direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Frankrijk - Boomkamp 27
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00187-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Boomkamp 27 in Harderwijk staat een vrijstaande woning met 284 m2 aan bijgebouwen. De initiatiefnemers zijn voornemens om 100 m2 aan bijgebouwen te slopen en in plaats daarvoor een vrijstaande woning te bouwen.

Op basis van het geldend bestemmingsplan Frankrijk is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Harderwijk in de wijk 'Frankrijk'. Deze wijk vormt de overgang tussen Harderwijk en Hierden. De N302 vormt de scheiding tussen de wijk 'Stadsdennen' en 'Frankrijk'. De wijk 'Frankrijk' is opgedeeld in diverse buurtschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0001.png"

Afbeelding 01] Globale ligging plangebied

De planlocatie aan de Boomkamp 27 bestaat uit de kadastrale percelen K6576 en K5039, deze kadastrale percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1600 m2. Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is oranje omkaderd op afbeelding 2 en heeft een oppervlakte van circa 940 m2. De planlocatie wordt aan de noordzijde begrenst door de Broeklaan, aan de oostzijde door het perceel Boomkamp 29, aan de zuidzijde door de Boomkamp en aan de westzijde door de het perceel Boomkamp 25a en Broeklaan 90.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0002.jpg"

Afbeelding 03] Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het perceel aan de Boomkamp 27 is het bestemmingsplan 'Frankrijk' van toepassing. Dit plan is op 20 november 2008 door de gemeenteraad vastgesteld, waarna Gedeputeerde Staten van Gelderland het plan hebben goedgekeurd op 15 mei 2009.

Het plangebied heeft de bestemming 'Woondoeleinden/historische linten'. Voor de historische linten in de wijk Frankrijk is een specifieke woondoeleindenbestemming opgenomen. Deze bestemming doet recht aan het bijzondere karakter van de bebouwing in deze gebieden. Er zijn ruimere bouwmogelijkheden voor bijgebouwen en aan- en uitbouwen. Dit gezien de grotere oppervlakten van de kavels langs de linten. In de bebouwingsbepaling van deze bestemming is o.a. opgenomen dat:

  • de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • per afzonderlijk bouwperceel het aantal woningen niet meer bedraagt dat het bestaande aantal.

De voorgenomen ontwikkeling van de bouw van een extra woning is op basis van het geldend bestemmingsplan niet mogelijk. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0003.jpg"

Afbeelding 04] Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Frankrijk

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Frankrijk - Boomkamp 27" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00187--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan "Frankrijk - Boomkamp 27" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 komen de onderzoeksaspecten van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 5 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 7 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak, overleg en zienswijzen in relatie tot dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling toegelicht. De ontwikkeling voorziet in de bouw van één vrijstaande woning. In de navolgende paragraaf is een beschrijving van de ontwikkeling opgenomen. Allereerst wordt de landschappelijk en stedenbouwkundige context toegelicht.

2.2 Landschappelijke en stedenbouwkundige context

De eerste vermelding van het buurtschap Frankrijk – Franckryck stamt uit 1401. Het landschap waarin Frankrijk ligt, daalt lichtjes naar het noorden, richting het toenmalige IJsselmeer. Het buurtschap Frankrijk lag tussen Harderwijk en Hierden, aan weerszijden van de doorgaande weg tussen deze twee plaatsen. Deze was gesitueerd op een dekzandrug, ook weer op de grens tussen het hoge drogere zuiden en het lager gelegen, nattere noorden.

Het buurtschap Frankrijk werd ontsloten door een aantal haaks op de Zuiderzeestraatweg gelegen wegen. Deze wegen ontsloten niet alleen de erven van de boerderijen, maar vormden tevens de doorgangsroutes naar de in het noorden gelegen weilanden en de in het zuiden gelegen woeste gronden.

De historische bebouwing in Frankrijk was vanzelfsprekend van agrarische aard. Ook daar waar de Zuiderzeestraatweg in het buurtschap al aardig dicht in de buurt van de stad Harderwijk kwam, had de bebouwing dit karakter. Dit lint was aan weerszijden bebouwd met boerderijen en bijgebouwen die op onregelmatige afstand van elkaar stonden. Door de grote afstand tussen de verschillende gebouwen was het er achterliggende landschap goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0004.png"

Afbeelding 5] De kaart rond 1900 geeft een goed beeld van Harderwijk, Frankrijk en Hierden

2.3 Bestaande ruimtelijke situatie

Harderwijk-Frankrijk, zoals de wijk nu wordt aangeduid, vertoont tegenwoordig een volstrekt ander beeld. De bebouwing is al lang niet meer louter agrarisch van aard. Om de wens voor uitbreiding te realiseren, is Frankrijk van een op afstand gelegen buurtschap veranderd in een aangrenzende stadswijk. Enkele historische fragmenten, welke verwijzen naar het verleden als buurtschap, zijn nog zichtbaar.

De Zuiderzeestraatweg vormt van oorsprong een doorgaande route van Harderwijk richting Hierden met verspreid gelegen bebouwing met doorzichten richting het landelijke gebied. Het doorgaande karakter is verloren gegaan en de verkeersfunctie is overgenomen door de Newtonweg. De naam Zuiderzeestraatweg heeft vanaf de Krommekamp plaatsgemaakt voor de Boomkamp. De Boomkamp zelf is aan weerszijden afgesloten voor doorgaand verkeer. Aan de westkant door middel van een hek, aan de oostkant door middel van een appartementengebouw.

De nieuwbouw van de wijk is in de jaren ´80 van de 20e eeuw tussen de historisch linten met agrarische bebouwing geplaatst. Deze van oorsprong open gebieden zijn opgevuld met woningen, bedrijven en voorzieningen. De historische linten met agrarische bebouwing zijn ook vandaag de dag nog zichtbaar. Voorbeelden zijn nog te vinden aan de Zuiderzeestraatweg, Boomkamp, Tabaksweg, langs de Grensweg en het gebied ten oosten hiervan (Boonenweg, Kruisweg e.o.).Hier heeft het bebouwingsbeeld over het algemeen een onregelmatiger, weinig planmatig en open karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0005.jpg"

Afbeelding 6] Kaartbeeld 2016, met de nieuwe bebouwing tussen de historische linten

Plangebied

De planlocatie aan de Boomkamp 27 bestaat uit de kadastrale percelen K6576 en K5039, deze kadastrale percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1600 m2. De planlocatie wordt aan de noordzijde begrenst door de Broeklaan, aan de oostzijde door het perceel Boomkamp 29, aan de zuidzijde door de Boomkamp en aan de westzijde door de het perceel Boomkamp 25a en Broeklaan 90. De bebouwing (woonboerderij met opstallen) is georienteerd op de Boomkamp. De opstallen zijn in de loop der jaren aan elkaar vergroeid. Het geheel maakt een rommelige indruk en draagt niet bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De woonboerderij is dubbel bewoond. De ontsluiting van de percelen vindt zowel plaats op de Broeklaan als op de Boomkamp.

De Boomkamp heeft het karakter van een 'groene' laan. Deze weg heeft een breedte van 6 meter met aan weerszijde een groenstrook van 6 meter breed. In de groenstroken zijn bomenrijen aanwezig, die de weg accentueren. De Broeklaan heeft ook het karakter van een 'groene' laan, deze is alleen minder breed dan de Boomkamp. Deze weg heeft een breedte van 5 meter met aan weerszijde een groenstrook van 3 meter breed. In de groenstroken zijn bomenrijen aanwezig, die de weg accentueren. Dit geeft het landelijk karakter weer van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0006.jpg"

Afbeelding 7] Het landelijke karakter van de Boomkamp

De bebouwing bestaat uit een woonboerderij (A) met diverse opstallen (B t/m F). De rooilijn van de woonboerderij is op 15 meter uit de rand van de weg gesitueerd. De bijgebouwen staan circa 6 meter achter de voorgevel van de woonboerderij en zijn met name op de westzijde van het perceel gesitueerd. De bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de woonboerderij.

Woonboerderij (A) heeft een oppervlakte van 175 m2, de bijgebouwen B t/m F hebben een gezamenlijke oppervlakte van 284 m2. De maximale bouwhoogte van de woonboerderij is 8 meter, die van de bijgebouwen is 4,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0007.jpg"

Afbeelding 8] Luchtfoto 2016 met de bestaande bebouwing op de planlocatie

2.4 Toekomstige ontwikkeling

De nieuw te bouwen vrijstaande woning wordt aan de westzijde van de bestaande woning gesitueerd. Om dit mogelijk te kunnen maken wordt er 100 m2 aan bestaande bebouwing gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0008.jpg"

Afbeelding 9] Te slopen bebouwing

De nieuwe vrijstaande woning komt te staan op een ruime kavel van 940 m2. De woning is georiënteerd op de Boomkamp en heeft een maximale afmeting van 8 x 12 meter. De nieuwe woning staat achter de rooilijn van de bestaande woning aan de Boomkamp 25, maar voor de rooilijn van de bestaande woning aan de Boomkamp 27. De nieuwbouw sluit daarmee aan bij de ritmiek van de bestaande bebouwing in de omgeving. De voorgevelrooiijn van de nieuwe woning ligt circa 4,5 meter uit de kavelgrens. De woning staat aan de westzijde circa 9,5 meter uit de kavelgrens en aan de oostzijde circa 5 meter uit de kavelgrens. Op het achtererf van de nieuwe woning blijft 115 m2 aan bestaande bebouwing aanwezig. Op het zijerf van de woning wordt een garage gesitueerd. De ontsluiting vindt plaats aan de oostzijde van de woning op de Boomkamp, de bestaande bomen aan de Boomkamp blijven daarbij behouden. Parkeren voor minimaal twee auto's vindt plaats op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0009.png"

Afbeelding 10] De locatie van de nieuwe woning

Vormgeving van de bebouwing

De nieuwe woning bestaat uit één bouwlaag met een kap (goothoogte 3,5 meter, bouwhoogte 8 meter). De breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen woning zal niet meer bedragen dan respectievelijk 8 meter en 12 meter. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen blijven ondergeschikt aan de hoofdmassa.

In de architectuur wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de voormalige Zuiderzeestraatweg. Daarbij gaat het om de bebouwingskenmerken en om de inrichting van het onbebouwde erf welke een landelijke inrichting behoudt/krijgt. Van belang is dat er bij de inpassing van de woning op het erf, respect is voor de bestaande boerderij. Dit komt ondermeer tot uiting in het bouwvolume, de kapvorm en de materialisering. De nieuw te bouwen woning krijgt een moderne en eigentijdse vormgeving en heeft een duidelijke link naar de geschiedenis van de Zuiderzeestraatweg. Het kleur- en materiaalgebruik sluit eveneens aan bij de omgeving (hout in gevels, natuurlijke kleuren). De gevels zijn opgetrokken uit baksteen in gedekte aarden tinten en het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. De nieuwe bebouwing heeft stijlovereenkomsten met de omgeving.

Erfinrichting

De erfgrenzen worden aangezet met beukenhagen. Voor de erfinrichting wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gebiedseigen beplanting. De in/uitrit aan de zijde van de Broeklaan aan de westzijde van de bestaande bijgebouwen komt te vervallen. Deze hoek wordt ingevuld met gebiedseigen beplanting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het bijbehorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Toetsing aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Ladder voor duuzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, dan wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één woning. Uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast.

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft inmiddels de wijziging van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gepubliceerd. De nieuwe ladder is op 1 juli 2017 in werking getreden. Er is geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen aangaande het voorliggend plan.

3.2.3 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken.

 
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de omgevings- verordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

Toetsing aan de Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren woning in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.

3.2.4 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0010.jpg"

afbeelding 10] Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is de Boomkamp aangegeven als cultuur-historisch lint.

Aantrekkelijke stad

De algemene doelstelling is het realiseren en in stand houden van een aantrekkelijke stad om in te wonen, werken, leven en verblijven. Integrale versterking van de aantrekkelijkheid van de stad worden door de gemeente bewerkstelligd door zich te richten op onderstaande subdoelstellingen:

  • Meer regionale centrumvoorzieningen;
  • Hogere kwaliteit van de woonomgeving;
  • Een duurzamere samenleving;
  • Betere banenbereikbaarheid;
  • Meer ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.

Ieder ruimtelijk initiatief draagt bij aan de kwaliteit van de woonomgeving. De wijze waarop dat wordt bewerkstelligd, is o.a. door:

  • initiatieven bij te laten dragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ter bevordering van de aantrekkelijkheid van de stad is bij iedere ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijke kwaliteitsverbetering voorwaarde.
  • Waarborgen behoud van monumenten en cultuurhistorische waarden. De gemeente streeft naar het behoud, herstel en (her)gebruik van monumenten en cultuurhistorische waarden. Daartoe worden mogelijkheden gezocht om nieuwe functies toe te kennen aan monumenten. Cultuurhistorische waarden worden in ruimtelijke plannen zoveel mogelijk beschermd
  • Stimuleren van aansprekende architectuur. Het ontwerp van gebouwen en plekken dient bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van de stad. De waarde van architectuur is: herkenbare beeldentaal uit het verleden als het ware door te vertellen, de bijdrage aan de inrichting van de openbare ruimte, gevelopeningen als ‘ogen’ van de openbare ruimte, begane grond als ondersteunende functie aan de openbare ruimte, herkenbaarheid/leesbaarheid van de stad en goede architectuur is duurzaam

Toetsing aan de Structuurvisie Harderwijk 2031

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één vrijstaande woning en de sloop van 100 m2 aan bestaande bijgebouwen. De bijgebouwen zijn in de loop der tijd organisch gegroeid en geven een rommelige indruk. Deze verommeling draagt niet bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In de nieuwe situatie wordt een deel van de bijgebouwen gesloopt en wordt de nieuwe vrijstaande woning voor de overige bijgebouwen gesitueerd. Deze ontwikkeling geeft een kwaliteitsverbetering aan de omgeving.

Het tracé van de Boomkamp maakte van oorsprong deel uit van de Zuiderzeestraatweg, maar is bij de aanleg van het uitbreidingsplan Frankrijk aan beide zijden geknipt. De Boomkamp heeft met het wegprofiel, de karakteristieke bebouwing en erfinrichting nog voldoende cultuurhistorische waarde om voorzichtig met dit stukje ‘oud Frankrijk’ om te gaan. Met de nieuw te bouwen woning wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de voormalige Zuiderzeestraatweg. Dit komt ondermeer tot uiting in de materialisering, het bouwvolume en de kapvorm- en richting. De nieuwe woning krijgt een morderne en eigentijdse vormgeving en heeft een duidelijke link naar de geschiedenis van de Zuiderzeestraatweg.

3.2.5 Cultuurhistorische analyse en ontwikkelingsvisie Frankrijk

In 2006 is er met behulp van een cultuurhistorische analyse gekeken welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn in Frankrijk, met name in de vorm van verdichting en uitbreiding naar de open gebieden in de wijk. Hierbij wordt aandacht besteed aan zowel de wijk/het buurtschap Frankrijk in zijn geheel, als aan enkele concrete adressen waarvoor bewoners inmiddels plannen hebben gemaakt en ingediend bij de gemeente.

In Frankrijk heeft de stedelijke druk een grote stempel op het huidige beeld gedrukt, waardoor sommige plaatsen onherkenbaar zijn veranderd. Er zijn evenwel ook gebiedjes, waar Frankrijk duidelijke historische kwaliteiten heeft én waar kennis van het verleden kan helpen bij het borgen van ruimtelijke kwaliteit. In algemene zin gaat het hier om drie ‘soorten’ gebieden: de Zuiderzeestraatweg (incl. Boomkamp), de zijwegen en de open gebieden.

Boomkamp

Het tracé van de Boomkamp maakte van oorsprong deel uit van de Zuiderzeestraatweg, maar is bij de aanleg van het uitbreidingsplan Frankrijk aan beide zijden geknipt. Thans vormt de Boomkamp nog maar een fragment van de Zuiderzeestraatweg, maar dat neemt niet weg dat het agrarische verleden nog wel voelbaar is. Het hernoemde deel van de Zuiderzeestraatweg, de Boomkamp, ligt inmiddels ingeklemd tussen moderne woningen, maar heeft met het wegprofiel, de karakteristieke bebouwing en passende erfinrichting nog voldoende cultuurhistorische waarde om voorzichtig met dit stukje ‘oud Frankrijk’ om te gaan. Een bomenrij aan beide zijden van de Boomkamp geplant in een brede groenstrook sluit aan bij het laankarakter van de oorspronkelijke Zuiderzeestraatweg. Ontwikkelingen zijn aan de Zuiderzeestraatweg / Boomkamp toegestaan, mits deze zich in de bestaande karakteristiek voegen. Een bomenrij aan beide zijden van de boomkamp geplant in een brede groenstrook sluit aan bij het laankarakter van de oorspronkelijke Zuiderzeestraatweg.

Toetsing aan de Cultuurhistorische analyse en ontwikkelingsvisie Frankrijk

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één vrijstaande woning. Om dit mogelijk te kunnen maken wordt er 100 m2 aan bestaande bebouwing gesloopt. Met de nieuw te bouwen woning wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de voormalige Zuiderzeestraatweg. Van belang is dat er bij de inpassing van de woning op het erf, respect is voor de bestaande boerderij. Dit komt ondermeer tot uiting in de materialisering, het bouwvolume en de kapvorm- en richting. De sloop van de 100 m2 aan bijgebouwen en het toevoegen van de vrijstaande woning zorgt voor een kwaliteitsverbetering van de omgeving. Het voorliggend plan is daarmee in overeenstemming met de 'Cultuurhistorische analyse en ontwikkelingsvisie Frankrijk'.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 Beleidsplan wonen

Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".

Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.

Toetsing aan het woonbeleid

Op basis van de afspraken binnen de provincie Gelderland is regionale woonopgave (Noord-Veluwe) voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren woning in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.

3.4 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.


In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0011.jpg"

afbeelding 11] Welstandskaart

Voor de grotere bouwinitiatieven in het woongebied 'Frankrijk' geldt de gemiddelde toets. In gebieden met een gemiddelde welstandstoets gelden de algemene welstandscriteria en de specifieke welstandscriteria voor woongebieden. De criteria bestaand o.a. uit de relatie met de omgeving, de situering, de vormgeving en kleur-/ materiaalgebruik.

Als er nieuwe ontwikkelingen zich in het plangebied gaan voordoen, waar de criteria in de welstandsnota niet heeft of kan voorzien, dan zal er een aparte beeldkwaliteitsplan worden opgesteld die bij vaststelling door de raad onderdeel wordt van de welstandsnota en daardoor als welstandtoetsingskader voor het plangebied gaat dienen.

Toetsing aan het welstandsbeleid

Voor het beoogde bouwplan, namelijk het toevoegen van een extra woning, geldt de gemiddelde toets zoals in de welstandsnota is opgenomen voor woongebieden. In paragraaf 2.4 'Toekomstige ontwikkeling' wordt uitgebreid ingegaan op de inpassing van de nieuwe woning in de omgeving. In de architectuur wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de voormalige Zuiderzeestraatweg. Het voorliggend plan is daarmee in overeenstemming met het welstandsbeleid.


Bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan geldt geen aparte beeldkwaliteitsplan.


Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Inleiding

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld.

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.

4.2.2 Onderzoek plangebied

Archeologie

Voor het grondgebied van Harderwijk is een beleidskaart archeologie opgesteld (zie afbeelding hieronder). Voor het perceel aan de Boomkamp 27 is er geen archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek op deze locatie is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0012.png"

afbeelding 12] Uitsnede beleidskaart Archeologie

Historische geografie en stedenbouwkundige waarden

In 2006 is er met behulp van een cultuurhistorische analyse gekeken welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn in het deelgebied Frankrijk. In paragraaf 3.2.5 van deze toelichting wordt dit uitvoerig toegelicht.

Het hernoemde deel van de Zuiderzeestraatweg, de Boomkamp, ligt inmiddels ingeklemd tussen moderne woningen, maar heeft met het wegprofiel, de karakteristieke bebouwing en passende erfinrichting nog voldoende cultuurhistorische waarde om voorzichtig met dit stukje ‘oud Frankrijk’ om te gaan. Ontwikkelingen zijn aan de Zuiderzeestraatweg / Boomkamp toegestaan, mits deze zich in de bestaande karakteristiek voegen.

Voorliggend plan betreft de toevoeging van één vrijstaande woning. Om dit mogelijk te kunnen maken wordt er 100 m2 aan bestaande bebouwing gesloopt. Met de nieuw te bouwen woning wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de voormalige Zuiderzeestraatweg. Van belang is dat er bij de inpassing van de woning op het erf, respect is voor de bestaande boerderij. Dit komt ondermeer tot uiting in de materialisering, het bouwvolume en de kapvorm- en richting. De sloop van de 100 m2 aan bijgebouwen en het toevoegen van de vrijstaande woning zorgt voor een kwaliteitsverbetering van de omgeving. Het voorliggend plan is daarmee in overeenstemming met de 'Cultuurhistorische analyse en ontwikkelingsvisie Frankrijk'.

In het plangebied zijn geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie, nader onderzoek op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is daarom ook niet nodig .

4.3 Ecologie

4.3.1 Inleiding

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 van kracht is geworden. Deze vervangt de Flora- en faunaweg, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingsgebieden aangewezen. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.


Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Nederlands Natuurnetwerk opgenomen.


De Wet natuurbescherming geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van deze wet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

4.3.2 Onderzoek plangebied

Het plan omvat de sloop van een bestaande schuur (zuidelijke deel) en realisatie van een nieuwe woning op het westelijk deel van het perceel. Deze activiteiten vallen onder de definitie van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling op basis van de Wet natuurbescherming. Op 12 mei 2017 heeft er een locatiebezoek (bijlage 1: natuurtoets) plaats gevonden, de resultaten van dit bezoek worden hieronder toegelicht.

Beschermde soorten

Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. In een schuur is een oud nest gevonden van een merel. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor nesten van de huismus. Deze zijn niet gevonden. De te slopen opstallen zijn ongeschikt als vaste verblijf-plaatsen voor vleermuizen. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland onderdeel Wet natuurbescherming art. 3.7.2.3) en schadesoorten (art. 3.7.2.1). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 3.5 en 3.10 Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze in-greep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op respectievelijk ruim 1.400m en 1.200m afstand. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning. Externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

4.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.4 Watertoets

4.4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Waterplan, Waterbeleid in de 21e eeuw, Omgevingsverordening Gelderland, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei 2016-2021, Veluwe en Keur Waterschap Vallei en Veluwe, Waterplan Harderwijk 2013-2018 en de Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Grondwaterfluctuatiezone
Aan de flanken van de Veluwe kan ten gevolge van klimaatverandering en meerjarenfluctuaties een structurele stijging tot 0,8 m. van de grondwaterstand plaatsvinden. Binnen deze door Provincie Gelderland aangegeven grondwaterfluctuatiezone liggen verschillende (delen van) bebouwde kernen, waar als gevolg van deze stijging de kans op grondwateroverlast toeneemt. De grondwaterstanden binnen de grondwaterfluctuatiezone worden gevolgd zodat geanticipeerd kan worden op een hogere grondwaterstand en problemen in de toekomst voorkomen kunnen worden.

Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven. Op basis van het waterbeleid zijn dit de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen van schoon hemelwater op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het bestaande stelsel moet toereikend zijn voor eventuele toename van de (piek)belasting.
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

4.4.2 Onderzoek plangebied

Het initiatief betreft het saneren van bestaande opstallen, hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Er wordt 100 m2 aan bestaande bebouwing gesloopt en circa 125 m2 aan nieuwe bebouwing toegevoegd. Er is sprake van een minimale toename van het verhard oppervlak.

Het betreffende plangebied ligt in de zogenoemde grondwaterfluctuatiezone maar ook dicht bij een drainagebasis met een gereguleerd peil (Zuidelijke randmeren). In het Nationaal Deltaprogramma 2015 is vastgelegd dat het streefpeil van deze randmeren niet significant gaat stijgen, ook niet in de verdere toekomst. Daarom wordt verwacht dat een eventuele trendmatige stijging van de grondwaterstanden op de betreffende locatie beperkt zal blijven tot ordegrootte 0,3 m. Gezien de relatief diepe grondwaterstanden worden ten gevolge hiervan geen knelpunten verwacht. Er kan nu en in de toekomst aan de maatgevende drooglegging- en ontwateringseisen worden voldaan.

Aan de uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven voor deze ruimtelijke ontwikkeling wordt op de deze wijze invulling gegeven:

  • Huishoudelijk afvalwater en schoon hemelwater worden op het perceel niet gemengd.
  • het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de riolering in de Boomkamp. De capaciteit van het vuilwaterstelsel is ruim voldoende om de extra belasting met huishoudelijk afvalwater van de toe te voegen woning te kunnen verwerken.
  • Hemelwater dat op private percelen valt wordt lokaal op de eigen percelen verwerkt.
  • Volgens het gemeentelijk waterplan dient bij nieuwbouw de ontwateringdiepte t.o.v. bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn. Voor het plangebied gelden de volgende kentallen:

Gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG)   1,3+ mNAP  
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)   1,80+ mNAP  
Huidig maaiveld (MV)   3,40+ / 3,80+ mNAP  
Huidige ontwateringsdiepte GHG t.o.v. MV   1,60 m  
Ophogen om aan de vereiste ontwateringsdiepte te komen is niet noodzakelijk.  

Voor het bepalen van de bouwpeilen gelden de volgende uitgangspunten:om voldoende hoogteverloop te verkrijgen voor afvoer van overtollig hemelwater over het oppervlak van de gevels af richting de randen van de percelen, dient het afschot tussen 1% en 10% te liggen (voorkeur 3%). De helling naar de hoofdingang mag niet meer dan 8% zijn.

  • Grondwaterneutraal bouwen: structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren tijdens de gebruiksfase worden niet toegepast.
  • Er worden geen uitlogende materialen gebruikt op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water.


In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500 m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie) waarvan afvloeiend hemelwater wordt geloosd op oppervlaktewater. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

4.4.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.

4.5 Milieu

4.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

4.5.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.

Onderzoek plangebied

Uit de toetsing aan de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering blijkt dat de nieuwe woning niet belemmerend wordt door bedrijven in de omgeving. De woning is niet gelegen in een milieuzone van een bedrijf, waardoor een goed woon- en leefklimaat te garanderen is. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen op een afstand van ongeveer 410 meter. De nieuwe woning is voor de bedrijven in de omgeving niet beperkend. (zie bijlage 2: Advies ODNV).

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen de grootste effectafstand van één van de omliggende bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor het bestemmen van het gebied voor een woning.

4.5.3 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen.

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij nieuwbouw van een geluidgevoelig bestemming binnen de geluidzone van een weg/spoor de geluidbelasting op de gevels van de woningen te worden getoetst aan de wettelijke eisen.

De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied. Voor railverkeer is de voorkeursgrenswaarde 55 dB en de maximale hogere waarde is 68 dB.


Onderzoek plangebied

De locatie voor de nieuw te bouwen woning ligt binnen de wettelijk zone van meerdere wegen, zodat het uitvoeren van akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder nodig is. De ODNV heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd, uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de woningen, veroorzaakt door de gemeentelijke wegen en de provinciale weg, lager is dan 48 dB. Van de nabij gelegen 30 km wegen zijn geen telgegevens beschikbaar. Het betreft echter doodlopende wegen en woonerven die uitsluitend gebruikt worden door bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit op deze weg geeft dan ook geen relevante bijdrage aan de geluidbelasting, ondanks de aanwezige klinkers. (zie bijlage 3: Akoestisch onderzoek).

Conclusie

De geluidbelasting op de nieuw te bouwen woning bedraagt maximaal 44 dB. Hiermee wordt ruim voldaan aan de norm van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De bijdrage van de nabij gelegen 30 km wegen is niet relevant. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het plan. Voor het bouwplan is geen aanvullend onderzoek naar de gevelwering noodzakelijk. Een standaard gevel van 20 dB volgens het Bouwbesluit is in dit geval voldoende.

4.5.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.

Onderzoek plangebied

Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1500 woningen. Hierbij wordt over het algemeen uitgegaan van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit wanneer als gevolg van het plan de toename minder dan 7500 verkeersbewegingen bedraagt.

Het plangebied ligt niet binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg. Het aanvullend beleid van de gemeente Harderwijk met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen is daarmee niet van toepassing.

Conclusie

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.5.5 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn moet er bodemonderzoek plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek plangebied

Op 13 april en 20 april 2017 is er onderzoek verricht op de betreffende locatie. Het doel van het verkennend bodem- en asbest onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging in de grond en het freatisch grondwater. De resultaten van dit bezoek worden hieronder toegelicht (zie bijlage 4: bodemonderzoek).

Verkennend bodemonderzoek

Uit de tijdens het vooronderzoek verkregen informatie zijn geen concrete aanwijzingen voor een bodemverontreiniging binnen de onderzoekslocatie of directe omgeving bekend geworden. Uit de bekende bodemonderzoeken blijkt dat slechts lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De locatie is volgens de provinciale asbestkansenkaart matig verdacht op de aanwezigheid van asbest. De bovengrond ter plaatse van een voormalige schuur is daarom verdacht.

Ter plaatse van de uitgevoerde grondboringen is vanaf het maaiveld tot 3,0 m beneden het maaiveld overwegend matig fijn, zwak siltig zand aangetroffen in kleuren variërend van bruinbeige (bovengrond tot 0,5 m) tot crème/beige (ondergrond vanaf 0,5 m en dieper). Tijdens het uitvoeren van de monstername zijn geen bodemvreemde materialen of afwijkingen m.b.t. geur en kleur waargenomen. Tijdens de monstername is de opgeboorde grond visueel op asbestverdacht materiaal gecontroleerd. Er is tijdens de monstername ter plaatse van gat G01 op een diepte van 0,0-05 m-mv asbestverdacht materiaal aangetroffen. Tevens zijn een aantal gedeeltelijk ingegraven asbestverdachte golfplaten aangetroffen.

Onderzoek asbest in bodem

Het uitgevoerde onderzoek naar asbest in de bodem heeft als doelstelling het vaststellen of ter plaatse van de onderzoekslocatie aan de Boomkamp naast nr. 27 te Harderwijk, mogelijk een onaanvaardbare verontreiniging van de bodem aanwezig is met asbest. De maximaal toegestane concentratie asbest in bodem bedraagt 100 mg/kg ds. Het gehalte asbest in grond in inspectiegat 1 is groter dan de helft van de maximaal toegestane waarde van 100 mg/kg d.s. In de overige inspectiegaten wordt de (halve) maximaal toegestane waarde niet overschreden. In verband met het overschrijden van de maximaal toegestane concentratie asbest in inspectiegat 1 dient formeel een nader onderzoek asbest uitgevoerd te worden. De overschrijding wordt veroorzaakt door de aangetroffen asbesthoudende materialen in de grove (>20mm) fractie. In de fijne fractie (<20 mm) is geen asbest aangetroffen. Tijdens het nader onderzoek dient eveneens gekeken te worden of de ingegraven asbestverdachte golfplaten daadwerkelijk asbesthoudend zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie grotendeels geschikt is voor het beoogde gebruik. Plaatselijk is een asbestverontreiniging aangetoond. Deze verontreiniging is op de locatie van de bestaande schuur aangetroffen. Dit is niet de locatie waar de nieuwe woning is gesitueerd. De graafwerkzaamheden vinden dan ook niet plaats op mogelijke verontreinigende grond.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig. Aanbevolen wordt wel om risico's van de asbestverontreiniging op korte termijn in beeld te brengen. Het nader onderzoek moet in elk geval zijn uitgevoerd voordat ondergrondse delen worden gesloopt en ter plaatse van de schuur gegraven moet worden.


4.5.6 Externe veiligheid

Inleiding

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.

Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Onderzoek plangebied

Nabij de planlocatie zijn geen stationaire risicobronnen gelegen (zie bijlage 3: Advies ODNV). Nabij de planlocatie zijn drie mobiele risicobronnen gelegen te weten; de aardgasbuisleiding N-570-34, de spoorlijn Zwolle - Amersfoort en de provinciale weg N302 (zie afbeelding). In onderstaande tabel zijn de te hanteren afstanden weergegeven.

 

Risicobron   Pr-contour   PAG   invloedsgebied   Bebouwingsvrije zone   Afstand tot planontwikkeling  
N302   n.v.t.   n.v.t   355 m   n.v.t.   ca. 200 m  
Buisleiding (N-570-34)   n.v.t.   n.v.t   45 m   4 m weerszijde v.d. leidingstrook   ca. 65 m  
Spoorlijn Amersfoort - Zwolle   6 m   30 m   4.000 m   n.v.t.   ca. 1030 m  

Tabel 1] afstanden risicobron

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00187-0002_0013.png"

afbeelding 13] Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (bron: rapport ODNV)

Plaatsgebonden risico
Uit de rapportage "Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk" , Tebodin, oktober 2013, rapportnummer:123418002 en de signaleringskaart EV Gelderland blijkt dat het plaatsgebonden risico van de drie risicobronnen geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormt. Tevens is het plangebied gelegen buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG), de 200 meter zone van de spoorlijn en de belemmeringenstrook van de buisleiding.

Groepsrisico

Uit de rapportage "Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk" , Tebodin, oktober 2013, rapportnummer:123418002 blijkt dat het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen nergens de oriëntatiewaarde overschrijdt en niet significant toeneemt als gevolg van de planontwikkeling. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de aardgasbuisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is voor deze bron niet noodzakelijk. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van de N302 en de spoorlijn Amersfoort-Hattem. Conform de beleidsvisie externe veiligheid 2014 dient het groepsrisico verantwoord te worden. Deze verantwoording is uitgewerkt in de adviesrapportage van de ODNV (zie bijlage 2: Advies ODNV). Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 27 juli 2017 met kenmerk 17-35868/17-052059 hebben is dit advies ontvangen, het advies heeft niet geleid tot mutaties in de verantwoording groepsrisico.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. De ontwikkeling past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.

4.6 Verkeer en parkeren

Ontsluiting van de nieuwe woonperceel vindt rechtstreeks plaats op de Boomkamp. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigbewegingen per dag. Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie nauwelijks toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De Boomkamp betreft een doodlopende weg die uitsluitend gebruikt wordt door bestemmingsverkeer, problemen op de Boomkamp worden daarom echter niet verwacht.

Parkeren

Voor de parkeernormen geldt de gemeentelijke Parkeernormennota. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal twee auto's. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor beide woningen.

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren.

4.7 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdstransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Aardgastransportleidingen

Door en rond Harderwijk lopen diverse aardgasbuisleidingen, één daarvan (aardgasbuisleiding N-570-34) ligt in de nabijheid van het plangebied. Op leidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing, in paragraaf 4.5.6 is dit nader uitgewerkt. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico en groepsrisico van deze risicobron geen belemmering vormt ten aanzien van de planontwikkeling.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.


Rioolleidingen

De riolering bevindt zicht langs/onder de Boomkamp. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.


Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.


Straalverbindingen

In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen vanaf een zendmast die een beperking kunnen stellen aan de bouwhoogte.

Kabels en niet-planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

Conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.1 Algemene uitgangspunten

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van het Standaard Handboek Harderwijk, versie 2016-02 . Voor de betreffende locatie is het geldend bestemmingsplan 'Frankrijk' (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 november 2008) van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is ook aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.

Vanwege het ontbreken van de bestemming 'Wonen - Historische linten' in het handboek, is de bestemming 'Wonen' uit dit handboek gebruikt als basisregeling en aangevuld met de bijzondere regelingen uit het geldend bestemmingsplan 'Frankrijk'.

Aan de bestemming 'Wonen - Historische linten ' zijn, ten opzichte van de standaardregels, regels toegevoegd uit het geldend bestemmingsplan 'Frankrijk':

  • het bebouwde oppervlakte van het achtererf mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • In afwijking van het gestelde onder 3.5.1, wordt onder strijdig gebruik niet begrepen het gebruik ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het gezamenlijke gebruiksoppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen, niet zijnde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 125m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.

Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de bestemming 'Wonen - Historische linten':

  • de nieuw te bouwen woning kan slechts in gebruik worden genomen onder voorwaarde dat de bebouwing (zie paragraaf 2.4, afbeelding 9) is gesloopt.

5.3 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. Voorliggend bestemmingsplan kent maar één bestemmingsbepaling: Wonen - Historische linten.

Wonen - Historische linten

Deze specifieke woonbestemming is in het moederplan Frankrijk opgenomen voor de historische linten in de wijk Frankrijk. Deze bestemming doet recht aan het bijzondere karakter van de bebouwing in deze gebieden. Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte.

Het hoofdgebouw is op de plankaart aangegeven met een afzonderlijk bouwaanduiding. Deze bouwaanduiding heeft een breedte van 8 meter en een diepte van 12 meter. De goot- en bouwhoogten zijn aangegeven in de verbeelding.

Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak op het achtererf niet meer bedragen dan 100 m².

De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.

In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt.

Vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd. Het bebouwde oppervlak van het achtererf mag niet meer bedragen dan 100 m² (inclusief aan- en uitbouwen), het bebouwde oppervlak van het zijerf mag niet meer bedragen dan 25 m² (inclusief aan- en uitbouwen).

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Tot slot is in de regels van het bestemmingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de nieuw te bouwen woning slechts in gebruik kan worden genomen onder voorwaarde dat de bebouwing, (zie paragraaf 2.4, afbeelding 9) is gesloopt.

Bed&Breakfast
Onder wonen is Bed & Breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de recreatieve nevenactiviteit mag geen afbreuk doen aan de woonfunctie;
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 125 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

5.4 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Collegeprogramma 2014 - 2018

In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst legt de initiatiefnemer zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten (inclusief eventueel voorschotbedrag planschade) op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.


Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening 2007 geboden. In artikel 2 van deze verordening is opgenomen dat geen inspraak wordt verleend bij ruimtelijke plannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (zgn. postzegelplannetjes) en bij wijzigings- en uitwerkingsplannen ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.


Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

7.2.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties. Het ontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar onderstaande vooroverlegpartners:

  • Provincie Gelderland,
  • Waterschap Vallei en Veluwe,
  • Ministerie I & M,
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland,
  • Omgevingsdienst Noord Veluwe,
  • Politie District Noord-West Veluwe, t.a.v. Team Harderwijk,
  • Brandweer Veluwe,
  • VAC Harderwijk Adviescommissie,
  • NV NUON,
  • Vitens,
  • KPN Telecom Rayon Midden,
  • N.V. Nederlandse Gasunie,
  • Liander N.V.

7.2.2 Wijzigingen naar aanleiding van het vooroverleg

Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, de Gasunie en de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen.

De provincie heeft aangegeven dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn. De gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. De VNOG heeft aangegeven dat het plan past binnen de normen en is akkoord.

7.3 Zienswijzen

7.3.1 Inleiding

Het ontwerpbestemmingsplan "Frankrijk - Boomkamp 27" wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.

7.3.2 Wijzigingen naar aanleiding van de terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Frankrijk - Boomkamp 27' heeft vanaf 18 januari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Staatscourant en in het huis-aan-huis-blad is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.harderwijk.nl.