direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Omgeving Duinweg 8
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00234-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het kader van de pilot sloopregeling Eendengebied is bij de gemeente Harderwijk een initiatief ingediend. Aan de Duinweg nabij nummer 8 is het plan om twee woningen te bouwen in ruil voor de sloop van twee eendenstallen aan de Parallelweg 9/10.

De eendenhouderij aan de Parallelweg 9/10 betreft een intensieve veehouderij welke op krap 200 meter van het Natura-2000 gebied De Veluwe aanwezig is. Om meerdere redenen is de Parallelweg 9/10 geen geschikte locatie voor een intensieve veehouderij.

De locatie voor het realiseren van twee woningen is gevonden aan de Duinweg nabij 8 te Hierden, waar reeds een woonbestemming zonder bouwvlak aanwezig is. In het plan wordt ook een grondruil aan de oostzijde van deze planlocatie meegenomen, waardoor plangebied en kavelgrenzen corresponderen met de werkelijke situatie.

Met het initiatief is op beide locaties sprake van kwaliteitsverbetering. De geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2014' en 'Hierdens Bosch' laten de ontwikkeling echter niet toe. Om het plan toch mogelijk te maken moet dit bestemmingsplan worden herzien. Omdat beide locaties onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden is de ontwikkeling gecombineerd in één bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan 'Omgeving Duinweg 8' is hier het resultaat van.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee deellocaties, betreffende:

  • Deellocatie Duinweg nabij 8 (hierna te noemen ontwikkellocatie)
  • Deellocatie Parallelweg 9/10 (hierna te noemen slooplocatie)

De twee deellocaties liggen in het buitengebied van de gemeente Harderwijk. Op de volgende afbeelding is de ligging van de ontwikkel- en slooplocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging van de twee deelgebieden (bron: Google Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Hieronder wordt het geldend planologisch kader voor beide deelgebieden beschreven.

Duinweg nabij 8 (ontwikkellocatie)

De ontwikkellocatie ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" (vastgesteld 7 mei 2015) en heeft de bestemming 'Wonen'. Over deze bestemming heen liggen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - openheid landschap'. Dit is zichtbaar in de afbeelding hieronder, waar de ontwikkellocatie rood omkaderd is.

Bij anterieure overeenkomst is tevens vastgelegd dat een kleine correctie van de eigendomsgrenzen plaatsvindt aan de oostzijde van de locatie. Dit betekent dat enkele vierkante meters van het bestemmingsplan 'Hierdens Bosch' bij deze bestemmingsplanherziening wordt betrokken. Voor dit deel geldt de bestemming 'Wonen - 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals in afbeelding 1.2 is te zien, is zowel de woning aan de Duinweg 8 als de ontwikkellocatie gesitueerd in één bestemmingsvlak 'Wonen'. In dit bestemmingsvlak is niet meer dan één woning toegestaan. De bouw van twee extra woningen is daarom niet mogelijk binnen deze bestemming.


De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - openheid landschap' regelen de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden en landschapswaarden. Tot slot bevindt zich ten zuiden van het plangebied de aanduiding recreatiewoning waar een recreatiewoning is toegestaan. De archeologische dubbelbestemming wordt nader gemotiveerd in paragraaf 5.9 Erfgoed. De dubbelbestemming 'openheid landschap' is nader gemotiveerd in paragraaf 3.3.3 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden.


Parallelweg 9/10 (slooplocatie)

De slooplocatie ligt eveneens in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" en heeft de bestemming 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 2'. Over deze bestemming heen liggen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone- extensiveringsgebied'. Dit is zichtbaar in de afbeelding hieronder, waar de te slopen schuren rood omkaderd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Gronden met de bestemming 'agrarisch' en de aanduiding 'intensieve veehouderij' zijn bestemd voor de uitoefening van een intensieve veehouderij. Om de sloop van de schuren te waarborgen, moet de huidige bestemming worden veranderd, waardoor de bouw van agrarische gebouwen niet meer mogelijk is.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' regelen de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. De archeologische dubbelbestemming wordt nader gemotiveerd in paragraaf 5.9 Erfgoed.

Veegplan Buitengebied 2018 (ontwerp)

Op 27 september 2018 is het ontwerp 'veegplan Buitengebied 2018' in procedure gebracht. De wijzigingen die in het ontwerp veeg bestemmingsplan worden doorgevoerd hebben geen betrekking op de bouw van de woningen op de ontwikkelllocatie en de sloop van de stallen op de slooplocatie. Om deze reden wordt hier verder niet ingegaan op het toekomstige bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied 2018'.

Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen

Op 8 februari 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Harderwijk een partiële herziening met de naam 'Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen' vastgesteld.

In dit bestemmingsplan is bepaald dat bij nieuwbouw of uitbreiding waarbij het gebruiksoppervlak toeneemt de inrichting van de gronden zodanig dient plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernormen.


Conclusie

Het is noodzakelijk de bestemming ter plaatse van het plangebied (verdeeld in twee deelgebieden) te herzien om de bouw van twee woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Omgeving Duinweg 8" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de ontwikkelingskaders van onderhavig plan juridisch te borgen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de motivering en verantwoording van het (bestemmings)plan en bevat een uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. Hoofdstuk 4 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het landschap in het buitengebied van de gemeente Harderwijk kent een grote variatie aan verschillende landschapstypen op een relatief bescheiden oppervlak. De overgang van hoog naar laag, van Veluwe naar voormalige Zuiderzee wordt zichtbaar in een reeks opeenvolgende landschapstypen. De landschappen hebben elk hun eigen onderscheidende karakteristieken die tot uiting komen in de maat van de ruimten, de nederzettingsvormen, wegen- en verkavelingspatronen en groenstructuren.

In afbeelding 2.1 is te zien in welk landschapstype de ontwikkellocatie en slooplocatie zijn gelegen. In deze paragraaf volgt aan de hand van het betreffende landschapstype een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van de deellocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0004.png"

Afbeelding 2.1: Ligging deelgebieden (geel ontwikkelingslocatie en rood slooplocatie) in Hierdense Enk (bron: bestemmingsplan Buitengebied 2014)

Ontwikkelllocatie

De ontwikkellocatie ligt aan de rand van het landschapstype De Hierdense Enk. Het middenste deel van de Hierdense Enk wordt gevormd door de oude bouwlanden van het dorp. Het is een vrij open landschap met bebouwing en beplanting langs de randen.

Langs de randen wordt de 'enk' afgebakend met een robuuste groene rand met overwegend lintbebouwing, waardoor een besloten openheid ontstaat. In tegenstelling tot de open enk kenmerkt deze randzone zich als een bosrijke en bebouwde omgeving met voornamelijk woningbouw, enkele agrarische bedrijven en enkele (verblijfs)recreatieve voorzieningen.

Slooplocatie

De slooplocatie ligt in het landschapstype Intensieve veehouderijlandschap. Dit landschapstype is als volgt beschreven: 'De oorspronkelijk aanwezige uitlopers van de Veluwe aan de zuidkant van de Enk, zijn na de aanleg van de A28 geïsoleerd komen te liggen. In een deel van dit gebied zijn na de afsluiting van de Zuiderzee door voormalige vissers eendenhouderijen begonnen. Dit bracht met zich mee dat hier grote aantallen schuren gebouwd werden. Inmiddels is de dichtheid hiervan wel verminderd door nieuwe eisen die o.a. vanuit milieuwetgeving aan die bebouwing werden gesteld. Nu staan er voornamelijk grotere lange schuren met kale erven haaks (noord-zuid) op de weg (Tweede Parallelweg). Er is binnen het gebied weinig beplanting aanwezig.'

Vanwege de oorspronkelijke vestiging van de eendenhouderijen wordt het gebied ook wel het eendengebied genoemd. Met name rond de Parallelweg kenmerkt het eendengebied zich door een clustering van grotere intensieve veehouderijbedrijven.

De stallen rond de parallelweg zijn gebouwd in de jaren 40. Door o.a. in de loop der tijd strenger wordende milieueisen is het eendengebied in gemeentelijke structuurvisies aangewezen als studiegebied voor visievorming. Hiermee bestaat de wens het oorspronkelijk agrarische gebied een andere functie te geven, bijvoorbeeld natuur of recreatie.

2.2 Bestaande situatie Duinweg

De ontwikkellocatie aan de Duinweg betreft het perceel, kadastraal bekend als gemeente Harderwijk, sectie B, nummer 4175 en ligt in het verlengde van de bestaande woning aan de Duinweg 8.

De ontwikkellocatie bevindt zich in een relatief gesloten en bebost gebied. In de omgeving zijn grote (bos) percelen aanwezig, met daarin open gebieden waarin woningen gesitueerd zijn. Daarnaast grenst de locatie aan een camping waar er meer van zijn in de omgeving.

De in paragraaf 2.1 omschreven ruimtelijke structuur, aan de rand van de Hierdense Enk, welke wordt afgebakend met een robuuste groene rand, is rondom het plangebied duidelijk zichtbaar.

De ontwikkellocatie zelf bestaat uit verruigte groenopstanten, bestaand uit klimop, bramen en divers opschot van bomen. Daarnaast bevinden zich aan de kavelgrenzen houtstructuren, voornamelijk singels. Deze dienen als erfafscheiding maar in het bijzonder aan de westzijde waarbij de houtsingel tevens dient als zicht- en geluidswering vanuit naastgelegen camping.

De verruigte groenopstanten op de ontwikkellocatie betreffen geen bijzondere soorten (zie ook het flora en fauna onderzoek in de bijlage) en het verruigte perceel heeft geen waarde in de ruimtelijke structuur van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0005.png"

Afbeelding 2.2: luchtfoto en foto's ontwikkellocatie

2.3 Bestaande situatie Parallelweg 9/10

Aan de parallelweg 9/10, parallel aan de A28, bevindt zich een eendenhouderij. Dit bedrijf heeft een milieuvergunning voor het houden van 24000 slachteenden, waarvoor twaalf eendenschuren aanwezig zijn.

De locatie ligt in de zuidelijke randzone van de Hierdense enk in de directe nabijheid van het bosgebied van de Veluwe. Door de ligging in de randzone van de Enk en de nabijheid van een natura-2000 gebied is de locatie geen duurzame locatie voor een intensieve veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0006.png"

Afbeelding 2.3: slooplocatie Parallelweg 9-10 te Hierden

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Aangezien er bij dit plan twee nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet nader te worden gemotiveerd. Tevens is de beoogde sloop op de slooplocatie geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor de ladder hoeft te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie ' Gaaf Gelderland' vastgesteld, welke op 1 maart 2019 is gepubliceerd en in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

Doorwerking planvoornemen

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW;
  • Wonen.

Voor deze onderwerpen zijn voor het plangebied regels uit de Omgevingsverordening van toepassing. In de volgende paragraaf zullen deze aan de orde komen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 12 december 2018 is de geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, welke op 1 maart 2019 is gepubliceerd en in werking getreden. Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.

Hierna wordt nader ingegaan op de regels die van toepassing zijn op voorliggend plan.


Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW

Beide deellocaties zijn gelegen in één van de Nationale Landschappen (De Veluwe) en buiten het geldersnatuurnetwerk, groene ontwikkelingszone en nieuwe hollandse waterlinie. Voor deze gebieden geldt:

artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.

In bijlage 6 van de Omgevingsverordening vallen beide deellocaties onder het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk-Elburg'. Hieronder volgt de kernkwaliteiten die voor dit deelgebied van toepassing zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0007.png"

Doorwerking planvoornemen

Het plangebied (beide deellocaties) maakt deel uit van de geleidelijke overgang (gradiënt) van de stuwwal naar randmeer. Het gaat hierbij om de overgang van de Veluwe als besloten boslandschap via kleinschaligheid (de randzone waarin beide deellocaties zijn gelegen) naar grootschalig openlandschap (De Heidense Enk).

Door het plangebied te herontwikkelen, vindt er een verbetering van het landschap plaats. De herontwikkeling van de ontwikkellocatie vindt plaats zoals beschreven in de gemeentelijke visie voor het landschap (de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden). De sloop van de voormalige eendenschuren is in lijn met het gemeentelijk beleid, waarin wordt gestreefd het voormalige eendengebied een nieuwe invulling te geven. Het planvoornemen heeft derhalve geen negatieve invloed op de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Wonen

Voor de ontwikkellocatie is artikel 2.2.1.1 relevant.

artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.


Doorwerking planvoornemen
Binnen de Regio Noord-Veluwe is de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente Harderwijk het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren twee woningen past binnen dit meerjarenprogramma.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het nationaal landschap en past binnen de woonopgave van de regio. Het plan voldoet daarmee aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Harderwijk 2031

In de structuurvisie Harderwijk 2031 staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat de gemeente Harderwijk een duurzaam ruimtegebruik wil bevorderen door het toepassen van de SER ladder.

Dat wil zeggen:

  • 1. eerst het huidige gebruik optimaliseren door herstructurering;
  • 2. zoveel mogelijk de ruimte meervoudig/multifunctioneel gebruiken;
  • 3. pas daarna nieuwe ruimte creëren in het buitengebied.

Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt. De regeling inclusief de hoogte van de bijdrage zal per gebied nog inzichtelijk worden gemaakt.

Het Eendengebied is in de Structuurvisie Harderwijk 2031 benoemd als studiegebied. De reden hiervoor is de verwachting dat de huidige bedrijven in het Eendengebied zullen verdwijnen en de behoefte aan ontwikkelingsvisie vanwege de prominente ligging van het gebied. Voor het studiegebied is een pilot regeling Eendengebied van kracht is gegaan, zie paragraaf 3.3.5.


Doorwerking plangebied

Het plan wordt mogelijk gemaakt met de rood voor rood regeling uit de 'Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk' en de 'Pilot sloopregeling Eendengebied' (zie volgende paragraaf). Om die reden is er geen financiële bijdrage van toepassing. De sloop van bedrijfsgebouwen in het Eendengebied levert immers een bijdrage aan de verbetering van het buitengebied.

Aan de SER ladder wordt voldaan. Op de ontwikkellocatie is reeds een woonbestemming aanwezig en de ruimte wordt optimaal gebruikt zonder nieuwe ruimte te creëren in het buitengebied.De beëindiging en sloop van schuren in het Eendengebied wordt uitgevoerd, zoals is vastgelegd in de pilot regeling Eendengebied.

Om deze redenen past het plan binnen de Structuurvisie Harderwijk 2031.

3.3.2 Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk

Het beleid voor het toevoegen van rode ontwikkelingen in het buitengebied is vastgelegd in de Visie op hoofdlijnen (vastgesteld op 20-01-2011). Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzame ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in onder andere een versterking van de ruimtelijke identiteit met aandacht voor rust, ruimte en landelijkheid en de instandhouding van de leefbaarheid door middel van het zorgvuldig en afgewogen bieden van ruimte aan nieuwe economische dragers (beleid voor functieverandering).

Voor de functieverandering naar wonen is in de visie op hoofdlijnen het volgende opgenomen:

De gemeente is bereid medewerking te verlenen aan functieverandering naar wonen, indien rekening wordt gehouden met de volgende voorwaarden:

  • Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk; de invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het (gemeentelijk) woningbouwprogramma;
  • bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw; binnen het Groen Blauw Raamwerk dient minimaal 350 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. In het multifunctioneel gebied is dit minimaal 500 m²; gebouwen die niet bijdragen aan de beeldkwaliteit verdwijnen en de hoeveelheid verhard oppervlak vermindert. Alleen legale gebouwen worden meegeteld in het te slopen oppervlak. Sloop van gebouwen die buiten het bouwvlak liggen, kunnen via de salderingsregeling ook worden meegeteld bij de totale hoeveelheid te slopen bebouwing. Hierbij dienen wel alle (voormalige) bedrijfsgebouwen op alle locaties te worden gesloopt en de bestemming van alle locaties waar gesloopt wordt, dient te worden gewijzigd. Ook dient de milieuvergunning/melding te worden ingetrokken;
  • bij de minimaal te slopen oppervlakte aan bedrijfsgebouwen kan saldering plaatsvinden. Overige bedrijfsbebouwing die niet wordt gebruikt voor wonen of bijgebouw, dient eveneens te worden gesloopt;
  • geen nadelige gevolgen voor de in de omgeving aanwezige waarden (ecologie, Natura 2000-gebied, landschap, cultuurhistorie, archeologie en hydrologie) en functies (agrarische bedrijven en woningen en andere functies);
  • het bestemmingsvlak wordt verkleind door er voor de functie een op maat gesneden vlak aan toe te kennen; nieuwe bebouwing moet aansluiten bij de karakteristieken van al aanwezige bebouwing;
  • een initiatiefnemer dient aan te tonen op welke wijze gebouwen zorgvuldig in het landschap worden ingepast, aansluitend op de gebiedskarakteristieken. De landschappelijke inpassing bestaat enerzijds uit onderhoud van de bestaande landschappelijke elementen en anderzijds uit de aanleg van nieuwe landschapselementen, die de landschappelijke kwaliteit van het gebied verbeteren. Daarvoor gelden specifieke ontwerpinstructies met als doel te steven naar verbetering van de landschappelijke kwaliteiten. Deze zijn in een afzonderlijk hoofdstuk bij deze visie opgenomen. Nieuwe elementen worden zoveel mogelijk aangelegd op of direct grenzend aan het bouwperceel, waar hergebruik plaatsvindt.

Verder zijn in de structuurvisie per landschapstype ontwerprichtlijnen opgesteld. Deze ontwerprichtlijnen zijn in de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden verwerkt en worden verder in paragraaf 3.3.3 behandeld.

Doorwerking planvoornemen

Door de werkgroep grote bouwinitiatieven van de gemeente Harderwijk is het plan getoetst aan de visie op hoofdlijnen. In deze toets zijn de volgende punten naar voren gebracht:

  • vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de realisatie van twee vrijstaande woningen aan de Duinweg nabij 8;
  • het is wenselijk om de pilot rood-voor-rood regeling voor het eendengebied uit te breiden met een regeling ten behoeve van de realisatie van een "kleine woning" waarbij kan worden volstaan met het slopen van minder m² agrarische bebouwing;
  • de situering van de woningen aan de Duinweg nabij 8 voldoet aan de uitgangspunten in de Visie op Hoofdlijnen buitengebied Harderwijk

De gemeente heeft naar aanleiding hiervan besloten in principe medewerking te verlenen voor het bouwen van twee vrijstaande woningen van ten hoogste 90 m² en 60 m² aan bijbehorende bouwwerken, op voorwaarde dat ten minste 450 m² per woning aan agrarische opstallen op de locatie Parallelweg 9/10 wordt gesloopt. Zoals weergegeven in paragaaf 4.1 en bijlage 2 blijkt dat is voldaan aan de sloopverplichting om de bouw van twee woningen mogelijk te maken. Op basis van het principe akkoord is conform de Visie op Hoofdlijnen (hier vertaald in de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden) een inrichtingsplan opgesteld.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid uit de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk.

3.3.3 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

De Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden is op 22 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het document bevat een visie hoe de landschappelijke kwaliteiten van Hierden en omgeving versterkt kunnen worden. Ook is bekeken op welke wijze nieuwe bebouwing ingepast kan worden in het landschap en op welke wijze de hierbij gewenste landschappelijke bijdrage vorm kan krijgen.

De Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden is geen blauwdruk waarin alles tot in detail is vastgelegd. Op onderdelen kan de gemeente zelf wellicht haar verantwoordelijkheid nemen, maar duidelijk is ook dat er in relatie tot de rode ontwikkelingen een belangrijke rol is weggelegd voor particulier initiatief. De Structuurvisie Dorpsomgevingsplan zal dus vooral een koers uitzetten voor het gebied en een aantal duidelijke randvoorwaarden of spelregels meegeven aan toekomstige ontwikkelingen. Bij het maken van het plan is zuiver gekeken vanuit het landschap, er is geen rekening gehouden met het bestaande beleid, milieuwetgeving en dergelijke. Een belangrijk onderdeel van het plan is de visiekaart. Hierop staat aangegeven waar en op welke wijze vanuit het landschap bezien nieuwe "rode" ontwikkelingen in Hierden kunnen worden toegevoegd. Eveneens is op de kaart aangegeven welke gebieden onbebouwd dienen te blijven.

Als voorbeeld voor de inpassing van nieuwe rode ontwikkelingen zijn in de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden vier bouwstenen uitwerkt. Het betreffen bouwstenen voor het ombouwen van een oude boerderij, het realiseren van een nieuw wooncluster, het realiseren van een paardenstal en het realiseren van een kleine schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0008.png"

Afbeelding 3.1: ontwikkellocatie (geel omcirkeld) in integrale visie kaart Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

Doorwerking plangebied

Omdat voor de slooplocatie vooralsnog nog geen plan is vastgesteld voor een nieuwe invulling, is alleen de ontwikkellocatie aan de Duinweg nabij 8 getoetst aan de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden.

In de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden zijn de bouwstenen gegeven voor de uitwerking van initiatieven die in aanmerking komen voor rode ontwikkelingen.

In de integrale visiekaart van de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden valt het plangebied binnen 'de randzone Hierdense Enk'. Als visie is voor dit gebied is opgenomen dat de randen langs de enken versterkt moeten worden door robuuste erfbeplanting. Ter vervanging van overtollige bedrijfsgebouwen kunnen hoogwaardige woningen worden gebouwd.

Voor de nieuwe inrichting aan de Duinweg is gebruik gemaakt van de bouwsteen klein cluster rand enk. In deze bouwsteen zijn richtlijnen gegeven voor rode ontwikkelingen in nog onbebouwde gebieden.

In de bouwsteen komen de volgende richtlijnen naar voren:

  • Ter vervanging van overtollige bedrijfsgebouwen is de bouw van geclusterde hoogwaardige woningen mogelijk;
  • Een cluster bestaat uit maximaal twee tot drie bouwwerken. Ze zijn willekeurig georiënteerd, passend bij de onregelmatige verkaveling van de enk. De woningen zijn verschillend maar passen goed bij elkaar, ze vormen samen een ensemble. Er is een bepaalde hiërarchie in de verschillende bouwwerken aanwezig, bijvoorbeeld door een grotere bijzonder vormgegeven hoofdgebouw te oriënteren op de weg, en de overige, sober vormgegeven eenheden, daarachter te plaatsen;
  • Het volume van één gebouw is afhankelijk van de functie maximaal 1000 - 1500 m³. Voor de vorm van het bouwwerk is een schilddak of zadeldak het uitgangspunt. Het materiaal gebruik moet terughoudend zijn, de bouwwerken mogen niet teveel opvallen in de groene omgeving. Voorbeelden van materialen passend in het landschap zijn te vinden in de directe omgeving, bij de monumentale boerderijen. Rode of bruine baksteen, zwart gebeitst gepotdekseld hout, een rieten dak of pannendak zijn bijvoorbeeld geschikte materialen;
  • Erfbeplating van initiatieven dient het erf een besloten uitstraling te geven;
  • Onderlinge afstand tussen erven van minder dan 100 meter;
  • Het perceel dient ten minste 2000 vierkante meter groot te zijn.

Er wordt voldaan aan bovenstaande richtlijnen, met uitzondering van het minimale perceelsoppervlak van 2000 vierkante meter. Om de volgende redenen is ervoor gekozen om van deze richtlijn af te wijken. De locatie bevindt zich op het grensgebied van de Lage Enk en de Duinen. Op de westelijk gelegen camping (De Peperkamp) is de schaal van het landschap klein en in het oostelijk gebied de Duinen is de schaal groot. Het plan voor Duinweg 8 past qua schaal en omvang op deze locatie. Daarnaast is er sprake van een goede landschappelijke inpassing die aansluit bij de omgeving. Hierbij speelt mee dat de bebouwing ver binnen de maximale inhoud blijft en het perceeloppervlak hierbij passend is;

De locatie Duinweg nabij 8 is in principe uitgesloten van rode ontwikkelingen. Echter is besloten om hier toch van af te wijken en twee woningen mogelijk te maken, deze afwijking is op basis van de ligging, inrichting van het perceel en de omliggende bebouwing gemaakt. Deze afwijking zorgt voor het behoudt van de kwaliteit van de omgeving Duinweg 8.

De richtlijnen uit de structuurvisie zijn verwerkt in het inrichtingplan en verder beschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Voorliggend plan voldoet hiermee aan het Dorpsomgevingsplan Hierden.

3.3.4 1e herziening Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

Op 8 februari 2018 is de 1e herziening Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden vastgesteld.

De aanleiding voor deze herziening is dat in de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden is uitgegaan van vrijstaande woningen en de hierbij horende landschapsbijdrage uit de Structuurvisie Harderwijk 2031. Met de 1e herziening is het ook mogelijk om tweekappers of rijtjes woningen mogelijk te maken waarbij een andere verrekking van de landschapsbijdrage dan voor vrijstaande woningen van toepassing is.

Doorwerking plangebied

In het plangebied worden enkel vrijstaande woningen toegestaan, waardoor de 1e herziening geen betekenis heeft voor het plan.

3.3.5 Pilot sloopregeling Eendengebied

Op 30 maart 2017 is besloten een pilot te houden voor een sloopregeling in het Eendengebied. Vastgestelde uitgangspunten van deze sloopregeling zijn:

  • a. Aansluiten bij de principes van de bestaande rood-voor-rood regeling in het buitengebied, waarbij:
    • 1. de sloop is gekoppeld aan de initiatiefnemer van een woningbouwontwikkeling;
    • 2. de initiatiefnemer contractpartner is voor de gemeente;
    • 3. de initiatiefnemer de afspraken maakt met de eigenaren van de slopen opstallen en de bodemsanering. Het streven is om zoveel mogelijk volledige bouwblokken te slopen en te saneren. De initiatiefnemer is aanspreekbaar op de daadwerkelijke sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en stelt zich hiervoor garant. De afspraken omvatten ook afspraken over het moment van slopen en saneren;
    • 4. de bestemming van de locaties waar gesloopt wordt, dient te worden gewijzigd en een eventuele milieuvergunning/melding dient te worden ingetrokken;
    • 5. de afspraken worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
  • b. Voor wat betreft de wenselijkheid van de woningbouwontwikkeling is de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk leidend.
  • c. Voor wat betreft het zoekgebied voor de te slopen opstallen deze uitbreiden met het Eendengebied, waarbij geldt dat:
    • 1. voor het bouwen van een woning er tenminste 750 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen in het Eendengebied gesloopt worden;
    • 2. de gronden waarop de opstallen hebben gestaan worden gesaneerd inclusief een zone van ten minste 5 meter rondom de opstallen (schone grond verklaring);
    • 3. alle voormalige bedrijfsgebouwen (mits legaal gebouwd) in het Eendengebied komen in aanmerking, met uitzondering van monumenten e.d.;
    • 4. de initiatiefnemer dient aan te tonen op welke wijze (de nieuwe) gebouwen zorgvuldig in het landschap worden ingepast, aansluitend op de gebiedskarakteristieken;
    • 5. de bijdrage door initiatiefnemer voor de landschappelijke versterking is beperkt tot de noodzakelijke maatregelen op het perceel waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd en eventueel de aangrenzende percelen. Er vindt in principe geen verevening plaats en geen verrekening van de sloopkosten.

Op basis van een evaluatie van deze regels is besloten (29 november 2019) dat de volgende aanvullende regels worden toegevoegd aan de regeling pilot Sloopregeling Eendengebied.

Het gaat hierbij om:

- Toevoeging differentiatie van woningen:

  • a. Voor een recht voor het bouwen van een woning met een oppervlakte van ten hoogste 150m² (max goothoogte 3,50m, max bouwhoogte 9m), plus max 100 m² bijbehorende bouwwerken, moet tenminste 750m² schuren gesloopt en gesaneerd worden. Er wordt geen medewerking verleend aan een algemene afwijkingsregel met betrekking tot het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met niet meer dan 10%; Voor een recht voor het bouwen van een woning met een oppervlakte van ten hoogste 90m² (max goothoogte 3,50m, max bouwhoogte 7m) plus maximaal 60m² bijbehorende bouwwerken, moet tenminste 450m² schuren gesloopt en gesaneerd worden. Er wordt geen medewerking verleend aan een algemene afwijkingsregel met betrekking tot het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met niet meer dan 10%;
  • b. Daarnaast wordt de mogelijkheid opgenomen om sociale huurwoningen (met een huur tot maximaal de liberalisatiegrens) te bouwen waarbij minimaal 250m² gesloopt en gesaneerd moet worden. Na 10 jaar mag de eigenaar de woningen verkopen, danwel in de vrije sector verhuren.

De pilot eindigt per 31 december 2020.

Doorwerking planvoornemen 

Met het plan wordt gebruik gemaakt van de pilot 'Sloopregeling Eendengebied'. Er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden uit de pilot regeling. Hieronder worden deze voorwaarden doorlopen:

Voorwaarde a

Zoals aangegeven in paragraaf 3.3.2 sluit het plan aan op de principes van de bestaande rood-voor-rood regeling in het buitengebied.

Er is sprake van een volledige sanering van het bouwblok aan de Parallelweg 9/10, waarmee meerdere rode ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voor de te slopen eendenschuren wordt de bestemming gewijzigd. De concrete afspraken (het garant stellen en moment van daadwerkelijke sloop, interkken milieuvergunning, eventuele bodemsanering e.d.) hiervoor zijn/zullen contractueel worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

Voorwaarde b

Uit paragraaf 3.3.1, 3.3.2 en 3.3.3 is gebleken dat de bouw van twee woningen aan de Duinweg nabij 8 past binnen de ruimtelijke visie van dit gebied. Hiermee is de wenselijkheid van de woningbouwontwikkeling aangetoond.

Voorwaarde b (met toevoeging a)

Met de sloop van in totaal 1024 m² aan eendenstallen wordt voldaan aan de minimale sloopopgave van 900 m² voor twee woningen. Het nieuwe plan aan de Duinweg nabij 8 voorziet in twee woningen met bijbehorende bouwwerken waarbij het maximale oppervlak en bouw en goothoogtes in acht zijn genomen. Tegelijk wordt de landschappelijke kwaliteit van het ontwikkelgebied verbetert, door een nieuw erfbeplantingsplan voor dit gebied, zie de bijlage van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Beoogde situatie

4.1 Planbeschrijving

In ruil voor de sloop van eendenschuren aan Parallelweg 9/10 worden twee woningen aan de Duinweg gebouwd. Hieronder volgt een planbeschrijving voor de ontwikkellocatie aan de Duinweg en de slooplocatie aan de Parallelweg.

4.2 Planbeschrijving ontwikkelllocatie Duinweg

Aan de Duinweg zullen twee woningen met bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd.

Door Buro Ruiter is een erfbeplantingsplan met de situering van de woningen en bijgebouwen en de landschappelijke inpassing van het perceel. Dit erfbeplantingsplan is het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan. Zie ook onderstaande afbeelding. Het gehele erfbeplantingsplan is bijgevoegd als bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0009.png"

Afbeelding 4.1: situering woningen in plangebied (bron: Buro Ruiter d.d. 14 december 2018)

Conform de bouwsteen uit de Structuurvisie Dorpomgevingsplan Hierden zijn de nieuwe woningen en bijgebouwen richting het midden van het perceel gesitueerd. Ook zijn de woningen ten opzichte van elkaar gedraaid. Met deze inrichting is er sprake van een ensemble en geclusterde bebouwing. Door de woningen ten opzichte van elkaar te draaien is de bouwcluster willekeurig georiënteerd. De hiërarchie in de bouwwerken komt tot uiting bij de bijgebouwen. Deze kleinere en sober vormgegeven bouwwerken staan achter in het plangebied.

Zoals voorgeschreven in de Pilot sloopregeling Eendengebied hebben de woningen een maximaal oppervlak van 90 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m en 7 m. Het oppervlak van de bijgebouwen bedraagt maximaal 60 m² met een goot- en nokhoogte van maximaal 3 en 4,5 m.

In de gemeentelijke welstandsnota van Harderwijk (Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017) zijn voor bebouwing in het buitengebied globale criteria opgenomen. Zo dient bij het maken en beoordelen van plannen in het buitengebied rekening te worden gehouden met landschappelijke kenmerken, zoals het verkavelingspatroon, wegenstructuur, zichtlijnen, e.d. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen zullen de genoemde richtlijnen voor het uiterlijk van de bouwwerken ter beoordeling worden voorgelegd aan Welstand.

Het plan voor Duinweg 8 past qwa schaal en omvang op deze locatie. Daarnaast is er sprake van een goede landschappelijke inpassing die aansluit bij de omgeving. Hierbij speelt mee dat de bebouwing ver binnen de maximale inhoud blijft en het perceeloppervlak hierbij passend is;

4.3 Planbeschrijving slooplocatie Parallelweg 9/10

Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 is de locatie waar het eendenbedrijf aan de Parallelweg 9/10 is gelegen geen duurzame locatie voor een intensieve veehouderij. Op deze locatie worden daarom uiteindelijk alle bedrijfsgebouwen gesloopt. Om deze sloop te financieren worden de vierkante meters ingezet voor rode ontwikkelingen elders. Zo wordt 2250 m² aan eendenschuren gesloopt om aan de Hogevaren 4 de bouw van drie woningen mogelijk te maken. Voor de bouw van twee woningen aan de Duinweg nabij 8 wordt 1024 m² aan eendenschuren gesloopt. In bijlage 2 en afbeelding 4.3 is deze sloopopgave in beeld gebracht.

Voor elke rode ontwikkeling wordt een apart bestemmingplan vastgesteld, waarbij de te slopen schuren op de slooplocatie wordt meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0010.png"

Afbeelding 4.2: te slopen schuren aan Parallelweg 9-10 te Hierden

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.


De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk of rustig buitengebied is een gebied dat is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied.

Voor de ontwikkelllocatie aan de Duinweg is er sprake van een buitengebied, waar overwegend woonlinten of woningen in het bos voorkomen. Andersoortige functies komen voor, maar zijn eerder uitzondering dan regel. De omgeving van het plangebied kan om die reden het best gekenmerkt worden als een 'rustige woonwijk'.

5.1.3 Beoordeling ontwikkelllocatie Duinweg

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).


Interne werking

In een straal van 250 meter rondom de ontwikkellocatie bevinden zich de volgende milieubelastende functies. De camping De Peperkamp, de paardefokkerij Stoeterij Pride Stabels, het restaurant het Draakje en een bedrijfsbestemming aan de Molenweg 34. Hieronder worden de milieuzones van genoemde bedrijven behandeld.

Camping Peperkamp (Duinweg 6 te Hierden)
Het plangebied wordt aan de west- en noordzijde begrensd door de Camping De Peperkamp. Volgens de VNG uitgave heeft de functie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' een milieuzone van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar. De camping en het plangebied grenzen aan elkaar, waarbij in het inrichtingsplan de achtergevel van de nieuwe woningen op circa 15 meter van de campinggrens zullen staan.

De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen in de milieuzone van de camping. Echter, omdat beide bestemmingen gelijk blijven en de afstand tussen de camping en de bestemming 'wonen' niet afneemt, zijn de te bouwen twee woningen niet extra belemmerend op de camping. Immers de camping dient nu ook al rekening te houden dat binnen het plangebied de bouw van één woning op de grens met de camping mogelijk is.

Daarnaast wordt in de VNG uitgave uitgegaan van een gemiddeld verblijfsrecreatiepark of kampeerterrein. Uit de website van het bedrijf en de plattegrond van de camping blijkt dat het een rustige gezingscamping betreft, waar geen geluidsvoorzieningen zoals muziek- of omroep apparatuur of voorzieningen met een geur en gevaarcontour aanwezig zijn. Aan de kant van het plangebied bevindt zich het toiletgebouw en de tourplaatsen (voor de korte overnachtingen). De kampeer activiteiten vinden verspreid plaats over een groot terrein en niet geconcentreerd langs de dichtbegroeide randen bij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0011.png"

Afbeelding 5.1: links plattegrond camping rechts situering nieuwe woningen t.o.v. de camping.

Samenvattend kan gesteld worden dat voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon en leefklimaat. Hiervoor kan het volgende worden aangehaald:

  • er is sprake van een rustige camping, waar geen bronnen met een hoge geluidsbelasting aanwezig zijn;
  • gezien de ruime afstand tot de gevel, de groene afscheiding en de aard van de geluidsbronnen is het niet aannemelijk dat het geluid afkomstig van de camping (zoals het nabij gelegen toiletgebouw of tourplaatsen) tot een overschrijding leidt van de voorkeurswaarde op de gevel van de woning;
  • Het plangebied is reeds bestemd voor woondoeleinden, waarmee er geen grote veranderingen zijn ten opzichte van de bestaande situatie (enkel de bebouwings- en gebruiksintensiteit verandert).

Deze motivering is ondersteund met een Memo richtafstanden Bedrijven en Milieuzonering  Duinweg 8 Hierden (Groenewold Adviesbureau voor Milieu en Natuur, d.d. 18 oktober 2019). Hieruit blijkt dat ondanks de geluidbronnen afkomstig van de camping toch sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Deze memo is gevoegd als bijlage bij deze toelichting.

Uit bovenstaande is gebleken kan dat bij de beoogde woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Stoeterij Pride Stabels (Lage Enkweg 25)
Aan de Lage Enkweg 25 te Hierden bevindt zich op circa 230 meter van het plangebied een paardefokkerij. Volgens de VNG uitgave bestaat de grootste richtafstand van deze functie uit geur. Het wettelijke kader voor geur is de Wet geurhinder en veehouderij. Voor de toets van dit bedrijf aan de geurwetgeving wordt dan ook verwezen naar paragraaf 5.2. Op deze plaatst kan worden aangegeven dat vanuit geurwetgeving het bedrijf enkel een vaste afstand heeft van 50 meter. Aangezien het plangebied op een veel grotere afstand is gelegen, vormt het bedrijf geen belemmering voor het plan.

Restaurant het Draakje (Molenweg 34)

Aan de Molenweg 34 te Hierden bevindt zich een restaurant. In het bestemmingsplan is hier de bestemming horeca met de aanduiding specifieke vorm van horeca- zorghotel van toepassing. In de VNG uitgave valt een restaurant en hotel onder milieucategorie 1, waar een richtafstand geldt van 10 meter voor geur, geluid en gevaar. Omdat het restaurant zich op ruim 100 afstand van het plangebied bevindt vormt het bedrijf geen belemmering voor het plan.

Bedrijfsbestemming (Molenweg 30)

Aan de Molenweg 30 te Hierden bevindt zich een bedrijfsbestemming voor ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven. Dit bedrijf is reeds beeindigd en de bedrijfsgebouwen gesloopt. Er is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding waarbij het adres een woonbestemming zal krijgen. Het voormalige bedrijf heeft verder geen invloed op het plan.


Externe werking


De functie waarin dit plan voorziet - de functie 'wonen' - wordt niet gezien als een milieubelastende functie voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.1.4 Beoordeling Parallelweg 9/10

Met de wijziging in de bestemming aan de Parallel 9/10 is er geen milieugevoelige of milieu belastende functie meer aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuzonering is derhalve voor de slooplocatie niet relevant.

5.1.5 Conclusie bedrijven en milieuzonering

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geur

5.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Op basis van de Wvg is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Harderwijk heeft hier geen gebruik van gemaakt. De reguliere normen uit de Wgv zijn derhalve leidend.

5.2.2 Beoordeling ontwikkelllocatie Duinweg

De nieuwe woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.


Aan de Lage Enkweg 25 te Hierden bevindt zich op circa 215 meter van het plangebied een paardenfokkerij. Voor paarden is geen geuremissiefactor vastgesteld, waardoor voor het bedrijf enkel een vaste afstand van 50 meter van toepassing is. De kortste afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' en het agrarische bouwblok bedraagt circa 230 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de vaste afstandseis.

5.2.3 Beoordeling slooplocatie Parallelweg

Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor er een bron van geurbelasting verdwijnt en het woon en leefklimaat van de omgeving wordt verbeterd.

5.2.4 Conclusie geuronderzoek

Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.3.2 Beoordeling Duinweg

In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat:

De Duinweg is een rustige weg met in hoofdzaak bestemmingsverkeer. Op basis van het gemeentelijke model bedraagt de intensiteit nu en in 2030 minder dan 200 mvt/etmaal. Op basis hiervan is een berekening feitelijk niet nodig. De rekenmodellen zijn feitelijk ook niet geschikt voor dergelijke lage intensiteiten. Ter indicatie is een berekening uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012.

De berekende geluidbelasting bedraagt Lden=45 dB of lager en incl. aftrek van 5 dB voor het stiller worden van het verkeer. Wegverkeerslawaai vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.

5.3.3 Beoordeling Parallelweg

Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor er een bron van geluidsbelasting verdwijnt en het woon en leefklimaat van de omgeving wordt verbeterd.

5.3.4 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.4 Bodem

5.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.4.2 Beoordeling Duinweg nabij 8

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen, is door Grondvitaal bv een verkennend bodem onderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.

In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:

De onderzoekshypothese ”onverdacht” kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie verdacht van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten op de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven.

5.4.3 Beoordeling Parallelweg 9/10

Als voorwaarde is in de pilot sloopregeling Eendengebied aangegeven:

De gronden waarop de opstallen hebben gestaan worden gesaneerd inclusief een zone van ten minste 5 meter rondom de opstallen (schone grond verklaring) Om te voldoen aan de pilot sloopregeling Eendengebied is sanering van de eventuele bodemverontreiniging .

Om de bodemgesteldheid in beeld te brengen is op 15 februari 2018 een verkennend bodemonderzoek voor de slooplocatie verschenen. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage van deze toelichting. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:

De onderzoekshypothese "verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld" wordt op basis van de analyseresultaten en het berekende gewogen gehalten asbest bevestigd.

De concentratie asbest in de inspectiegaten A1, A2, A3, A4, E1, E2, K4, K5, K6, M1 en M2 is groter dan de helft van de maximaal toegestane concentratie van 100 mg/kg d.s. In de overige inspectiegaten is geen asbest aangetroffen of wordt de (halve) maximaal toegestane concentratie niet overschreden.

De verhoogde concentratie asbest ter plaatse van bovengenoemde gaten wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van asbest in de fijne fractie (<20 mm). De inspectiegaten zijn in de afwateringszone van het dak geplaatst (de zogenaamde druppellijn). De aangetroffen concentratie asbest wordt zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de erosie van de dakplaten. Bij deze schuren zijn geen dakgoten aanwezig, het regenwater komt derhalve direct op en in de bodem onder de dakrand terecht. Uitgaande van een maximale breedte van 1,0 m onder de dakrand (50 cm links van de druppellijn en 50 cm rechts van de druppellijn) bedraagt het verontreinigd bodemvolume in totaal (uitgaande van een ontgravingsdiepte van ca. 20 cm) ca.12 m3.

Formeel gezien is afperkend onderzoek noodzakelijk ter plaatse van de gaten A1, A2, A3, A4, E1, E2, K4, K5, K6, M1 en M2, echter door de afwezigheid van dakgoten kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen concentratie asbest hierdoor wordt veroorzaakt. Een afperkend onderzoek is ons inziens derhalve niet noodzakelijk. De verontreinigde grond dient te worden ontgraven en afgevoerd naar een grondbank / reinigingsbedrijf.

Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland). De sanering dient te worden begeleid door een BRL SIKB 6000 gecertificeerd bedrijf. De ontgraving en uitvoering van de sanering dient plaats te vinden door een BRL SIKB 7000 gecertificeerd bedrijf.

Het aangetroffen asbest op het maaiveld zal d.m.v. handpicking tijdens de asbestsanering worden verwijderd.

Met dit onderzoek is voldaan aan de voorwaarde uit het pilot sloopregeling Eendengebied. De saneringwerkzaamheden zullen plaatsvinden zoals beschreven in het onderzoek. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het slopen van de twee eendenschuren.

5.4.4 Conclusie bodemonderzoek

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.5.2 Beoordeling ontwikkellocatie Duinweg

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen. Twee woningen behoren tot één van de categorieën waarvan is vastgesteld dat deze ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Daarnaast zijn woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen' waarin extra gevoelige functies (zoals kinderdagverblijven) extra worden beschermd.

5.5.3 Beoordeling slooplocatie Parallelweg

Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor de luchtkwaliteit zal worden verbeterd.

5.5.4 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

5.6.2 Beoordeling ontwikkellocatie Duinweg

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00234-0002_0012.png"

Afbeelding 5.1: risicokaart plangebied in rood (bron: www.risicokaart.nl).

Risico op natuurbrand

Op de risicokaart zijn gebieden waar een grote natuurbrand kan ontstaan als een risicogebied aanwezen. Het plangebied bevindt zich aan de rand van het natuurgebied. Hiermee is het risico dat het plangebied beïnvloed wordt door een grote natuurbrand minder groot dan een gebied midden in het risicogebied. Als veiligheidsmaatregel is in de risicokaart aangegeven dat gebouwen in de buurt van risicogebieden op natuurbrand een gebruiksvergunning moeten hebben, waarin voorwaarden staan voor ontvluchtingsmogelijkheden, ontruimingsplannen, bereikbaarheid- en bluswatervoorzieningen.

Risicovolle inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden. Op afbeelding 5.1 is één risicovolle inrichting te zien. Dit betreft het welnesscentrum de Zwaluwhoeve. Het plangebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze risicobron, waardoor deze bron geen negatieve effecten heeft op voorliggend plan. Gezien de afstand tot de Zwaluwhoeve (bijna een kilometer) vormt deze inrichting geen belemmering.

Buisleidingen

Buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd komen niet voor in het plangebied of in de omgeving van het plangebied. De dichtsbijzijnde buisleiding is de aardgasleiding N-540-20, langs de A28. Deze buisleiding heeft een wanddikte van 8 mm en maximale werkdruk van 40 bar. De 1% legaliteitsgrens ligt hierdoor op 100 meter. Omdat het plangebied zich op ruim 600 meter van deze buis bevindt, vormt deze buis geen belemmering voor het planvoornemen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van de locatie liggen de Rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Dit zijn mobiele risicobronnen die mogelijk kunnen leiden tot belemmeringen voor de realisatie van de woningen.

In onderstaande tabel zijn het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour), het plasbrandaandachtsgebied (PAG) en het invloedsgebied getoetst aan de afstand tot het plangebied.

Risicobron   PR 10-6 contour (m)   PAG (m)   Invloedsgebied (m)   afstand tot plangebied  
Rijksweg A28   n.v.t.   30   880   780  
Spoorlijn Amersfoort- Zwolle   6   30   4000   715  

Rijksweg A28

Het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtsgebied. Tevens ligt het plangebied buiten de 200 meter zone voor het groepsrisico, waardoor een rekentechnische vaststelling van de hoogte van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied toxisch, waardoor dit onderwerp standaard verantwoord moet worden voor de aspecten zelfredzaamheid en rampenbestrijding. De verantwoording van het groepsrisico is uitgewerkt in paragraaf 5.6.3.


Spoorlijn Zwolle-Amersfoort

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour, en het plasbrandaandachtsgebied. Bovendien ligt het plangebied op een grotere afstand dan 200 meter vanaf de spoorlijn. Indien gevoelige objecten buiten de 200 meter contour zijn gelegen hoeft het groepsrisico niet berekend te worden. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied toxisch, waardoor dit onderwerp standaard verantwoord moet worden voor de aspecten zelfredzaamheid en rampenbestrijding. De verantwoording van het groepsrisico is uitgewerkt in paragraaf 5.6.3.

5.6.3 Verantwoording zelfredzaamheid en rampenbestrijding

Wanneer het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportas moet er altijd gekeken worden naar de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierbij geldt dat voor de zelfredzaamheid enkel ingegaan hoeft te worden op de nieuwbouwlocaties (nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten). Onderstaand een beschouwing van deze aspecten. Het maatgevende scenario voor beide transportroutes is toxische belasting als gevolg van een giftig gas.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

In het kader van deze verantwoording is de VNOG om advies gevraagd (kenm: Z-19-204446, 16 januari 2020) en deze is verwerkt in de verantwoording.

5.6.4 Beoordeling slooplocatie Parallelweg

Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect externe veiligheid.

5.6.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en verordening Gaaf Gelderland

Het provinciaal waterbeleid is verwoord in de omgevingsvisie en verordening Gaaf Gelderland. In de omgevingsvisie staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Harderwijk 2013-2018
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Hierden Dorp staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Voor de lokale afwatering (afvoer overtollig grondwater en hemelwater) spelen de watergangen langs de Molenweg een belangrijke rol. Een adequate afwatering wordt als knelpunt gezien (krappe sloten en duikers). Er moet structureel aandacht gegeven worden aan het in stand houden van de afwateringsvoorzieningen. Met het oog op voldoende drooglegging ten opzichte van de (toekomstige) hoge(re) grondwaterstanden dient het niveau van het bouwpeil zorgvuldig te worden gekozen. Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk, gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.

Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand;
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing;
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen;
  • het waterschap: neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen;
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

5.7.2 Watertoets ontwikkelllocatie Duinweg

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.7.3 Beoordeling

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Aangezien met voorliggend plan een beperkte hoeveelheid aan m2 nieuwe bebouwing komt en er in de nabijheid van het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren en waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen, heeft dit plan nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

In de watertoets zijn wel de volgende aandachtspunten aangegeven:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Doorwerking plangebied

Op de ontwikkelllocatie aan de Duinweg is voldoende ruimte waar het hemelwater kan infiltreren in de bodem zodat het niet direct wordt afgevoerd. Naar aanleiding van voorliggend plan vindt geen lozing plaats. Met de realisatie van de nieuwe woningen en bijgebouwen, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte. Ook worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de realisatie van de nieuwe gebouwen, zodat het hemelwater dat op de gebouwen neervalt, niet vervuilt raakt.

5.7.3 Watertoets slooplocatie Parallelweg

Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd. Met de sloop van de Het aspect water is niet relevant voor de sloop van deze bedrijfsgebouwen.

5.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.8.2 Beoordeling ontwikkellocatie Duinweg

Als gevolg van het plan aan de Duinweg worden groenopstanden verwijderd. Er kan niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Tevens kan niet worden uitgesloten of er als gevolg van het plan een overschrijding plaatsvindt van de depositie van stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden.

Het uitvoeren van een 'quickscan Wet natuurbescherming' en de stikstof berekening als aanvulling hierop is derhalve noodzakelijk. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De onderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Beschermde soorten

Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Gebiedsbescherming

Uit de stikstof berekening is gebleken dat er als gevolg van het plan geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura-2000 gebieden zijn berekend. Aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig.

Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

5.8.3 Beoordeling slooplocatie Parallelweg

Als gevolg van het plan worden twee eendenschuren gesloopt. Er kan niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Tevens kan niet worden uitgesloten of er als gevolg van het plan een overschrijding plaatsvindt van de depositie van stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden.

Het uitvoeren van een 'quickscan Wet natuurbescherming' en de stikstof berekening als aanvulling hierop is derhalve noodzakelijk. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De onderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Beschermde soorten

Er zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen, met uitzondering van de huismus. De huismus is in grote getale aanwezig en komt af op het voer voor de eenden. Het gebruik van de stallen voor het houden van eenden zal eind 2019 worden beëindigd. Daarmee zal het voedselaanbod verdwijnen en is de verwachting dat er veel minder mussen op het perceel af zullen komen.

Conclusie uit de diverse bezoeken is dat de mussen broeden in de woningen langs de Parallelweg en de Tweede Parallelweg en zowel foerageren in het plangebied als daarbuiten. De eendenschuren zijn dus wel foerageergebied maar niet essentieel.

Een toekomstig plan voor het gebied is de opstallen te slopen en het gebied als weiland/natuur in te richten. Hiervoor is separaat een inrichtingsplan opgesteld, afgestemd op o.a. de eisen van de huismus. Daarmee is in ieder geval voldoende dekking en water aanwezig en blijft het gebied een goed foerageergebied. Met deze toekomstige inrichting ontstaat er ook een brugfunctie met voldoende dekking naar nabijgelegen foerageergebied. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing flora en fauna wet is met dit plan niet nodig. Deze conclusie is ook bevestigd door de provincie Gelderland.

Bij aanvang van de werkzaamheden (cq de sloop van de opstallen) in het broedseizoen verdient het aanbeveling om vanuit de zorgplicht het gebied voorafgaand aan de werkzaamheden nogmaals te controleren op mogelijke verblijfplaatsen. Alle broedende vogelsoorten zijn beschermd. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.

Gebiedsbescherming

Uit de stikstof berekening is gebleken dat er als gevolg van het plan een afname van de hoeveelheid stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden zijn berekend. Door dit positieve effect is aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.


Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

5.8.4 Conclusie quickscan Wet Natuurberscherming

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.


5.9 Erfgoed

5.9.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

De raad van de gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. Deze beleidsnota is op basis van de overgangsregeling van de erfgoedwet het beoordelingskader voor het plan. Op de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

Erfgoedverordening 20110 gemeente Harderwijk

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

5.9.2 Beoordeling

Cultuurhistorie (Duinweg en Parallelweg)

In de omgeving van het deelgebied aan de Duinweg en Parallelweg zijn geen beschermde rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of panden met karakteristieke waarden aanwezig.

Archeologie (Duinweg)

Uit de beleidskaart archeologie blijkt dat de ontwikkellocatie is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden moet er bij nieuwe planontwikkelingen, waarbij het plangebied groter is dan 100 m2 archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voordat hier medewerking aan verleend kan worden, moet zijn aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Daarom is door ADC Archeo Projecten een bueauonderzoek en een inventariserend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is beoordeeld door de regioarcheoloog M. Wispelwey. De beoordeling van het rapport wijkt hierbij af van het advies wat in het rapport is gegeven. Hierna wordt de conclusie van dit onderzoek en de beoordeling weergegeven. Voor het volledige onderzoek en de beoordeling hierop wordt verwezen naar bijlage 8 en 9 van deze toelichting.

In het ADC onderzoek (Rapport nr 4871) is de volgende conclusie opgenomen:

In het zuidelijk en oostelijk deel van het plangebied is ter hoogte van boringen 2, 4 en 5 onder de bouwvoor in de top van het dekzand een humeuze (licht)bruine bodemlaag aangetroffen op een diepte van 65 tot 90 cm –mv. Dit betreft waarschijnlijk een restant van het natuurlijke bodemprofiel. Op dit oude loopvlak kunnen archeologische resten worden verwacht en in onderliggende lagen kunnen nog grondsporen bewaard zijn gebleven. Geadviseerd wordt om in het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend booronderzoek. Dit heeft als doel een eventuele archeologische vindplaats uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen op te sporen.

Door de regioarcheoloog is de intactheid van het natuurlijke dekzand in boring 2, 4 en 5 nader onderzocht met behulp van 9 aanvullende boringen. Op basis hiervan is de volgende conclusie opgenomen:

De resultaten van het booronderzoek tonen aan dat er geen sprake is van een intact bodemprofiel. De bovengrond is tot ongeveer 90 cm –M aantoonbaar geroerd. Het onderzoek geeft geen aanleiding om een aanvullend onderzoek te verlangen. De kans dat archeologische waarden hier nog aangetroffen worden, is nihil. Het advies van ADC Archeo Projecten om een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te voeren, zoals verwoord in ADC Rapport 4871 wordt zodoende niet overgenomen.

Archeologie (Parallelweg)

Uit de beleidskaart archeologie blijkt dat de slooplocatie is aangewezen als een gebied met een middelmatige archeologische verwachting. In deze gebieden moet er bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij sprake is van een aaneengesloten gebied groter dan 1000 m2 en de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt archeologische onderzoek worden uitgevoerd.

Omdat er met de sloop van de schuren geen sprake is van een aaneengesloten gebied van groter dan 1000 m² is voor de slooplocatie geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.

Parkeernormennota

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP).

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven.

Voor vrijstaande woningen geldt een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. Wanneer het parkeren geheel op eigen terrein plaatsvindt wordt de norm vermenigvuldigd met 1,3.

5.10.2 Beoordeling ontwikkellocatie Duinweg

Verkeer

Binnen het plangebied worden twee woningen gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen die deze twee woningen genereren is nihil. De Duinweg is erop gericht om het verkeer van de woningen en campings in de omgeving van het plangebied te verwerken. De geringe toename van het aantal verkeersbewegingen naar aanleiding van de ontwikkeling in het plangebied zal dan ook geen invloed uitoefenen op het verkeersafwikkelende vermogen van de Duinweg. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de verkeerssituatie ter plaatse.


Parkeren

Voor het planvoornemen is een parkeernorm van 1,8 maal 1,3 = 2,34 parkeerplaatsen van toepassing. In het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde parkeervoorzieningen op eigen erf te realiseren. Onderhavige ontwikkeling kan hierdoor ruimschoots voldoen aan de norm. Ook het aspect parkeren zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10.3 Beoordeling slooplocatie Parallelweg

Het aspect verkeer en parkeren is niet relevant voor de voorgenomen sloop van de twee eendenschuuren aan de Parallelweg.

5.10.4 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage

5.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.


Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.


Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

5.11.2 Beoordeling ontwikkellocatie Duinweg

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.


Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.


In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.


Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
5.11.3 Beoordeling slooplocatie Parallelweg

Voor de sloop van twee eendenschuren is de beoordeling aan het Besluit m.e.r. niet relevant. Er is immers geen sprake van een nieuwe ontwikkeling maar de sloop van twee voor het milieu belastende schuren.

5.11.4 Conclusie

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht, maar van een 'vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Ten behoeve van de ontwikkellocatie is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie is als bijlage opgenomen. Op basis van deze notitie neemt de gemeenteraad van Harderwijk een besluit dat het uitvoeren van een Milieueffectrapport niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.

6.1.1 Uitgangspunten

Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.

Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.

6.1.2 Juridische regeling

Het is zaak voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.


Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.3 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige, ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.
  • Het toestaan van een aan huis gebonden beroep in vrijstaande bijgebouwen.
6.1.4 Verbeelding

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.2 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn grotendeels opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2018-01. De woonbestemming is gebaseerd op de woonbestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied 2014.

6.3 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsregels. Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden.

6.3.1 Agrarisch

Voor de slooplocatie aan de Parallelweg 9/10 is de huidige bestemming één op één overgenomen. In de regels hebben derhalve geen wijzigingen plaatsgevonden. De verandering voor dit perceel vindt plaats in de verbeelding, waar ter plaatse van de te slopen schuren geen bouwvlak en dus ook geen bouwmogelijkheden meer aanwezig zijn.

6.3.2 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. De situering van de woningen en bijbehorende bouwwerken zijn niet vastgelegd. De oppervlakte, goot- en bouwhoogten zijn geregeld in de regels.

Ook wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals bed & breakfast en aan huis verbonden beroep.


Bed&breakfast

Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfast ruimten. De voorwaarden voor het toestaan van een bed & breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.


Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal zeven slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • de recreatieve nevenactiviteit geen afbreuk mag doen aan de woonfunctie;
  • voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.


Aan huis verbonden beroep

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied.

Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.

6.3.3 Waarde - Open landschap

De voor 'Waarde - Openheid landschap' aangewezen gebieden zijn tevens bestemd voor de instandhouding van de natuur- en landschapswaarden

6.4 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.


Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn.

Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.

Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Collegeprogramma 2014 - 2018

In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.


Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.


Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.2 Financiële haalbaarheid

Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Omdat het met plan geen sprake is van een provinciaal belang kan vooroverleg met de provincie achterwege blijven. De provincie Gelderland zal op de hoogte worden gebracht van de terinzagelegging, waarmee de provincie de gelegenheid heeft om zienswijzen in te dienen op dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt.

8.2 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al dan niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al dan niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).


Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.

8.3 Zienswijze procedure

De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan heeft in dit kader ter inzage gelegd van 26 maart 2020 tot 8 mei 2020. Gedurende deze zes weken heeft een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren kunnen brengen. Binnen de termijn zijn veertien zienswijzen ingediend, op basis van de zienswijze is besloten het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.