen.
 
9.3 Aan huis verbonden beroep
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep in vrijstaande bijgebouwen, mits is voldaan aan de beleidsuitgangspunten en randvoorwaarden uit de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis opgenomen als Bijlage 4 Beleidregel beroepen en bedrijven aan huis bij de regels.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan.