direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hierden Dorp - Lageweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00207-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een aantal particuliere initiatiefnemers is voornemens een vijftal nieuwe woningen te realiseren aan Lageweg te Hierden. De locatie valt binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Hierden-Dorp 2011' en binnen een wijzigingsbevoegdheid (wijzigingsgebied 1), op grond waarvan de nieuwbouw van vier woningen mogelijk is. De bedoeling is echter om één extra woning te bouwen. De aanleiding hiervoor is dat het met deze extra woning mogelijk was om afspraken te maken tussen partijen wat betreft de opheffing van de bestaande milieuvergunning op de aangrenzende locatie Lageweg 17. Dit betekent evenwel dat geen gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

De gemeente heeft evenwel aangegeven in te kunnen stemmen met de bouw van de beoogde vijf woningen en heeft besloten hieraan medewerking te verlenen. Dit betekent dat een nieuw bestemmingsplan benodigd is waarin de ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. In dit kader is onderhavig plan opgesteld.

1.2 Ligging en beschrijving plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Lageweg in de kern Hierden. Het betreft de kadastrale nummers Harderwijk, Sectie B, nummers 5590 t/m 5593. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in de kern Hierden aangeduid met een gele contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0001.jpg"

Weergave ligging plangebied op luchtfoto

In de navolgende alinea's is de globale ligging en begrenzing van het plangebied nader omschreven. Voor de exacte ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Algemeen

De geldende bestemmingsplannen voor onderhavig wijzigingsplan zijn 'Hierden Dorp 2011' en 'Reparatieplan Hierden Dorp 2011'. Het eerstgenoemde bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk op 22 september 2011. Naar aanleiding van een tussenuitspraak van de Raad van State op 23 mei 2013 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden op 16 oktober 2013. Het reparatieplan is vastgesteld op 30 april 2015 en wijzigt de manier waarop een aantal aspecten geregeld is.

Het bestemmingsplan is voor het merendeel een consoliderend bestemmingsplan. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan voor 16 locaties een wijzigingsregeling opgenomen. Voor onderhavig plan is het wijzigingsgebied 1 van toepassing.

Wijzigingsbevoegdheid

In het vigerende bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die onder voorwaarden de bouw van woningen mogelijk maken. De relevante regeling voor wijzigingsgebied 1 'Wouterskampen' (artikel 26.1) is hierna opgenomen, tezamen met artikel 26.17 waarin een aantal algemeen geldende voorwaarden is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0003.jpg"

Uitsnede uit plankaart vigerend bestemmingsplan met aanduiding wijzigingsgebied 1 (rood omkaderd). Het plangebied betreft het wijzigingsgebied

Aangezien het de bedoeling is om geen 4 maar 5 woningen te bouwen is het niet mogelijk gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan nodig om onderhavig nieuwbouwplan mogelijk te maken.

Belangrijke voorwaarde is dat een nieuwe 'rode' ontwikkeling alleen dan ruimtelijk aanvaardbaar kan zijn, wanneer deze wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de omgeving en initiatiefnemers hieraan bijdragen overeenkomstig gemeentelijk beleid, zoals uiteengezet en vastgelegd in de “Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden”. Initiatiefnemers dragen hieraan bij door het voldoen van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van een landschapsversterkingsfonds voor de in genoemde structuurvisie omschreven projecten. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt in genoemde structuurvisie en in de toelichting van het bestemmingsplan “Hierden Dorp 2011”.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan besproken. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 6 tenslotte is gereserveerd voor de resultaten van de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderhavige plan toegelicht. In de navolgende paragraaf wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie. In de paragraaf hierna is ingegaan op de uitgangspunten die gelden voor de onderhavige locatie. In de laatste paragraaf is ten slotte een beschrijving van de ontwikkeling opgenomen.

2.2 Huidige situatie

Plangebied

Het perceel Lageweg betreft enkele momenteel onbebouwde agrarische percelen die zijn gelegen in de bebouwde kom van Hierden. Aan de westzijde bevindt zich de bestaande woonbuurt de Wouterskampen. Aan de oostzijde wordt de locatie begrensd door een voormalig agrarisch bedrijf (adres: Lageweg 17). Alhoewel dit agrarische bedrijf niet meer actief is, is er nog wel een milieuvergunning aanwezig.

Aan de noordzijde zijn enkele onbebouwde percelen gelegen. De Lageweg vormt de zuidelijke plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0004.jpg"

Topografische kaart met aanduiding plangebied (rood gehighlight)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0005.jpg"

Foto bestaande situatie ter hoogte van het plangebied (foto vanaf Lageweg)

Het plangebied betreft een momenteel open weidegebied. Er is geen opgaand groen in het plangebied aanwezig, behoudens één solitaire boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0006.jpg"

Historische kaarten van Hierden met aanduiding plangebied (bron: topotiojdreis.nl)

De locatie is gelegen aan de Lageweg, een belangrijk historisch lint. Op de historische kaarten is duidelijk te zien dat aan de noordzijde van de Lageweg een kavelstructuur aanwezig was van 'kamers' (weitjes omringd door houtwallen). Onderhavig plangebied vormt historisch gezien zo'n kamer. In de huidige situatie is deze structuur evenwel minder zichtbaar.

 

Landschapsstructuur

In de structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden wordt de omgeving van het plangebied gekenschetst als “Noordelijke dorpsgrens”. Hierover wordt gesteld: “De noordelijke grens van Hierden wordt gevormd door enkele verspreide woningen en boerderijen met langgerekte schuren aan de Lageweg en de Mheenbroekweg. Achterkanten van woningen aan de Varenweg vormen een tweede grens. De kavelstructuur is langgerekt in de richting van de Mheenlanden. Het zicht op het zeer open landschap van de Mheenlanden is hier beeldbepalend. Een enkel houtwalrelict staat nog overeind. Doordat de woningen zo ver uit elkaar staan en vanwege het weidse uitzicht, is het landschap overal optimaal voelbaar.”

Uit de structuurvisie Dorpsomgevingsplan blijkt dat verder de dorpsrand van Hierden ter plaatse van de woonbuurt Wouterskampen als een knelpunt wordt beschouwd. Dit is aangeduid op de 'knelpuntenkaart', zoals hierna opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0007.jpg"

Uitsnede uit 'knelpuntenkaart' dorpsomgevingsplan Hierden (plangebied groen omkaderd)

2.3 Het plan

2.3.1 Uitgangspunten

In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan 'Hierden Dorp' wordt de visie uitgewerkt voor enkele van de wijzigingsgebieden. Voor wijzigingsgebied 1 'Wouterskampen' is een visie uitgewerkt. Deze visie geeft de uitgangspunten weer voor de beoogde ontwikkeling. Voor het wijzigingsgebied 1 'Wouterskampen' geldt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0008.png"

Visie 'Wouterskampen' zoals besproken in de toelichting van het geldende bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0009.jpg"

Kaart 'Inrichtingsschets Wouterskampen' uit vigerend bestemmingsplan met in blauw hierop globaal geprojecteerd de beoogde situering van de 5 woningen in voorliggend plan.

2.3.2 Algemene planbeschrijving

Het plan betreft de realisatie van vijf nieuwe woningen. Onderstaande tekening betreft een globale impressie van het inrichtingsplan en de verdeling van de percelen. Op de tekening in de voorgaande paragraaf is de situering van de woningen geprojecteerd op de visiekaart uit het vigerende bestemmingsplan.

In het stedenbouwbouwkundige plan worden twee woningen gesitueerd aan de Lageweg. De overige 3 woningen liggen op percelen hier achter en zijn bereikbaar vanaf de Lageweg via een eigen nieuw aan te leggen ontsluitingsweg (eigen weg).

In vergelijking met de visie zijn de woningen dichterbij de Lageweg gesitueerd. Dit heeft als voordeel dat de openheid zo veel mogelijk behouden blijft. Er blijft een zichtrelatie behouden met het achterliggende gebied. Op de navolgende kaart van de globale inrichtingstekening is dit aangeduid met de blauwe lijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0010.jpg"

Globale inrichtingstekening

Uitwerking plan

Verder gelden de volgende specificaties inzake het plan:

  • Het parkeren bij de woningen vindt volledig plaats op eigen terrein. Parkeren op de ontsluitingsweg door aanwonende is niet toegestaan. Parkeren door bezoekers van aanwonende is wel toegestaan.
  • De oppervlakte van de kavels bedraagt (circa):

          Woning 1   ca. 1.346 m2  
          Woning 2   ca. 1.356 m2  
          Woning 3   ca. 1.540 m2  
          Woning 4   ca. 1.524 m2  
          Woning 5   ca. 1.490 m2  

  • De afstand van de voorgevels van de woningen aan de Lageweg tot de as van deze weg bedragen resp. 11,5 m (woning westelijke zijde) en 13 m (woning oostelijke zijde;
  • Aanwonenden kunnen in onderling overleg besluiten de ontsluitingsweg af te sluiten bij vermeend misbruik door derden bij evenementen.
  • De nieuwe interne woonstraat krijgt een profiel van 5 m breed. Het profiel wordt uitgevoerd middels 3 meter bestrating in het midden en aan beide zijden 1 meter grasbeton keien.
  • Naast de minimale breedte van de ontsluitingsweg eist de brandweer een geboorde put ten behoeve van een bluswatervoorziening. Overeenkomstig de wens van de brandweer zal deze in openbaar gebied aan de Lageweg aangelegd worden.
  • Verlichting zal op de kavelgrens op eigen terrein aangelegd worden.
  • De woningen die direct aan de Lageweg liggen (woningen 1 en 4) sluiten met de inrit aan op de Lageweg. De overige woningen (woningen 2, 3 en 5) sluiten met de inrit aan op de nieuwe interne woonstraat.
  • De bestaande inrit ter plaatse zal komen te vervallen.

Woningen

Er is nog geen specifiek bouwplan uitgewerkt voor de woningen. In de regels worden wel duidelijke kaders voor de woningen gegeven:

  • de breedte en diepte van de woning zijn resp. max. 9 en 15 m;
  • de goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 3,5 m;
  • de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 9 m;
  • de goothoogte van bijgebouwen, bedraagt maximaal 3 m;
  • de bouwhoogte van bijgebouwen, bedraagt maximaal 4,5 m.

Uitgangspunt is dat de nieuwe woningen voldoen aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit en niet worden aangesloten op het gasnetwerk.

2.3.3 Landschappelijke inpassing

Wat betreft de landschappelijke inpassing is zoveel mogelijk aangesloten bij de visie voor de inbreidingslocatie zoals hiervoor in paragaaf 2.3.1 besproken. Dit betekent dat voor de landschappelijke inpassing de volgende belangrijke uitgangspunten geformuleerd zijn:

  • Er wordt een open doorzicht gecreëerd van de Lageweg richting het achterliggende open (agrarische) gebied. Dit doorzicht bevindt zich centraal in het plangebied en loopt globaal op de eigen ontsluitingsweg en steekt dan tussen twee woonpercelen door richting het agrarische gebied. Wat betreft de landschappelijke inpassing is in dit kader van belang dat er geen sprake is van hoogopgaand groen dat het doorzicht belemmerd. Ter plaatse van de zichtlijn (en dit is ruim aangehouden) zijn daarom uitsluitend lage meidoornhagen toegestaan.
    Voor de percelen die agrarisch blijven geldt hierbij als uitgangspunt dat deze een open karakter zullen blijven behouden.
  • Aan de oostrand van het plangebied bevindt zich een Kerkepad met houtwal. Dit is een smal wandelpad op de rand van twee percelen. Het behoud van dit Kerkepad is een belangrijk uitgangspunt van dit landschappelijke inpassingsplan. Wat betreft de landschappelijke inpassing betekent dit dat de twee nieuwe woonpercelen die hier aansluiten uitsluitend mogen worden afgescheiden met meidoornhagen. Een erfafscheiding in de vorm van een schutting of een coniferenhaag of iets dergelijks, is hier niet passend en wordt hier niet toegestaan.
    Uiteraard zal verder de houtwal, bestaande uit een rij met bomen langs de perceelsgrens met het perceel Lageweg 17 worden gehandhaafd.
    In dit bestemmingsplan is het behoud van Kerkepad en houtwal gewaarborgd door een bestemming Groen op te nemen met een specifieke aanduiding.

Voor het overige geldt dat de goede landschappelijke inpassing zich vooral uit in het goed vormgeven van de perceelsgrenzen.

  • Richting de bestaande woningen aan de Wouterskampen is een enigszins robuuste erfafscheiding gewenst. Ook bij de overige perceelgrenzen tussen de nieuwe woonpercelen is deze meer robuuste erfafscheiding denkbaar vanaf ca. 2 m achter de voorste perceelsgrens.
    De invulling van deze erfafscheiding geschiedt in overleg met de bewoners van de aangrenzende percelen. De erfafscheiding heeft een groene uitstraling. Er kan worden gedacht aan een hoge meidoornhaag of een hekwerk met hederabeplanting.
  • Aan de zijde waar de nieuwe percelen grenzen aan de straat (de Lageweg of het nieuwe interne woonstraatje) dient een lage meidoornhaag te worden gerealiseerd (of in het geheel geen erfafscheiding). Uitgangspunt is dat voor de voorgevellijn c.q. rooilijn geen hoge erfafscheidingen gerealiseerd worden.

Hiermee worden voor het plangebied twee typen meidoornhagen voorgeschreven:

Meidoornhaag (laag)
- Soort: Crataegus monogyna (Eénstijlige meidoorn)
- Eindhoogte: min. 0,80 meter, max. 1,00 meter.
- Totale lengte: max. ca. 250 meter.
- Levermaat: min. 40-60 cm.
- Aanplanten: in 2 rijen in driehoeksverband. Per strekkende meter 12 stuks aanplanten.
- Totaal: 3000 stuks.  

Meidoornhaag (hoog)
- Soort: Crataegus monogyna (Eénstijlige meidoorn)
- Eindhoogte: min. 1,50 meter, max. 2,00 meter.
- Totale lengte: max. ca. 310 meter.
- Levermaat: min. 100-125 cm.
- Aanplanten: in 2 rijen in driehoeksverband. Per strekkende meter 10 stuks aanplanten.
- Totaal: 3100 stuks.  

De stedenbouwkundige inpassing is uitgewerkt in navolgend landschappelijk inrichtingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0011.jpg"

Landschappelijk inpassingsplan

De landschappelijke inpassing wordt op de volgende wijze geborgd in dit bestemmingsplan: Het Kerkepad en de houtwal (bomenrij) worden opgenomen in een bestemming 'Groen' met een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van groen - behoud Kerkepad en houtwal'. De regeling richt zich op het behoud van deze waarden.

2.3.4 Beeldkwaliteit

Op 22 september 2011 is bij de vaststelling van het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011, door de gemeenteraad besloten om de beeldkwaliteitseisen, zoals genoemd in paragraaf 5.9.1.5 van het bestemmingsplan Hierden Dorp 2011 toe te voegen aan de Welstandsnota. Deze beeldkwaliteitsaspecten zijn op alle ontwikkelingslocaties van toepassing en dus ook op onderhavig plan.

Algemeen

Doel

In deze paragraaf worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting. Er wordt een ruimtelijk kader gegeven op basis waarvan architecten de woningen kunnen gaan ontwerpen. Daarnaast geeft het de paragraaf criteria waaraan de welstandscommissie deze bouwplannen kan toetsen.

Sfeer

De gemeente wil op een verantwoorde wijze invulling geven aan nieuwe bebouwingsmogelijkheden in Hierden Dorp, zodat wordt aangesloten bij de cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteiten van het gebied.

Nieuwe bebouwing

Voor de nieuwe bebouwing wordt verwezen naar de historische bebouwing die te vinden is in het gebied. Veel voorkomende historische bebouwing behoort tot het type “Hallehuisboerderij”. Dit type boerderij bestaat uit een bouwlaag afgedekt met een zadeldak (met wolfseind). Het kleur- en materiaalgebruik is gedekt en ingetogen. Baksteen (rood of bruin), (antracietgrijze) gebakken pannen en riet zijn de meest gebruikte materialen en kleuren. De erven zelf waren groen ingericht en kenden vaak zowel decoratieve als functionele elementen. Decoratief waren de zorgvuldig ingerichte bloemperkjes en palmheggetjes. Van functionele aard waren de moestuin, fruitbomen en leilinden. Het spreekt voor zich dat de scheiding tussen decoratief en functioneel niet zo strikt was als hier wordt voorgesteld. Als erfafscheiding werden meidoorn en heggen gebruikt. Hoge houtwallen en singels hielden de boerderijen het hele jaar door uit de wind. Voor de nieuwe ontwikkelingen is het niet noodzakelijk te bouwen in historiserende stijl. De genoemde agrarische kenmerken kunnen prima in een moderne uitvoering verwerkt worden, zoals hier navolgend is afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0012.jpg"

Impressies nieuwe bebouwing

Huizen op straathoeken

Veel aandacht moet worden gegeven aan de vormgeving van huizen op straathoeken. Zijgevels die grenzen aan een straat moeten worden vormgegeven als een aantrekkelijke straatgevel met tenminste een raamopening (bij voorkeur ook een voordeur of meerdere ramen). Zeker langs belangrijke dwarsstraten onderscheidt de vormgeving van de hoekhuizen zich van de andere huizen in dezelfde straat door vorm, maat, kleur en/of architectonisch accent. Bij vrijstaande woningen op straathoeken worden garages niet aan de zijde van de straathoek gesitueerd, maar aan de andere zijde naast de woning.

Erfafscheidingen

Om een landelijke sfeer te kunnen realiseren moet veel zorg worden besteed aan de erfafscheidingen tussen privé-tuinen en openbaar gebied. Waar zijtuinen grenzen aan het openbare gebied worden hagen (beuk of meidoorn) toegepast als tuinafscheiding.

Criteria

Situering

  • woningen zijn gericht naar de openbare ruimte;
  • zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg zijn als voorgevel behandeld;
  • woningen zijn niet identiek aan elkaar.

Massa en vorm

  • met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van het gebied, de inpassing van massa en vorm tussen de bestaande bebouwing is zorgvuldig;
  • er is sprake van een compacte eenduidige hoofdbouwmassa;
  • de hoofdbouwmassa bestaat uit één bouwlaag met kap (zadeldak met wolfseind);
  • de nokrichting is haaks op de weg;
  • de bijgebouwen kennen ondergeschiktheid t.o.v. het hoofdgebouw (in positionering en volume) en hebben een zadeldak (met wolfseind);
  • de woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning doorloopt;
  • de ruimte tussen de woningen krijgt een open en ruim karakter. Garages en carports bevinden zich bij voorkeur losstaand op het achterterrein, minimaal vijf meter achter de voorgevelrooilijn;
  • Van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving, en anderzijds een individuele uitstraling.

Gevels

  • de gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen.

Materiaalgebruik

  • er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen of hieraan gelijkwaardige producten;
  • in hoofdzaak baksteen en gebakken dakpannen of riet toepassen. Op sommige plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel verwerkt worden. Het gebruik van (semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan.

Kleurgebruik

  • het kleur- en materiaalgebruik is gedekt en ingetogen. Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren (rood/ bruin), in combinatie met antracietgrijze / rode gebakken dakpannen of riet;
  • kleuren van dakpannen en metselwerk zijn op elkaar afgestemd.

Afwerking erven

  • bij voorkeur hagen of heggen toepassen, al dan niet voorzien van open (en donker geschilderd) sierhek;
  • gebouwde erfafscheidingen vormgeven in samenhang met de architectuur en hoofdmateriaalkeuze van het pand;
  • zijerven grenzend aan openbare ruimte als voorerf behandelen;
  • achtererven in zicht van de openbare ruimte: erfafscheidingen niet hoger dan 2 meter. Bij voorkeur worden hagen toegepast, al dan niet voorzien van open en donker geschilderd hekwerk;
  • de erven zijn groen ingericht en kennen zowel decoratieve als functionele elementen.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

3.1 Algemeen

Onderhavig plan betreft de verdichting van de kern Hierden met vijf woningen. Deze inbreiding past in algemene zin in de kaders van het vastgestelde bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011'. In dat bestemmingsplan is ingegaan op de passendheid van de inbreidingslocaties binnen de geldende regelgeving en het geldende beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In algemene zin is de conclusie dat de inbreidingslocaties onder voorwaarden passend zijn binnen de geldende regelgeving en het geldende beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”.

Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland.
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Onder deze drie hoofddoelstellingen zijn 12 nationale belangen geformuleerd. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: “Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen”.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken zoals die zijn opgenomen in de SVIR. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.  

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.2.4 Toetsing
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder. De ontwikkeling betreft de realisatie van 5 woningen; op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale ruimtelijke beleid is verwoord in de omgevingsvisie Gelderland, die d.d. 9 juli 2014 vastgesteld is door Provinciale Staten van Gelderland.

De provincie wil graag bijdragen aan een toekomstbestendig Gelderland. De provincie kiest er in de omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • 1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • 2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • 3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners.

Wonen

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken. De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.

Landschap

De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter-)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.

De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. Zoals uit onderstaande kaart blijkt is het plangebied gelegen binnen een nationale landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0013.jpg"

Kaartbeeld Landschap uit Omgevingsvisie met aanduiding plangebied (rode contour)

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De omgevingsverordening is vastgesteld d.d. 24 september 2014. In de Omgevingsverordening zijn vrijwel alle regels vervat die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en betreffen ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. Ze wordt ingezet ter waarborging van de doorwerking van het provinciaal beleid in onder meer bestemmingsplannen.

In Artikel 2.2.1.1 is de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

3.3.3 Toetsing

In de omgevingsvisie wordt de Gelderse Ladder genoemd. Het onderhavige plan is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.4). Hieruit blijkt dat onderhavig plan gezien de kleinschaligheid niet hoeft te worden getoetst aan de Ladder.

Wat betreft het woonbeleid kan worden gesteld dat met dit plan één van de wijzigingsbevoegd-heden in het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' wordt uitgewerkt. In het kader van dit bestemmingsplan is reeds aangetoond dat alle wijzigingsbevoegdheden passend zijn binnen het woningbouwprogramma van Harderwijk. In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan is wel sprake van de realisatie van één extra woning. Het aantal van één extra woning is dermate beperkt, dat hiermee de voornoemde conclusie niet wijzigt.

Wat betreft de ligging in het nationale landschap kan worden gesteld dat gezien de beperkte schaal en aard van dit plan geen sprake is van verstoring van het nationaal landschap.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal woonbeleid

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is .

Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0015.jpg"

Figuur: Regionale woonopgave

Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.

3.4.2 Regionale woonagenda

Gesteld kan worden dat met onderhavig plan vijf nieuwe woningen worden gebouwd op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan Hierden-Dorp 2011. In dit plan is aangegeven dan vanaf 1 januari 2014 er ruimte in de woningbouwprogrammering is voor de effectuering van deze woningbouwmogelijkheden. Hiermee kan worden gesteld dat de vijf nieuwe woningen passen binnen de geldende woningbouwprogrammering en hiermee automatisch ook deel uitmaakt van de regionale woonagenda.

3.4.3 Toetsing

Uit de regionale woonvisie blijkt dat er een duidelijke behoefte blijft in de regio aan extra woningen. Kwalitatief is onder meer een groot tekort aan duurdere koopwoningen. Met onderhavig plan kan aan deze behoefte invulling worden gegeven.

Verder zijn de woningen reeds in het kader van het geldende bestemmingsplan Hierden-Dorp 2011 opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering en past het hiermee automatisch in de regionale woonagenda.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

Voor de ontwikkelingslocaties zoals opgenomen binnen het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011', waaronder ook onderhavige locatie, geldt dat het toevoegen van nieuwe 'rode functies' gepaard dient te gaan met landschappelijke versterking, omdat zonder landschappelijke versterking er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden wordt aangegeven op welke wijze het landschap in en rondom Hierden versterkt kan worden en wordt een relatie gelegd tussen het toevoegen van nieuwe 'rode' functies en de daarmee noodzakelijke landschappelijke versterking.

Toetsing

Er is rekening gehouden met de uitspraken uit de structuurvisie op welke wijze kan worden voorzien in een landschappelijke versterking. Bij dit plan komt dit onder meer tot uitdrukking in het realiseren van een open doorzicht, het behoud van het kerkepad (met bomenrij) en het zorgen voor een passende afscherming richting de Wouterskampen.

Verder zal er bij dit plan een bijdrage gedaan worden aan het landschapsversterkingsfonds gevraagd. Dit fonds wordt ingezet bij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het omliggende landschap.

3.5.2 Woonbeleid

De ontwerp woonvisie Harderwijk 2017 (door B en W vastgesteld op 3 oktober 2017) laat zien dat in het nieuwbouwprogramma tot 2025 voor deze locatie een aantal van 5 woningen is opgenomen, en wel voor de jaarschijf 2019 (oplevering).

3.5.3 Welstandsnota Harderwijk 2013

Deze welstandsnota beschrijft hoe de welstandtoetsing en het welstandstoezicht in de gemeente Harderwijk plaatsvindt. In de welstandsnota staat helder beschreven welke criteria de commissie ruimtelijke kwaliteit bij de advisering hanteert. In de nota zijn objectcriteria gegeven (criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken) alsmede gebiedscriteria. Hierbij gelden voor verschillende gebieden verschillende welstandsregimes. Onderhavig plangebied is gelegen in een woongebied, waarvoor een gemiddelde welstandstoets geldt.

Bij onderhavig plan moeten de specifieke bouwplannen voor de individuele woningen nog worden uitgewerkt. In paragraaf 2.3.4 is ingegaan op de te hanteren beeldkwaliteitseisen. De bouwplannen voor de woningen zullen t.z.t. worden getoetst door de welstandscommissie op basis van de welstandsnota.

3.5.4 Bestemmingsplan Hierden Dorp 2011

In het onderhavig plan worden vijf nieuwe woningen worden gebouwd op basis van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan Hierden Dorp 2011. Zoals in paragraaf 3.3.3 van dit bestemmingsplan is aangegeven zal er vanaf 1 januari 2014 ruimte in de woningbouwprogrammering zijn voor de effectuering van deze woningbouwmogelijkheden.

Hoofdstuk 4 Planologische haalbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Getoetst moet worden op:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de mogelijke gevolgen.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.

 

Het plan maakt planologisch gezien het toevoegen van 5 woningen mogelijk. Woningen zijn een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 'Stedelijk vernieuwingsproject', relevante drempelwaarde: 2.000 woningen). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de omvang van het plan, die zeer ruim onder de drempelwaarde blijft en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang is verder in de navolgende paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

4.1.2 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied1. Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

  • Grond: Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
  • Grondwater: Ter plaatse van enkele peilbuizen zijn verhoogde gehalten gemeten. Deze overschrijden hoofdzakelijk de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet en geven uit milieuhygiënische overweging geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
    Uitzondering vormt één peilbuis (nummer 17), waar aanvullend onderzoek benodigd is inzake de verhoogde gehalten aan barium (zware metalen). Het aanvullend onderzoek moet gedaan worden in de vorm van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater.
  • Asbest: Een asbestonderzoek vormde geen onderdeel van de scope van dit bodemonderzoek. Mocht dit worden vereist dan dient dient een asbestonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN 5707 of NEN 5897.

Ten slotte worden in het bodemonderzoek enkele aanbevelingen gedaan, waaronder een 'toplaag'-onderzoek bij sloop van de schuren. Voor de volledige inhoud hiervan wordt verwezen naar de rapportage.

Nader overleg met de ODNV

Er heeft over de onderzoeksresultaten een overleg plaatsgevonden met de ODNV (Omgevingsdienst Noord-Veluwe). Er is afgesproken dat het aanvullende onderzoek dat in het verkennend bodemonderzoek wordt aangeraden niet benodigd is. De verhoogde gehalten aan barium (zware metalen) komen namelijk van nature in de bodem voor. Een nader onderzoek is daarom niet zinvol.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.

4.1.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat sprake is van een aanvaarbare binnenwaarde (bijvoorbeeld 33 dB bij woningen).

Onderhavig project betreft de realisatie van een geluidgevoelige bestemming in de nabijheid van diverse wegen, waar sprake kan zijn van geluidshinder wegverkeer. Om die reden is onderzoek benodigd.

Algemeen onderzoek

Het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011' bevat enkele wijzigingsbevoegdheden die een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De gemeente Harderwijk heeft in het kader van dit bestemmingsplan middels een akoestisch onderzoek de akoestische situatie voor wat betreft verkeerslawaai en industrielawaai voor de wijzigingsgebieden globaal in beeld gebracht. Dit onderzoek is overigens niet toegevoegd als bijlage, aangezien het onderzoek gedateerd is. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkelingslocatie niet is gelegen binnen de zone van het gezoneerde bedrijventerrein Lorentz of de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Ten aanzien van het wegverkeerslawaai blijkt uit de beoordeling dat in het gemeentelijk Milieubeleidsplan voor Hierden Dorp een ambitiewaarde van maximaal 53 dB is vastgelegd.

Ook de onderhavige ontwikkelingslocatie Wouterskampen/Lageweg is in het onderzoek opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van geluidswaarden tot maximaal 52 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar is geen sprake van een overschrijding van de ambitiewaarde.

Actueel onderzoek

Er is in het kader van onderhavig plan een actueel akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Het doel van het onderzoek was het bepalen van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de toekomstige woningen. De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 20012 (SRMII-2012).

Uit het onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getroffen.

  • De Lageweg en de Wouterskampen betreft een 30 km/uur weg en heeft geen wettelijke zone zodat deze alleen voor de goede ruimtelijke ordening is beschouwing is genomen.
  • De geluidbelasting ten gevolge van de Lageweg en de Wouterskampen samen bedraagt maximaal 47 dB.
  • Het blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting exclusief aftrek conform ex. Art. 110g Wgh ten gevolge van het wegverkeer van alle wegen ter plaatse van de gevels van de toekomstige woningen maximaal 53 dB bedraagt. Derhalve dienen er geen geluidwerende voorzieningen bepaald te worden, via een gevelweringonderzoek, om aan het maximale binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG, maart 2009). Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor inrichtingen een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, die resulteert in de zogenaamde grootste afstand. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van het milieuvergunningtraject kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.

Onderzoek

In de directe omgeving van de geprojecteerde woningen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. Dit blijkt uit onderstaande bewerkte kaart op basis van de plankaart van het bestemmingsplan 'Hierden Dorp 2011'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0016.png"

Kaartbeeld ligging nieuwe woningen in omgeving geprojecteerd op verbeelding (plangebied aangeduid met rode contour)

De enige functie die mogelijk hinder met zich meebrengt is gelegen aan de oostzijde van het plangebied. Het betreft een agrarisch bouwblok (Lageweg 17/17a) behorend bij een voormalig agrarisch bedrijf. Dit agrarisch bedrijf is gestopt en feitelijk is momenteel uitsluitend sprake van een bewoning. Wel is nog sprake van een milieuvergunning, waarmee het theoretisch mogelijk is dat zich ter plekke een nieuw agrarisch bedrijf vestigt. Hiermee zou sprake zijn van een belemmering, omdat in dit geval sprake zou zijn van hinder op de nieuwe woningen. Om die reden is het in het kader van onderhavig plan benodigd dat de milieuvergunning wordt ingetrokken voordat de procedure van het bestemmingsplan start. Dit is zonder meer mogelijk aangezien één van de initiatiefnemers bij machte is om de geldende milieuvergunning in te trekken. Dit zal dan ook gebeuren. Het bestemmingsplan zal niet eerder door het College ter vaststelling aan de raad worden aangeboden dan nadat de bestaande milieucirkel voor het perceel Lageweg 17 formeel is opgeheven.

Conclusie

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van dit plan.

4.1.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Harderwijk heeft in 2014 de 'Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord' vastgesteld. In de regionale beleidsvisie worden de beleidsuitgangspunten geformuleerd.

  • Bewust omgaan met uitbreiden bestaande risicobronnen;
  • Bewust omgaan met vestigen nieuwe risicobronnen en beperkt kwetsbare functies;
  • Ruimtelijke scheiding van (beperkt) kwetsbare functies ten opzichte van risicobronnen;
  • Bij verhoging van het groepsrisico nagaan welke stedenbouwkundige inrichting en aanvullende maatregelen de gevolgen van calamiteiten kunnen beperken;
  • Objecten met niet-zelfredzame personen en objecten met hoge bezettingsgraad niet in de buurt van risicobronnen.

Voor de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten (zoals woningen) zijn ruimtelijke zones vastgesteld met het principe: hoe dichterbij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht is. Daarnaast zijn in de ruimtelijke zones bepaalde objecten dichtbij risicobronnen uitgesloten.

Afhankelijk van de risicobron en de kwetsbaarheid van het object moet een bepaald niveau van verantwoording worden opgesteld. De personendichtheid, het groepsrisico en de aanwezigheid van beperkt zelfredzame groepen moet altijd verantwoord worden wanneer de locatie van de ontwikkeling in een invloedsgebied van een risicobron ligt.

Toetsing

Stationaire bronnen

Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van stationaire bronnen. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0017.jpg"

Fragment provinciale risicokaart Gelderland (bron: www.risicokaart.nl), plangebied met licht blauwe ster aangeduid

Mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen)

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort, op een afstand van ongeveer 1.700 meter. Onderhavig plangebied valt buiten de wettelijke contouren van het plaatsgebonden risico en het plasaandachtsgebied. Een verdere toetsing hieraan is daarom niet benodigd.

Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater. De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te kunnen brengen over de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties'3 blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevend scenario

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt is een toxische wolk. Aangezien geen sprake is van de ligging binnen het invloedsgebied van brandbare gassen, hoeft een verantwoording van het scenario wolkbrandexplosie niet plaats te vinden.

Onderstaand is vanuit het scenario toxische wolk ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie verantwoording groepsrisico

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

Advies VNOG

De VNOG (Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland) heeft een advies uitgebracht inzake dit plan. Inzake de fysieke veiligheid worden enkele adviezen gegeven:

  • Bluswatervoorzieningen (ondergrondse brandkranen) zijn aanwezig in de nabijheid van het plangebied. Verzocht wordt om bij verdere uitwerking van de plannen in contact te blijven met de VNOG.
  • Wat betreft de bereikbaarheid is het van belang dat de hulpverleningsvoertuigen (waaronder ook ambulances) dichtbij bouwwerken geparkeerd kunnen worden (o.m. voorkomen obstakels, goede bewegwijzering).
  • Wat betreft de zelfredzaamheid valt het plangebied valt binnen het bereik van de bestaande WAS-palen van Hierden. Aanvullend kunnen enkele andere maatregelen worden genomen (informeren nieuwe bewoners).

De voorgaande adviezen zullen in het kader van de planuitwerking worden meegenomen. Hierover zal nader contact zijn met de VNOG.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen worden.

Onderzoek

NIBM

Wat betreft de toets Wet luchtkwaliteit maakt dit plan de realisatie van vijf nieuwe woningen mogelijk. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een woningbouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet noodzakelijk.

Bij dit project wordt verder geen mogelijkheid geboden om een 'gevoelige bestemming' zoals een school, kinderdagverblijf of bejaarden-, verpleeg- of verzorgingstehuis te realiseren. Volgens de criteria uit de Wm inzake luchtkwaliteitseisen is er daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening

Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0018.jpg"

Achtergrondconcentratie NO2 in 2015 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0019.jpg"

Achtergrondconcentratie PM10 in 2015 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0020.jpg"

Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2015 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied het volgende zijn:

  • stikstofdioxide: 14-16 µg/m3 NO2 (grenswaarde 40 µg/m3);
  • fijnstof: 18-19 µg/m3 PM10 (grenswaarde 40 µg/m3);
  • zeer fijnstof: 11-12 µg/m3 PM2,5 (grenswaarde 25 µg/m3).

De concentraties luchtvervuilende stoffen blijken in het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden liggen.

De cijfers zijn van 2015. Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentraties stikstofdioxide en fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

4.1.7 Archeologie

Algemeen

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient conform het archeologiebeleid van de gemeente Harderwijk te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0021.jpg"

Fragment Beleidskaart Archeologie gemeente Harderwijk met globale aanduiding plangebied (rode contour)

Toetsing

De gemeentelijke Beleidskaart Archeologie is getoetst. Hierboven is een uitsnede uit deze kaart afgedrukt. Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt verder een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', op grond waarvan archeologisch onderzoek is vereist voor projecten groter dan 1.000 m2 (en dieper dan 0,3m-mv) Bij onderhavig plan is sprake van een kleinere verstoring. Voor het plangebied is daarom geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Er hoeven immers geen archeologische waarden te worden verwacht.

De regio-archeoloog Maarten Wispelwey heeft de locatie eveneens beoordeeld en heeft per mail van 9 december 2016 dezelfde conclusie getrokken.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plannen. Gezien de voorgaande conclusie is daarnaast een archeologische dubbelbestemming niet nodig

4.1.8 Cultuurhistorie

Algemeen

In de toelichting van het bestemmingsplan dient op grond van het Bro (artikel 3.1.6, lid 2) een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Toetsing

Het plangebied is gelegen binnen twee zones die worden benoemd in het Dorpomgevingsplan Hierden. De betreffende beschrijvingen zijn hierna opgenomen.

Wouterskamp
De zone 'Wouterskamp' is gelegen tussen de oude wegen: Oostermheenweg, Mheenbroekweg en de Lageweg. De ligging en de naam zoals die al in de 1639 wordt genoemd als 'Wouterskampen' doet vermoeden dat dit gebied in eigendom was van een 'Wouter'. De toevoeging 'kamp' wordt in tegenstelling tot het gemeenschappelijke 'mheen' gebruikt voor een eigendom. De Mheenbroekweg kan heel goed een grens zijn geweest tussen de Wouterskampen en de gemeenschappelijke hooilanden. De oude kaarten uit het begin van de 19e eeuw laat zien dat de zone is beplant met bomen. De Mheenbroek geeft de grens aan tussen bos en weide. In de Wouterskampen is de kerk met de basisschool gebouwd. In de eeuwen daarna worden akkers aangelegd in de zone, afgescheiden door houtwallen. Tegenwoordig is de driehoek aan de westkant bebouwd geraakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0022.png"
Ontwikkeling Wouterskamp bron: Beleidsvoornemen dorpsvisie Hierden

Sporen uit de cultuurhistorie zijn niet goed te herkennen in deze zone. De sporen die er zijn, zijn versnipperd geraakt, zoals de resten van twee lanen langs en achter de kerk. Straatnamen refereren nog naar de oude perceelsnamen. De kerk is opvallend aanwezig in de zone en samen met de basisschool vormt de ligging een continuïteit in de cultuurhistorie van Hierden. De kerk is herkenbaar en kenmerkend voor Hierden.
De open plekken in de zone 'Wouterskamp' bevatten, behalve de oude historische bebouwing en de doorzichten naar het noorden, weinig cultuurhistorische waarden.

Lageweg
De zone 'Lageweg' wordt begrensd door de Lageweg, Mheenbroekweg, Wijtgraaf en Varenweg. Kijkend naar de ontwikkeling op oude kaarten, dan valt op dat dit gebied oorspronkelijk als een groot akkercomplex lag tussen de Lageweg en de Hoge Varenweg. Aan de Molenweg stonden de boerderijen met een paar bijbehorende kavels. Overige landerijen zullen waarschijnlijk in gemeenschappelijk bezit zijn geweest. In de eerste helft van de 19e eeuw verandert er veel in de zone. Opvallend is de aanleg van de Zuiderzeestraatweg, dwars over de perceelsgrenzen heen. Het akkercomplex raakt verdeeld in stroken, afgescheiden door houtwallen. De verkaveling verloopt evenwijdig aan de Lageweg en de Hoge Varenweg en ligt haaks op de Hierdense Beek. Bebouwing komt er nauwelijks voor.


afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00207-0003_0023.jpg"
Ontwikkeling Lageweg bron: Beleidsvoornemen dorpsvisie Hierden

Tegenwoordig kenmerkt deze zone zich door de grote openheid. Langs de Varen-weg die tussen de Zuiderzeestraat en de Lageweg is komen te liggen, zijn boerderijen te vinden uit de 19e eeuw. Hier is sprake van lintbebouwing, die zich herkenbaar presenteert. Doordat de noordkant van de zone niet bebouwd is geraakt, zijn vanaf de Varenweg prachtige doorzichten ontstaan naar de oude gemeenschappelijke hooilanden (Mheenbroek) in het noorden. Ook het hoogteverschil is door de openheid nog te beleven. De samenhang tussen agrarische bebouwing en het landschap is hier goed zichtbaar en daarom heeft de zone 'Lageweg' een hoge cultuurhistorische waarde.  

In het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Hierden Dorp' is een visie opgesteld voor onder meer onderhavig plangebied (wijzigingsgebied 1). In dit kader is beoordeeld door het Gelders Genootschap dat de bebouwing van deze locatie weinig cultuurhistorische waarden schaadt.

Wel kan ter plaatse waarde worden gehecht aan het Kerkepad aan de oostzijde van het plangebied, inclusief de hierlangs gelegen bomenrij. Dit Kerkepad is een historische verbinding in het landschap die behoudenswaardig is. Het behoud van Kerkepad en bomenrij (houtwal) vormt een belangrijk onderdeel van het landschappelijk inpassingsplan, zie paragraaf 2.3.3. Ook is dit planologisch geborgd middels een bestemming Groen en een specifieke aanduiding. Van een verstoring van het Kerkepad (met bomenrij) is daarom geen sprake.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat met het plan geen cultuurhistorische waarden worden geschaad.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plannen.

4.2 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Beide zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. Er moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden/beschermde soorten.

Onderzoek

Er is een quick scan natuur uitgevoerd4. In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 30 mei 2017.

Gebiedsbescherming

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe in de buurt van het plangebied liggen. Met de geplande ruimtelijke ontwikkeling is een toename in stikstofuitstoot in het plangebied te verwachten. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden is door de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de afstand tot deze gebieden echter uit te sluiten. Een voortoets Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland ligt. Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, leidt de voorgenomen ingreep niet tot vermindering van de oppervlakte kwaliteit of samenhang van de aanwezige natuur. De voorngenomen ingreep zal geen effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN hebben. De bescherming van het NNN staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen de beschermde soorten als eekhoorn, edelhert, vliegend hert, verschillende vleermuizen en enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied voor. Uit het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat essentiële elementen (zoals verblijf- of nestplaatsen) niet aanwezig zijn. Door de afwezigheid van geschikte locaties en/of habitatkenmerken kunnen deze beschermde soorten worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van deze soorten is daarom niet noodzakelijk.

Hiernaast gelden nog enkele algemene zaken, namelijk de verplichting om werkzaamheden te starten buiten de broedperiode van vogels en ten tweede om te voldoen aan de zorgplicht.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied sluit aan op de Lageweg, die kan worden beschouwd als een erftoegangsweg.

Om een inschatting te maken van het toekomstig aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317. Het aantal verkeersbewegingen bedraagt per vrijstaande koopwoning in de rest van de bebouwde kom maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag) per woning. Voor 5 woningen leidt dit tot 45 extra verkeerbewegingen per etmaal. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de aangrenzende wegen bij het plangebied.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de Parkeernormennota Harderwijk5. Deze parkeernormennota is opgesteld door de gemeente Harderwijk met als doel om specifieke, toepasbare en uniforme parkeernormen vast te stellen voor het gehele grondgebied van de gemeente Harderwijk. Op basis van de nota geldt per vrijstaande woning in een woongebied een parkeernorm van 1,8. In de toekomstige situatie is op het erf voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte geheel op eigen terrein op te lossen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Water

4.4.1 Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet

Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.

In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Nationaal bestuursakkoord Water 2011

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.

Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Hierden Dorp staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Voor de lokale afwatering (afvoer overtollig grondwater en hemelwater) spelen de watergangen langs de Molenweg een belangrijke rol. Een adequate afwatering wordt als knelpunt gezien (krappe sloten en duikers). Er moet structureel aandacht gegeven worden aan het in stand houden van de afwateringsvoorzieningen. Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk, gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.

Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein) Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6) de gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd..

4.4.2 Watertoets

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Watertoets

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De bouw van vijf nieuwe woningen heeft nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt.

De digitale watertoets is uitgevoerd voor onderhavig plan. Het toetsresultaat is opgenomen in de bijlagen. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden. Het betreft de volgende zaken:

  • Algemeen: het hemelwater moet binnen eigen plangebied worden vastgehouden of geborgen. Er moet grondwaterneutraal worden gebouwd en het afstromende hemelwater mag niet vervuild raken.
  • Gebiedsspecifiek: Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone langs de flanken van het Veluwemassief, hiermee moet rekening worden gehouden.

Hiernaast zal bij de planuitwerking in worden gegaan op de volgende zaken:

  • Het bouwpeil in relatie tot grondwaterhoogtes. Wellicht is ophoging van maaiveld noodzakelijk. GHG ligt in plangebied ongeveer op 2,4 m. t.o.v. NAP. Uitgangspunten zijn bouwpeil minimaal 70 cm boven GHG, vloerpeil minimaal 20 cm boven bouwpeil.
  • De aansluiting van vuilwater op de bestaande riolering.
  • De wijze waarop het regenwater op eigen terrein wordt geborgen. Uitgangspunten zijn:
    - bij een T=5 bui: geen water op straat;
    - T=10 bui: geen water op straat op kritische punten zoals verzamelpunten calamiteiten en hoofd ontsluitingswegen;
    - T=100 situatie: geen grootschalige schade aan opstallen door inundatie.
4.4.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. Er is een positief advies afgegeven in het kader van de watertoets.

4.5 Kabels en leidingen

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied of de directe omgeving die een planologische bescherming behoeven.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemers wordt een overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst leggen de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplicht de initiatiefnemer zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijk Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijke beleid.

5.1.2 Over bestemmen en aanduiden

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding is in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over drie hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. bevat een aantal algemene regels zoals een anti-dubbeltelregel.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven. Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaard voor de regels en de verbeelding, te weten de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.

5.3 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan kent de volgende hoofdbestemmingen: 'Agrarisch', 'Groen' en 'Wonen - Dorpsgebied'.

5.3.1 Agrarisch

Deze bestemming is gelegd op de gronden aan de noordzijde die niet worden ontwikkeld tot woonpercelen. Hier blijft de reeds geldende agrarische bestemming van kracht.

5.3.2 Groen

Deze bestemming is gelegd op de bestaande houtwal en het bestaande Kerkepad aan de oostrand van het plangebied. Uitgaande van een ligging van het Kerkepad midden op de perceelsgrens en een totale breedte van Kerkepad en houtwal van 1,5 m, is de bestemming 0,75 m breed getekend. Een specifieke aanduiding geeft aan dat ter plaatse specifiek het doeleinde geldt dat Kerkepad en houtwal moeten worden behouden. Een specifieke gebruiksregel geeft aan dat al de doeleinden die het behoud van Kerkepad en houtwal verstoort, moeten worden aangemerkt als strijdig gebruik.

5.3.3 Wonen - Dorpsgebied

Conform de geldende bestemming in het vigerende bestemmingsplan, is het plangebied voor het overige deel gelegd binnen de bestemming 'Wonen - Dorpsgebied'. Het plangebied van dit bestemmingsplan komt overeen met het wijzigingsgebied 1. Hiermee vervalt de wijzigingsmogelijkheid uit het vigerende bestemmingsplan.

De gronden zijn bestemd voor het wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer dan 5 mag bedragen. De gronden zijn verder bestemd voor tuinen, erven en terreinen, wegen paden en waterlopen en waterpartijen. De gezamenlijke inrit die de verschillende woonpercelen ontsluit alsmede het Kerkepad zijn binnen deze bestemming specifiek toegestaan.

Er is sprake van een ruim bouwvlak conform de systematiek van het geldende bestemmingsplan. Hier zijn hoofdgebouwen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) toegestaan. Ter bestendiging van de centrale zichtas, is deze zone buiten het bouwvlak gelegd. Hier zijn hiermee geen gebouwen mogelijk, waarmee de zichtrelatie, in samenhang met het landschappelijke inpassingsplan, wordt beschermd.

Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' te worden gebouwd. De maximale breedte en diepte van de woning zijn resp. 9 en 15 m conform de wijzigingsregels (hiermee bedraagt de oppervlakte van het hoofdgebouw maximaal 135 m²). De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter (dit is eveneens conform de wijzigingsregels).

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen het bouwvlak. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 75 m² per bouwperceel. De maximale goot- en nokhoogte van bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 4,5 m. Bouwwerken geen gebouw zijde mogen maximaal 3 m hoog zijn.

De nadere eisen-regeling is grotendeels uit het vigerende bestemmingsplan Hierden-Dorp 2011 overgenomen.

Tevens zijn enkele afwijkingsregels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor onder meer aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast en/of gastenverblijf.

Er is een voorwaardelijke verplichting in de gebruiksregels opgenomen die afdwingt dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.4 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2017-11.

5.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

In het collegeprogramma van het college van burgemeester en wethouders 2002-2006 wordt vermeld, dat er een nota integrale handhaving wordt opgesteld, waarin programmatisch handhaven centraal zal staan, met nadrukkelijk aandacht voor de personele capaciteit. Met deze uitspraak is een proces op gang gezet om de handhaving binnen de gemeente Harderwijk te verbeteren. Dit heeft in 2005 geleid tot een gemeentelijke Nota integrale handhaving, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.

In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.

Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief voorschriften. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.

Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.

Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.

Hoofdstuk 6 Procedure

Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan “Hierden Dorp - Lageweg” heeft vanaf 5 april 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In de bijlage 5 zijn de binnengekomen inspraakreacties besproken en voorzien van een beantwoording.

Vooroverleg

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan diverse vooroverlegpartners. In de bijlage 6 zijn de binnengekomen vooroverlegreacties besproken en voorzien van een beantwoording.

Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan "Hierden Dorp - Lageweg" heeft vanaf 26 juli 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In bijlage 7 zijn de bin-nengekomen zienswijzen besproken en voorzien van een beantwoording. Tevens is het wenselijk gebleken om het bestemmingsplan op één punt ambtshalve te wijzigen. In bijlage 8, Nota Ambtshalve wijzigingen, is dit beschreven. Het bestemmingsplan is hierop aangepast.