Plan: | Drielanden - Werklandschap-Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.WP00160-0002 |
Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan zijn voor tien locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsgebieden voorzien onder andere in de ontwikkeling van een hoogwaardig groen werklandschap. Voor de Fokko Kortlanglaan 225 en omgeving (wijzigingsgebied 1) zijn de plannen concreet en is besloten om een wijzigingsplan op te stellen. In dit kader is onderhavig wijzigingsplan Drielanden - Werklandschap-Oost opgesteld.
Het plangebied ligt rondom het perceel aan de Fokko Kortlanglaan 225. Globaal gezien betreft het een gebied tussen de Fokko Kortlanglaan (zuidoostzijde), de Harderwijkerweg (noordoostzijde), Groene Zoomweg (noordwestzijde) en een nieuw aan te leggen weg vanaf de rotonde Groene Zoomweg/Zuiderbreedte tot de Fokko Kortlanglaan. De plangrenzen zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.
Plangrenzen
Het wijzigingsplan "Drielanden - Werklandschap-Oost" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.WP00160--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de nieuwe bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het wijzigingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
De toelichting van het wijzigingsplan "Drielanden - Werklandschap-Oost" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Het plangebied ligt rondom het perceel Fokko Kortlanglaan 225. Op dit perceel is een fietsenzaak gevestigd inclusief een woning. Hier worden fietsen verkocht en gerepareerd. Op het perceel Fokko Kortlanglaan 227 is een scooter-speciaalzaak gevestigd. Hier worden scooters verkocht en gerepareerd. De overige gronden zijn op dit moment onbebouwd en bestaan uit grasland. Ten westen/noordwesten van het plangebied is een bosje aanwezig dat gehandhaafd blijft. Dit bosje valt overigens buiten het plangebied. In onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven.
Luchtfoto plangebied
Op onderstaande foto is het plangebied te zien vanaf de rotonde Groene Zoomweg/Zuiderbreedte. In het midden is de bestaande bebouwing te zien en aan de linkerkant het bosje.
Foto plangebied vanaf Groene Zoomweg
Het vigerend bestemmingsplan is ‘Drielanden - Groene Zoom’ dat op 24 april 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk is geworden. Het plangebied van dit wijzigingsplan is in het vigerend bestemmingsplan opgenomen als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Het betreft het met rood begrensde gebied in onderstaande afbeelding.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het wijzigingsgebied
In het vigerend bestemmingsplan hebben de gronden binnen het wijzigingsgebied 1 de bestemming Groen en Wonen. Op het perceel van Fokko Kortlanglaan 225 is middels een aanduiding de detailhandel in en reparatie van fietsen, bromfietsen en motorfietsen toegestaan. Deze bestemmingen worden middels dit wijzigingsplan veranderd in de bestemming Bedrijf. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de wijzigingsregels van het vigerend bestemmingsplan.
Het voorliggende inbreidingsplan is mogelijk gemaakt in het vastgestelde bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom’. In dat bestemmingsplan is ingegaan op de passendheid van de inbreidingslocaties binnen de geldende regelgeving en het geldende beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In algemene zin is de conclusie dat de inbreidingslocaties onder voorwaarden passend zijn binnen de geldende regelgeving en het geldende beleid. Voor de specifieke toetsing aan het beleid kan verder worden verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ (www.ruimtelijkeplannen.nl).
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de Structuurvisie Groene Zoom (paragraaf 3.2), de wijzigingsregels uit het vigerend bestemmingsplan (paragraaf 3.3) en de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.4).
Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de structuurvisie Groene Zoom vastgesteld. Deze structuurvisie is in samenwerking met de gemeente Ermelo opgesteld. De centrale doelstelling voor het gebied luidt:
"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
In de structuurvisie Groene Zoom is bepaald dat het nu voorliggende plangebied getransformeerd kan worden naar een 'werklandschap'.
Werklandschap
Met een werklandschap wordt een integrale ontwikkeling van de werkfunctie in combinatie met andere functies bedoeld. Bij een werklandschap wordt de relatie gelegd tussen de werkfunctie en de directe omgeving en landschap. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, een goede landschappelijke inpassing alsmede aandacht voor de esthetische vormgeving (middels een beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig ontwerp).
Werklandschappen worden gekenmerkt door een menging van de functie werken met verschillende andere functies zoals wonen, recreatie en natuur. Uit het "werkschrift werklandschappen, provincie Gelderland 2011" blijkt dat een uitgangspunt bij een werklandschap is dat gestreefd moet worden naar functiemenging. Hoewel er altijd nieuwe ontwikkelingen zullen zijn die niet voorzien kunnen worden, geeft de VNG in haar publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) richtlijnen en mogelijkheden voor functiemenging tussen milieugevoelige en milieubelastende functies. Deze bedrijvenlijst (zie bijlage 1 van de planregels) vormt het uitgangspunt voor het werklandschap in de Groene Zoom. Onderstaand is de visiekaart voor het werklandschap weergegeven.
Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het noordoostelijke kwadrant. Hiervoor is aangegeven dat het ingericht kan worden als (woon-)werkgebied ten behoeve van circa zes (woon-)werkobjecten. Hierbij blijft het bestaande bosje gehandhaafd en wordt de bestaande detailhandel gerespecteerd.
Geconcludeerd kan worden dat het wijzigingsplan past binnen de structuurvisie Groene Zoom.
Wijzigingsbevoegdheid
Een wijzigingsbevoegdheid houdt in dat het college bevoegd is het bestemmingsplan voor een specifieke locatie te wijzigen na het inwerkingtreden van het bestemmingsplan. Daartoe wordt een zogenaamd wijzigingsplan opgesteld en een wijzigingsprocedure gevolgd. Aan een wijzigingsbevoegdheid kan slechts toepassing worden gegeven, indien deze toepassing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit zal vóór de toepassing van deze bevoegdheid moeten worden beoordeeld. Deze norm volgt rechtstreeks uit de wet (en behoeft daarom niet afzonderlijk in het bestemmingsplan bij de beschrijving van de wijzigingsbevoegdheid te worden opgenomen). Onderdelen van de open norm 'de goede ruimtelijke ordening' zijn onder meer de toetsing aan het ruimtelijk beleid van provincie en gemeente en de toetsing van de economische uitvoerbaarheid. In het bestemmingsplan Drielanden – Groene Zoom zijn daarnaast de overige planologische kaders opgenomen waarbinnen gebruik kan worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid (zie daarvoor artikel 21, algemene wijzigingsregels, van de regels van het bestemmingsplan Drielanden – Groene Zoom). Het bestemmingsplan Drielanden – Groene Zoom moet in werking zijn getreden voordat een verzoek om wijziging van de bestemming in behandeling kan worden genomen en een wijzigingsplan in procedure kan worden gebracht.
Wijzigingsregels Wetgevingzone – wijzigingsgebied 1
Ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 1’ gelden de volgende regels (zie lid 21.2 onder a van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom):
Algemene voorwaarden voor wijziging
Ook zijn er enkele algemene voorwaarden opgenomen die voor alle wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom (zie lid 21.1) gelden. Deze zijn:
Dit wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden, zoals die opgenomen zijn in bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2). Beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Rondom de thans aanwezige bebouwing op het perceel aan de Fokko Kortlanglaan 225 is ruimte voor zes à zeven nieuwe bedrijfskavels met een oppervlakte van circa 1500 à 2000 m². De twee bestaande panden blijven gehandhaafd, zowel qua bebouwing als qua functie. De huidige (burger)woning op het perceel Fokko Kortlanglaan 225 krijgt middels dit wijzigingsplan de status van een bedrijfswoning. Op termijn kan hier eventueel binnen de kaders van het wijzigingsplan sloop - nieuwbouw plaats vinden. Behoudens de bestaande woning zal er geen woonfunctie worden toegevoegd.
Het gebied wordt ontsloten via de Fokko Kortlanglaan. De nieuwe bedrijfsbebouwing staat achter op het kavel gepositioneerd zodat het voorterrein kan worden gebruikt als ontvangstruimte / parkeerterrein. Samen met het te behouden bos ontstaat hier een luw en groen binnengebied. Maximaal 50% van het perceel zal bebouwd worden. De maximale bouwhoogte bedraagt 8 meter met uitzondering van een relatief klein gebiedje in de noordhoek waar een bouwhoogte van maximaal 15 m is toegestaan. Langs de buitenranden van het gebied (de Harderwijkerweg, de Groene Zoomweg en het Meeboerserf) zal een groene berm behouden blijven. Dit gebied zal 'groen' ingericht worden met afwisselend lage en opgaande beplanting. Onderstaand is een inrichtingsschets voor de toekomstige situatie afgebeeld.
Er zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn opgenomen in de lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemening (zie bijlage 1 van de planregels).
Voor dit gebied zijn specifieke beeldkwaliteitscriteria opgesteld. Deze zullen, in tegenstelling tot het wijzigingsplan, nog door de gemeenteraad worden vastgesteld en worden toegevoegd aan de Welstandsnota. Dit document ('Beeldkwaliteitcriteria Drielanden - Werklandschap Oost') is in bijlage 1 van dit wijzigingsplan opgenomen. In dit document worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de openbare ruimte in het plangebied “Drielanden - Werklandschap Oost”. Dit document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan architecten de woningen en bedrijfsgebouwen in het plan kunnen gaan ontwerpen. Daarnaast geeft dit document criteria waaraan de commissie ruimtelijke kwaliteit deze bouwplannen kan toetsen. Voor de bestaande bebouwing gelden de gebiedsgerichte criteria uit de welstandsnota.
In deze paragraaf wordt een uitleg gegeven over de planregels.
In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’, het ‘bestemmingsplan’, het 'bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom' en 'gebruiksoppervlak'. Voor het overige zijn de begrippen uit het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom' van toepassing verklaard.
De bestemmingsregels konden niet worden overgenomen uit het bestemmingplan ‘Drielanden - Groene Zoom’, aangezien deze daar niet zo specifiek in voorkomen. Daarom kent dit wijzigingsplan nieuwe bestemmingsregels. Dit wijzigingsplan bevat één bestemming, te weten Bedrijf. De bestemming van de bestaande panden wordt middels dit wijzigingsplan veranderd van de bestemming Wonen naar Bedrijf.
Ter plaatse van de Fokko Kortlanglaan 225 is middels een aanduiding geregeld dat één bedrijfswoning toegestaan is. In het bestemmingplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ waren de bedrijven aan de Fokko Kortlanglaan 225 en 227 aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijk'. Deze aanduiding is in voorliggend wijzigingsplan overgenomen.
Op de verbeelding is middels een bouwaanduiding aangegeven dat het bebouwingspercentage maximaal 50% bedraagt. Dit betreft het te bebouwen percentage voor het gehele bouwperceel. De bebouwing dient evenwel gesitueerd te worden binnen het aangegeven bouwvlak. De bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m met uitzondering van een relatief klein gebiedje in de noordhoek waar maximaal 15 m is toegestaan. Voor de bedrijfswoning gelden een aantal regels die overgenomen zijn uit bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom'.
De wijze van meten, de algemene regels en de overgangsregels komen eveneens uit het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom'. Voor het leesgemak is ervoor gekozen om deze regels letterlijk over te nemen in plaats van ernaar te verwijzen. Aan de algemene regels (lid 5.2) is een regeling ten aanzien van parkeren toegevoegd en een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van een goede landschappelijke inrichting.
In artikel 8 wordt ten slotte afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Door deze modernisering moet bij het opstellen van een ruimtelijk plan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Historische wegenpatroon
De Fokko Kortlanglaan maakt onderdeel uit van het historisch wegenpatroon van de Groene Zoom. Met dit wijzigingsplan worden geen wijzigingen aan de Fokko Kortlanglaan aangebracht.
(Steden)bouwkundige waarden
De twee bestaande panden zijn niet cultuurhistorisch waardevol danwel een beschermd gemeentelijk of rijksmonument.
Landschap
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een stukje bos. Het bos is waarschijnlijk een restant van een groter bosgebied dat hier vroeger lag. In het bos staan onder andere oudere eiken. Het is een element dat het waard is om te behouden. Met dit wijzigingsplan worden geen wijzigingen aan dit stukje bos aangebracht.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan vanuit cultuurhistorisch oogpunt toegestaan is.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen en de enken die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. In het plangebied zijn de oude verkavelingpatronen en diverse houtopstanden nog met cultuurhistorische/landschappelijke waarden aanwezig. Bij de uitwerking van de diverse ontwikkelingen moeten deze elementen zoveel worden ingepast.
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Er is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Fokko Kortlanglaan 225-227, Harderwijk Gemeente Harderwijk Inventariserend Veldonderzoek, ArcheoPro, projectcode 16-061, 6 juli 2016). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 toegevoegd.
De conclusie luidt als volgt. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een lage tot middelhoge verwachting voor resten uit de steentijd en een middelhoge verwachting voor resten daterend uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Deze laatste verwachting geldt met name voor het oostelijke deel van het plangebied dat van oudsher nabij de bebouwing van de buurtschap Tonsel ligt en dat van nature beter ontwaterd is.
Om het archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied 25 boringen gezet met behulp van een zandguts en een megaboor. Uit het met de zandguts verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied tot ongeveer tachtig centimeter beneden het maaiveld is verstoord. Op het oostelijke deel van het plangebied hangt de aangetroffen bodemverstoring vrijwel zeker samen met de aanleg en de ruiming van de weg die hier in de tweede helft van de twintigste eeuw gelegen heeft. Op het westelijke deel hangt de bodemverstoring waarschijnlijk samen met ontginningsactiviteiten en de winning van veen. Van dit veen is op nog één boorpunt een ruim twintig centimeter dik restant aangetroffen.
In verband met de relatief geringe bodemverstoring alhier van ongeveer veertig centimeter, is op het zuidwestelijke deel van het plan geboord nageboord met een megaboor waarbij het opgeboorde zand is gezeefd. Dit heeft echter geen relevante archeologische indicatoren opgeleverd. Dergelijke indicatoren zijn evenmin aangetroffen tijdens de inspectie van de talrijke molshopen die tijdens het veldonderzoek binnen het plangebied aanwezig waren.
Gezien de overwegend diepe bodemverstoring en het volledig ontbreken van archeologische indicatoren, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat archeologie geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. In het kader van dit wijzigingsplan is een Natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets wijziging bestemmingsplan F. Kortlanglaan 225-227 te Harderwijk, Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur, dossiernr. 2015079, 10 november 2015). Deze is toegevoegd als bijlage 3. De conclusies luiden als volgt.
Flora- en faunawet
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. Ook verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uit te sluiten. Het bos blijft gehandhaafd. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Natuurbeschermingswet
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op resp. ruim 750 m en 1.760 m afstand. De activiteiten bestaan uit bewoning en lichte bedrijvigheid. De stikstofdepositie is lager dan 0.05 mol/ha/jaar, waarmee de bijdrage onder de grenswaarde ligt. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig.
Gelders Natuur Netwerk (GNN)
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van het GNN. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Algemene zorgplicht
Tot slot wordt gewezen op de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze algemene zorgplicht geldt voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit ecologisch oogpunt er geen belemmeringen zijn voor dit plan.
Het gebied Groene Zoom, waarvan het plangebied van dit wijzigingsplan onderdeel uitmaakt, ligt op de overgang van de oost-west gerichte zandrug aan de noordkant van de Veluwe-zoom. Neerslag, kwelwater en ontwateringswater wordt via droogvallende greppels en slootjes afgevoerd.
Hoewel de grondwaterstanden voor bebouwing plaatselijk/periodiek kritisch hoog kan komen is er tot op heden in en om het gebied geen structurele grondwateroverlast bekend. Het oostelijk deel van het gebied ligt deels in de grondwaterfluctuatiezone zoals door provincie Gelderland gedefinieerd.
In het plangebied van onderhavig wijzigingsplan is geen permanent oppervlaktewater aanwezig.
Het grond- en oppervlaktewatersysteem van het plangebied wordt gekenmerkt door de stroming van het neerslagoverschot vanuit het Veluwemassief richting de Randmeren. Het neerslagoverschot infiltreert grotendeels en stroomt via het grondwater naar de Randmeren.
Een situatie van de watergangen in het projectgebied is weergegeven in onderstaande figuur. Langs de Fokko Kortlanglaan liggen kleine bermsloten die ter hoogte van de school aftakken naar een droogvallende sloot richting het spoorviaduct. In het plangebied komt in beperkte mate natte natuur (geïsoleerde paddenpoel) voor. Het plangebied ligt niet in een beschermingsgebied voor grond- of oppervlaktewater of natte natuur.
Bestaande watergangen
De lokale waterhuishouding in het gebied is kritisch. Bij extreem intensieve (warmteonweer) en/of uren aanhoudende zware regen is het aanbod van stedelijk afvalwater vanuit het vrijvervalsysteem van Ermelo, richting het overnamepunt naar het vrijvervalsysteem van Harderwijk (nabij rotonde Van Boeijenplein) zo groot dat de drukhoogte in het riool onder de Fokko Kortlanglaan boven straatniveau komt te liggen. Sterk verdund rioolwater stroomt in die situaties uit de rioolputten omhoog en wordt opgevangen in bermsloten en kan slechts westwaarts uit het gebied ontwijken via een smalle sloot richting de spoorlijn.
Riolering
Het afvalwater in de bestaande situatie wordt apart ingezameld en afgevoerd via een beperkt aantal drukrioolgemalen die aangesloten zijn op het transportriool in de Fokko Kortlanglaan.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt op hoge zandgronden waarvoor geen overstromingsnormen gelden. Dit houdt onder andere verband met het conservatieve escalatiemodel van een eventuele overstroming (extreme peilstijgingen zijn goed te voorspellen en verlopen geleidelijk, bovendien is er altijd ruim voldoende vluchtmogelijkheid naar hoger gelegen gronden).
In het kader van het Nationaal Deltaprogramma wordt gewerkt aan een voorstel om te komen tot vernieuwing van de veiligheidsnormen voor overstromingen (deelprogramma Veiligheid). Werd van oudsher vooral een norm voor de overstromingskans gehanteerd, tegenwoordig wordt het economisch doelmatiger geacht om het begrip van overstromingsrisico te hanteren (kans x effect). Binnen datzelfde Deltaprogramma wordt tevens onderzocht welke ontwikkeling verwacht wordt ten aanzien van de peilstijging van het IJsselmeer (deelprogramma Zoetwater). In het Deltaprogramma 2015 is vastgelegd dat het peil van de Veluwerandmeren in de toekomst ontkoppeld gaat worden van het peil van het IJsselmeer, waarmee de kans op overstroming van delen van het plangebied waarschijnlijk gunstig beïnvloed wordt. Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan, is nog onduidelijk wat de geactualiseerde overstromingskans is voor het betreffende buitendijks gebied (volgens de website “ww.overstroomik.nl” is er geen overstromingsrisico).
Bodem / Grondwater
Het maaiveld van het plangebied is relatief vlak met niveauverschillen die variëren tussen 5,0 m+NAP tot 5,9 m+NAP. Het plangebied is noord (5,8 m+NAP), oost (5,88 m+NAP, maximaal), zuid (5,62 m+NAP) en west (6,00 m+NAP) 'omrand' door de hoger aangelegde (spoor)wegen.
De bodem in het plangebied bestaat uit kalkloze zandgronden (gooreerdgronden) . Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de bodem goed doorlatend is. Er zijn geen bodemverontreinigingen bekend in het plangebied. Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone.
De provincie geeft voor dit gebied aan dat in de toekomst door trendmatige stijging van het grondwater grondwateroverlast kan optreden. Globaal is de ontwateringsdiepte in het centrale deel van het plangebied het kleinst. Volgens de bodemkaart kent het oostelijke en westelijke deel van het plangebied een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 0,82 m onder maaiveld (Grondwatertrap VII). In het centrale deel is de GHG 0,68 m onder maaiveld (grondwatertrap IV). De meetdata van grondwater peilbuis B26H0592 in het plangebied, die sinds 2009 actief is, bevestigt het beeld van relatief hoge grondwaterstanden.
Vlakbij, ten oosten van het plangebied, is een bodemverontreinigingen bekend (locatie Post) die een potentiële bedreiging voor de grondwaterkwaliteit kan vormen. Het bedrijf was voornemens in 2010 te gaan verplaatsen. Daar is het er tot op heden niet van gekomen. Met de eigenaar van het bedrijf zijn afspraken gemaakt over sanering tot aan streefwaarde op het moment dat de verhuizing/sloop/verkoop daadwerkelijk plaatsvindt. Tot die tijd wordt middels een grondwater monitoring systeem eventuele verspreiding van de verontreiniging in de gaten gehouden. Er is een terugvalscenario overeengekomen indien de verontreiniging zich buiten de interventiewaardecontour mocht verspreiden.
Er zijn geen grootschalige grondwateronttrekkingen bekend in of nabij het plangebied.
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken.
Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het bestaande watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Er wordt meer dan 1.500 m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie) Er worden robuuste maatregelen getroffen om extra belasting van het bestaande watersysteem te voorkomen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Ook is de saneringsregeling voor waterbodems verhuisd van de Wet bodembescherming naar de Waterwet. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de voormalige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld: zes vergunningen uit de voorgaande 'waterbeheerwetten' zijn opgegaan in één watervergunning. Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst.
Bestuursakkoord Water
Op 23 mei 2011 zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over verdergaande samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven om kostenbesparingen in waterbeheer te realiseren (kostenstijging in de toekomst beperken). Aandachtspunten voor gemeenten uit het bestuursakkoord zijn met name benchmarking, intergemeentelijke samenwerking (bundeling van kennis en capaciteit) en structurele samenwerking met het waterschap.
Gemeenten kunnen zelf de meest geschikte aanpak kiezen om doelmatigheid en transparantie te verhogen, zodat zij kunnen aansluiten bij de specifieke lokale situatie. Ook wordt aangegeven dat de afstemming tussen rioleringsbeheer en het beheer van de openbare ruimte gehandhaafd blijft, omdat daarmee fors op kosten kan worden bespaard en overlast voor burgers en bedrijven beperkt wordt.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Nationale Waterplan 2009-2015 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is nadere uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Het streefpeil van de Veluwerandmeren speelt in gemeente Harderwijk een belangrijke rol bij keuzes die gemaakt worden bij (her)inrichting van de oeverzone, maar ook bij ontwikkelingen die verder van de waterlijn af liggen (in relatie tot het ondiepe grondwatersysteem). Tot 2014 was de prognose dat het grondwater globaal trendmatig zou gaan stijgen, mede (en vooral) als gevolg van het geleidelijk hoger worden van het streefpeil van de Zuidelijke Randmeren (zodat ook bij stijgende zeespiegel onder vrij verval vanaf het IJsselmeer gespuid kan worden). Uit het Nationaal Waterplan blijkt dat het streefpeil voor de Veluwe Randmeren ongewijzigd blijft (tot en na 2050). Een significante stijging van het grondwater ligt daarmee niet meer voor de hand (er zijn overigens diverse andere factoren die hierbij ook een rol spelen).
Omgevingsvisie Gelderland (december 2015)
Zonder water zou Gelderland er minder aantrekkelijk uitzien. Maar water is niet alleen mooi, tegen een overvloed ervan willen we beschermd worden. Natuurlijk is er ook voldoende schoon water nodig om te drinken, te recreëren, voor de industrie, de landbouw en de natuur. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Algemene regels
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
Themakaart waterschap Vallei en Veluwe
Waterplan Harderwijk 2013-2018
Ruimte voor water: bij ontwikkelingen uitvoering zo kiezen dat er geen negatieve effecten optreden voor het watersysteem.
Gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe willen goed op de hoogte blijven van de beleidsontwikkeling over toekomstige peilstijging in de Randmeren.
De gemeente wil meer informatie verzamelen over grondwaterstanden en -problemen door te meten en te rekenen. Samen met de provincie en het waterschap wordt een visie ontwikkeld op het oplossen van de toekomstige grondwaterproblemen, vooral in de zogenaamde 'grondwaterfluctuatiezone'.
Gemeente en waterschap willen zich op verschillende manieren inspannen om de waterkwaliteit in de gemeente verder te verbeteren. Er is onderzoek gedaan naar de huidige en de potentiële watergebonden natuurwaarden binnen de gemeente (waterkwaliteitsspoor). Ook de uitloging van bouwmaterialen wil men verder beperken. De gemeente en het waterschap willen gericht voorlichting geven aan bewoners over water in de wijk en de effecten van ongewenst gedrag. Daar waar mogelijk, wil de gemeente de natuur bij de watergangen verbeteren, in overleg met de wijkbewoners.
Gemeente en waterschap willen wijkbewoners meer betrekken bij het water in hun wijk om hen bewuster te maken van de lusten (en lasten) van het water in hun omgeving.
Daar waar mogelijk wordt waterberging gecombineerd met het verbeteren van de condities voor ontwikkeling van natte natuur (natuurvriendelijke overs, plas/dras overgangen).
Voor dit plan is de Grondwaterfluctuatiezone van belang. Midden over de kern Harderwijk, op de overgang van de hogere Veluwe naar de lager gelegen gebieden, ligt de 'grondwaterfluctuatiezone', zie onderstaande afbeelding. Dit is het gebied waarvoor extra aandacht nodig is, omdat de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden hier voor problemen kunnen zorgen. De provincie houdt rekening met een stijging van het grondwater met 80 cm in 2050. Bij deze prognose is geen rekening gehouden met de actuele inzichten m.b.t. peilbeheer hoofdwatersysteem en de dempende invloed van lokale watergangen (sloten in het gebied en de singelstructuur met sprengkoppen in de woonwijk Drielanden.
Bron: Wateratlas provincie Gelderland
Zuiveringskring Afvalwaterketenplan WHEP 2015 – 2020 (opvolger GRP)
Stedelijk afvalwater en hemelwater
Het gezamenlijk beleid van gemeente en Waterschap Vallei en Veluwe is dat zo min mogelijk (schoon) hemelwater rechtstreeks afgevoerd wordt naar de zuivering. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen zal schoon hemelwater daarom lokaal en apart worden opgevangen, ingezameld en verwerkt. Een bodempassage is gewenst -en in sommige gevallen vereist- voordat overtollig hemelwater op oppervlaktewater wordt geloosd.
Eisen bij ontwerp, beheer en onderhoud waterhuishouding:
Buitengebied: gemiddeld niet vaker dan 1x per 2 jaar water op straat als gevolg van overbelasting van de riolering (norm stedelijk gebied is 1x per 5 jaar).
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij ontwikkelingen van enige omvang betekent dit in de praktijk een ruimtelijke claim voor hemelwater infiltratiesystemen van ordegrootte 10% van een eventueel te ontwikkelen plangebied. Indien beschikbaar oppervlak krap is, zijn er ook andere (ondergrondse) oplossingen mogelijk met een kleiner benodigd oppervlak.Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Het plangebied behoort tot het buitengebied van gemeente Harderwijk, maar omdat het dichter bebouwd gaat worden wordt het criterium voor stedelijk gebied aangehouden.
Bouwpeil en grondbalans
Uitgaande van de huidige GHG (4,90 m+NAP) in het oostelijk deel van het plangebied en de gewenste ontwateringsdiepte van 0,9 m is een bouwpeil van minimaal 5,80 m+NAP noodzakelijk. Uitgaande van het isophypsen verloop zou in het westelijk deel van het plangebied een lager bouwpeil aangehouden kunnen worden, ware het niet dat uit waarneming bekend is dat tijdens hevige neerslag een groot deel van het plangebied blank kan komen te staan met een maximale waterstand van 5,70 m+NAP (de randen van de tunnelbak 5,65 m+NAP van viaduct Groene Zoomweg spoorlijn vormt hierbij een begrenzende factor).
Ook de ontsluitende wegen dienen om die reden minimaal op 5,70 m+NAP aangelegd te worden.Om afvoer van vuilwater en hemelwwater vanaf de percelen naar de openbare ruimte te kunnen garanderen wordt een bouwpeil dat minimaal 15 cm boven de kruin van de weg ligt geadviseerd. Om die reden dient het bouwpeil minimaal 5,85 m+NAP te zijn.
Dit betekent dat er aanzienlijk grondverzet plaats moet vinden om te bebouwen percelen voldoende op te hogen en anderzijds juist maaiveldverlaging toe te passen om het verlies aan waterbergend vermogen in het gebied te compenseren.
Het ontwerpwijzigingsplan Drielanden - Werklandschap-Oost is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro aan het Waterschap Vallei en Veluwe voorgelegd (zie paragraaf 7.2). Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
De Wet geluidhinder is niet van toepassing aangezien er geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden ontwikkeld.
Er hoeft niet aan de luchtkwaliteitsnormen te worden getoetst, aangezien er geen bestemmingen (bijvoorbeeld wegen) worden gecreëerd die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van) de luchtkwaliteit en er geen bestemmingen (bijvoorbeeld woningen) worden gecreëerd die gevoelig zijn voor een (slechte) luchtkwaliteit. De bijdrage van extra verkeer (worst-case 500 extra vervoersbewegingen en aandeel vrachtverkeer 5%) is niet in betekenende mate.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Daarom is een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek aan de Fokko Kortlanglaan 225-227 te Harderwijk", Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v., projectnr. P16M0064, 19 mei 2016). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 opgenomen.
De conclusie van het bodemonderzoek luidt als volgt. Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van de onderzoekslocatie niet of nauwelijks is aangetast en derhalve de hypothese ‘onverdacht’ geldt. In twee boringen zijn zwakke bijmengingen met puin waargenomen. Zekerheidshalve is de bovengrond met zwakke puinbijmengingen niet met overige bodemlagen gemengd, maar separaat voor analyse aangeboden.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de vaste bodem geen van de geanalyseerde parameters de achtergrondwaarde overschrijden. In het grondwater overschrijden arseen plaatselijk de interventiewaarde en barium, kwik en nikkel de streefwaarde. Geen van de overige geanalyseerde parameters is aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde.
De aangetoonde verhogingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Ten aanzien van de sterke verhoging met arseen in het grondwater wordt verwacht dat deze van nature in het grondwater aanwezig is en derhalve geen aanleiding geeft tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdacht’ stand houdt. De aangetoonde verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.
Conclusie
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geeft geen belemmering voor de ontwikkeling van het terrein.
Inleiding
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
De Omgevingsdienst OVIJ/ODNV heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de ontwikkeling van de planlocatie Werklandschap Groene Zoom. In bijlage 5 van deze toelichting is een uitgebreide beoordeling van de nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. In deze bijlage wordt verwezen naar de Carola kwantitatieve risicoanalyse. Deze is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Onderstaande figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie
Stationaire risicobronnen
Er zijn geen stationaire risicobronnen in/nabij het plangebied gelegen.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie zijn vier mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort, Rijksweg A28, provinciale weg N303 en hogedruk aardgasleiding A-510. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico van de mobiele risicobronnen geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormt. Rond de hogedruk aardgastransportleiding wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 5 meter aan weerszijden van de buisleiding. Binnen deze zone is het niet toegestaan bouwwerken op te richten.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Met de komst van de nieuwe ontwikkeling zal het groepsrisico niet toenemen.
Verantwoording Groepsrisico
Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:
Algemene beschouwing
De doelgroep betreft over het algemeen zelfredzame personen. De nieuw te realiseren bedrijfskavels worden beoordeeld als beperkt kwetsbare objecten.
Buisleiding A-510
Het groepsrisico van hogedruk aardgasleiding A-510 ter hoogte van de planontwikkeling wordt bepaald door de grootte en werkdruk van de buisleiding en de personendichtheid rondom de planlocatie. Buisleiding A-510 is een hogedruk aardgasleiding met een diameter van 36 inch en een werkdruk van 66,20 bar. Ten aanzien van de personendichtheid is het Carola-model gevuld op basis van de populatieservice, aangevuld met bestemmingsplancapaciteit. Daarnaast is het Carola-model aangevuld met de planontwikkeling binnen Werklandschap Groene Zoom. De toevoeging bestaat uit de komst van zes bedrijfskavels, die zijn ingevoerd als werken met een gemiddelde personeelsdichtheid (40 pers./ha.) en de uitbreiding van de huidige fietsenzaak. Het groepsrisico neemt niet toe ten opzichte van de huidige situatie en blijft onder de oriëntatiewaarde (factor 0,806).
Maatgevende scenario's
Doorgaand spoor, Rijksweg A28 en provinciale weg N303
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Buisleiding A-510
Maatgevend is het scenario warmtestraling (brandbaar aardgas). Het instantaan falen van de aardgasleidsing kan een explosie tot gevolg hebben.
Noodzaak deze locatie, ruimtelijke veiligheidsmaatregelen en bronmaatregelen
De gemeente Harderwijk heeft geen alternatieve locaties voor de ontwikkeling van zes nieuwe bedrijfskavels onderzocht. Ruimtelijke gezien is het wenselijk het nu braakliggende terrein te ontwikkelen tot een kleinschalig werklandschap. Gezien er geen toename van het groepsrisico is en de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt, is verder onderzoek hiertoe niet nodig.
Noodzaak en mogelijkheden te treffen objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen
Doordat het plangebied dicht op een hogedruk aardgasleiding is gelegen adviseert de VNOG om de vluchtwegen van de bedrijfskavels niet aan de zijde van de aardgasleiding te plaatsen, zodat kan worden gevlucht vanaf de aardgasleiding.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid ten aanzien van het spoor worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario en het scenario warmtebelasting is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid wordt geadviseerd in te stemmen met de voorgenomen ontwikkeling. Het voornemen past binnen de normen. Wel wordt geadviseerd om, gezien de nabije ligging van de hogedruk aardgasleiding, de vluchtwegen van de bedrijfskavels niet aan de zijde van de aardgasleiding te plaatsen, zodat kan worden gevlucht vanaf de aardgasleiding.
Beschrijving plangebied en omgeving
Het plan voorziet in een zestal extra bedrijfskavels. Bij deze extra bedrijfskavels worden geen bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. In de bestaande situatie zijn reeds twee bedrijven aanwezig waarvan één met een bedrijfswoning.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een gebied met functiemenging, vanwege de grote verscheidenheid aan functies in het plangebied en omgeving. Naast de ligging direct langs de drukke Harderwijkerweg en Groene Zoomweg, wordt de noordkant begrensd door een bedrijventerrein. Ten zuiden bevindt zich op relatief korte afstand bedrijventerrein Veldzicht. Verspreid komen burgerwoningen voor.
Uitleg VNG-uitgave
Als toetsingskader voor de inpasbaarheid van de bedrijvigheid in het plangebied en omgeving is de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering gehanteerd. In deze VNG-uitgave is onder andere een 'Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging' opgenomen. Hierin wordt aangegeven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemening staan activiteiten die in de volgende categorieën zijn ingedeeld:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd.
Categorie B
Activiteiten die kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Cateogrie C
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Toepassing op plangebied
Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is toegepast in dit wijzigingsplan (zie bijlage 1 in de planregels). Dit is conform de wijzigingsregels uit het moederplan bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom. De categorieën zijn beperkt tot A en B. Met andere woorden, categorie C is uitgesloten. Dit levert geen knelpunten op. De bestaande bedrijfswoning is weliswaar aanpandig toegestaan, maar een bedrijfswoning wordt niet beschouwd als een milieugevoelig object. De bedrijven zijn niet aanpandig toegestaan aan burgerwoningen of andere milieugevoelige objecten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat dit project past binnen de uitgangspunten van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ten aanzien van de toelaatbaarheid van bedrijven in een gebied met functiemenging.
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken.
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgasleiding (zie vorige paragraaf). Deze leiding inclusief de beschermingszone van 5 m aan weerszijden reiken niet tot in het plangebied van dit wijzgingsplan.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormen voor dit wijzigingsplan.
Het plangebied wordt ontsloten voor het autoverkeer via het Meeboerserf en de Fokko Kortlanglaan. Er wordt geen directe aansluiting op de Groene Zoomweg en de Harderwijkerweg gerealiseerd. De aansluiting van de Fokko Kortlanglaan op de Harderwijkerweg is voor het autoverkeer afgesloten.
Op basis van kentallen is het aantal vervoersbewegingen berekend. Uitgaande van een gemengd terrein van circa 1 hectare komt de ontwikkeling neer op circa 160 motorvoertuigen per etmaal (weekdag). Hiervan zijn circa 130 personenauto's en 30 vrachtauto's. Op werkdagen ligt dit aantal iets hoger (factor 1,33): circa 210 motorvoertuigen per etmaal waarvan circa 170 personenauto's en 40 vrachtauto's. Dit zijn zeer lage aantallen. Ter indicatie: de maximaal aanvaardbare verkeersintensiteit in een woonstraat is 2.500 à 3.000 motorvoertuigen per etmaal (werkdag). Gelet op de maatvoering van de genoemde wegen zal dit niet tot problemen leiden in de verkeersafwikkeling.
Voor het fietsverkeer is het plangebied prima te bereiken via de Fokko Kortlanglaan en de Harderwijkerweg, waar een vrijliggend fietspad in twee richtingen aan de zijde van het plangebied aanwezig is.
Voor de nieuwe ontwikkeling is rekening gehouden met parkeren op eigen terrein. Het maximaal te ontwikkelen programma op het nieuwe kavel dient dus in samenhang met de benodigde parkeerbehoefte te worden bekeken. Voor de parkeernormen geldt de gemeentelijke Parkeernormennota.
Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij de drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat (zie paragraaf 3.4). Hieronder wordt elke trede behandeld.
De eerste trede behelst een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. In het geval van onderhavige ontwikkeling is daar sprake van. Het plangebied betreft een kleinschalig werklandschap met relatief kleine bedrijfskavels in lage milieucategorieën. In Harderwijk is er weinig aanbod van dit type bedrijvigheid, terwijl de vraag vanuit de regio groot is. De gemeente Harderwijk heeft concrete aanvragen uit de regio gekregen voor dergelijke bedrijfskavels. Geconcludeerd kan worden dat er een actuele regionale behoefte bestaat.
De tweede trede betreft een beschrijving in hoeverre in die actuele regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het bestaande stedelijk gebied wordt gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (bron: Ministerie Infrastructuur en Milieu). Onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in het overloopgebied tussen Harderwijk en Ermelo. Ten noordwesten van het plangebied ligt het Harderwijkse bedrijventerrein Tonsel. Aan de overige zijden bevindt zich verspreid liggende bebouwing met uiteenlopende functies, met name wonen en werken. De uitbreiding van de bebouwing betekent een verdichting van de bebouwing die echter beperkt is door de kleinschalige aard van het plangebied. De bebouwing wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast. Harderwijk kent geen leegstand op bedrijventerreinen. De ontwikkeling elders in Harderwijk is daarmee niet mogelijk.
De derde trede heeft betrekking op gevallen waarin de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. Dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Onderhavig plangebied is uitstekend ontsloten. Via de Fokko Kortlanglaan en Meeboerserf zijn de N303 en Groene Zoomweg snel en makkelijk te bereiken. Ter hoogte van de Fokko Kortlanglaan bevinden zich twee bushaltes waar vier buslijnen halteren.
Specifiek voor Gelderland gelden daarnaast de vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Deze vragen kunnen als volgt beantwoord worden. De ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland. Uit het "werkschrift werklandschappen, provincie Gelderland 2011" blijkt dat een uitgangspunt bij een werklandschap is dat gestreefd moet worden naar functiemenging. Deze functiemenging vormt het uitgangspunt voor het werklandschap in de Groene Zoom (zie ook paragraaf 3.2). De provincie heeft op 16 maart 2009 schrijftelijk aangegeven te kunnen instemmen met de inhoud van de structuurvisie Groene Zoom.
Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambitie om een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk te creëren, waarbij het groene karakter overheerst. Rode elementen zijn op een verantwoorde manier ingepast binnen dit groene kader. Daarmee wordt dit uitloopgebied versterkt en wordt er extra kwaliteit toegevoegd.
Er kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking.
Met de initiatiefnemers wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure wordt gestart. In deze overeenkomst leggen de initiatiefnemers zich vast om de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de bouwpercelen (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico.
De kosten die gemoeid zijn met de inrichting en aanpassing van het openbaar gebied zijn voor de gemeente. Deze kosten zijn opgenomen in een sluitende grondexploitatie. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).
Het onderhavige plan is een wijzigingsplan en door haar beperkte omvang aan te merken als een postzegelplan. Inspraak wordt niet nodig geacht. Bovendien heeft er reeds inspraak plaatsgevonden in het kader van het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom, waarvan de voorliggende wijzigingsbevoegdheid deel uitmaakt.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het ontwerpwijzigingsplan 'Drielanden - Werklandschap-Oost' is aan de onderstaande instanties toegezonden:
In bijlage 7 is een overzicht opgenomen van de vooroverlegreacties inclusief de beantwoording van de gemeente daarop.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 14 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode konden zienswijzen ingediend worden. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in het wijzigingsplan.