1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden. Op het perceel staan twee (asbest)schuren met een oppervlakte van 300 m2. De initiatiefnemer is voornemens om de schuren te slopen en daarvoor in plaats een kleine levensloopbestendige woning te realiseren op perceel 4145. In overeenstemming met het het beleid van de gemeente zal er 450 m2 aan bebouwing gesloopt moeten worden voor de bouw van een woning. De initiatiefnemer zal daarom op het perceel Parallelweg 9/10 een schuur slopen van 150 m2.
Het initiatief is voorgelegd aan de gemeente Harderwijk, deze is positief over de gewenste ontwikkeling. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven in principe planologische medewerking te willen verlenen aan dit initiatief onder voorwaarden dat wordt voldaan aan het slopen van 450 m² voormalige agrarische bebouwing, milieu- en duurzaamheidsaspecten en de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Op het perceel 4145 is het niet toegestaan om een hoofdgebouw te realiseren. Het geldend bestemmingsplan dient gewijzigd te worden om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Omdat de slooplocatie en de ontwikkellocatie onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden is de ontwikkeling gecombineerd in één bestemmingsplan.
1.2 Doel
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 is het scheppen van een ruimtelijk kader om de sloop van twee schuren en de bouw van een kleine levensloopbestendige woning planologisch mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011 ter plaatse van de in het plangebied betrokken kadastrale perceel.
1.3 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee deellocaties, betreffende:
- Deellocatie OosterMheenweg (hierna te noemen ontwikkellocatie)
- Deellocatie Parallelweg 9/10 (hierna te noemen slooplocatie)
De twee deellocaties liggen in het buitengebied van de gemeente Harderwijk. Op de volgende afbeelding is de ligging van de ontwikkel- en slooplocatie weergegeven.
Het plangebied Ooster Mheenweg bevindt zich ten westen van de kern van Hierden, nabij de rotonde Zuiderzeestraatweg, Molenweg en Ooster Mheenweg. Het plangebied ligt achter de lintbebouwing van de Ooster Mheenweg. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrenst door agrarische weidegrond en aan de zuid- en oostzijde door woonpercelen.
Het perceel Parallelweg 9/10 ligt binnen het voormalig eendengebied in Harderwijk.

Ligging plangebied t.o.v. de kern Hierden
Begrenzing plangebied, kadastraal perceel 4145
Begrenzing plangebied, perceel Parallelweg 9/10
1.4 Geldend bestemmingsplan
Voor het perceel aan de Ooster Mheenweg is het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' (NL.IMRO.0243.BP00050-0003) van toepassing. Dit plan is gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk op 23 mei 2013. Het perceel heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming 'Wonen - Dorpsgebied'. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ en de bouwaanduiding 'bijgebouwen'.
Het aantal woningen mag binnen de bestemming 'Wonen - Dorpsgebied' niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen op het moment van inwerkingtreding van dit plan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, hoofdgebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw'. Bijgebouwen mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd.
Ook geldt het bestemmingsplan 'Reparatieplan Hierden Dorp 2011' (NL.IMRO.0243.BP00114-0002). Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk op 30 april 2015. Met dit bestemmingsplan zijn onvolkomenheden in het bestemmingsplan "Hierden Dorp 2011" gerepareerd en zijn enkele nieuwe en/of gewijzigde beleidsregels verwerkt. Met het reparatieplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan "Hierden Dorp 2011" is en blijft, behoudens de in dit plan beschreven aanpassingen, van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplan Hierden Dorp 2011 met plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De slooplocatie ligt in het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied" en heeft de bestemming 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Over deze bestemming heen liggen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1'.
Uitsnede bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied" met planlocatie, rode druppel (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het initiatief betreft de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning op het perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden. Het betreffende perceel is in het geldend bestemmingsplan bestemd voor woondoeleinden, het is echter niet mogelijk om op het perceel een hoofdgebouw te realiseren. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden.
Gronden met de bestemming 'agrarisch' en de aanduiding 'intensieve veehouderij' zijn bestemd voor de uitoefening van een intensieve veehouderij. Om de sloop van de schuren te waarborgen, moet de huidige bestemming worden veranderd, waardoor de bouw van agrarische gebouwen niet meer mogelijk is.
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.5 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan " Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 " heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00262-0002 - en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan " Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 " bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- in hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven.
- in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
- in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
- in hoofdstuk 5 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
- in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
- de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied aan de Ooster Mheenweg bestaat uit het kadastraal perceel 4145. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1225 m2. Binnen het plangebied staan twee schuren met asbestdaken, de schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 300 m2. Het plangebied ligt in een bebouwde omgeving, dichtbij de kern van het dorp Hierden en is goed ontsloten. Op de gronden aan de westzijde van het plangebied en achter de lintbebouwing aan Ooster Mheenweg zijn nu al een viertal woningen aanwezig zijn. Rondom het betreffende plangebied is al woonbebouwing aanwezig. Iets ten zuiden van het plangebied wordt momenteel een nieuwbouwproject van een aantal senioren woningen gerealiseerd.
Oblique luchtfoto bestaande situatie (bron: gemeente Harderwijk)
Landschappelijke context
Het plangebied aan de Ooster Mheenweg behoort tot het deelgebied 'Stadslanderijen met kamerstructuur' (bron: Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden). De Stadslanderijen beslaan het gebied ten noorden en oosten van het dorp Hierden, de Zuiderzeestraatweg en de Molenweg. Het gebied vormt de overgangszone tussen de hoger gelegen enken en de lage natte Mheenlanden en de Hierdense beek. De verkaveling is regelmatig en recht. In het verleden maakten vele houtwallen op de kavelgrenzen dit tot een karakteristiek gebied. Binnen de Stadslanderijen zijn drie subgebieden te onderscheiden: De Stadslanderijen met Kamerstructuur en de Noordelijke Dorpsrand en de Stadslanderijen Oost. Het plangebied ligt in het subgebied Stadslanderijen met Kamerstructuur.
Stadslanderijen met Kamerstructuur
De kavelstructuur van gebied nabij de Zuiderzeestraatweg is orthogonaal en staat haaks op de Zuiderzeestraatweg. Langs de Zuiderzeestraatweg is in de loop van de tijd een lint van woningen en boerderijen ontstaan met daartussen enkele waardevolle open ruimtes. Woonerven liggen verspreid in het landschap met daartussen veel open weitjes. De woningen zijn zowel haaks op de Zuiderzeestraatweg georiënteerd als parallel. De woningen zijn vrijstaand en hebben meestal een vrij forse tuin. Boerderijen met een agrarische functie zijn in dit gebied niet of nauwelijks aanwezig. Het gebied kent vrij veel doodlopende wegen, met weinig betekenis voor de recreant. De Zuiderzeestraatweg is beplant met eiken maar op grote delen van de weg is de laan onderbroken. Van de houtwallen uit 1900 staan nog enkele relicten overeind. Omdat er nog weinig houtwallen over zijn is het verschil in openheid met de achterliggende Mheenlanden vervaagd en heeft men vanuit het landschap vrij zicht op de achterkanten van de erven.
Slooplocatie
Aan de parallelweg 9/10, parallel aan de A28, bevindt zich een eendenhouderij. Dit bedrijf heeft een milieuvergunning voor het houden van 24000 slachteenden, waarvoor twaalf eendenschuren aanwezig zijn.De locatie ligt in de zuidelijke randzone van de Hierdense enk in de directe nabijheid van het bosgebied van de Veluwe. Door de ligging in de randzone van de Enk en de nabijheid van een natura-2000 gebied is de locatie geen duurzame locatie voor een intensieve veehouderij.
Luchtfoto bestaande situatie slooplocatie (bron: gemeente Harderwijk)
De slooplocatie ligt in het landschapstype Intensieve veehouderijlandschap. Dit landschapstype is als volgt beschreven: 'De oorspronkelijk aanwezige uitlopers van de Veluwe aan de zuidkant van de Enk, zijn na de aanleg van de A28 geïsoleerd komen te liggen. In een deel van dit gebied zijn na de afsluiting van de Zuiderzee door voormalige vissers eendenhouderijen begonnen. Dit bracht met zich mee dat hier grote aantallen schuren gebouwd werden. Inmiddels is de dichtheid hiervan wel verminderd door nieuwe eisen die o.a. vanuit milieuwetgeving aan die bebouwing werden gesteld. Nu staan er voornamelijk grotere lange schuren met kale erven haaks (noord-zuid) op de weg (Tweede Parallelweg). Er is binnen het gebied weinig beplanting aanwezig.'
Vanwege de oorspronkelijke vestiging van de eendenhouderijen wordt het gebied ook wel het eendengebied genoemd. Met name rond de Parallelweg kenmerkt het eendengebied zich door een clustering van grotere intensieve veehouderijbedrijven.
De stallen rond de parallelweg zijn gebouwd in de jaren 40. Door o.a. in de loop der tijd strenger wordende milieueisen is het eendengebied in gemeentelijke structuurvisies aangewezen als studiegebied voor visievorming. Hiermee bestaat de wens het oorspronkelijk agrarische gebied een andere functie te geven, bijvoorbeeld natuur of recreatie.
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer wil op perceel 4145, aan de Ooster Mheenweg, de bestaande (asbest)schuren (± 300m²) slopen en daarvoor één seniorenwoning c.q. een kleine leeftijdsbestendige woning realiseren voor eigen gebruik.
Voor de bouw van een woning, conform pilot sloopregeling Eendengebied, dient 450 m2 aan agrarische bebouwing gesloopt te worden. Daarvan kan de initiatiefnemer 300 m² op het eigen perceel slopen. De ontbrekende 150 m2 worden gesloopt op het perceel Parallelweg 9/10 in Hierden (zie bijlage 5 van deze toelichting).
Overzicht te slopen bebouwing op eigen perceel (bron:
www.pdok.nl
Slooplocatie resterende 150 m2 (bron: Mulder Bouwmanagement)
Gezien de ligging van het perceel (te midden van woonbebouwing) gaat de sanering van de oude asbestschuren, ten behoeve van de realisatie van één kleine woning, tot een verbetering van de situatie ter plaatse leiden. De woning zal met bijgebouw ingepast moeten worden in de sfeer van een boerenerf volgens de bouwstenen - omvormen van een boerenerf – uit de structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden.
Bouwstenen omvormen van een boerenerf
Een boerenerf bestaat uit een monumentale oude boerderij of een nieuwere woning met daarachter één of meerdere stallen. Wanneer de stallen buiten gebruik raken kan ervoor gekozen worden ze af te breken en hiervoor in de plaats één of meerdere woningen te bouwen. Wanneer nieuwe bebouwing gebouwd wordt dient deze altijd, net als een monumentaal erf, een ensemble te vormen samen met het bestaande woonhuis. Het bestaande woonhuis is daarbij de belangrijkste, de overige nieuwe woningen zijn qua maat en vormgeving ondergeschikt aan het bestaande woonhuis, ze worden sober vormgegeven geïnspireerd op de oude schuren in het gebied. De nieuwe woningen staan altijd achter de bestaande woning en ze worden centraal ontsloten via één toegangsweg, het nieuwe erf is qua opzet vergelijkbaar met een oud boerenerf. Naast het slopen van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing is een groene inrichting van het erf van groot belang. Aan de achterzijde van het erf wordt een groene, robuuste erfafscheiding gecreëerd, met behulp van een houtwal, hoogstamboomgaard en/of boomgroepen. De voorzijde van het erf vormt de entree. Deze is transparanter, bestaat uit lage hagen, siertuinen met solitaire bomen en eventueel ook een kleine hoogstamboomgaard.
Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing
Langs de Ooster Mheenweg in Hierden staan oude boerderijen en modernere woonhuizen als lintbebouwing in directe verbinding met de Ooster Mheenweg. Achter deze eerste rij van lintbebouwing bevindt zich andere bebouwing in een meer versnipperde opstelling. Deze versnipperde bebouwing wordt ontsloten middels achterpaden, welke in de loop van tijd een steeds formeler karakter hebben gekregen.Tussen Ooster Mheenweg 15 en 17 bevind zich zo’n achterpad welke drie woonhuizen ontsluit. Het plangebied ligt aan het achterpad nabij Ooster Mheenweg 15-17.
De ontwikkeling biedt middels de huidige “Rood-voor-Rood” regeling ruimte voor een woongebouw van maximaal 90m² en een schuur van maximaal 60m². De woning is zo gepositioneerd dat er in noord- westelijke richting optimaal kan worden uitgekeken op de weilanden, de rietkragen van het Veluwe meer, de houtwallen en de oprukkende industrie nog in de verte. De woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap. Aan de noordzijde van de woning is een vrijstaande berging haaks op de woning geprojecteerd, dit bijgebouw zal ook worden voorzien van een kap en bestaat uit één bouwlaag. Aan de zuidzijde van de woning ligt een rechthoekig perceel welke als privé-tuin zal worden ingericht. De tuin zal worden omzoomd door beukenhagen. De reeds aanwezige beplanting zal zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. De erfgrenzen welke niet aan de “openbare” ruimte liggen worden eveneens beplant met een beukenhaag. De hoogten van deze hagen varieert van 1,8 meter bij aangrenzende erven tot ca. 1 tot 1,2 meter bij “openbaar” gebied. Aan de noordzijde van de woning zal de ontsluiting van het perceel komen te liggen. Hierdoor komt de nieuw te bouwen woning als vierde woonhuis aan het achterpad te liggen (zie bijlage 1 van deze toelichting).
Beeldkwaliteit
In het geldend bestemmingsplan Hierden Dorp 2011 worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van nieuwe bebouwing. Deze richtlijnen zijn toegevoegd aan de welstandsnota. Er wordt een ruimtelijk kader gegeven op basis waarvan architecten de woningen kunnen gaan ontwerpen. Het ontwerp van de nieuwe woning is passend binnen dit ruimtelijk kader:
- Er wordt aangesloten bij de cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteiten van het gebied.
- De woning zal een eigentijdse vormgeving krijgen met kenmerken van een gebiedseigen historische stijl
- De materialisering krijgt een landelijk karakter.
- Hierbij zou het dak kunnen worden voorzien van dakpannen, maar ook staal is denkbaar.
- De gevels zullen bestaan uit metselwerk of houten beschieting.
- De toon zal herkenbaar zijn in het gebied. Hierbij valt te denken aan zwart, of naturel hout en metselwerk in aardkleuren.
Duurzaamheid
De woning zal gasloos worden gebouwd. Voor de energiebehoefte zal een all-electric oplossing worden toegepast. De verwarming van de woning en tapwater zal middels een warmtepomp gebeuren. De vraag naar (hulp)energie zal door toepassing van overmatige PV-panelen op het zuidelijke dakvlak tot een minimum worden beperkt.
Situatie schets toekomstige situatie (bron: Van Tol Architectuur)
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling
3.2.4 Toets van het initiatief aan het Rijksbeleid
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
- de ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet van belang;
- de regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied;
- Het betreft een kleinschalige ontwikkeling van één woning die in het kader van het Bro niet als zijnde een stedelijke ontwikkeling aangemerkt wordt, omdat het om minder dan 12 woningen gaat. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. In deze omgevingsvisie wordt benoemd wat historisch en landschappelijk gezien van waarde is en wat beschermd moet worden. Daarnaast wordt beschreven wat 'cool’, nieuw en vernieuwend is en daarmee juist aantrekkelijk is voor nieuwe generaties. De omgevingsvisie schetst het beeld op de toekomst en geeft hiermee richting aan wat gewenst is en wat veranderd en ontwikkeld moet worden.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven en waar aan gewerkt moet worden. Dit wordt gedaan door bij de uitoefening van de provinciale taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt hier richting aan gegeven. Door vier ‘spelregels’ of ‘Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – wordt hier vervolgens werking aan gegeven. Tezamen vormen zij het kader waar binnen de provincie Gelderland werkt en afwegingen maakt.
De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening wordt vooruit gelopen op de aankomende Omgevingswet, die in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is worden onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening geactualiseerd om verder in lijn te brengen met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het coalitieakkoord. Ook zal de Omgevingsverordening anticiperen op de eisen van de Omgevingswet. Op 1 januari 2022 is er dan een Omgevingsverordening die aansluit bij de Omgevingsvisie en -wet.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen".
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woning in dit plangebied passen binnen dit meerjarenprogramma.
De provincie heeft enkele wijzigingen van de Omgevingsvisie en -Verordening doorgevoerd. Doel van deze wijzigingen is dat de provincie een sterkere rol kan vervullen bij regionale programmering voor met name werken en winkelen. De belangrijkste wijzigingen in de verordening zijn:
- in elke regio moet binnen 4 jaar (na vaststelling Verordening) een Regionaal Programma Werklocaties (RPW) komen. Werklocaties betreffen bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel;
- er moet regionale afstemming zijn over het RPW;
- in het RPW moeten afspraken staan over deprogrammeren;
- uitwerkings- en wijzigingsplannen moeten passen in het RPW;
- supermarkten die mogelijk gemaakt kunnen worden als kruimelgeval, moeten voor goedkeuring langs de provincie;
- solitaire bedrijvigheid in buitengebied is uitsluitend onder voorwaarden toegestaan.
De omgevingsvisie en verordening zijn op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld en is op 1 maart 2019 in werking getreden.
3.3.2 Toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's uit de omgevingsvisie/verordening worden hierna behandeld.
Woningbouw
Afdeling 2.1: Woningbouw (van toepassing bij bestemmingsplannen die woningbouw mogelijk maken)
In afdeling 2.1 zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. Ook bevat de afdeling een drietal artikelen met instructieregels voor recreatiewoningen.
Doorwerking plangebied
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woning in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.
Duurzaamheid
Het energievraagstuk is een wereldwijd vraagstuk. Het gaat aan niemand voorbij en raakt iedereen, ook in Gelderland. 'Oude' manieren van energie opwekken en gebruiken hebben te veel negatieve effecten en passen niet meer. Nieuwe manieren zijn nodig. Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is.
Doorwerking plangebied
De woning zal gasloos worden gebouwd. Voor de energiebehoefte zal een all-electric oplossing worden toegepast. De verwarming van de woning en tapwater zal middels een warmtepomp gebeuren. De vraag naar (hulp)energie zal door toepassing van overmatige PV-panelen op het zuidelijke dakvlak tot een minimum worden beperkt.
Nationaal Landschap
De provincie wil samen met haar partners de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is het referentiekader voor deze kwaliteit. Om deze basiskwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te vergroten, stimuleert de provincie het ontwikkelen met kwaliteit. Het plangebied is gelegen in 'Nationaal landschap'. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Veluwe'. De kernkwaliteiten van dit gebied staan beschreven in bijlage 6 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Uitsnede landschapskaart, plangebied is aangeduid met oranje cirkel (bron: provincie Gelderland)
Doorwerking plangebied
Onderhavig plan betreft de sloop van 450 m2 en de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning. Er is een afname van de bebouwingsoppervlakte, de ontwikkeling is voorzien van een landschappelijke inpassing. De positionering van de nieuw te bouwen woning is afgestemd op de bestaande stedenbouwkundige structuur. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast maar versterkt.
Grondwaterfluctuatiezone
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. De grondwaterfluctuatiezone, zoals die rondom de Veluwe wordt aangetroffen, is een gebied waar door klimaatswijzigingen hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan voor bepaalde gebruiksfuncties. Naar verwachting zijn ook maatregelen nodig. De provincie houdt rekening met een stijging van het grondwater met 80 cm in 2050.
Uitsnede waterkaart, plangebied is aangeduid met oranje cirkel (bron: provincie Gelderland)
Doorwerking plangebied
Bij de realisatie van de kleinschalige levensloopbestendige woning in het plangebied wordt rekening gehouden met ondiepe ligging van grondwater en wordt er voldoende ruimte gecreëerd voor de afvoer en berging van regenwater. Risico's op wateroverlast blijven daarmee beperkt tot een acceptabel niveau.
Plussenbeleid
Het Plussenbeleid is van toepassing op niet-grondgebonden veehouderijbedrijven en -takken. Met het Plussenbeleid wordt het ontstaan van een niet-grondgebonden onderdeel van een bestaand bedrijf en uitbreiding van een niet-grondgebondenbedrijf of onderdeel van een bedrijf groter dan 500 vierkante meter gebonden aan de kwalitatieve eisen van het Plussenbeleid. Ook een van oorsprong grondgebonden bedrijf dat met een niet-grondgebonden bedrijfsdeel uitbreidt, valt dus onder het Plussenbeleid.
Doorwerking plangebied
Onderhavig plan krijgt geen bestemming die een veehouderijtak mogelijk maakt. Het plussenbeleid is niet van toepassing.
Natura 2000
Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. De Veluwe is een Natura 2000-gebied en is beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Uitsnede Natura 2000 kaart, plangebied is aangeduid met oranje cirkel (bron: provincie Gelderland)
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Veluwerandmeren' ligt om 1,5 km van het plangebied. De gewenste ontwikkeling heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van dit gebied (zie paragraaf 4.4 van deze toelichting).
Stikstof
In de Handreiking woningbouw en Aerius van het Ministerie zijn indicatieve deposities genoemd in relatie tot de afstand tussen woningen en Natura2000 gebied. Bij 50 woningen is er op 1 km in de gebruiksfase een depositie van 0.01 mol/ha/jaar en 0.09 mol in de aanlegfase. Op basis daarvan is al te concluderen dat het plan geen gevolgen zal hebben voor de stikstofdepositie. Om discussies te voorkomen is in de voorliggende situatie met behulp van het rekenprogramma Aerius een aantal berekeningen gemaakt van de te verwachten stikstofdepositie. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase zijn doorgerekend. In de voorliggende situatie geldt voor de bestaande toestand twee stallen en grasland. De nieuwe situatie betreft een gasloos uitgevoerde woning met warmtepomp. Daardoor is alleen sprake emissie van voertuigbewegingen. Op basis de CROW publicatie 382 is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8.2 bewegingen per etmaal. Op basis daarvan is geen depositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jr.
Ook de aanlegfase moet in beeld worden gebracht. Dat bestaat hier uit het slopen van de schuren en realisatie van een nieuwe woning. De uitgangspunten hiervoor zijn opgenomen in bijlage bij de Aeriusbrekening. Op basis daarvan is geen depositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jr.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de provinciale omgevingsvisie en de omgevingsverordening.
3.4.1 Regionaal woonbeleid
De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.
Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.
| Bandbreedte lokale behoefte | Eerdere verdeling (2014/2015) | Laatste verdeling (december 2016) |
Elburg | 580 - 790 | 685 | 754 |
Ermelo | 1.030 - 1.350 | 1.190 | 1.309 |
Harderwijk | 2.170 - 3.060 | 2.615 | 2.877 |
Hattem | 430 - 520 | 475 | 523 |
Heerde | 620 - 750 | 685 | 754 |
Nunspeet | 830 - 940 | 885 | 974 |
Oldebroek | 560 - 850 | 705 | 776 |
Putten | 650 - 1.010 | 830 | 913 |
Reserve | | 810 | |
| | | |
Totaal | 6.870 - 9.270 | 8.880 | 8.880 |
Regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)
Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.
3.4.2 Toetsing initiatief aan het regionaal woonbeleid
Uit de regionale woonvisie blijkt dat er een duidelijke behoefte blijft in de regio aan extra woningen. Met onderhavig plan kan aan deze behoefte invulling worden gegeven. Voornamelijk de roep om een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit is relevant, omdat dit kaders meegeeft voor type woningbouw. Het gaat in het voorliggend plan om de ontwikkeling van kleine energiezuinige levensloopbestendige woning, dus aan deze kaders van het regionaal woonbeleid wordt voldaan.
3.5.1 Structuurvisie Harderwijk 2031
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
- een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
- een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
- de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.
De algemene doelstelling is het realiseren en in stand houden van een aantrekkelijke stad om in te wonen, werken, leven en verblijven. Integrale versterking van de aantrekkelijkheid van de stad worden door de gemeente bewerkstelligd door zich te richten op onderstaande subdoelstellingen:
- Meer regionale centrumvoorzieningen;
- Hogere kwaliteit van de woonomgeving;
- Een duurzamere samenleving;
- Betere banenbereikbaarheid;
- Meer ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.
Ieder ruimtelijk initiatief draagt bij aan de kwaliteit van de woonomgeving. De wijze waarop dat wordt bewerkstelligd, is o.a. door:
- Initiatieven bij te laten dragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ter bevordering van de aantrekkelijkheid van de stad is bij iedere ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijke kwaliteitsverbetering voorwaarde.
- Waarborgen behoud van monumenten en cultuurhistorische waarden. De gemeente streeft naar het behoud, herstel en (her)gebruik van monumenten en cultuurhistorische waarden. Daartoe worden mogelijkheden gezocht om nieuwe functies toe te kennen aan monumenten. Cultuurhistorische waarden worden in ruimtelijke plannen zoveel mogelijk beschermd.
- Stimuleren van aansprekende architectuur. Het ontwerp van gebouwen en plekken dient bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van de stad. De waarde van architectuur is: herkenbare beeldentaal uit het verleden als het ware door te vertellen, de bijdrage aan de inrichting van de openbare ruimte, gevelopeningen als ‘ogen’ van de openbare ruimte, begane grond als ondersteunende functie aan de openbare ruimte, herkenbaarheid/leesbaarheid van de stad en goede architectuur is duurzaam.
Bijdragen ruimtelijke ontwikkeling
Artikel 6.24 Wro maakt het mogelijk in een overeenkomst over een planologische wijziging voor rode functies te bepalen dat door de ontwikkelaar ook andere ruimtelijke en maatschappelijk belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen worden gedekt/ gefinancierd. Voorwaarde voor afspraken over een bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is dat er een structuurvisie als basis moet zijn. De gemeente Harderwijk gaat in een aantal gevallen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling vragen. Er kan een mêlee aan overwegingen gelden bij de oordeelsvorming in welke mate in een specifiek geval de bijdrage in redelijkheid en billijkheid kan worden verlangd. Mogelijke overwegingen kunnen zijn: de marktconformiteit en de economische uitvoerbaarheid. De gemeente zal in een individueel geval de bijdrage toetsen aan het principe van marktconformiteit. In bepaalde gevallen zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden vereist, omdat anders de economische uitvoerbaarheid van het plan vanuit de gemeente bezien in het geding komt.
Bijdrage landschappelijke versterking
Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk - voor het bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de Beleidskaart Aantrekkelijke stad - dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Deze landschappelijke versterking dient, mede gebaseerd op provinciaal beleid en de provinciale ruimtelijke verordening, plaats te vinden vanuit de gedachte dat door toevoeging van rode ontwikkelingen het landelijk gebied afneemt en daarmee de omgevingskwaliteit (verdichting van het landschap), terwijl de druk op het resterende gebied toeneemt. Hiervoor moeten compenserende maatregelen worden getroffen, omdat toevoeging van rode ontwikkelingen anders niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Voor het plangebied dat deel uitmaakt van de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden zijn in die visie al regelingen voor landschapsversterking opgenomen. (zie paragraaf 6.12 uit de structuurvisie).
De ontwikkeling is echter alleen maar te realiseren door de sloopmeters uit het Eendengebied. In de pilot sloopregeling Eendengebied is opgenomen dat de bijdrage door initiatiefnemer voor de landschappelijke versterking is beperkt tot de noodzakelijke maatregelen op het perceel waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd en eventueel de aangrenzende percelen.
3.5.2 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden
Specifiek voor Hierden en omgeving is in augustus 2011 de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden opgesteld. In deze structuurvisie wordt aangegeven op welke wijze het landschap in en rondom Hierden versterkt kan worden en wordt een relatie gelegd tussen het toevoegen van nieuwe ‘rode’ functies en de daarmee noodzakelijke landschappelijke versterking.
Toevoeging van nieuwe woningen c.q. rode ontwikkelingen moet gepaard gaan met landschappelijke versterking. Ook in het geval van nieuwe bebouwing binnen bestaand bebouwd gebied, dus buiten de zoekzone landschappelijke versterking. Het kleinschalige dorpse karakter van Hierden, dat nog de kenmerken heeft van een authentiek Veluws dorp, dient namelijk te worden bewaard en versterkt. Toevoeging van nieuwe bebouwing leidt te allen tijde tot verstening van het dorp en haar omgeving. Indien dit niet gepaard gaat met landschappelijke versterking, herbergt dit het gevaar in zich dat het dorpse karakter van Hierden wordt aangetast. Mede vanuit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel wordt daarom bij elke nieuwe toevoeging – het gaat hierbij niet om reeds bestaande en in het verleden reeds toegezegde bouwrechten– landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een bijdrage aan na te noemen projecten. Het betreft hier een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24 lid 1, sub a Wro ten behoeve van een landschapsversterkingsfonds. De hoogte van de landschapsbijdrage is gebaseerd op een inschatting van de daadwerkelijk te maken landschapsversterkingskosten in Hierden voor de komende 10 jaar. Op deze wijze profiteert het hele dorp van toevoeging van nieuwe bebouwing.
Het plangebied behoort tot het deelgebied 'Stadslanderijen met kamerstructuur'. De Stadslanderijen beslaan het gebied ten noorden en oosten van het dorp Hierden, de Zuiderzeestraatweg en de Molenweg. Het gebied vormt de overgangszone tussen de hoger gelegen enken en de lage natte Mheenlanden en de Hierdense beek. De verkaveling is regelmatig en recht. In het verleden maakten vele houtwallen op de kavelgrenzen dit tot een karakteristiek gebied. Binnen de Stadslanderijen zijn drie subgebieden te onderscheiden: De Stadslanderijen met Kamerstructuur en de Noordelijke Dorpsrand en de Stadslanderijen Oost.
Bouwsteen omvormen van een boerenerf
Een boerenerf bestaat uit een monumentale oude boerderij of een nieuwere woning met daarachter één of meerdere stallen. Wanneer de stallen buiten gebruik raken kan ervoor gekozen worden ze af te breken en hiervoor in de plaats één of meerdere woningen te bouwen. Een transformatie als deze kan tot stand komen met behulp van de Rood voor Rood regeling. De hoeveelheid te bouwen woningen is dan afhankelijk van de oppervlakte aan gesloopte gebouwen. Uiteraard worden alleen de gebouwen gesloopt zonder monumentale waarde en waarvan geen mogelijkheid bestaat ze om te vormen tot woningen. Monumentale schuren die niet bruikbaar zijn als woning vormen een waardevolle toevoeging aan het informele boerenerf en worden gebruikt als berging en om auto’s in te parkeren. Omdat deze manier van ontwikkelen geen negatieve invloed op het landschappelijk beeld zal hebben, kan het toegepast worden op boerenerven in het gehele plangebied.
3.5.3 Pilot sloopregeling Eendengebied
Op 30 maart 2017 is besloten een pilot te houden voor een sloopregeling in het Eendengebied. Vastgestelde uitgangspunten van deze sloopregeling zijn:
Aansluiten bij de principes van de bestaande rood-voor-rood regeling in het buitengebied, waarbij:
- de sloop is gekoppeld aan de initiatiefnemer van een woningbouwontwikkeling;
- de initiatiefnemer contractpartner is voor de gemeente;
- de initiatiefnemer de afspraken maakt met de eigenaren van de slopen opstallen en de bodemsanering. Het streven is om zoveel mogelijk volledige bouwblokken te slopen en te saneren. De initiatiefnemer is aanspreekbaar op de daadwerkelijke sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en stelt zich hiervoor garant. De afspraken omvatten ook afspraken over het moment van slopen en saneren;
- de bestemming van de locaties waar gesloopt wordt, dient te worden gewijzigd en een eventuele milieuvergunning/melding dient te worden ingetrokken;
- de afspraken worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
- Voor wat betreft de wenselijkheid van de woningbouwontwikkeling is de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk leidend.
Voor wat betreft het zoekgebied voor de te slopen opstallen deze uitbreiden met het Eendengebied, waarbij geldt dat:
- voor het bouwen van een woning er tenminste 750 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen in het Eendengebied gesloopt worden;
- de gronden waarop de opstallen hebben gestaan worden gesaneerd inclusief een zone van ten minste 5 meter rondom de opstallen (schone grond verklaring);
- alle voormalige bedrijfsgebouwen (mits legaal gebouwd) in het Eendengebied komen in aanmerking, met uitzondering van monumenten e.d.;
- de initiatiefnemer dient aan te tonen op welke wijze (de nieuwe) gebouwen zorgvuldig in het landschap worden ingepast, aansluitend op de gebiedskarakteristieken;
- de bijdrage door initiatiefnemer voor de landschappelijke versterking is beperkt tot de noodzakelijke maatregelen op het perceel waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd en eventueel de aangrenzende percelen. Er vindt in principe geen verevening plaats en geen verrekening van de sloopkosten.
Op basis van een evaluatie van deze regels is besloten (29 november 2019) dat de volgende aanvullende regels worden toegevoegd aan de regeling pilot Sloopregeling Eendengebied.
Het gaat hierbij om:
- Toevoeging differentiatie van woningen:
- Voor een recht voor het bouwen van een woning met een oppervlakte van ten hoogste 150m² (max goothoogte 3,50m, max bouwhoogte 9m), plus max 100 m² bijbehorende bouwwerken, moet tenminste 750m² schuren gesloopt en gesaneerd worden. Er wordt geen medewerking verleend aan een algemene afwijkingsregel met betrekking tot het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met niet meer dan 10%;
- Voor een recht voor het bouwen van een woning met een oppervlakte van ten hoogste 90m² (max goothoogte 3,50m, max bouwhoogte 7m) plus maximaal 60m² bijbehorende bouwwerken, moet tenminste 450m² schuren gesloopt en gesaneerd worden. Er wordt geen medewerking verleend aan een algemene afwijkingsregel met betrekking tot het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met niet meer dan 10%;
- Daarnaast wordt de mogelijkheid opgenomen om sociale huurwoningen (met een huur tot maximaal de liberalisatiegrens) te bouwen waarbij minimaal 250m² gesloopt en gesaneerd moet worden. Na 10 jaar mag de eigenaar de woningen verkopen, danwel in de vrije sector verhuren.
De pilot is geeindigd per 31 december 2020, maar het voorliggend bestemmingsplan wordt volgens de principes van deze regeling afgerond.
3.5.4 Woonvisie Harderwijk
De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.
Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 47.000 en zal naar verwachting toenemen tot 53.000 in 2040. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen. Voor ongeveer 3.400 woningen is inmiddels plancapaciteit beschikbaar. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.
Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.
Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.
Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:
Nieuwbouw
- Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
- Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
- Her- en deprogrammering in het dure segment
- Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
- Inbreiding en transformatie
Bestaande woningvoorraad
- Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
- Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
- Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken
Wijken en buurten
- Ontwikkelen van woonzorgzones
- Gemixte en inclusieve wijken en buurten
3.5.5 Archeologie en monumentenbeleid
3.5.5.1 Nota Cultuurhistorie
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.
3.5.5.2 Archeologienota
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.
In paragraaf 4.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
3.5.6 Welstandsbeleid
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:
- kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
- kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
- grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
- grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslocaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.
In paragraaf 2.2 'toekomstige situatie' wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
3.5.7.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
3.5.7.2 Gebiedsgericht milieubeleid
In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart van de gemeente Harderwijk.
3.5.7.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad
Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:
- Energie besparing;
- Opwekken van duurzame energie;
- Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).
Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).
3.5.7.4 Duurzaamheidsvisie De Duurzame Stad
De Duurzaamheidsvisie De Duurzame Stad -Duurzaam Harderwijk is vastgesteld op 25 juni 2020 door de gemeenteraad van Harderwijk. De basis van de visie bestaat uit de mondiale Sustainable Development Goals (deze duurzame ontwikkelingsdoelen zijn in 2015 door de Verenigde Naties opgesteld) die vertaald zijn naar vier lokale pijlers; circulariteit, biodiversiteit, klimaatadaptatie en energietransitie. Iedere pijler heeft een eigen doelstelling:
- Circulariteit: Afvalstoffen worden grondstoffen en we sluiten kringlopen.
- Biodiversiteit: We behouden en verbeteren de natuur.
- Klimaatadaptatie: We beperken hittestress en droogte en voorkomen wateroverlast (de effecten van klimaatsverandering).
- Energietransitie: In 2031 is de CO2 uitstoot met 45% verminderd.
Samen vormen de pijlers de integrale visie op duurzaamheid voor de gemeente Harderwijk. De duurzaamheidvisie omvat verschillende beleidsvelden. Aan het ene beleidsveld zoals de energietransitie wordt al jarenlang gewerkt, terwijl het andere beleidsveld zoals circulariteit nog geheel aan het begin van ontwikkeling staat en er eerst een nulmeting moet worden uitgevoerd. De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen zijn uitgewerkt in 17 doelen en hebben betrekking op zowel het sociale domein, het fysieke domein als het bestuurlijke domein. Ze hebben aandacht voor vrede en veiligheid, economische ontwikkeling en milieuthema’s.
Klimaatadaptatie
In Hierden wordt het overtollig hemelwater (en grondwater) niet via de gemeentelijk riolering
ingezameld en zorgen particulieren op eigen terrein voor voldoende berging en infiltratie van het hemelwater. Door klimaatverandering neemt de kans op extreme stortbuien, maar ook langdurige neerlag toe. Maar ook om de nadelige effecten van droogte te beperken is het lokaal vasthouden van regenwater gewenst. Om overlast op eigen terrein, maar ook afwenteling van hemelwater naar naastgelegen percelen te voorkomen wordt via de voorwaardelijke bouwregel een minimale waterbergingscapaciteit per vierkante meter bebouwd oppervlak opgelegd.
De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren worden gerealiseerd, waarbij de voorkeur van de gemeente uitgaat naar natuurlijke, zichtbare oplossingen. Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Maar ook een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruikssysteem (bijvoorbeeld een waterzak in dekruipruimte met opvoerpomp voor het doorspoelen van toiletten), een grindbed of het ingraven van infiltratiekratten zijn mogelijkheden.
Voor het beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. Daarom is bepaald dat de gevraagde hemelwaterberging binnen een termijn van 12 tot 24 uur weer beschikbaar moet zijn.
Het is niet zo dat het bestemmingsplan bouwplannen die niet voldoen aan de waterbergingseis uit het eerste lid zonder meer verbiedt. Er zijn situaties denkbaar waarin het realiseren van de voorgeschreven hoeveelheid waterberging erg lastig is, of zelfs onmogelijk. Bijvoorbeeld als de doorlatendheid van de bodem slecht is of de grondwaterstand erg hoog is op de (enige) plaats waar een initiatiefnemer waterberging kan realiseren en waterberging op / in het gebouw niet mogelijk is. Een initiatiefnemer kan, in dit soort gevallen, in overleg met de gemeente kijken of er een andere geschikte manier is om te zorgen dat wateroverlast niet toeneemt. De alternatieve maatregelen worden dan vastgelegd in een omgevingsvergunning . Er is geen oppervlaktewater in de buurt waar overtollig hemelwater op geloosd kan worden
3.5.8 Bodembeleid
De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.
In paragraaf 4.6.4 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
3.5.9 Groenbeleid
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel). Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend, en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.
3.5.10 Verkeers- en vervoersbeleid
3.5.10.1 Verkeer
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
Voor de [naam wijk] zijn vanuit deze prioriteitstelling de wegen rondom de wijk aandachtspunt; er is vooral sprake van verkeersonveiligheid op de kruisingen (rotondes) op deze wegen. Hier vinden veel ongevallen plaats, vooral vanwege de hoge intensiteiten en de relatief hoge snelheden van het autoverkeer in combinatie met de vele overstekende fietsers en voetgangers.
In paragraaf 4.8.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
3.5.10.2 Parkeren
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.
In paragraaf 5.8.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
3.5.11 Toetsing initiatief aan het gemeentelijk beleid
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het gemeentelijk beleid.
3.6.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
3.6.2 Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
3.6.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
3.6.4 Omgevingsverordening Gelderland
Op 13 december 2017 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening heeft de status van:
- Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
- Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
- Waterverordening in de zin van de Waterwet
- Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet
Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.
In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
In de omgevingsverordening van provincie Gelderland zijn specifieke watergerelateerde doelen/maatregelen opgenomen voor het betreffende plangebied.
Grondwaterfluctuatiezone
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. De grondwaterfluctuatiezone, zoals die rondom de Veluwe wordt aangetroffen, is een gebied waar door klimaatswijzigingen hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan voor bepaalde gebruiksfuncties. Naar verwachting zijn ook maatregelen nodig. De provincie houdt rekening met een stijging van het grondwater met 80 cm in 2050.
Richtlijnen hierbij zijn:
- Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen.
- Voor voldoende drooglegging minimaal 70 cq. 90 cm. ruimte houden tussen het bouwpeil cq vloerpeil en de gemiddelde hoogste grondwaterstand die in het gebied voorkomt (zie onderstaande afbeelding).
- Op basis van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) het bouwpeil bepalen en indien nodig het huidige maaiveld ophogen.
- Tussen het vloerpeil van het gebouw en het bouwpeil van de kavel en/of de openbare ruimte 20 cm. ruimte houden om te voorkomen dat regenwater vanuit de openbare ruimte naar binnen stroomt.
- Kelders zijn alleen aan te bevelen als het grondwater voldoende diep zit. Bovendien moet de constructie van de kelder(s) zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat optrekkend vocht wordt voorkomen.
- Tijdelijke verlaging van de grondwaterstand voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (bv. kelders) kan gedurende de uitvoeringsperiode aan de orde zijn. Voor de onttrekking en lozing van grondwater zijn regels uit de Keur van het waterschap van toepassing.
- Het structureel onttrekken/draineren en afvoeren van grondwater is geen duurzame oplossing en in principe ook niet toegestaan.

Uitsnede waterkaart, plangebied is aangeduid met oranje cirkel (bron: provincie Gelderland)
Doorwerking plangebied
Bij de realisatie van de kleinschalige levensloopbestendige woning in het plangebied wordt rekening gehouden met ondiepe ligging van grondwater en wordt er voldoende ruimte gecreëerd voor de afvoer en berging van regenwater. Risico's op wateroverlast blijven daarmee beperkt tot een acceptabel niveau.
3.6.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
3.6.6 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
3.6.7 Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.
Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Algemene regels
Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.
Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
3.6.8 Waterplan Harderwijk 2013-2018
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Het plangebied staat op de Kansen en knelpuntenkaart als een gebied dat valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In de grondwaterfluctuatiezone is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden.
Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.
3.6.9 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)
Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:
Stedelijk Afvalwater
Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.
Hemelwater
Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.
Uitgangspunten hierbij zijn:
- Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
- Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
- Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
- Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).
Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.
Grondwater
De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.
Uitgangspunten hierbij zijn:
- de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
- de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
- alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
- het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
- de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.
3.6.10 Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
In paragraaf 4.5 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.
4.1 Algemeen
In gevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
4.2 Cultuurhistorie en archeologie
4.2.1 Inleiding
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
4.2.2 Cultuurhistorie
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Gelderland laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn in het plangebied geen cultuurhistorische structuren opgenomen. De directe omgeving maakt verder geen deel uit van beschermd stads- of dorpsgezicht en er komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in voor. Er zijn in het plangebied ook geen karakteristieke bouwwerken of andere waardevolle cultuurhistorische elementen, zoals houtwallen of verkavelingspatronen aanwezig.
Beschermde monumenten
In het plangebied zijn geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.
4.2.3 Archeologie
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
In het plangebied is een middelmatige archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Conform het archeologiebeleid geldt in een gebied met een middelmatige archeologische verwachting de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 m. Voor de realisatie van de woning zal de bodemingreep minder zijn dan 1000 m2, archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Uitsnede archeologische kaart, plangebied is aangeduid met oranje cirkel (bron: gem Harderwijk)
Op 9 juni 2020 is er contact geweest met de regio-archeoloog. Deze heeft bevestigd dat de planlocatie in een zone met lage archeologische verwachting ligt. In deze zone geldt een vrijstellingsgrens voor bouwwerken met oppervlakte tot 1000 m2. Andere ontwikkelingen geen bouwwerk zijnde, zijn vrij van archeologisch onderzoek. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Parallelweg
Uit de beleidskaart archeologie blijkt dat de slooplocatie is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden moet er bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij sprake is van een aaneengesloten gebied groter dan 50 m2 en de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt archeologische onderzoek worden uitgevoerd. Op de slooplocatie vinden geen bodemroerendewerkzaamheden plaats die dieper gaan dan de bestaande vloer en fundering. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Er is contact geweest met de regio-archeoloog. Deze heeft bevestigd dat de er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
4.2.4 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Ecologie
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.
Voor Harderwijk zullen dit meestal de Natura-2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren zijn. Soms ook Arkemheen (bij Nijkerk). In de toelichting de afstanden van plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de effecten beschrijven. Denk daarbij ook aan externe werking. Voor de Veluwe zijn er al snel effecten vanwege stikstofdepositie. Als significant negatieve effecten op voorhand niet kunnen worden uitgesloten moet een passende beoordeling worden gemaakt en een MER worden opgesteld. Meer info:
http://www.natura2000.nl/pages/kaartpagina.aspx]
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.
De Groende Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Kernkwaliteiten mogen niet significant worden aangetast. Zie verder Omgevingsvisie en –verordening Gelderland.]
Soortenbescherming
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
4.3.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
In juli 2020 is er door een ecologisch bureau een quickscan Natuur uitgevoerd voor de ontwikkeling op het perceel aan de Ooster Mheenweg (zie bijlage 2 van deze toelichting).
Beschermde soorten
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. Specifiek is gezocht naar
aanwijzingen voor verblijfplaatsen van marters, steenuil, huismus en kerkuil. Deze zijn niet
gevonden in de te slopen opstallen en op het perceel ook niet te verwachten. Ook is gekeken naar mogelijke vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De gebouwen zijn hiervoor niet
geschikt (ongeïsoleerd, te laag, geen dekking in omgeving). Omdat in de stallen wel vogels als merel en roodborst kunnen broeden is de beste tijd voor de sloop in de periode tussen half september en februari. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.
Stikstof
In de Handreiking woningbouw en Aerius van het Ministerie zijn indicatieve deposities genoemd in relatie tot de afstand tussen woningen en Natura2000 gebied. Bij 50 woningen is er op 1 km in de gebruiksfase een depositie van 0.01 mol/ha/jaar en 0.09 mol in de aanlegfase. Op basis daarvan is al te concluderen dat het plan geen gevolgen zal hebben voor de stikstofdepositie. Om discussies te voorkomen is in de voorliggende situatie met behulp van het rekenprogramma Aerius een aantal berekeningen gemaakt van de te verwachten stikstofdepositie. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase zijn doorgerekend. In de voorliggende situatie geldt voor de bestaande toestand twee stallen en grasland. De nieuwe situatie betreft een gasloos uitgevoerde woning met warmtepomp. Daardoor is alleen sprake emissie van voertuigbewegingen. Op basis de CROW publicatie 382 is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8.2 bewegingen per etmaal. Op basis daarvan is geen depositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jr.
Ook de aanlegfase moet in beeld worden gebracht. Dat bestaat hier uit het slopen van de schuren en realisatie van een nieuwe woning. De uitgangspunten hiervoor zijn opgenomen in bijlage bij de Aeriusbrekening. Op basis daarvan is geen depositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jr.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifiek beschermde natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied zijn de Veluwerandmeren en de Veluwe op resp. 1.320 en 1.820m. De bestaande situatie bestaat uit twee oude schuren. De nieuwe woning wordt gasloos uitgevoerd. Op basis van 8.2 voertuigbewegingen per etmaal is geen bijdrage berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Ook de sloop van de schuren en de bouw van de woning geeft geen bijdrage boven de 0.00 mol/ha/jaar. Een Wnb vergunning gebieden is niet nodig.
Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Beoordeling Slooplocatie Parallelweg
Als gevolg van het plan worden een deel van een eendenschuur gesloopt. Er kan niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Tevens kan niet worden uitgesloten of er als gevolg van het plan een overschrijding plaatsvindt van de depositie van stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden.
Het uitvoeren van een 'quickscan Wet natuurbescherming' en de stikstof berekening als aanvulling hierop is derhalve noodzakelijk. In kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied - Omgeving Duinweg 8' is reeds een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder beschreven:
Beschermde soorten
Er zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen, met uitzondering van de huismus. De huismus is in grote getale aanwezig en komt af op het voer voor de eenden. Het gebruik van de stallen voor het houden van eenden is eind 2019 beëindigd. Daarmee zal het voedselaanbod verdwijnen en is de verwachting dat er veel minder mussen op het perceel af zullen komen.
Conclusie uit de diverse bezoeken is dat de mussen broeden in de woningen langs de Parallelweg en de Tweede Parallelweg en zowel foerageren in het plangebied als daarbuiten. De eendenschuren zijn dus wel foerageergebied maar niet essentieel.
Een toekomstig plan voor het gebied is de opstallen te slopen en het gebied als weiland/natuur in te richten. Hiervoor is separaat een inrichtingsplan opgesteld, afgestemd op o.a. de eisen van de huismus. Daarmee is in ieder geval voldoende dekking en water aanwezig en blijft het gebied een goed foerageergebied. Met deze toekomstige inrichting ontstaat er ook een brugfunctie met voldoende dekking naar nabijgelegen foerageergebied. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing flora en fauna wet is met dit plan niet nodig. Deze conclusie is ook bevestigd door de provincie Gelderland.
Bij aanvang van de werkzaamheden (cq de sloop van de opstallen) in het broedseizoen verdient het aanbeveling om vanuit de zorgplicht het gebied voorafgaand aan de werkzaamheden nogmaals te controleren op mogelijke verblijfplaatsen. Alle broedende vogelsoorten zijn beschermd. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.
Gebiedsbescherming
Uit de stikstof berekening is gebleken dat er als gevolg van het plan een afname van de hoeveelheid stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden zijn berekend. Door dit positieve effect is aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
4.3.2 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn (zie bijlage 3 van deze toelichting).
4.4.2 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
De ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500 m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie) waarvan afvloeiend hemelwater wordt geloosd op oppervlaktewater. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 3 van deze toelichting).
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft Waterschap Vallei en Veluwe aan dat rekening moet worden gehouden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct wordt afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding moeten worden gedaan bij het waterschap.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Grondwaterneutraal bouwen en ontwateringsdiepte
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
De gemeente Harderwijk adviseert een minimale afstand van 70 cm aan te houden tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en maaiveld. Volgens door de gemeente Harderwijk verstrekte gegevens bedraagt de GHG op de beoogde ontwikkellocatie circa 2,5 meter boven NAP. De hoogte van het maaiveld bevindt zich op 3,4 meter boven NAP (bron: AHN). Het verschil tussen GHG en maaiveld is 90 cm wat betekent dat het maaiveld in principe niet opgehoogd hoeft te worden. Het bouwpeil komt echter op circa 3,7 meter boven NAP te liggen. Dit maakt de marge nog groter.
Huishoudelijke afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van de woningen zal geloosd worden op het gemeentelijke riool
Hemelwaterberging in plangebied
Er is geen bestaand oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied waarop overtollig hemelwater geloosd kan worden. Hemelwater dat op het plangebied valt dient binnen dit gebied te worden verwerkt in de bodem. Om dat te bereiken wordt een hemelwatersysteem gecreëerd dat minimaal 36 mm per uur kan verwerken t.o.v. verharde oppervlakken (daken, erfverharding en wegen). Dat kan middels infiltratievelden, -kratten of -putten, groende daken, regentonnen etc.
In het voorliggend bestemmingsplan is voorwaardelijke bouwregel opgenomen. Het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als binnen het betreffende perceel is voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 40 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak, die tussen 12 en 24 uur na een bui weer voor 90% beschikbaar is.
Te toetsen
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het waterbeleid uit paragraaf 3.8 de volgende uitgangspunten:
- Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
- Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het bestaande stelsel moet toereikend zijn voor eventuele toename van de (piek)belasting;
- Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
- De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
- Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
- Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het waterbeleid.
4.4.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
4.5.2 Geluidhinder
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.
De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).
Wegverkeerslawaai
Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.
Bescherming bestaande geluidgevoelige bestemmingen
Geluid van rijkswegen en spoorwegen is aan grenzen gebonden om omwonenden tegen geluidoverlast te beschermen. Hierdoor zijn er wettelijke normen voor de hoeveelheid geluid die het verkeer op een weg of spoorweg maximaal mag produceren. Deze norm wordt een geluidproductieplafond (GPP) genoemd.
In de Wet milieubeheer, hoofdstuk 11 is vastgelegd dat het geluid rond rijkswegen niet onbeheerst mag toenemen. Dit hoofdstuk is sinds 1 juli 2012 van kracht. Op punten langs rijkswegen en spoorwegen (zogenaamde referentiepunten) is met de GPP's de maximaal toegestane hoeveelheid geluid vastgesteld. Per punt verschilt de waarde van de geluidproductieplafond's. De punten liggen op 50 meter van de infrastructuur en 100 meter van elkaar.
De geluidproductieplafonds moeten door Rijkswaterstaat en ProRail worden nageleefd. Rijkswaterstaat en ProRail controleren dit ieder jaar en rapporteren daarover aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Bij dreigende overschrijding van de geluidproductieplafonds moeten Rijkswaterstaat en ProRail maatregelen nemen om te voorkomen dat er een overschrijding ontstaat. Op deze wijze worden bestaande geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen onbeheerste toename van de geluidbelasting.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de geluidszone van het bedrijventerrein Lorentz. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting, vanwege het bedrijventerrein Lorentz, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Binnen de geluidszone dient terughoudend te worden omgegaan met eventuele toevoegingen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
4.5.2.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
Er worden geluidsgevoelige objecten toegevoegd in het plangebied, er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemming mogelijk gemaakt met dit initiatief.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Ooster Mheenweg. Op dit gedeelte van de Ooster Mheenweg geldt een wettelijke snelheid van ten hoogste 30 kilometer per uur. Op grond van artikel 74 Wgh heeft deze weg geen geluidzone. Ooster Mheenweg vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Zuiderzeestraatweg. Op dit gedeelte van de Zuiderzeestraatweg geldt een wettelijke snelheid van ten hoogste 50 kilometer per uur. Op grond van artikel 74 Wgh heeft deze weg een geluidzone vaan 200 meter. Het plangebied ligt echter op meer dan 250 meter van de Zuiderzeestraatweg, deze vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Het plangebied is niet gelegen in de zone van een spoorweg of van een gezoneerd bedrijventerrein.
Beoordeling Parallelweg
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor er een bron van geluidsbelasting verdwijnt en het woon en leefklimaat van de omgeving wordt verbeterd.
4.5.2.2 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.
4.5.3.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal dan iets toenemen. Volgens de CROW publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een vrijstaande woning een verkeersgeneratie van 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate.
De woning zal gasloos worden gebouwd. Voor de energiebehoefte zal een all-electric oplossing worden toegepast. De verwarming van de woning en tapwater zal middels een warmtepomp gebeuren. De vraag naar (hulp)energie zal door toepassing van overmatige PV-panelen op het zuidelijke dakvlak tot een minimum worden beperkt. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Achtergrondconcentratie PM10 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2017.
| Achtergrondconcentratie 2017 | Grenswaarde |
Fijnstof PM 2,5 | 8-10 ug/m3 | 25 ug/m3 |
Fijnstof PM 10 | 15-17 ug.m3 | 40 ug/m3 |
Stikstofdioxide | 14-16 ug/m3 | 40 ug/m3 |
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Beoordeling slooplocatie Parallelweg
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor de luchtkwaliteit zal worden verbeterd.
4.5.3.2 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5.4 Bodemkwaliteit
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Uit bodemonderzoeken in de wijk blijkt dat er wel/niet verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie in de bodem voor kunnen komen. Deze verontreinigingen zijn ontstaan door de jarenlange bewoning en de (voormalige) bedrijfsactiviteiten in deze wijk. Ook werden in het verleden vele woningen en bedrijven warm gestookt met huisbrandolie en kolen. Dit vergroot de kans op de aanwezigheid van kolenas en ondergrondse huisbrandolietanks (HBO-tanks) en daaraan gerelateerde verontreinigingen.
De kans dat er asbest in de bodem aanwezig zal zijn is over het algemeen klein, maar niet ondenkbaar. In en op de aanwezige bebouwing kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, waardoor het asbest later bij sloopwerkzaamheden of door verwering in de bodem terecht kan komen. Een paar locaties zijn aangemeld bij het projectbureau Asbestwegen, omdat er een sterk vermoeden van asbest in de bodem was. Deze locaties worden door het projectbureau Asbestwegen behandeld.
Het wordt aanbevolen om bij het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem te letten op (voormalige) HBO-tanks en de mogelijke aanwezigheid van asbest. Tevens zorgt de aanwezige grondwaterverontreiniging voor een gebruiksbeperking: binnen en nabij de verontreiniging mag geen grondwater worden onttrokken zonder toestemming van het bevoegd gezag. Tevens wordt het afgeraden het grondwater te gebruiken voor consumptie of besproeiing.
Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn, moet er bodemonderzoek moet plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.
4.5.4.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
In september 2020 is er door een milieukundig bureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling op het perceel aan de Ooster Mheenweg (zie bijlage 4 van deze toelichting). Het verkennend bodemonderzoek volgens NEN-5740+A1 heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging.
In dit onderzoek worden allereerst de locatiegegevens, de historische gegevens ofwel het bodemgebruik in het verleden evenals de resultaten van eventuele voorgaande bodemonderzoeken besproken. Vervolgens wordt de bodemopbouw, geologie en geohydrologie besproken. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is een onderzoekshypothese opgesteld. Het verdere onderzoek is op basis van deze hypothese uitgevoerd. De onderzoeksresultaten worden geïnterpreteerd. Aan de hand van de interpretatie van de onderzoeksresultaten wordt een eindconclusie geformuleerd.
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen op of in de bodem van de onderzochte locatie. Het uitgevoerde druppelzone onderzoek toont aan dat er geen aantoonbare verontreiniging met asbest aanwezig is in de druppelzone van de asbestdaken zonder dakgoot. Er zij geen verhogingen geconstateerd in de ondergrond en het grondwater. De bovengrond bevat plaatselijke overschrijdingen van de achtergrondwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex >0.5 niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden. De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem t.p.v. de onderzoekslocatie.
Op basis van de chemisch-analytische onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande herontwikkeling van de onderzoekslocatie.
Bovengenoemde is een beknopte samenvatting van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek. Voor uitgebreide onderzoeksinfomatie over de zintuiglijke waarnemingen,
analyseresultaten van de ondergrond en het grondwater en druppelzone onderzoek kan het bodemonderzoek geraadleegd worden (bijlage 4 bij deze toelichting).
Beoordeling Slooplocatie Parallelweg
Als gevolg van het plan worden een deel van een eendenschuur gesloopt. In kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied - Omgeving Duinweg 8' is reeds een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder beschreven:
Als voorwaarde is in de pilot sloopregeling Eendengebied aangegeven:
De gronden waarop de opstallen hebben gestaan worden gesaneerd inclusief een zone van ten minste 5 meter rondom de opstallen (schone grond verklaring) Om te voldoen aan de pilot sloopregeling Eendengebied is sanering van de eventuele bodemverontreiniging .
Om de bodemgesteldheid in beeld te brengen is op 15 februari 2018 een verkennend bodemonderzoek voor de slooplocatie verschenen. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage van deze toelichting. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:
De onderzoekshypothese "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld" wordt op basis van de analyseresultaten en het berekende gewogen gehalten asbest bevestigd.
De concentratie asbest in de inspectiegaten A1, A2, A3, A4, E1, E2, K4, K5, K6, M1 en M2 is groter dan de helft van de maximaal toegestane concentratie van 100 mg/kg d.s. In de overige inspectiegaten is geen asbest aangetroffen of wordt de (halve) maximaal toegestane concentratie niet overschreden.
De verhoogde concentratie asbest ter plaatse van bovengenoemde gaten wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van asbest in de fijne fractie (<20 mm). De inspectiegaten zijn in de afwateringszone van het dak geplaatst (de zogenaamde druppellijn). De aangetroffen concentratie asbest wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de erosie van de dakplaten. Bij deze schuren zijn geen dakgoten aanwezig, het regenwater komt derhalve direct op en in de bodem onder de dakrand terecht. Uitgaande van een maximale breedte van 1,0 m onder de dakrand (50 cm links van de druppellijn en 50 cm rechts van de druppellijn) bedraagt het verontreinigd bodemvolume in totaal (uitgaande van een ontgravingsdiepte van ca. 20 cm) ca.12 m3.
Formeel gezien is afperkend onderzoek noodzakelijk ter plaatse van de gaten A1, A2, A3, A4, E1, E2, K4, K5, K6, M1 en M2, echter door de afwezigheid van dakgoten kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen concentratie asbest hierdoor wordt veroorzaakt. Een afperkend onderzoek is ons inziens derhalve niet noodzakelijk. De verontreinigde grond dient te worden ontgraven en afgevoerd naar een grondbank / reinigingsbedrijf.
Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland). De sanering dient te worden begeleid door een BRL SIKB 6000 gecertificeerd bedrijf. De ontgraving en uitvoering van de sanering dient plaats te vinden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerd bedrijf.
Het aangetroffen asbest op het maaiveld zal d.m.v. handpicking tijdens de asbestsanering worden verwijderd.
Met dit onderzoek is voldaan aan de voorwaarde uit het pilot sloopregeling Eendengebied. De saneringwerkzaamheden zullen plaatsvinden zoals beschreven in het onderzoek. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het slopen van de twee eendenschuren.
4.5.4.2 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5.5 Bedrijven en milieuzonering
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevings-type gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercate-gorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De gemeente Oldebroek is conform de meststoffenwetgeving gelegen in een concentratiegebied.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.5.5.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen milieubelastende activiteiten die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plan.
Er is een kleine brandweerkazerne (1 grote en 1 kleine wagen) gelegen tegenover de kavel waar de beoogde ontwikkeling plaats moet vinden. Volgens de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering valt een brandweerkazerne in categorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 50 meter van de brandweerkazerne. Aan de richtafstand zoals wordt voorgeschreven wordt voldaan.
Bedrijventerrein Lorentz is gelegen op ongeveer 800 meter. Op bedrijventerrein Lorentz zijn
bedrijven tot categorie 5.3 toegestaan. In GeoWeb zijn de contouren om Lorentz opgenomen
op basis van de toegekende milieucategorieen in het bestemmingsplan. De contouren hebben
betrekking op de milieuaspecten geur, gevaar en stof. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat
het plangebied buiten deze contour is gesitueerd.
Beoordeling Parallelweg 9/10
Met de wijziging in de bestemming aan de Parallel 9/10 is er geen milieugevoelige of milieu belastende functie meer aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuzonering is derhalve voor de slooplocatie niet relevant.
4.5.5.2 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.5.6.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
Op grond van artikel 1 lid l van het Bevi is er sprake van een nieuw kwetsbaar object, daarom wordt er een inventarisatie naar risicobronnen in de omgeving uitgevoerd.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uitsnede risicokaart, plangebied is aangeduid met oranje cirkel (bron: risicokaart).
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
In de buurt van het plangebied bevindt zich een wellnesscomplex met een opslag
voor gevaarlijke stoffen (zie afbeelding). Het plangebied valt echter niet binnen het
invloedsgebied van deze stationaire bron. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor
het plan.
- Er zijn geen ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren in of aangrenzend aan het plangebied zijn gelegen.
- De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht. Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.
- Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort, op een afstand van ongeveer 1.700 meter. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico. Dit is echter niet noodzakelijk omdat sprake is van het realiseren van één woning, waardoor de personendichtheid toeneemt met 2,4 personen. Dit is minder dan 10 personen. Ook wordt in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk aangegeven dat op een afstand van meer dan 1.500
meter van de spoorlijn het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden.
Beoordeling slooplocatie Parallelweg
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect externe veiligheid.
4.5.6.2 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Algemeen
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieu bij de voorbereiding van plannen en projecten een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Het daaruit voortvloeiende milieueffectrapport (MER) is een voorwaarde om het betreffende planologische beluit te kunnen nemen.
Een m.e.r. is verplicht bij initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Wet milieubeheer regelt de m.e.r.-procedure en het Besluit m.e.r. regelt welke activiteiten m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In de C- en D-lijst in de Bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van activiteiten gegeven. Boven de C-drempel geldt een m.e.r.-plicht. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel geldt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.
Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling indien:
- het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.,
- de omvang van die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt dat het bevoegd gezag toetst of de activiteit(en) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Dit gebeurt aan de hand van de volgende inhoudelijke beoordelingscriteria:
- De kenmerken van de activiteit.
- De plaats van de activiteit.
- De kenmerken van mogelijke effecten.
In Bijlage III van de Europese M.e.r.-richtlijn staan bij deze drie criteria verschillende subcriteria, zoals 'cumulatie met andere projecten'.
4.5.7.1 Onderzoek
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een nieuw te bouwen woning en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Beoordeling slooplocatie Parallelweg
Voor de sloop van twee eendenschuren is de beoordeling aan het Besluit m.e.r. niet relevant. Er is immers geen sprake van een nieuwe ontwikkeling maar de sloop van een milieu belastende schuren.
4.5.7.2 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.6 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.6.1 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
4.7 Verkeer en parkeren
Initiatiefnemer is eigenaar van perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg in Hierden en is voornemens om 450 m2 aan schuren te slopen, waarvan 300 m2 op het eigen perceel en 150 m2 elders in de gemeente. In plaats daarvoor wordt één kleine levensloopbestendige woning (90m2) gerealiseerd op het betreffende perceel aan de Ooster Mheenweg. In het voorliggend bestemmingsplan wordt het kadastraal perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg en het perceel Parallelweg 9/10 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Deze regeling maakt de realisatie van een kleine levensloopbestendige woning mogelijk op het perceel aan de Ooster Mheenweg.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
Verkeer
Voor woningen geldt een gemiddelde van zeven motorvoertuigbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woning is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. Problemen op de Ooster Mheenweg worden niet verwacht.
Parkeren
Het gemeentelijk beleidskader is vastgelegd in de Parkeernormennota Harderwijk. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte van twee parkeerplaatsen (parkeernorm 1,8 parkeerplaatsen per burgerwoning).
Beoordeling slooplocatie Parallelweg
Het aspect verkeer en parkeren is niet relevant voor de voorgenomen sloop van de twee eendenschuuren aan de Parallelweg.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren
5.1.1 Informatie bestemmingsplan
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
- Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
- antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
- algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
- algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
- algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
- overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
- slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
5.1.3 Juridische regeling
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
5.1.4 Afwijken van de regels
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
- bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
- bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
5.2 Algemene uitgangspunten
Voor het bestemmingsplan ' Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 ' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- de bestaande situatie is een belangrijk referentiepunt in de planregels. Dit betreft zowel het aantal aanwezige gebouwen als de bestaande inhoud en maten van deze gebouwen;
- er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
- om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken.
5.3 Verantwoording Handboek Harderwijk
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-02 . Daarnaast zijn de regels in overeenstemming met de geldende regels uit het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' en 'Reparatieplan Hierden Dorp 2011'.
5.4 Bestemmingsbepalingen
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
- Wonen - Dorpsgebied;
- Waarde - Archeologie 2.
Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.
5.4.1 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
De bestemming Agrarisch is opgenomen ter plaatse van de te slopen bebouwing op het perceel Parallelweg 9 en 10. Aangesloten is bij de regeling uit het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied, met dien verstande dat het bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij' is komen te vervallen. Ter plaatse is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan en onder meer wegen en paden met inbegrip van verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
5.4.2 Wonen - Dorpsgebied
Aan het perceel 4145 aan de Ooster Mheenweg te Hierden wordt de bestemming 'Wonen - Dorpsgebied' toegekend. De regels zijn in overeenstemming met de geldende regels uit het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' en
'Reparatieplan Hierden Dorp 2011'.
De grond wordt bestemd voor het wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1. De grond is verder bestemd voor:
- tuinen, erven en terreinen;
- openbare nutsvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- waterlopen en waterpartijen;
- speelvoorzieningen;
- voet- en fietspaden;
- parkeerplaatsen;
- woonstraten en wegen met een buurtontsluitende functie;
- verkeervoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
Er is sprake van een ruim bouwvlak conform de systematiek van het geldende bestemmingsplan. Hier is het hoofdgebouw en bijgebouw (bijbehorende bouwwerken) toegestaan. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' te worden gebouwd. De maximale oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt 90 m². De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal respectievelijk 3,5 meter en 7 meter.
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen het bouwvlak. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 60 m² per bouwperceel. De maximale goot- en nokhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 4,5 m. Bouwwerken geen gebouw zijde mogen maximaal 3 m hoog zijn.
De nadere eisen-regeling is grotendeels uit het vigerende bestemmingsplan Hierden-Dorp 2011 overgenomen.
Tevens zijn enkele afwijkingsregels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor onder meer aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast en/of gastenverblijf.
In het voorliggend bestemmingsplan is voorwaardelijke bouwregel opgenomen. Het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als binnen het betreffende perceel is voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 40 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak, die tussen 12 en 24 uur na een bui weer voor 90% beschikbaar is.
Er is een voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels opgenomen die afdwingt dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden en er is een voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels opgenomen die afdwingt dat er 450 m2 aan bebouwing wordt gesloopt.
5.4.3 Waarde - Archeologie 1
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 50 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en een aanlegvergunningenstelsel.
5.4.4 Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en een aanlegvergunningenstelsel.
5.5 Handhaving
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Coalitieakkoord 2018-2022
In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ‘‘Aanpakken met Ambitie”, waarmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.
Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
6 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is, en
- het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
- werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied,
- regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden,
- een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.
Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst legt de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Inspraak
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening 2007 geboden. In artikel 2 van deze verordening is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend bij ruimtelijke plannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (zgn. postzegelplannetjes) en bij wijzigings- en uitwerkingsplannen ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Overigens heeft er uitvoerig overleg plaatsgevonden met direct omwonenden. Het bouwplan heeft instemming van de direct omwonenden.
7.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het voorontwerpbestemmingsplan " Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 " is toegestuurd aan de onderstaande instanties:
- Provincie Gelderland
- Waterschap Vallei en Veluwe
- Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
- Belangenvereniging Hierden
- Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV)
De termijn om te reageren liep tot en met 19 januari 2021. Er zijn reacties ontvangen van de VNOG en de ODNV (zie bijlage 6 van deze toelichting). Van de overige instanties mag worden aangenomen dat zij akkoord zijn. De ingekomen reacties geven aanleiding voor een aantal wijzigingen in het concept plan welke hierna worden benoemd.
Omgevingsdienst Nood-Veluwe (ODNV)
Aan de ODNV is advies gevraagd over de milieuthema’s bedrijven en milieuzonering, externe
veiligheid, luchtkwaliteit, geluid, vormvrije mer, bodem en ecologie. In het advies van de ODNV is beschreven welke onderdelen aanvulling of verbeteringen behoeven. Deze opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de normen van Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe
veiligheid transportroutes (Bevt). In hoofdstuk 4.5.6. van de toelichting heeft externe veiligheid voldoende aandacht gekregen. De VNOG heeft een aanvullende opmerkingen op gebied van de bluswatervoorziening. De bluswatervoorziening in de nabijheid van het bestemmingsplan is onvoldoende. Initiatiefnemer heeft hierover contact gehad met de accounthouder van de VNOG. De opmerkingen van de VNOG zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Afgesproken is dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning er met de VNOG afspraken worden gemaakt over de bluswatervoorziening.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Hierden Dorp - Ooster Mheenweg naast 9 heeft met ingang van 13 mei 2021 voor zes weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.