Plan: | Hierden Bosch - Hessenweg 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00186-0003 |
Initiatiefnemer en huidig bewoner/eigenaar van de percelen behorende bij de woning aan de Hessenweg 2 heeft de wens een nieuwe, kleinere, woning te realiseren ten zuiden van de bestaande woning. De huidige woning is (te) groot en bovendien op plekken gedateerd. Met de nieuwbouw wil initiatiefnemer een woning realiseren die zowel qua omvang als wat betreft duurzaamheid en wooncomfort beter past bij zijn huidige woonwensen. Het perceel zal hiervoor worden gesplitst en de huidige woning wordt verkocht. In het geldende bestemmingsplan Hierden Bosch is bij recht een woning mogelijk indien het bouwperceel ten minste 2.100 m2 bedraagt. Het plangebied ligt deels binnen dit bestemmingsplan en deels binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2014. Doordat het plangebied nu binnen 2 bestemmingsplannen ligt, wordt de minimale oppervlakte om de kavel te splitsen, niet gehaald. Daarnaast hebben de gronden binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2014 niet een woonbestemming, maar de bestemming Agrarisch - Natuur en landschapswaarden.
Naar aanleiding van het principeverzoek heeft de gemeente aangegeven in principe bereid te zijn aan voorgenomen planontwikkeling haar medewerking te verlenen. Voor het perceel is daarom het opnemen van een woonbestemming gewenst. Voor de aanpassing van de bestemming is voor het perceel een herziening van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2014 noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan Hierden Bosch - Hessenweg 2 is het scheppen van een ruimtelijk kader om de bouw van de extra woning planologisch mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan Hierden Bosch - Hessenweg 2 vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Hierden Bosch en het bestemmingsplan Buitengebied 2014 ter plaatse van de in het plangebied betrokken kadastrale percelen.
Ligging plangebied (geel omlijnd)
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern Hierden, in het woongebied 'De Biest'. Het plangebied beslaat een ruim perceel aan de Hessenweg; op de hoek met de Zonnesteinseweg. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Harderwijk, sectie B, nummers 6765 en 6787. Het totale plangebied heeft een oppervlak van 5.320 m2.
Detailkaart kadastrale ligging plangebied
Luchtfoto met begrenzing plangebied
Foto's plangebied
Het bestemmingsplan Hierden Bosch - Hessenweg 2 bestaat uit de volgende stukken:
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan Hierden Bosch - Hessenweg 2 bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In de 13e eeuw begint de geschiedenis van Hierden. De buurt Hyrde werd al in 1231 genoemd in een brief van Graaf Otto III van Nassau, 7e Graaf van Gelre en Zutphen. In het jaar 1331 krijgt Hierden de titel Dorp. Rond 1440 begon men in Hierden land te ontginnen en werd de strijd aangegaan met zandverstuivingen. Vanaf 1450 behoorde Hierden tot de zogenoemde stadsvrijheid van Harderwijk, het gebied waar deze stad recht over sprak. Ook kerkelijk hoorde Hierden bij Harderwijk. Pas in 1658 kreeg het dorp een eigen kerkje.
In de 15e en 16e eeuw nam de bevolking sterk toe. Uit een overeenkomst uit de 16e eeuw weten we dat “de Duynen” ook bewoond waren. Er wordt gesproken van een erf met huis, hof, schuur en schaapskooi. Akkerlanden werden in steeds kleiner wordende percelen aan steeds meer boeren verpacht. In de 17eeuw was akkerbouw bepalend voor dit gebied. Hierden leverde veel landbouwproducten aan de Harderwijkse bevolking. Hierden was een agrarische gemeenschap; boerderijen bepalen nog voor een groot deel het dorpsbeeld.
In de 20e eeuw vindt er een verdere verdichting plaats van met name het gebied ten noorden van de Molenweg. Tot eind jaren zestig van de vorige eeuw was centraal in dit gebied nog een deel van de gronden bestemd voor zomerhuisjes. De vereiste terreingrootte per zomerhuisje bedroeg toen 1.000 m². Omdat deze bestemming niet aan zijn doel had beantwoord, is de recreatieve bestemming in 1968 gewijzigd naar een woonbestemming en is de minimale grondoppervlakte verhoogd naar 2.500 m². Om een betere verkaveling van de grond te krijgen, is dit in 1975 teruggebracht tot 2.100 m². Als gevolg hiervan is een dichtere bebouwing ontstaan. Ook is veelvuldig gebruikgemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid om 10% te kunnen afwijken van de minimale kaveloppervlakte van 2.100 m². Hierdoor liggen er ook kavels met een oppervlakte van 1.890 m² in het gebied.
Het voornemen is om het ruime woonperceel te splitsen in twee percelen van elk circa 2.700m2. Het voornemen is hierbij in lijn met de ontstaansgeschiedenis van de wijk.
Het woongebied De Biest is globaal gelegen tussen de Wijtgraaf in het noorden en de Molenweg. De Hessenweg vormt, ter hoogte van het plangebied, de (noord)oostelijke begrenzing van het gebied. Het woongebied De Biest omvat villa's op royale kavels met een ruime percelen per villa. De woningen hebben allemaal een eigen uitstraling en variëren van één laag met een plat dak tot villa's in twee lagen met een kapverdieping. De overgang tussen privé en openbaar wordt veelal aangegeven door middel van een hekwerk of haag. De erven hebben een groen karakter met forse bomen. Veel woningen zijn op deze manier afgeschermd van het openbaar gebied. Het plangebied vormt hierop geen uitzondering.
Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Hessenweg en de Zonnesteinseweg. Aan de noordwestzijde grenst het aan de tuinen van de woningen Wijtgraaf 40 en Spiekerweg 6. Aan de zuidzijde grenst het aan de tuin bij de woning Zonnesteinseweg 13.
Het plangebied is gelegen in woongebied 'De Biest'. Aan de Hessenweg 2 bevindt zich een ruime villa centraal op een ruim perceel. De woning wordt ontsloten via de Hessenweg. Rondom de woning ligt een royale tuin met aan de randen hoogopgaande beplanting. Het volledige perceel heeft dan ook een woonfunctie.
Het plangebied grens aan de noordoost zijde aan het buitengebied van de gemeente Harderwijk en Nunspeet.
Functiekaart Hierden Bosch, (plangebied rood omlijnd)
De planlocatie ligt gedeeltelijk (westzijde) binnen de begrenzing van bestemmingsplan Hierden Bosch. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad d.d. 27 september 2012 vastgesteld.
Dit gedeelte van het plangebied heeft de bestemming Wonen-2. De gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, tuinen, erven en terreinen en parkeervoorzieningen. Tevens is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep en bed & breakfast toegestaan.
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Verder gelden per afzonderlijk perceel onder andere dat het bouwperceel een oppervlakte van ten minste 2.100 m2 kent en dat het aantal woningen niet meer dan één mag bedragen. Waarbij de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal 12 m en de goothoogte maximaal 4,5 m bedragen. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m² bedragen.
Ligging plangebied (rood omlijnd) en bestemmingen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het noordoostelijk deel van de planlocatie ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan Buitengebied 2014. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 7 mei 2015.
Dit gedeelte van het plangebied is bestemd als Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden. De gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven en behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden. Daarnaast zijn de bescherming van houtopstanden en aardkundige waarden en het behoud en herstel van de natuurlijke waterhuishouding doeleinden van de bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken geldt dat gebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Ter plaatse van het plangebied is geen bouwvlak opgenomen.
Verder is dit gedeelte voorzien van de dubbelbestemming Archeologie 4. De regels schrijven voor dat het uitvoeren van werken waarbij grondroerende activiteiten met een oppervlak van 5.000 m2 of meer en dieper dan 0,3 m niet zonder archeologisch onderzoek zijn toegelaten.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid, zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder voor duurzame verstedelijking' op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op de ladder.
Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waaraan provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In voorliggend bestemmingsplan dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden). In paragraaf 4.4 Ecologie wordt nader ingegaan op meer thematische rijksbeleid ten aanzien van ecologie.
Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de Ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6, lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen te worden stilgestaan bij drie treden waaruit de Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland).
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van één woonhuis. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
Het plangebied is gelegen in een van de Nationale Landschappen (De Veluwe). De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. Nieuwe bestemmingen zijn mogelijk indien deze de kernkwaliteiten behouden of versterken. De indicatoren voor kernkwaliteiten die medesturend zijn voor de gebiedsontwikkeling op de Veluwe zijn:
- Historische landschapselementen: Groot, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden;
- Schaalcontrasten van zeer open naar besloten.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in functiewijziging van gronden gelegen in de Randmeerkust agrarisch. Gelet op de kleinschalige uitbreiding aan de rand van stedelijk gebied worden de kernkwaliteiten niet aangetast.
Kaart Nationale Landschappen - De Veluwe, (plangebied rood omlijnd)
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
Het voorliggende initiatief behoeft geen toetsing aan de duurzaamheidsladder zoals in §3.2.3 reeds is vastgesteld.
De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waaraan integraal gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in vier ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vormt:
Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is een deel van het plangebied aangegeven als gebied voor de ontwikkeling van natte natuur (inbegrepen waterhuishouding). Voor de aantrekkelijke stad is de ontwikkeling van natte natuur in het plangebied van belang. De zone betreft een zoekzone en de nieuwe woning wordt binnen de bestaande woonbestemming en buiten deze zone gerealiseerd. Met voorliggend plan wordt de ontwikkeling van de natte natuur dan ook niet belemmerd.
Uitsnede kaart Aantrekkelijke Stad, (plangebied rode cirkel)
Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".
Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. In het beleidsplan opgenomen meerjarenprogramma woningbouw tot en met 2019 zijn voor het plangebied geen woningbouwplannen opgenomen.
Gelet op het kleinschalige karakter van onderhavige ontwikkeling (bouw van één woning) is het niet in strijd met het Beleidsplan wonen.
In 2008 heeft de gemeente de Nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Monumentenverordening 2011. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.
De gemeente Harderwijk heeft in 2012 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Op de beleidskaart Archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is doorvertaald in bestemmingplannen waarin een dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen met bijhorende bouwregels en vergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen. Zie voor een nadere beschrijving hiervan paragraaf 4.3.3 Archeologie.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening heeft de status van:
Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd.
In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwater-bescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie-brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Algemene regels
Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.
Verantwoordelijkheden
Hemelwater
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Hierden Dorp staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Voor de lokale afwatering (afvoer overtollig grondwater en hemelwater) spelen de watergangen langs de Molenweg een belangrijke rol. Een adequate afwatering wordt als knelpunt gezien (krappe sloten en duikers). Er moet structureel aandacht gegeven worden aan het in stand houden van de afwateringsvoorzieningen. Met het oog op voldoende drooglegging ten opzichte van de (toekomstige) hoge(re) grondwaterstanden dient het niveau van het bouwpeil zorgvuldig te worden gekozen. Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk, gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.
Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:
Stedelijk Afvalwater
Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.
Hemelwater
Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.
Grondwater
De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6) de gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld. Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen, werkt beplanting ook snelheidsverlagend en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.
Het voornemen vindt niet plaats op gronden die zijn aangewezen als groene mal. Initiatiefnemer heeft een inrichtingsplan opgesteld. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met voorgenoemde belangen, zie bijlage 2.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
Los van deze onderdelen zijn er voor het plangebied geen specifieke aspecten opgenomen in het VSP.
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Voor woningen zijn gelet op de functie verschillende parkeernormen opgenomen. Onderhavig bestemmingsplan staat de bouw van één extra woning in het plangebied bij recht toe.
Voor deze woning geldt een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. In het plangebied is voldoende ruimte om parkeervoorzieningen op eigen erf te realiseren. Onderhavige ontwikkeling kan hierdoor ruimschoots voldoen aan de norm.
Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.
Voorliggend initiatief betreft een enkele woning en zal daarmee geen dircete gevolgen in de vorm van milieuhinder. In hoofdstuk 6 wordt hierop nader ingegaan.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering is het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en is vooral bedoeld voor scheiding bij nieuwe ontwikkelingen. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Afweging
De nieuw te bouwen woning heeft geen invloed op het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Het perceel is ten noorden, zuiden en westen omringd door andere woningen. Ten oosten van het perceel is Camping Beekzicht gelegen. Volgens de VNG uitgave heeft de functie ‘Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)’ een milieuzone van 50 meter voor geluid en 30 meter voor geur en gevaar. Het deel van het perceel Hessenweg 2 met bestemming ‘wonen’ is gelegen op een afstand 43 meter vanaf de camping.
De nieuw te bouwen woning is gelegen in de milieuzone van de camping. Echter, omdat de bestemming gelijk blijft en de afstand tussen het park en de bestemming ‘wonen’ niet afneemt, is de extra te bouwen woning niet extra belemmerend op de camping. Ter plaatse van de nieuwe woning zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. De VNG gaat namelijk uit van een gemiddeld verblijfsrecreatiepark of kampeerterrein. Het aspect geluid heeft met name betrekking op de voorzieningen die op het terrein aanwezig kunnen zijn. In het geval van de Camping Beekzicht betreft het een kleinschalige en eenvoudige boerderijcamping waarbij de voorzieningen niet nabij de locatie voor de nieuwe woning aanwezig zijn.
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich aan de Wijtgraaf 59 een agrarisch bedrijf. Het agrarisch bedrijf is gelegen op ten minste 100 m van de nieuw te realiseren woning. De richtafstanden voor veehouderijbedrijven bedraagt maximaal 100 m. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij geldt een eveneens een vaste afstand van 100 m. De nieuwe woning bevindt zich dan ook op voldoende afstand van het agrarisch bedrijf. Indien op het bedrijf dieren met een geuremissiefactor, zoals kippen en varkens, worden gehouden geldend geen vaste afstanden maar geurcontouren. Gezien het feit dat tussen de planlocatie en het veehouderijbedrijf al woningen op kortere afstand liggen, is het niet aannemelijk dan de geurcontour van dit bedrijf over het plangebied ligt.
Andersom vormt de realisatie geen beperking in de milieuruimte van het agrarische bedrijf. Op kortere afstand van het bedrijf zijn al woningen gelegen, die maatgevend zijn voor de milieuruimte.
Het is uit te sluiten dat de nieuwe woning hinder zal ondervinden van (agrarische) bedrijven in de directe omgeving. Het aspect milieuhinder levert daarom geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Conclusie
Vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het Rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast.
Zoals beschreven in hoofdstuk 2, is de wijk "De Biest" ontstaan in de tweede helft van de 20e eeuw. De wijk wordt gekenmerkt door ruime woningen op ruime percelen. Met het voornemen zal een nieuwe woning op een ruim perceel worden toegevoegd. Er vindt dan ook geen aantasting van de oorspronkelijke structuur van de wijk plaats.
In het plangebied zijn geen beschermde rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig.
In het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Conform het archeologiebeleid geldt in een gebied met een lage archeologische verwachting de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 m.
Beleidskaart Archeologie (plangebied blauw omlijnd)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het realiseren van een nieuwe woning mogelijk. Voor de realisatie zullen geen grondroerende activiteiten plaatsvinden die de genoemde grenswaarden overstijgen. Om die reden is archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan achterwege gebleven.
Mocht er toch een verstoring van de ondergrond van de herontwikkelingslocaties plaatsvinden, dan zal te zijner tijd een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat dit niet het geval is.
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 beoogt vooral gevoelige gebieden te beschermen. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Terzijde wordt hier opgemerkt dat de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet samen met de Boswet opgaan in de nieuwe Wet Natuurbescherming die begin 2017 in werking zal treden.
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de initiatiefnemer een natuurtoets uitgevoerd voor de kap van vier bomen en de realisatie van een nieuwe woning met schuur aan de Hessenweg 2 te Hierden (zie ook: Bijlage 3).
Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Er is specifiek gezocht naar de aanwezigheid van eekhoorn. Deze is niet aangetroffen. Het is mogelijk dat het plangebied tot het foerageergebied behoort. Omdat de meeste en grootste bomen blijven staan, blijft het gebied geschikt als foerageergebied voor eekhoorn.
In de broedtijd is het niet waarschijnlijk, maar ook niet onmogelijk dat zangvogels zoals de houtduif of de Turkse tortel in de te kappen bomen gaan broeden. Voor broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. Het kappen dient dan ook plaats te vinden buiten het broedseizoen.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten). Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet aan te vragen voor de soorten uit tabel 2 en tabel 3 van de wet, want er zijn geen beschermde soorten aangetroffen..
Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet.
Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebied Veluwe ligt op circa 220 m afstand.
De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning. De stikstofdepositie ligt onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn niet nodig.
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van het GNN en GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
De natuurtoets (zie Bijlage 3) is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico's op verstoring van beschermde soorten (bijvoorbeeld vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (artikel 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkomen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden, zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortengroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met het broedseizoen (15 maart - 15 juli).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zoveel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is mogelijk dat hiervoor een ontheffing Flora- en faunawet nodig is.
Naar aanleiding van de uitgevoerde natuurtoets kan worden geconcludeerd dat in het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen of te verwachten. Realisatie van het plan zal dan ook niet leiden tot overtreding van de Flora- en faunawet. Daarnaast zijn met het voornemen geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe en/of het GNN. Hiermee is nader onderzoek of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig.
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn (dossiercode 20161206-10-14202, zie Bijlage 1).
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door Waterschap Vallei en Veluwe voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft Waterschap Vallei en Veluwe aan dat rekening moet worden gehouden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct wordt afgevoerd naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding moeten worden gedaan bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen, adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater worden beschouwd ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen met beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wet geluidhinder maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB voor woningen binnen de bebouwde kom en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB.
Wegverkeerslawaai
Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wet geluidhinder voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een extra woning aan de Hessenweg en Zonnesteinseweg. Het bestemmingsplan laat nieuwe geluidsgevoelige functies toe in het plangebied. Beide wegen hebben een snelheidsregime van 60 km/uur. Op grond van de Wet geluidhinder moet daarom worden aangetoond dat aan de voorkeursgrenswaarden worden voldaan.
De gemeente Harderwijk heeft voor haar gehele grondgebied een geluidskaart opgesteld. In de groene gebieden kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden. Het plangebied is gelegen in zo'n groene zone. Nader akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Geluidskaart (plangebied in geel) (bron: gemeente Harderwijk)
Spoorweglawaai
Het plangebied is niet gelegen in de zone van een spoorweg.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein.
Conclusie
In het plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Het plangebied is niet gelegen in een zone van een spoorweg of een gezoneerd bedrijventerrein. Er zijn in het kader van geluidhinder dan ook geen beperkingen voor voorliggend initiatief.
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Wetgevende kader
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dat meer dan 1,2 mg per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen, ofwel 7.500 verkeersbewegingen (uitgaande van vijf verkeersbewegingen per woning, conservatieve aanname conform de ASVV 2004).
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 m van rijkswegen en 50 m vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden.
Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot en harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk".
Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie.
Initiatief is nibm
Zoals reeds is vastgesteld, zal het aantal voertuigbewegingen als gevolg van voorliggend plan met maximaal 8,6 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' mag worden beschouwd, heeft het toenmalige Ministerie van VROM de nibm-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl).
De invoer van de maximaal te verwachten toename van verkeersbewegingen door het toevoegen van één woning in de nibm-tool leidt tot onderstaande uitkomst. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitsituatie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook getoetst of de luchtkwaliteit ter plekke van de woning dusdanig is dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Volgens de Atlas leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijven de grootschalige achtergrondconcentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) en daarmee de blootstelling ter plaatse van het plangebied ruim onder de volgens de Wet milieubeheer gestelde jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) was in 2015 de concentratie fijn stof (PM10) ter plaatse van het plangebied <18 µg/m³ en de concentratie stikstofdioxide (NO2) 20-25 ìg/m³. Op basis van de kaartbeelden voor 2025 is een verdere afname van deze concentraties te verwachten. De blootstelling aan fijn stof en stikstofdioxide blijft dus ruim onder de gestelde grenswaarden.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Op basis van de gegevens van het RIVM kan daarnaast worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim voldoende is om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Door PJ Milieu BV is in oktober 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op een strategie onderzoeksstrategie voor een onverdachte niet-lijnvormige locatie (ONV-NL).
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In het grondwater zijn enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek aan deze toelichting toegevoegd.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste woonfunctie.
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen, is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Binnen het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het dichtbijgelegen agrarisch bedrijf bevindt zich op tenminste 100 m van de nieuwe woning. Hiermee voldoet het plan aan de regels uit de Wet geurhinder en veehouderij. Indien op het bedrijf dieren met een geuremissiefactor, zoals kippen en varkens, worden gehouden geldend geen vaste afstanden maar geurcontouren. Gezien het feit dat tussen de planlocatie en het veehouderijbedrijf al woningen op kortere afstand liggen, is het niet aannemelijk dan de geurcontour van dit bedrijf over het plangebied ligt.
Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij onder meer om de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden, kan worden voldaan aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren,winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan, is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken; het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een (brandweer)advies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting worden ingegaan op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Situatie in en rondom plangebied
In het kader van externe veiligheid is onderzocht of de planlocatie binnen de invloedssfeer ligt van bronnen met een extern veiligheidsrisico.
Risicobedrijven
Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.
Ondergrondse buisleidingen
Er zijn geen ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren in of aangrenzend aan het plangebied zijn gelegen.
Hoogspanningslijnen en zendmasten
De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht.
Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.
Transportroutes
In de nabijheid van de locatie liggen de Rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Dit zijn mobiele risicobronnen die mogelijk kunnen leiden tot belemmeringen voor de realisatie van de woning.
In onderstaande tabel zijn het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour), het plasbrandaandachtsgebied (PAG) en het invloedsgebied getoetst aan de afstand tot het plangebied.
Risicobron | PR 10-6 contour (m) | PAG (m) | Invloedsgebied (m) | Afstand tot plangebied (m) |
Rijksweg A28 | n.v.t. | 30 | 880 | ± 1.050 |
Spoorlijn Amersfoort- Zwolle | 6 | 30 | 4.000 | ± 960 |
Rijksweg A28
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour, het plasbrandaandachtsgebied en het invloedsgebied van de Rijksweg A28. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Er is geen belemmering voor het realiseren van de woning.
Spoorlijn Zwolle-Amersfoort
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied. Het ligt ook op een afstand van meer dan 200 meter vanaf de spoorlijn. Een afstand van 200 meter wordt meestal aangehouden als afstand waar binnen een extra berekening moet worden uitgevoerd. Dit is voor de te realiseren woning niet nodig. Er is geen belemmering voor het realiseren van de woning.
Wel ligt de te realiseren woning binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Hieronder volgt een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
In het advies met kenmerk 16/1433 van 20 december 2016, opgesteld door de omgevingsdienst Noord Veluwe (ODNV) is een ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de spoorlijn gegeven. De VNOG kan zich vinden in deze onderbouwing.
Bereikbaarheid
Het plangebied is van meerdere kanten goed bereikbaar.
Bluswatervoorziening
Er zijn voldoende bluswatervoorzieningen voor een moderne woning binnen het bestemmingsplan aanwezig.
Bereik WAS-palen
Het plangebied bevindt zich binnen het bereik van de WAS-palen. De zelfredzaamheid van aanwezige personen en omwonenden kan worden vergroot door hen te informeren over het handelingsperspectief dat zij hebben tijdens een (dreigend) incident in de omgeving van de hogedruk aardgasbuisleiding. Deze personen kunnen ook bereikt worden via een alternatief waarschuwingssysteem beschikbaar (NL-alert). Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Conclusie
Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico of een onacceptabele toename van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt voor het voornemen dus geen belemmering.
Om de klimaatverandering tegen te gaan, heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen met 30% (ten opzichte van 1990) moeten zijn gereduceerd. Om dit structureel te bereiken, zetten gemeenten, provincies en het Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van zes thema's waaronder woningbouw moet een bijdrage worden geleverd. Om innovatie te stimuleren, wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten opzichte van het vigerende bouwbesluit met 10% worden verlaagd.
Op het gebied van duurzaamheid valt ten aanzien van duurzaamheid nog wat te winnen binnen de wijk De Biest. De wijk bestaat voornamelijk uit oudere woningen, maar voorliggend bestemmingsplan laat de bouw van één nieuwe woning toe. De nieuwe woning zal met de huidige stand van isolatie en energiebesparende maatregelen worden gebouwd waardoor een energiezuinige woning wordt gerealiseerd.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van een extra woning op het perceel Hessenweg 2 planologisch mogelijk gemaakt. In navolgende paragraaf zal een korte toelichting op het voornemen worden gegeven. In hoofdstuk 6 zal vervolgens de wijze van bestemmen worden besproken.
Initiatiefnemer en huidig bewoner/eigenaar van de percelen behorende bij de woning Hessenweg 2 heeft de wens om een nieuwe, kleinere, woning te realiseren ten zuiden van de bestaande woning. De huidige woning is (te) groot en bovendien op plekken gedateerd. Met de nieuwbouw wil initiatiefnemer een woning realiseren die zowel qua omvang als wat betreft duurzaamheid en wooncomfort beter past bij zijn huidige woonwensen.
Op de hoek van de Hessenweg met de Zonnesteinseweg is in de tuin van de woning een relatief open plek aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens om op deze plek een nieuwe woning te realiseren. Het perceel zal hiertoe (kadastraal) worden gesplitst in twee percelen van 2.650 m2 respectievelijk 2.750 m2.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is vanwege de kenmerkende hoeklocatie een woningtype voorzien met een samengesteld volume. De woning zal hierdoor zowel een kopgevel richting de Hessenweg als ook in de richting van de Zonnesteinseweg hebben. Op deze manier wordt de tweezijdigheid van de locatie benadrukt.
De woning zal worden gesitueerd binnen het bestaande bouwblok en sluit daarmee aan bij de daaruit voortkomende rooilijnen. Het volume van de woning sluit verder aan bij de geldende bestemmingsregels. De goothoogte zal maximaal 4,5 m en de bouwhoogte maximaal 12 m bedragen.
De bijgebouwen zijn zoveel mogelijk gepositioneerd aan de randen van het perceel zodat deze tevens een dubbelfunctie kunnen vervullen ten behoeve van privacy. De regelgeving omtrent vergunningsvrij bouwen biedt deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden waaraan dan ook wordt voldaan.
In de huidige situatie is reeds een opening richting de Zonnesteinseweg die kan worden gebruikt om een inrit te realiseren.
Beeldkwaliteit
Voor het initiatief is een beelkwaliteitsparagraaf opgesteld.
Algemene criteria
SITUERING
MASSA EN VORM
KLEUR- EN MATERIAALGEBRUIK
In Bijlage 5 is deze beeldkwaliteitsparagraaf inclusief referentiebeelden opgenomen.
Bomen
Om de woning te kunnen realiseren, is het wenselijk een aantal bomen te kappen. Zoals nu in te schatten, zal dit om drie á vier, niet monumentale, bomen gaan. Hiervoor zal een kapvergunning aangevraagd worden.
Bij de wijze van bestemmen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de planregels uit het bestemmingsplan Hierden Bosch. In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af)leesbaar zijn voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan. , maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe kan worden gebouwd. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.
Voor het bestemmingsplan Hierden Bosch - Hessenweg 2 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.
De bestemming Wonen - 2 is gebaseerd op de woonbestemming uit het bestemmingsplan Hierden Bosch, dat van toepassing is op de villa's op de kavels van 1 ha of minder in woongebied De Biest. Voor de gebouwen geldt dat deze binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. De goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 4,50 m en de bouwhoogte niet meer dan 12 m. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m² per bouwperceel. Door middel van een omgevingsvergunning, cq. het afwijken van de bouwregels, zou ook op deze gronden maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst op een flexibele wijze tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.
Voor de bestemming Wonen - 2 zijn ook nog specifieke regels opgenomen ten aanzien van 'een aan huis verbonden beroep' en 'bed and breakfast'. Ook geldt voor de gronden met de bestemming Wonen - 2 dat onder gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval wordt verstaan het bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een tweede woning aan de Hessenweg 2 te Hierden. Het perceel zal hiertoe (kadastraal) worden gesplitst in twee bouwpercelen van 2.650 m2 respectievelijk 2.750 m2. Op de gronden met de bestemming Wonen - 2 geldt dat per afzonderlijk bouwperceel de oppervlakte ten minste 2.100 m2 moet bedragen en dat er maximaal één woning mag worden gebouwd. De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 7,50 m en tot de achterste perceelgrens ten minste 12 m.
Bed & breakfast
Onder wonen is een bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van een bed & breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen Beleidsnotitie Bed & Breakfast van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m².
Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.
De regels van dit bestemmingsplan zijn grotendeels opgesteld aan de hand van het Standaard Handboek Harderwijk, versie 2016-02. De woonbestemming is gebaseerd op de woonbestemming uit het bestemmingsplan Hierden Bosch. Doordat Hierden Bosch een geheel eigen, karakteristiek woongebied is dat nergens anders in Harderwijk voorkomt, is er voor dit gebied een eigen woonbestemming gemaakt die afwijkt van de woonbestemming in het handboek.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen.
In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2014 - 2018
In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt. Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan en het bouwplan geschiedt voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Alle kosten die verband houden met de realisatie van het bouwplan en de daaruit voortvloeiende uitvoeringskosten (planschade), komen voor rekening van de initiatiefnemer.
De kosten die de gemeente moet maken voor het voeren van de (ruimtelijke) procedure zijn gedekt door de leges. Het bouwplan heeft dan ook geen financiële gevolgen voor de gemeente.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst. Hierin worden onder andere afspraken opgenomen ten aanzien van planschade. De anterieure overeenkomst dient ondertekend te zijn voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan.
De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes). Het onderhavige bestemmingsplan Hierden Bosch - Hessenweg 2 is aan te merken als een postzegelplan.
Overigens heeft er uitvoerig overleg plaatsgevonden met direct omwonenden. Het bouwplan is naar aanleiding van deze overlegmomenten op onderdelen aangepast. Het bouwplan heeft instemming van de direct omwonenden.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Het bestemmingsplan is opgestuurd naar onderstaande vooroverlegpartners:
Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland en van VAC Harderwijk Adviescommissie (VAC). Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen.
De provincie heeft aangegeven dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn. De reactie van de VAC is hieronder samengevat en van commentaar voorzien.
Vooroverleg reactie VAC Harderwijk Adviescommissie Ruimte
Commentaar:
Het bouwplan ligt in het woongebied Hierden Bosch. In het gelijknamige bestemmingsplan dat voor dit woongebied geldt, is bij recht een woning mogelijk indien het bouwperceel ten minste 2.100 m2 bedraagt. Het te splitsen perceel (5.320 m2) voldoet in principe aan de minimaal benodigde oppervlakte voor 2 woonkavels, alleen de bestemming moet worden gewijzigd naar wonen omdat een deel van de "voortuin" niet -zoals gebruikelijk- een woonbestemming heeft, maar de bestemming Agrarisch - Natuur en landschapswaarden.
De maximaal te realiseren goot- en bouwhoogte van de nieuw te realiseren woning is overgenomen uit het bestemmingsplan Hierden Bosch dat voor de omliggende woningen in het gebied geldt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om voor dit specifieke perceel een afwijkende regeling op te nemen. De door de VAC aangegeven hoogten zijn specifiek opgenomen voor de woningen in Hierden Dorp.
Commentaar:
In de planregels is inderdaad een mogelijkheid opgenomen voor Bed & Breakfast of een
gastenverblijf. Hiervoor zijn echter wel voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet
worden. Zo betreft het een kleinschalige verblijfsaccommodatie met maximaal 7 slaapkamers.
Daarnaast moet dit eventuele gebruik beperkt blijven tot ten hoogste 40% van het
gebruiksoppervlak van de woning en mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 100 m².
Door deze beperkingen op te nemen wordt er geen afbreuk gedaan aan de woonfunctie en
blijft het ondergeschikt.
Overigens is er in de voorliggende situatie vooralsnog geen sprake van het realiseren van Bed & Breakfast mogelijkheden.
De reacties hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.