direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Beekhuizerweg naast 25
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00281-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om aan de Beekhuizerweg, naast nummer 25, op de locatie van de paardenbak een vrijstaande woning te mogen realiseren. Aangezien het plan op hoofdlijnen voldoet aan de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk en de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden heeft de gemeente aangegeven in principe medewerking te willen verlenen onder de voorwaarden dat de woning goed wordt ingepast

Het voorgestelde bouwplan is een verdere versterking van het reeds aanwezige bebouwingscluster aan het zuidelijke deel van de Beekhuizerweg. Samen met het bouwplan aan de Beekhuizerweg 13A en de bestaande woning aan de Beekhuizerweg 25 wordt de bebouwingseenheid verder versterkt. Een woning op een ruime kavel met een vergelijkbaar bouwvolume als de omliggende woningen wordt door de gemeente ruimtelijk acceptabel geacht.

Voor de ontwikkeling dienen voorts ter compensatie voormalige agrarische opstallen (elders) gesloopt te worden. Initiatiefnemer heeft daarom 450 m2 sloopmeters gekocht van de eigenaar van het perceel aan de Parallelweg 9/10 te Hierden

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling van een vrijstaande woning niet mogelijk. Het geldende bestemmingsplan moet hiervoor herzien worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van Harderwijk, ten zuiden van Hierden en ten noorden van de A28 en de spoorlijn Amersfoort - Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0002.jpg"

Luchtfoto directe omgeving met globale plangrens (bron: google earth)

Kadastraal

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

Het plangebied is kadastraal bekend:

Gemeente : Harderwijk

Sectie : B

Nummers : 8019

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' .Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 april 2015. Voor het plangebied geldt de enkel bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Openheid landschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (globale plangrens = rode lijn)

De realisatie van een vrijstaande woning is volgens het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit wel mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Beekhuizerweg naast 25" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr.NL.IMRO.0243.BP00281-0002);
  • regels;
  • en deze toelichting bij de verbeelding en regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen worden "gelezen". Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het bestemmingsplan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Beekhuizerweg naast 25" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleid voor de voorliggende ontwikkeling. Hoofdstuk 4 gaat in op de toekomstige ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu. In hoofdstuk 6 wordt kort ingegaan op de bestemmingen en de juridische planopzet. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan en tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Rond het jaar 1900 is de Beekhuizerweg al te zien als weg. Het plangebied is nog niet bebouwd. Aan de zuidzijde is de huidige A28 al te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0005.jpg"

Uitsnede topokaart 1900 (bron: www.topotijdreis.nl)

Rond 1950 is het plangebied nog steeds onbebouwd. In de 2e helft van de vorige eeuw ontstaat bebouwing op de aangrenzende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0006.jpg"

Uitsnede topokaart 1950 (bron: www.topotijdreis.nl)

2.2 Huidige situatie

Zoals op navolgende afbeelding is te zien is de locatie gelegen in het buitengebied van Hierden. Rondom het plangebied zijn al woningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0007.jpg"

Uitsnede topokaart 2018 (bron: www.topotijdreis.nl)

Het plangebied is gelegen tussen Beekhuizerweg 21 en 25 te Hierden. Het plangebied bestaat uit een paardenbak en een strookje gras met enkele bomen. Aan de overzijde bevindt zich een mini-camping met enkele staanplaatsen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.440 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0008.jpg"

Ligging plangebied (rode lijn) in de directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0009.jpg"

Foto vanaf de Beekhuizerweg

2.3 Toekomstige situatie

Cultuurhistorie:

De Beekhuizerweg kenmerkt zich als een historische landweg, die voor de komst van de spoorlijn tot aan de nederzetting Beekhuizen liep. De Beekhuizerweg wordt op het vlak van herkenbaarheid, kenmerkendheid, gaafheid en samenhang cultuurhistorisch hoog gewaardeerd. Het toestaan van een nieuwe woning op deze plek doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische identiteit van de Beekhuizerweg en haar omgeving.

Ruimtelijk:

Het voorgestelde bouwplan is een verdere versterking van het reeds aanwezige bebouwingscluster aan het zuidelijke deel van de Beekhuizerweg. Samen met het bouwplan aan de Beekhuizerweg 13A en de bestaande woning aan de Beekhuizerweg 25 wordt de bebouwingseenheid verder versterkt. Een woning op een ruime kavel met een vergelijkbaar bouwvolume als de omliggende woningen is ruimtelijk acceptabel.

Sociale veiligheid:

Door het toevoegen van een woning wordt de sociale veiligheid aan de Beekhuizerweg versterkt.

Impact omgeving:

Er is door dit initiatief geen sprake van ongewenste schaduwwerking, het wegnemen van zicht of aantasting van privacy.

Beleidskaders:

Door het slopen van asbestschuren in het eendengebied met een omvang van 450 m2, op het perceel Parallelweg 9/10 te Hierden, wordt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren aan de Beekhuizerweg in Hierden en tegelijk wordt de landschappelijke kwaliteit van het gebied te verbeterd. Voor onderhavig initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing. De openheid van het landschap wordt zoveel mogelijk gewaarborgd. Het plan vindt daarom aansluiting bij de Structuurvisie Dorpomgevingsplan Hierden en aan de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk.

Landschappelijke inpassing

Door Stichting Landschapsbeheer Gelderland is in november 2020 een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing). Hierbij is rekening gehouden met de uitgangspunten van de beleidskaders van de gemeente Harderwijk. Het inrichtingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden. Zo wordt de bestaande paardenbak, welke afbreuk doet aan de kwaliteiten van de omgeving verwijderd en zorgt de nieuwe inrichting voor een kwaliteitsverbetering van het gebied (zie ook 4.5)..

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante ruimtelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.2.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij voorliggend plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er wel/geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.2.3 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.2.3 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.

3.3.2 Koers wonen: 'ruimte voor goed wonen'

Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers "ruimte voor goed wonen" vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij ervoor willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.

Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Harderwijk 2031

In de structuurvisie staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.

De structuurvisie bevat geen concrete uitspraken over het initiatief aan de Beekhuizerweg, maar geeft wel aan dat bij ontwikkelingen duurzaamheid moet worden meegenomen als medesturend principe. Dat betekent dat ontwikkelingen die aansluiten op de behoeften van het heden, niet het vermogen van toekomstige generaties in gevaar mogen brengen om in hun eigen behoeften te voorzien.

Voor het buitengebied geldt specifiek beleid, vastgelegd in de Visie op hoofdlijnen. Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzaam ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in onder andere een versterking van de ruimtelijke identiteit met aandacht voor rust, ruimte en landelijkheid en de instandhouding van de leefbaarheid door middel van het zorgvuldig en afgewogen bieden van ruimte aan nieuwe economische dragers (beleid voor functieverandering).

Voor de ontwikkeling dienen voorts ter compensatie voormalige agrarische opstallen (elders) gesloopt te worden. Indien deze sloopmeters niet uit het eendengebied komen, waarvoor de verplichte vereveningsbijdrage niet van toepassing is, zal initiatiefnemer een bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen ex artikel 6.24 lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking dienen te voldoen.

Bijdragen ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 6.24, lid 1, sub a van de Wro is in deze wet terechtgekomen op basis van de motie Geluk. Geluk wilde gemeenten en marktpartijen laten meewerken aan integrale gebiedsplannen waarin de productie van woningen en bedrijventerreinen wordt gecombineerd met de aanleg van maatschappelijke functies. Artikel 6.24 Wro maakt het mogelijk in een overeenkomst over een planologische wijziging voor rode functies te bepalen dat door de ontwikkelaar ook andere ruimtelijke en maatschappelijk belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen worden gedekt/ gefinancierd. Voorwaarde voor afspraken over een bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is dat er een structuurvisie als basis moet zijn. Verdere vormvoorschriften zijn er niet en de gemeenten moeten zelf invulling geven aan de onderbouwing. De gemeente Harderwijk mag in een anterieure grondexploitatieovereenkomst ex artikel 6.24, lid 1 van de Wro afspraken maken over bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk via het verplichte kostenverhaal of via een posterieure overeenkomst. De gemeente Harderwijk gaat in een aantal gevallen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling vragen. Er kan een mêlee aan overwegingen gelden bij de oordeelsvorming in welke mate in een specifiek geval de bijdrage in redelijkheid en billijkheid kan worden verlangd. Mogelijke overwegingen kunnen zijn: de marktconformiteit en de economische uitvoerbaarheid. De gemeente zal in een individueel geval de bijdrage toetsen aan het principe van marktconformiteit. In bepaalde gevallen zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden vereist, omdat anders de economische uitvoerbaarheid van het plan vanuit de gemeente bezien in het geding komt.

Bijdrage landschappelijke versterking

Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk - voor het bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de Beleidskaart Aantrekkelijke stad - dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging - het gaat hierbij niet om reeds bestaande bouwrechten, c.q. bouwrechten waarover reeds schriftelijke afspraken zijn gemaakt - wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied.

Deze landschappelijke versterking dient, mede gebaseerd op provinciaal beleid en de provinciale ruimtelijke verordening, plaats te vinden vanuit de gedachte dat door toevoeging van rode ontwikkelingen het landelijk gebied afneemt en daarmee de omgevingskwaliteit (denk aan verdichting van het landschap), terwijl de druk op het resterende gebied toeneemt; hiervoor zullen compenserende maatregelen moeten worden getroffen, omdat toevoeging van rode ontwikkelingen anders niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt.

3.4.2 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

De visie voor de dorpsomgeving van Hierden stelt het landschap centraal. Insteek is de karakteristieken van de verschillende landschapstypen verder te versterken en de recreatieve toegankelijkheid van het gebied te vergroten. Dit betekent dat per deelgebied wordt voortgebouwd op de karakteristieke beplantingsstructuren, ontsluiting en occupatiepatronen zoals die uit de analyse naar voren zijn gekomen. Daarbij kan ruimte worden gevonden voor nieuwe rode functies, of uitbreiding van bestaande functies, al naar gelang de draagkracht van het landschapstype. De eventuele nieuwe rode functies worden ingezet om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap te versterken.

Toetsing

Er is rekening gehouden met de uitspraken uit de structuurvisie op welke wijze kan worden voorzien in een landschappelijke versterking.

3.4.3 Archeologie en monumentenbeleid
3.4.3.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de Nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.

3.4.3.2 Archeologienota

De gemeente Harderwijk heeft in 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Op de beleidskaart Archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is doorvertaald in bestemmingplannen waarin een dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen met bijhorende bouwregels en vergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen. Zie voor een nadere beschrijving hiervan paragraaf 5.2 Archeologie en cultuurhistorie.

3.4.4 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het is van belang een groenstructuur te ontwikkelen die "typisch Harderwijks" is; dat juist die kwaliteiten worden ontwikkeld die specifiek voor Harderwijk zijn. Daarmee draagt de groenstructuur bij aan het versterken van de eigen identiteit van Harderwijk.

De groenstructuur zal robuust moeten zijn. Stad en landschap zijn volop in ontwikkeling en in een dergelijke dynamische omgeving is het van belang dat een groenstructuur voldoende weerstand kan bieden. Vanuit ruimtelijk en ook ecologisch oogpunt is het gewenst een samenhangende, stevige structuur te ontwikkelen.

Het voornemen vindt niet plaats op gronden die zijn aangewezen als groene mal. Er is voor het perceel een inrichtingsplan opgesteld. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met voorgenoemde belangen.

3.4.5 Verkeers- en vervoersbeleid
3.4.5.1 Verkeersstructuurplan (VSP)

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

3.4.5.2 Parkeernormennota

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Voor woningen zijn gelet op de functie verschillende parkeernormen opgenomen.

3.4.6 Beleidsvisie Externe veiligheid

De Noord-Veluwse gemeenten (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) leggen in de beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vast. In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid.

Externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van risico's die ontstaan door vervoer, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen. 100% veiligheid bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.

De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af. De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:

  • 1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie;
  • 2. keuzes maken;
  • 3. samenwerken.

Het thema "inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie" heeft tot doel een helder overzicht te geven van het huidige landelijk externe veiligheidsbeleid en de te verwachten toekomstige ontwikkelingen hierin. Het beleidsplan geeft ook inzicht in de regionale externe veiligheidssituatie met een beschrijving van de aanwezige risicobronnen en hun uitwerking op de omgeving.

Het thema "keuzes maken" heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.

Het thema "samenwerken" heeft als doel hoofdlijnen vast te leggen hoe de beleidsvisie geïmplementeerd wordt in de gemeentelijke organisatie, en hoe interne en externe samenwerking dient te verlopen.

In het kader van deze beleidsvisie zijn voor de risicobronnen drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron.

In beleidsvisie zijn, afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van de objecten, drie ruimtelijke verantwoordingsniveaus vastgesteld. Deze verantwoordingsniveaus zijn een invulling van de verplichte elementen van groepsrisicoverantwoording.

3.5 Waterbeleid

3.5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit heeft geresulteerd in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In 2003 is door het Rijk, de provincies (IPO), de waterschappen (Unie van Waterschappen) en de gemeenten (VNG) het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend in navolging op het advies Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het doel van het NBW is om rekening houdend met klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking het watersysteem op orde te hebben in 2015 en richting 2050 op orde te houden. Het tegengaan van wateroverlast is een belangrijk onderdeel van het waterbeheer. De werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geven aan in welke mate (frequentie) wateroverlast wordt geaccepteerd (kans op inundatie vanuit oppervlaktewater).Deze normen zijn afhankelijk van het grondgebruik en het streven vanuit het NBW om in 2015 aan deze normering te voldoen.

Om wateroverlast te voorkomen en problemen af te wentelen op benedenstroomse gebieden is in het NBW de strategie vasthouden -bergen-afvoeren uit het advies WB21 aangehouden. Het landelijke beleid streeft ook naar verbetering van de waterkwaliteit en ecologie als integraal onderdeel van het water. De voorkeursstrategie schoonhouden, scheiden, zuiveren is daarbij een belangrijke leidraad. De aanpak van diffuse bronnen zoals bouwmaterialen (duurzaam bouwen), het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het wegverkeer zijn bij onder andere het afkoppelen van hemelwater belangrijke aandachtspunten. De aanleg van natuurvriendelijke oevers, het vergroten van trek- en paaimogelijkheden van vis, een natuurlijker peilbeheer en het stimuleren van de groei van waterplanten dragen bij aan het verbeteren van waterkwaliteit en ecologie.

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (klimaatadaptatie)

Met het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is door de overheden afgesproken om vanaf 2020 ruimtelijke adaptatie een integraal onderdeel uit te laten maken van het beleid. Het Deltaplan versnelt en intensiveert de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen, met als doel om Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben. Daarvoor wordt de methodiek van 'weten, willen, werken' gehanteerd volgens de werkwijze die in 2014 in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is afgesproken.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Water speelt een belangrijke rol bij de 4 prioriteiten voor de fysieke leefomgeving zoals het Rijk die stelt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De prioriteiten bestaan uit samenhangende opgaven waarin water steeds een belangrijke rol speelt. Het beleid van de NOVI met betrekking tot deze 4 prioriteiten is in het nationaal waterplan verder uitgewerkt.

Water en de bodem vormen het leidende principe bij de ruimtelijke inrichting van Nederland. Al bij het ontwerpen wordt bedacht hoe de inrichting meerdere doelen kan dienen en de natuurlijke processen in het gebied kan versterken. Daarbij wordt het water zo veel mogelijk vastgehouden of tijdelijk geborgen en alleen als het niet anders kan afgevoerd. Daarnaast worden oplossingen gekozen om zo zuinig mogelijk om te gaan met het beschikbare water.

Het NWP kent drie hoofdambities;

1. Een veilige en klimaatbestendige delta;

Naast het beschermen van Nederland tegen overstromingen wordt er veel aandacht besteed aan het aanpassen aan het veranderende klimaat; klimaatadaptatie. Nederland moet in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust zijn ingericht.

2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;

Waarbij een toekomstbestendige zoetwatervoorziening centraal staat. Er wordt zuinig omgegaan met het beschikbare zoete water. Zoetwater wordt zo veel mogelijk vastgehouden voor toekomstig gebruik en bij schaarste wordt het water slimmer verdeelt.

3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur;

Er wordt voorkomen dat verontreinigende stoffen in grondwater of oppervlaktewater terecht komen. Natuur en biodiversiteit in en rond het water wordt versterkt.

Regionaal Waterprogramma 2021-2027 Gelderland

De provincie werkt aan een gaaf Gelderland, waar inwoners prettig en veilig kunnen wonen, werken en ontspannen. En waar we de natuur en omgeving beschermen en ontwikkelen. Water speelt hierin een grote rol. Water om te drinken, over te varen, in te zwemmen. Water voor landbouw, natuur en landschap. Water dat ook een risico is en kan zorgen voor overstromingen.

Samen met haar partners bereidt de provincie zich voor op het watersysteem van de toekomst. Een watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland en dat zelf ook van waarde is: schoon, bestand tegen het veranderende klimaat en met genoeg soorten planten en dieren.

De omgevingsvisie Gaaf Gelderland kent 7 thema's, waarin water een belangrijke rol speelt;

Vestigingsklimaat;

Voldoende water van voldoende kwaliteit is belangrijk als grondstof en/of proceswater voor landbouw en industrie. Daarom inzet op onder andere efficiënt en effectief grondwatergebruik via grondwaterbeheer, voorraadbeheer en besparen.

Wonen;

Water biedt mogelijkheden voor recreatie, schoon grondwater voor drinkwater en is onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit.

Bereikbaarheid;

Er wordt gestreefd naar een goede ontsluiting over water, waarbij ook in tijden van laag water de beroepsvaart de vaarwegen goed kan bevaren.

Biodiversiteit;

Voldoende water van voldoende kwaliteit voor (beschermde) planten en dieren, streven naar natuurvriendelijk beheer van water, oevers, onderhoudspaden, keringen en groene bergingen, doorgaan met verdrogingsbestrijding

Klimaatadaptatie;

Het natuurlijk systeem van bodem en water is een belangrijk ordenend principe in de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen, beschikbaarheid van water in droge perioden, beschikbaarheid van water voor natuur, tegengaan hittestress, voorkomen van wateroverlast en bescherming tegen overstromingen

Energietransitie;

Het bodem- en watersysteem biedt onder andere mogelijkheden voor zonnevelden op water, waterkracht, bodemenergie, aardwarmte en aquathermie. Zuiniger gebruik maken van water als grondstof voor een vermindering van het energieverbruik voor koelen, verwarmen etc.

Circulaire Economie;

Water als (herbruikbare) grondstof. Water is een belangrijke grondstof, door te zorgen dat deze schoon blijft, kan water goed hergebruikt worden

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe werkt aan een waardevolle leefomgeving voor iedereen, in een constant veranderende wereld. Met het blauw omgevingsprogramma wordt nadrukkelijk de samenwerking met inwoners en de maatschappelijke partners van het waterschap opgezocht. Zo wordt er gezamenlijk gewerkt aan het bouwen van een duurzame en waardevolle leefomgeving.

Een leefomgeving waarin voldoende schoon water beschikbaar is. Waar inwoners beschermd worden tegen overstromingen, vanuit de rivieren maar ook door hevige lokale neerslag. De sponswerking van de bodem wordt verbeterd en er wordt ingezet op het versterken van de natuurwaarden en vergroten van de biodiversiteit.

Gebiedsprogramma Noord-Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma kent 4 gebiedsprogramma's, waaronder het gebiedsprogramma Noord-Veluwe. Hierin wordt samen gewerkt aan een samenhangende en natuurlijke randmeerkustzone, met veilige dijken, een dynamisch buitenwater en een robuust wateryssteem van de Veluwerand. De grondwateraanvulling wordt gestimuleerd door te zoeken naar manieren om de zoetwatervoorraad op de Veluwe te vergroten. Zoals via een ander bos- en natuurbeheer. De kwaliteit van de leefomgeving wordt versterkt door de ontwikkeling van (klimaat)robuuste en natuurlijke beeksystemen, zoals de Hierdense Beek van bron tot monding.

De kernen, waaronder Harderwijk, hebben een eigen ruimtelijke groei-ambitie. Door hier de waterprincipes van maximaal schoonhouden en water als ordenend principe toe te passen, worden deze kernen robuuster gemaakt. Door combinaties te zoeken met de andere opgaven, recreatieve kansen van de randmeerkust te benutten en te streven naar robuuste ecologische verbindingen, wordt er gewerkt aan een gezonde en duurzame leefomgeving.

Keur en Waterschapsverordening

De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende gemalen, stuwen en sluizen. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden de regels van het waterschap die op dit moment in de keur staan, opgenomen in de opvolger: de Waterschapsverordening.

De Keur

Het waterschap heeft als taak om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Om deze doelen te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een eigen verordering, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van gebruik, onderhoud en inrichting van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en het grondwater. Deze gebods- en verbodsbepalingen in de Keur zijn algemeen van aard. Via de algemene regels en via beleidsregels zijn deze bepalingen verder uitgewerkt.

Algemene regels en beleidsregels

Om veel tijdrovende en enigszins onnodige vergunningsprocedures te voorkomen zijn de meest voorkomen werkzaamheden - die onder voorwaarden kunnen worden toegestaan - gereguleerd via de algemene regels. Daar waar bij een ingreep in het watersysteem niet aan de algemene regels kan worden voldaan bestaat de mogelijkheid een vergunning aan te vragen voor de werkzaamheden / werken.

Gevolgen voor het plan

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.

Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2023 (ZAP WHEP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en verwerking van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij ongeschikte bodemsamenstelling, hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om overtollig grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand;
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing;
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen;
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen;
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn;
  • bij nieuwbouw ligt het maaiveld minimaal 0,7 m boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, tenzij een hogere grondwaterstand voor de beoogde functie gewenst is.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.5.2 Toetsing van het onderhavige plan

De watertoets is een proces waarmee in ruimtelijke plannen de mogelijke risico's (zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging en verzilting van grond- en oppervlaktewater) en kansen van water vroegtijdig in beeld worden gebracht in overleg met de waterbeheerders.

In het kader van dit bestemmingsplan heeft middels de digitale watertoets afstemming plaats gevonden met de waterbeheerders, in dit geval het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits? en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren (zie paragraaf 5.4).

3.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet in een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting. Water wordt zoveel mogelijk vastgehouden in het eigen gebied, al dan niet tijdelijk geborgen. Alleen overtollig water wordt afgevoerd. Er wordt zuinig omgegaan met het beschikbare water en het water wordt waar mogelijk schoon gehouden. Daarmee is het bestemmingsplan in overeenstemming met het waterbeleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven. De beschrijving van de bestaande situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk 2.

4.2 Uitgangspunten

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van een woning op het perceel Beekhuizerweg nabij nummer 25 te Hierden.

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat er een vrijstaande woning wordt mogelijk gemaakt. Verder wordt rekening gehouden met de maatschappelijke ontwikkelingen in de loop der jaren. Dit uit zich in het plan door bijvoorbeeld flexibelere gebruiksmogelijkheden van de woning, zoals bijvoorbeeld het toestaan van bed & breakfast in de woning en/of mantelzorg en de regeling voor beroep aan huis.

4.3 Parallelweg 9/10 Hierden

Voor het realiseren van een vrijstaande woning van 90 m2 met bijgebouw van 60 m2 zijn 450 m2 sloopmeters gekocht van het perceel aan de Parallelweg 9/10 in Hierden.

4.4 De woning

De woning heeft een oppervlakte van maximaal 90 m2 en een maximum goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 7 meter. Het bijbehorend bouwwerk mag een oppervlakte hebben van maximaal 60 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0010.jpg"

Situering van de woning op de kavel

Hierna volgt een indicatieve impressie van de nieuw te bouwen vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0011.jpg"

Kleur en materiaal gebruik

Omschrijving   Materiaal   Kleur  
plint   baksteen   antraciet  
gevels   baksteen   rood bruin  
kozijnen   kunststof   creme wit  
draaiende delen   kunststof   antraciet  
gootlijsten   kunststof   creme wit  
hemelwaterafvoeren   zink   blank  
waterslagen   hardsteen   antraciet  
topgevels   topgevels   creme wit  
dakbedekking   gebakken pannen   antraciet  

De initiatiefnemers bekijken bij de verdere uitwerking van hun plannen hoe om te gaan met de toekomstbestendigheid van hun woning. Tevens laten zij zich informeren over energiebesparende/ opwekkende maatregelen.

4.5 Inrichtingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van de door het Rijk aangewezen twintig karakteristieke gebieden die in Nederland zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Zeven hiervan bevinden zich in de provincie Gelderland. Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0012.jpg"

Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de verordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.

Daarom is voor het plangebied ten behoeve van de ontwikkelingen door Stichting Landschapsbeheer Gelderland ter versterking van het landschap een inrichtingsplan opgesteld.

Dit inrichtingsplan is een samensmelting van een drietal ontwerpprincipes en uitgangspunten. Zo heeft de erfadviseur in dit plan de analyse van het landschap waarin de ontwikkeling plaats vind (het Kampenlandschap op de overgang met het Heidelandschap)) en de bijbehorende cultuurhistorische principes gekoppeld aan de wensen en ideeën van de initiatiefnemer. Uiteraard is er gekozen voor de aanplant van inheemse, lokaal passende boom- en struiksoorten (zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing en Bijlage 2 Beplantingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0013.jpg"

Inrichtingsplan (Stichting Landschapsbeheer Gelderland)

Dit inrichtingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.6 Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017

In september 2017 is de Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017 vastgesteld.

Deze welstandsnota beschrijft hoe de welstandtoetsing en het welstandstoezicht in de gemeente Harderwijk plaatsvindt. In de welstandsnota staat beschreven welke criteria er worden gehanteerd bij de welstandstoets voor bouwwerken en handelsreclame.

Doel van welstandsnota

Hoe de gebouwen en omgeving eruit zien is niet alleen een zaak van de eigenaar zelf. Het uiterlijk van gebouwen en de omliggende ruimte vormt ook de dagelijkse leefomgeving van overige inwoners en de bezoekers van Harderwijk. De criteria in de welstandsnota zijn opgesteld om een aantrekkelijke gebouwde omgeving te realiseren en te behouden. Om onnodige regeldruk te voorkomen is er differentie in de criteria aangebracht afhankelijk van de omgeving en de situering.

Toetsniveaus

De gemeenteraad van Harderwijk heeft er voor gekozen om niet overal in de gemeente hetzelfde niveau van welstandstoetsing te hanteren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende gebieden waarvoor verschillende niveau van toetsing geldt.

Onderscheiden worden:

  • gebieden met een zware welstandstoets (o.a. binnenstad, invalswegen en wijkwinkelcentra);
  • gebieden met een gemiddelde welstandstoets (o.a. woonwijken en het buitengebied);
  • gebieden met een lichte welstandstoets (o.a. bedrijventerreinen en recreatieparken).

Voor de bebouwing voor het perceel, gelegen in het buitengebied geldt de gemiddelde welstandstoets. Voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets is het beleid gericht op het behoud van de aanwezige kwaliteiten.

Toetscriteria voor gebieden met een gemiddelde en zware welstandstoets

Relatie met de omgeving

Aansluiten bij de kenmerken van het gebied en de omliggende bebouwing, daarbij wordt gelet op:

  • oriëntatie en ontsluiting;
  • plaatsing op de kavel;
  • hoofdmassa (hoogte, breedte, kapvorm, …);
  • positionering aan- en opbouwen (dakkapellen, serres, erkers, …);
  • hoofdmateriaal- en kleurgebruik.

Het bouwplan op zichzelf

  • compositie van de hoofdmassa (verhoudingen hoofdvorm, dakvorm, ...);
  • gevelcompositie (vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen);
  • vormgeving van ‘ondergeschikte elementen’ (dakkapellen, erkers, …);
  • materiaal- en kleurgebruik.

Detaillering

  • kozijnindeling en -detaillering;
  • detaillering van karakteristieke bouw-elementen (zoals dakkapellen, erkers, goten, …);
  • genuanceerd materiaal- en kleurgebruik.

Welstandscriteria voor het buitengebied

Bij beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • bij het maken en beoordelen van plannen voor bebouwing in het buitengebied moet rekening worden gehouden met landschappelijke kenmerken en ruimtelijke/landschappelijke/cultuurhistorische elementen;
  • daarbij zijn onder meer van belang: het verkavelingspatroon, wezensstructuur, zichtlijnen, de richting van de lijnen in het landschap, hoogteverschillen, groenstructuren, houtwallen en de zichtbaarheid van de bebouwing vanuit de omgeving;
  • plannen voor bebouwing in het buitengebied dienen in samenhang met de (bestaande en toekomstige) erfinrichting te worden gemaakt en beoordeeld;
  • het behoud van de kenmerken van karakteristieke (voormalige) boerderijen en andere karakteristieke bebouwing, ook als deze bebouwing niet is aangemerkt als monument.

De plannen worden besproken met de welstandscommissie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

5.2.1 Inleiding

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2 Archeologisch onderzoek

In verband met de beoogde nieuwbouw van een woning op het perceel Beekhuizerweg, tussen nummer 21 en 25 te Hierden is een wijziging van het bestemmingsplan benodigd. In het kader van de wijziging van het bestemmingsplan dienen archeologische waarden in voldoende mate te worden vastgesteld. Archeologie kan zodoende als belang door de gemeente afgewogen worden. Het grootste volume van de nieuwbouw komt te liggen in de huidige paardenbak.

In augustus 2021 heeft Lycens een inventariserend veldonderzoek (IVO-O, verkennende fase) uitgevoerd met betrekking tot het plangebied Beekhuizerweg 21-25, Hierden. Op de beleidskaart van de gemeente Harderwijk valt het plangebied geheel binnen een zone met 'Archeologie - waarde 2', wat overeenkomt met een hoge archeologische verwachting. In dit gebied dient, voorafgaand aan ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m -mv, archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.1) aanvullende eisen en richtlijnen zoals geformuleerd in het voor dit onderzoek opgestelde PvA. Voorafgaand aan het onderzoek is door de regio-archeoloog aangegeven dat in eerste instantie geen bureauonderzoek, maar alleen een booronderzoek dient te worden uitgevoerd.

Op basis van het geraadpleegde kaartmateriaal is geconcludeerd dat in het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt voor de top van het dekzand. Hierin kunnen resten worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt op de overgang van een glooiende stuifzandvlakte naar een dekzandvlakte. Op grond van de bodemkaart worden hoge zwarte enkeerdgronden in het plangebied verwacht.

Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat ter hoogte van de paardenbak (boringen 2-4) sprake is van een minimaal 145 cm diepe bodemverstoring die waarschijnlijk samenhangt met de aanleg van de paardenbak. Onder de verstoring ligt onverstoord dekzand. Alleen in boring 1 is het bodemprofiel intact. Hier is een esdek aangetroffen, dat bestaat uit bruingrijs tot donkergrijs, zwak humeus zand. Onder het esdek is dekzand aanwezig. In de top van het dekzand heeft zich een podzolbodem ontwikkeld, die bestaat uit een AE en B/BC horizont. De aanwezigheid van het podzolrestant geeft aan dat het plangebied in het verleden relatief hoog in het landschap lag en daarmee in principe een geschikte bewoningslocatie vormde.

Gezien de aanwezigheid van recente verstoringen tot in het dekzand op de locatie van de paardenbak kan geconcludeerd worden dat het archeologisch relevante niveau hier ernstig is aangetast. Zowel het esdek als de top van het dekzand zijn hier geheel vergraven. Ook diepere sporen zoals paalkuilen en greppels zijn naar verwachting niet langer intact. Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek wordt de kans klein geacht dat een behoudenswaardige vindplaats ter hoogte van de toekomstige ingrepen binnen de paardenbak aanwezig is.

Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek wordt de kans klein geacht dat een archeologische vindplaats wordt bedreigd door de plannen. Geadviseerd wordt daarom het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Ter hoogte van de huidige boomgaard is een grotendeels intact esdek en een podzolbodem aanwezig.. Op basis van het verkennende booronderzoek kan niet worden vastgesteld of hier een vindplaats aanwezig is. Voorgesteld wordt daarom om ter plaatse van de boomgaard de archeologische dubbelbestemming te handhaven (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0014.jpg"

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

5.2.3 Overig cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen bijzondere verkavelingspatronen, groen, karakteristieke gebouwen of beschermde monumenten aanwezig.

5.2.4 Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie zijn geen belemmering voor de realisatie van de woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

5.3 Ecologie

5.3.1 Inleiding

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een 'Nee, Tenzij'- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

5.3.2 Onderzoek

Er is voor deze locatie een natuurnotitie opgesteld (zie Bijlage 4 Natuurnotitie), met als doel een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het plangebied.

Hieruit blijkt dat er belemmeringen zijn in het kader van soortbescherming en gebiedsbescherming.

Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangwezig. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten. Nader onderzoek naar flora en fauna wordt daarom niet noodzakelijk geacht in het kader van de voorgenomen werkzaamheden.

Door het ontbreken van bomen, bosschages en verdere geschikte broedlocaties op de onderzoekslocatie worden geen broedgevallen van algemene vogelsoorten verwacht.

Wel blijft te allen tijde de zorgplicht gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen ten noorden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Veluwe. De afstand tussen het plangebied en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa zevenhonderd meter. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

In juni 2022 is door Bureau Natuurlijk een stikstofberekening voor de realisatie van een vrijstaande woning grenzend aan het plangebied uitgevoerd met als doel het inzichtelijk te maken of als gevolg van het voornemen in de gebruiksfase sprake is van (toename van) stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Hieruit bleek:

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden geconcludeerd dat voor de gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit houdt in dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect stikstof voor de gebruiksfase.

Er is geen vergunning ten aanzien van de wet natuurbescherming nodig.

5.3.3 Conclusie

Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Natuurnotitie en Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening toegevoegd aan dit plan.

5.4 Water

5.4.1 Algemeen

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven (zie paragraaf 3.5) Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

5.4.2 Onderzoek

In augustus 2021 is door EDOK-RO, voor de locatie de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat de locatie zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het waterschap.

Gebiedsspecifieke aandachtspunten

Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over de grondwaterfluctuatiezone kunt u vinden op de website van de Provincie Gelderland.

Tot slot

Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Informatie over een watervergunning is te vinden op de website van het waterschap (www.vallei-veluwe.nl/loket).

5.4.3 Conclusie

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Vallei en Veluwe en geeft voor het plan een positief wateradvies".

De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

5.5 Geluid wegverkeerlawaai

5.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
5.5.2 Onderzoek

In juni 2020 is door Kragten B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de realisatie van een woning, gelegen grenzend aan het plangebied.

Uit dit rapport blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Beekhuizerweg, de Lage Enkweg, de Duimsweg, de Paasloweg, de Binnenweg en de Bovenweg de maximale waarde 34 dB bedraagt en de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden.

Vanwege deze lage waarde zal de geluidsbelasting op de nieuwe woning ook ruimschoots onder de voorkersgrenswaarde blijven en is een nieuw akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als toegevoegd aan dit plan. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Beekhuizerweg, de Lage Enkweg, de Duimsweg, de Paasloweg, de Binnenweg en de Bovenweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

In aanvulling op het uitgevoerde akoestisch wegverkeer onderzoek is een beschouwing opgenomen van het akoestisch woon- en leefklimaat op de locatie. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de omliggende wegen geen belemmering vormt voor de planrealisatie. Ook hoeven overeenkomstig het gestelde in het gemeentelijk geluidbeleid en het Bouwbesluit 2012 geen aanvullende maatregelen getroffen te worden.

Hoewel de planlocatie niet is gelegen in de zone van de A28, is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe verzocht om in het kader van goede ruimtelijke ordening deze weg ook te beschouwen. De gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege alle relevante wegen (in dit geval zowel de reeds beschouwde wegen, als de A28) is hierbij uitgangspunt.

De geluidsbelasting vanwege het spoorlijn Amersfoort – Zwolle, gelegen op circa 500 meter ten zuiden van de planlocatie, is niet relevant voor de gecumuleerde geluidsbelasting. De GES-score voor de locatie bedraagt 1 (Geluidklasse: goed)2, zoals weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0015.jpg"

Geluidscontouren spoor en GES-score planlocatie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (ggo), zoals bijvoorbeeld een woning. In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting. In de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheidt gemaakt in twee soorten dieren:

  • 1. Dieren waarvoor een geuremissiefactor (uitgedrukt in odour units per seconde) is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Met behulp van deze geuremissiefactor kan de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ (ggo) worden berekend en worden getoetst aan de geurnorm. Deze dieren noemen we verder odour unit-dieren, afgekort als OU-dieren.
  • 2. Dieren waarvoor géén geuremissiefactor is bepaald. Voor deze dieren geldt een minimaal te respecteren afstand (‘vaste afstand’) tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van een ‘geurgevoelig object’ (ggo). Deze dieren noemen we verder vaste afstand dieren, afgekort als VA-dieren.
5.6.2 Onderzoek

In april 2019 is door Kragten een quickscan geurhinder uitgevoerd naar de inpasbaarheid van het woningbouwplan. Vanwege dit onderzoek voor het aangrenzende perceel zijn ook voor het plangebied de resultaten van toepassing.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan door de gemeente medewerking verleend worden aan het voornemen indien veehouderijen door de voorgenomen planontwikkeling niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daarnaast dient ter plaatse van het nieuw te realiseren geurgevoelig object sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Hierbij dient gekeken te worden naar zowel de achtergrond- als de voorgrondgeurbelasting.

Door middel van het onderzoek is onderzocht of kan worden uitgesloten dat er sprake is van inbreuk op de milieurechten van bestaande veehouderijen en of de planontwikkeling geen inbreuk veroorzaakt op de planologische geurruimte van de bestaande veehouderijen. Indien dit niet middels de uitgevoerde quickscan kan worden uitgesloten is een aanvullend onderzoek noodzakelijk. Tevens wordt in de quickscan onderzocht of ter plaatse van de planontwikkeling een voldoende woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd als gevolg van de voorgrond en achtergrond geurbelasting. Indien nodig dient hiervoor een aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd.

Woon- en leefklimaat

De voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Beekhuizerweg 1 bedraagt ter plaatse van het woningbouwplan ten hoogste 8,2 OUE/m3. Hiermee is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het woningbouwplan te kwalificeren als ‘matig’.

Voor de achtergrondgeurbelasting dienen alle intensieve veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer te worden meegenomen. Doordat echter binnen 500 meter slechts één intensieve veehouderij aanwezig is en deze reeds wordt beschouwd in het kader van een goed woon- en leefklimaat vanwege de voorgrondgeurbelasting is een aanvullend onderzoek naar de achtergrondgeurbelasting ter beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de planontwikkeling niet noodzakelijk.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur is geen belemmering voor de realisatie van de woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 9 Geur toegevoegd aan dit plan.

5.7 Milieu(hinder)

5.7.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0016.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

5.7.2 Onderzoek

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, geur, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden.

Nabij het onderzoeksgebied voor de locatie zijn veehouderijen gelegen. Het aspect geur is hierbij een aandachtspunt. Voor dit aspect is nader onderzoek gedaan, zie 5.6.

Niet agrarische bedrijven bevinden zich niet de omgeving van het plangebied. In de directe woonomgeving liggen voornamelijk woonpercelen, waar alleen aan huis verbonden beroepen uitgeoefend mogen worden. Dit levert gezien de lage milieucategorie geen belemmering op voor de realisatie van de nieuwe woning.

Militair oefenterrein

Het militaire oefenterrein ligt op circa 700 meter afstand van de voorgenomen ontwikkeling. Conform de VNG-richtlijnen is de richtafstand voor geluid 200 meter vanaf een defensieinrichting (SBI-2008 8422; defensie-inrichtingen). Hierbij wordt uitgegaan van een rustigbuitengebied. Er wordt voldaan aan de richtafstand en daarmee het aannemelijk om te stellen dat het militaire oefenterrein geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. De helikopterlandplaats ligt op circa 1.200 meter afstand (locatie conform luchthavenregeling Beekhuizerzand). De richtafstand met betrekking tot geluid voor een helikopterlandplaats bedraagt 500 meter in rustig buitengebied (SBI-2008 5223; helikopterlandplaatsen). Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan en daarmee is het aannemelijk om te stellen dat de helikopterlandplaats geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Op circa 2.400 meter afstand ligt Schietinrichting Harderwijk, tevens eigendom van Defensie.

De richtafstand van een schietbaan met betrekking tot geluid bedraagt 1.500 meter voor een rustig buitengebied (SBI-2008 931; vrije buitenbanen: geweerbanen). Aan deze richtafstand wordt eveneens ruimschoots voldaan. Hiervoor is het eveneens aannemelijk om te stellen dat de Schietinrichting Harderwijk geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

Tevens kan gesteld worden dat defensie niet belemmert wordt in haar bedrijfsvoering. Er zijn immers al gevoelige bestemmingen aanwezig die op een kortere afstand bij de verschillende locaties zijn gelegen.

Conclusie

Het militaire oefenterrein, de helikopterplaats en het schietterrein vormen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

5.7.3 Conclusie

De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van deze agrarische bedrijven, zie 5.6. Door de komst van de woning worden bedrijven niet belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.8.2 Onderzoek

Het aantal woningen neemt gering toe. In paragraaf 5.8.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het projectgebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een ‘gevoelige bestemming’ in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

5.9 Bodem en asbest

5.9.1 Algemeen

Bodem

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

Asbest

Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.

Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De as bestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.

5.9.2 Onderzoek

In september 2021 is door Lycens een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (kenmerk rapport: Lycens, 2021-0050-012, d.d. 16 september 2021). Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen). Het onderzoek is conform de Nederlandse Norm "Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek" (NEN5740) uitgevoerd.

Resultaten grond

Chemisch-analytisch zijn in de bovengrond geen parameters in licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. In de geroerde ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. In de ongeroerde ondergrond zijn eveneens geen parameters verhoogd gemeten. Het licht verhoogde gehalte van minerale olie is op basis van de beschikbare gegevens niet direct te verklaren.

Resultaten grondwater

Chemisch analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties aan koper en molybdeen aangetoond. Aangezien met betrekking tot de verhoogde concentraties geen antropogene bron bekend is, zijn koper en molybdeen vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. De licht verhoogde concentraties van molybdeen is overigens ook gemeten tijdens het eerder beschreven bodemonderzoek.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

5.9.3 Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 10 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Voor risicovolle activiteiten en/of risicovolle installaties bij inrichtingen worden ten aanzien van het milieuhygiënische aspect externe veiligheid regels gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt aangesloten op de van toepassing zijnde publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Daarnaast is een aantal rechtstreeks geldende besluiten van belang waarin te respecteren veiligheidsafstanden en/of risicocontouren zijn opgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo 2015), het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en het Vuurwerkbesluit.

Voor zover het Bevi, Brzo 2015 en de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik niet van toepassing zijn, vallen activiteiten met gevaarlijke stoffen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Indien de drempelwaarden uit bijlage 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet wordt overschreden, vallen activiteiten met de opslag van ontplofbare stoffen zoals genoemd in het Vuurwerkbesluit eveneens onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. In specifieke gevallen kunnen aanvullende voorschriften zijn opgenomen in een individuele milieuvergunning. De effecten met betrekking tot externe veiligheid worden uitgedrukt in te respecteren veiligheidsafstanden, plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen  

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit besluit sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dat betekent dat de toetsings- en bebouwingsafstand worden vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico (PR) en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht.

5.10.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00281-0002_0017.jpg"

Uitsnede risicokaart

Transport over water

Het maximale invloedsgebied van gevaarlijke stoffen die over water worden getransporteerd bedraagt 1.070 m. Binnen deze afstand van het plangebied vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen over water plaats. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over waterwegen vormen geen aandachtspunt voor het plan.

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 625 meter is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Putten - Hattem gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 575 meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.

Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op ruime afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100 % letaliteitsafstand   1 % letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
N-570-20   12 inch   40 bar   70 m   140 m   ca. 550 m  
A-510   36 inch   66,2 bar   180 m   430 m   ca. 710 m  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Vanwege de zeer geringe toename van het aantal personen (2,4) is de standaard verantwoording groepsrisico niet nodig.

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van deze sirenepalen. De gemeente zal de toekomstige bewoners er op wijzen dat zij er voor moeten zorgdragen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert.

Er worden voldoende bluswatervoorzieningen getroffen.

5.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. De VNOG wordt door de initiatiefnemer op de hoogte gehouden van de ingediende bouwplannen.

5.11 Klimaat en energie

Om de klimaatverandering tegen te gaan, heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken, zetten gemeenten, provincies en het Rijk zich in op verschillende vlakken.

De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van zes thema's, waaronder woningbouw, moet een bijdrage worden geleverd. Om innovatie te stimuleren, wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten opzichte van het vigerende bouwbesluit met 10% worden verlaagd.

De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de wettelijke eisen uit het bouwbesluit qua isolatiewaarde, k-waarde en EPC waarde.

Daarnaast neemt de gemeente Harderwijk de rol van motivator op zich. De gemeente moet invulling geven aan haar voorbeeldrol door energie te besparen en duurzame energie op te wekken binnen haar eigen organisatie. De renovatie van het stadhuis is hier een voorbeeld van. De energiebesparende maatregelen die daar worden getroffen moeten er voor zorgen dat de energierekening straks 30 à 35 procent lager gaat uitvallen.

De gemeente geeft zelf geen voorlichting. Inwoners en bedrijven uit gemeente Harderwijk kunnen voor vragen over duurzaam bouwen, energieadvies en informatie over subsidies terecht bij Veluwe Duurzaam. Veluwe Duurzaam is het regionale energieloket van diverse gemeenten, met het energieloket willen de gezamenlijke gemeenten duurzaam bouwen, wonen en leven een impuls geven.

5.12 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

5.13 MER-toets

5.13.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

5.13.2 Onderzoek
5.13.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van één woning, welke circa 8 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' de Veluwe op een afstand van circa 700 meter.

In juli 2021 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening. Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).

5.13.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 5 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

5.13.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.

6.1.1 Uitgangspunten

Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.

Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.

6.1.2 Juridische regeling

Het is zaak voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.3 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige, ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 m;
  • b. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 m;
6.1.4 Verbeelding

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied - Beekhuizerweg naast 25' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsregels. Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden.

6.4.1 Agrarisch met natuur- en landschapswaarden

Voor de slooplocatie aan de Parallelweg 9/10 is de huidige bestemming één op één overgenomen. In de regels hebben derhalve geen wijzigingen plaatsgevonden. De verandering voor dit perceel vindt plaats in de verbeelding, waar ter plaatse van de te slopen schuren geen bouwvlak en dus ook geen bouwmogelijkheden meer aanwezig zijn.

6.4.2 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte.

De goot- en bouwhoogten zijn geregeld in de regels. De maximum grootte van de woning bedraagt 90 m2. Bijgebouwen maximaal 60 m2.

Ook wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals bed & breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&breakfast

Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfast ruimten. De voorwaarden voor het toestaan van een bed & breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal zeven slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de recreatieve nevenactiviteit geen afbreuk mag doen aan de woonfunctie;
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.

6.4.3 Waarde - Archeologie 2 en 3

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden op het perceel. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en een aanlegvergunningenstelsel. Dat wil zeggen dat een omgevingsvergunning nodig is om bepaalde werken en werkzaamheden op het perceel uit te voeren.

6.4.4 Waarde - Openheid landschap

In het plangebied komen gebieden voor met grootschalige openheid naast kleinschalige besloten ruimtes. De kleinschalige open ruimtes worden afgewisseld met bossen en landschapselementen, zoals in de omgeving van het landgoederenlandschap inclusief de Hierdense Beek. De Mheenlanden en Stadslanderijen kenmerken zich juist door hun grootschalige openheid naar het Randmeer toe.

Deze afwisseling wordt als een belangrijk waardevol visueel ruimtelijk landschapskenmerk beschouwd. Ook vormen deze gebieden waardevolle leefgebieden voor allerlei diersoorten, zoals weidevogels. Het is ongewenst dat deze open ruimtes worden beplant, waardoor dit landschapskenmerk verdwijnt. Ter bescherming van de waarde openheid is een aanlegvergunningsstelsel van toepassing, waarin onder andere een verbod op beplanting is opgenomen.

De landschappelijk waardevolle openheid op de enken ter hoogte van Hierden is eveneens in de regels beschermd met behulp van de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid landschap'.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn.

Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!

Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.

Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.

Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Coalitieakkooord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ''Aanpakken met Ambitie", waarmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in, bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is;
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied;
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden;
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst legt de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al dan niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al dan niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).

Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.

De omwonenden zijn in een mondeling gesprek allen op de hoogte gebracht i.v.m. het voornemen van bouwen van een vrijstaande woning. Vanuit de directe omgeving waren er geen bezwaren tegen de realisatie van de vrijstaande woning.

8.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties.

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Beekhuizerweg naast 25" is aan diverse instanties en overheden toegestuurd met het verzoek om eventuele op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan aan de gemeente door te geven.

  • Provincie Gelderland.
  • Waterschap Vallei en Veluwe.
  • Belangenvereniging Hierden.
  • Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV).

Naar aanleiding van opmerkingen van de VNPG en ODNV is het plan aangepast.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied - Beekhuizerweg naast 25' is vanaf 19 juli 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In de genoemde periode konden zienswijzen worden ingediend. In de Staatscourant en in het huis-aan-huis-blad is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan is in deze periode analoog ter inzage gelegd in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan is digitaal ook in te zien geweest op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.harderwijk.nl.

Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.