Plan: | Friesegracht - Stationslaan 112 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00176-0002 |
Aan de Stationslaan 112 in Harderwijk bevindt zich de Nieuwe Kerk. Het is de voormalige Nederlands Hervormde kerk. De kerk, ontworpen door de architecten E. Jansen en J.H. Oosterhuis, stamt uit 1952 en heeft geen status als monument. De Protestantse gemeente van Harderwijk kampte in 2013 met teruglopende ledenaantallen en afnemende inkomsten. De gemeente heeft daarom besloten 4 kerken af te stoten, waaronder de Nieuwe Kerk. In het najaar van 2013 is de kerk verkocht aan Linde Project Realisatie uit Putten. De feitelijke overdracht dient nog plaats te vinden. Tot die tijd wordt de kerk nog gebruikt. De kerk en de bijgebouwen zullen uiteindelijk worden gesloopt.
De nieuwe eigenaar wil op de locatie 8 woningen realiseren. Van de woningen zullen 2 aan de Stationslaan worden gebouwd in lijn met de bestaande villabebouwing. Ze sluiten in omvang en architectuur op deze woningen aan. De overige 6 woningen zullen op het achterterrein worden gerealiseerd. Van deze 6 woningen zijn 2 vrijstaand. De overige 4 zijn gebundeld in 2 twee-onder-één-kapwoningen. Deze 6 woningen krijgen een bouwlaag met een kap. De woningen zijn geschikt voor senioren.
De locatie is nu onderdeel van het bestemmingsplan Friesegracht 2011. Op de gronden rust de bestemming 'Maatschappelijk'. Het bouwen van woningen is in strijd met de huidige bestemming. Om het bouwen van woningen mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. De grens van het plangebied volgt de grens van de huidige bestemming Maatschappelijk. Het perceel is bekend onder het kadastrale perceelsnummer 9991. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de algemene standaarden van de gemeente Harderwijk voor het opstellen van de toelichting en de regels (versie 2016-02). Met de systematiek van het voorliggende plan is aangesloten op deze algemene plansystematiek, waarbij ook aansluiting is gezocht met de opzet van de systematiek van het vigerende plan Friesegracht.
De wijk Friesegracht ligt tegen de rand van de binnenstad aan de zuidkant van die binnenstad. De planlocatie ligt aan de uiterste westrand van de wijk aan de Stationslaan. De Stationslaan was een belangrijke in- en uitvalsweg van Harderwijk. Een functie die nu vooral door de Selhorstweg is overgenomen. De locatie grenst aan de noord- en aan de zuidzijde aan de bestaande woonbebouwing. Aan de achterzijde - oostzijde - wordt de locatie begrensd door een appartementencomplex en door volkstuinen.
Aan wegen, zoals de Stationslaan, verschenen in de eerste helft van de twintigste eeuw grote gebouwen die niet meer in de binnenstad pasten én statige herenhuizen. Afgezien van deze lintbebouwing is een groot deel van de wijk Friesegracht tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw in gebruik gebleven als tuinbouwgrond. De navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Ligging plangebied in Harderwijk (rood = globale plangebied). De Stationslaan is een cultuur - historisch belangrijke invalsweg. De verkeersfunctie is grotendeels door de Selhorstweg overgenomen.
Globale begrenzing plangebied (rood = plangebied, voor exacte begrenzing zie verbeelding)
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft inzicht in de achtergronden van het plan. De toelichting is niet juridisch bindend. In de bijlagen zijn de relevante onderzoeken toegevoegd.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na de introductie in hoofdstuk 1 volgt een overzicht van de huidige situatie in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het beleidskader waarbinnen het plan moet passen. In hoofdstuk 4 wordt het feitelijke plan toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die de planontwikkeling kunnen beïnvloeden. De juridische aspecten worden toegelicht in hoofdstuk 6, waarna in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid wordt aangetoond. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 nader ingegaan op de procedure en de uitkomsten van de verschillende overleggen.
De wijk Friesegracht ligt tegen de rand van de binnenstad aan de zuidkant. De planlocatie ligt aan de uiterste westrand van de wijk aan de Stationslaan. De Stationslaan was een belangrijke in- en uitvalsweg van Harderwijk. De locatie grenst aan de noord- en aan de zuidzijde aan bestaande woonbebouwing. Aan de achterzijde - oostzijde - wordt de locatie begrensd door een appartementencomlex en door een volkstuincomplex. Aan wegen, zoals de Stationslaan, verschenen in de eerste helft van de twintigste eeuw grote gebouwen, zoals scholen, die niet meer in de binnenstad pasten én statige herenhuizen. Afgezien van deze bebouwing is Friesegracht tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw in gebruik gebleven als tuinbouwgrond. De functie van in- en uitvalsweg van de Stationslaan is door de Selhorstweg overgenomen. Aandacht voor het behoud van de bestaande ruimtelijke elementen is een belangrijk aandachtspunt in de planontwikkeling tot nu toe geweest. Verschillende elementen uit het tuinbouwverleden zijn bewaard gebleven. Ze functioneren nu als volkstuinbouwcomplexen en parkzones die een groene corridor vormen van de binnenstad via Friesegracht naar het sportveldengebied Sypel (sportpark Parkweg).
De Stationslaan, de groene corridor, de Frisialaan en de Selhorstweg vormen de structurerende elementen. Daartussen is in de loop der jaren een brede variatie aan bebouwing ontstaan. De woonbuurt rond de Frisialaan kenmerkt zich door woonerven, grillige stratenpatronen en een duidelijk onderscheid tussen de voor- en achterkanten van de woningen. Rond de Clarendallaan zijn hoofdzakelijk vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen op royale kavels ontstaan. Langs de Frisialaan, de Hierdenseweg, de Stationslaan en de Hogeweg/Kampweg zijn de bebouwingslinten nog herkenbaar. Aan het bebouwingsbeeld van de linten is de ontstaansgeschiedenis van Harderwijk binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving af te lezen. Aan het begin van deze eeuw is op het achterterrein van de kerk een appartementencomplex ontwikkeld aan het Hogepad. Door de ruime verkaveling, de groene uitstraling en de gunstige ligging ten opzichte van de binnenstad is de Friesegracht een gewilde woonbuurt.
De kerk, ontworpen door de architecten E. Jansen uit Harderwijk en J.H. Oosterhuis uit Amersfoort, stamt uit 1952. De kerk is gebouwd in een traditionele stijl met invloeden van de Shake-Hands stijl. De Shake-Hands stijl is een architectuurstijl die de beste elementen van de traditionele stijl en de moderne stijl probeerde te combineren. Bij deze kerk heeft de traditionele stijl de overhand. Dit vinden we terug in de vormentaal uitgevoerd in baksteen. De Shake-Hands stijl vinden we terug in elementen, zoals de grote luifel, de forse kozijnen en de eenvoudige raamindeling. Kenmerkend voor deze kerk is het ontbreken van een toren. Dit wordt enigszins gecompenseerd door het verticale element in de voorgevel dat wordt bekroond door een klokkenstoel.
In de periode 2009/2010 is er in opdracht van de gemeente Harderwijk door het Gelders Genootschap een quickscan uitgevoerd naar de mogelijke monumenten uit de wederopbouwperiode (1940 - 1965). Uit de quickscan kwam deze kerk als monumentwaardig (categorie A) naar voren naast drie andere kerkgebouwen uit deze periode. Het college heeft naar aanleiding van deze quickscan besloten om uit de zogenoemde A-lijst van elke gebouwcategorie (kerken, scholen, winkels, bedrijfsgebouwen ect.) twee representatieve voorbeelden (de toppers) te selecteren. Bij alle vier kerkgebouwen uit de A-lijst is nader onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geleid tot redengevende beschrijvingen voor deze kerken. Hieruit bleek dat de kerkgebouwen monumentwaardig waren. Omdat alle vier de kerkgebouwen heel verschillend van architectuur zijn kon er geen selectie op de gebruikelijke selectiecriteria als architectuur plaatsvinden. Bij selectie van de gemeentelijke monumentenlijst wordt gekeken naar de representativiteit van gebouwen in de gemeente en niet landelijk, en er is maar één kerkgebouw in de gemeente Harderwijk met een dergelijke architectuur uit de wederopbouwperiode. In oktober 2013 is uiteindelijk door het college besloten om de kerkgebouwen die leeg stonden of leeg kwamen te staan niet aan te wijzen als beschermd monument en de kerkgebouwen die nog wel in gebruik waren wel aan te wijzen als monument. Bij de herontwikkeling van de kerkgebouwen die leeg stonden of kwamen te staan werd wel een voorkeur gegeven voor herbestemming van de gebouwen. Voor dit kerkgebouw heeft men geen goede bestemming kunnen vinden en daarom is besloten tot sloop en herontwikkeling van het perceel.
Een beeld van de kerk uit de jaren vijftig van de vorige eeuw
De kerk wordt aan de Stationslaan geflankeerd door grotere woningen die passen in het beeld van de karakteristiek van de Stationslaan. Aan de noord- en zuidzijde grenst het terrein aan achtertuinen. Aan de oostzijde wordt de locatie afgerond door het appartementencomplex 't Hooge. Dit appartementencomplex is georiënteerd op de groene corridor en keert zich met een gesloten achterwand naar het planlocatie.
Het appartementencomplex 't Hooge aan het Hogepad
Het uiterlijk van de kerk is in de loop der jaren weinig veranderd.
De Stationslaan met links de voormalige school tegenover de kerk. De gebouwen aan de overzijde van de Stationslaan zijn
omgebouwd naar appartementencomplexen.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders. Het nationale en provinciale beleid is vastgelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening en in verschillende structuurvisies. Dit beleid wordt uitgewerkt in de verschillende provinciale en gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Dit is ook binnen de gemeente Harderwijk het geval. Het beleid zoals dat door andere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een bestemmingsplan voor een inbreidingslocatie. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plan relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) onderwerpen van nationaal belang. In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied aan de Stationslaan.
Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deelambities 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel. In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
Ladder duurzame verstedelijking
Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient stil te worden gestaan bij de drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat. Hieronder wordt elke trede behandeld. De eerste trede behelst een beschrijving van de manier waarop de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: "In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen." Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen in dit plangebied passen binnen dit meerjarenprogramma. Geconcludeerd kan worden dat er een actuele regionale behoefte bestaat.
De tweede trede betreft een beschrijving in hoeverre in die actuele regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het bestaande stedelijk gebied wordt gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (bron: Ministerie Infrastructuur en Milieu).
Ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied met een beperkt belang vormen verder geen provinciale prioriteit. Hier is de gemeente aan zet. Het provinciaal beleid beïnvloedt de ontwikkeling van de Stationslaan slechts beperkt. Dat neemt niet weg dat met deze beperkte stedelijke ontwikkeling tegemoet wordt gekomen aan de behoefte aan woningen nabij voorzieningen en groen, die ook geschikt kunnen worden gemaakt voor senioren. Dit type van locaties is schaars in Harderwijk. Voor de huidige maatschappelijke functie (kerk) is geen vervangende functie te vinden. De huidige bebouwing voldoet dan niet meer aan een actuele maatschappelijke vraag. De gemeente heeft dit onderkent en onderstreept dit met haar besluit om de kerk, ondanks de erkende kwaliteiten niet op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen (zie ook paragraaf 4.8). Wonen is als vervangende functie een logische keuze. Het betreft een inbreidingslocatie, die zorgvuldig wordt ingepast. Een verouderde bestemming wordt op deze manier vervangen door een nieuwe bestemming, waaraan een duidelijk behoefte bestaat. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening.
De derde trede heeft betrekking op gevallen waarin de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. Aangezien er hier sprake is van een inbreidingslocatie is deze trede voor de voorgenomen ontwikkeling niet relevant.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de doelen van provinciaal beleid en extra kwaliteit toevoegt aan het gebied door de transformatie van de verouderde maatschappelijke functie naar een zorgvuldig vormgegeven inbreidingslocatie. Er wordt voldaan wordt aan de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De beoogde bouw van 8 woningen op de planlocatie voldoet aan een actuele vraag en past binnen het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma en het Regionaal Programma Wonen. Er wordt voldaan aan de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking.
Stadsvisie 2031
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om de ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema's:
De 'Stadsvisie Harderwijk 2031' geeft aan welk doel Harderwijk voor ogen heeft. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie: de structuurvisie Harderwijk 2031. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord.
In de structuurvisie staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen. Op de waarderingskaart is de planlocatie aan de Stationslaan bestempeld als laag dynamisch. Dat wil zeggen dat de gemeente geen voornemen heeft om een actieve rol te nemen. De gemeente staat wel open voor nieuwe ontwikkelingen of concepten waarmee programmatisch geen rekening is gehouden, mits economisch uitvoerbaar en niet concurrerend met hoog dynamische gebieden.
Voor de bestaande woongebieden bestaat geen speciaal programma. Op de visiekaarten voor de zorgzame stad, de aantrekkelijke stad en de ondernemende stad worden voor de planlocatie geen specifieke voorstellen gedaan. De Stationslaan is een belangrijke invalsweg, maar geen onderdeel van de hoofdwegenstructuur. De laan is wel opgenomen in het fietsnetwerk (hoofdfietsstructuur), maar dit beïnvloedt de planvorming niet. De Stationslaan is een cultuur- historisch lint. Met het invoegen van de twee woningen in het bestaande lint van villa's langs de Stationslaan wordt het karakteristieke van het lint ten opzichte van de huidige situatie versterkt.
Er zijn op de planlocatie zijn geen bovenwijkse werkzaamheden gepland. De beplanting langs Stationslaan is wel als bovenwijks groen, met name door de bijzondere laanstructuur, geclassificeerd. Met de bouw van de woningen aan de Stationslaan wordt voldoende afstand van de laanstructuur aangehouden. De planontwikkeling tast de laanstructuur niet aan.
De gemeente staat open voor nieuwe ontwikkelingen of concepten waarmee programmatisch geen rekening is gehouden, mits economisch uitvoerbaar en niet concurrerend met hoog dynamische gebieden. De ontwikkeling van de planlocatie aan de Stationslaan, waarbij feitelijk maar 8 woningen worden toegevoegd aan het programma, is economisch uitvoerbaar en niet concurrerend. De ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente.
Beleidsplan wonen
Het woonbeleid van de gemeente Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan Wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). Daarin is voor de te realiseren woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklasse) een referentiemodel opgenomen voor de periode tot en met 2016. Het streven is om in die periode op elke woningbouwlocatie van enige omvang een woning-differentiatie volgens dit referentiemodel te realiseren. Iedere twee jaar wordt dit beleidsplan geëvalueerd en kan het referentiemodel worden aangepast aan actuele marktontwikkelingen. Daarnaast kan bij inbreidingslocaties de nieuwbouw van woningen ook bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de betreffende wijk. Zo nodig kan afgeweken worden van het referentiemodel.
Bij de ontwikkeling Stationslaan wordt de bouw van 8 woningen mogelijk. De 2 woningen aan de Stationslaan zijn geschikt voor mensen die een ruime woning zoeken dicht bij het stadscentrum. De overige 6 woningen zijn geschikt voor senioren die hier dicht bij het groen en dicht bij de voorzieningen een woning willen betrekken. Er wordt gebouwd naar behoefte, rekening houdend met de actuele vraag. De ontwikkeling past binnen de randvoorwaarden van het beleidsplan wonen.
Welstandsbeleid
De Stationslaan is in de welstandsnota geclassificeerd als invalsweg. Daarvoor geldt een zware welstandstoets met de volgende algemene welstandscriteria:
Algemene aandachtsvelden:
Aansluiten bij de karakteristieken van de bebouwing in de omgeving, daarbij wordt met name gelet op: oriëntatie en ontsluiting; plaatsing op de kavel; hoofdmassa (hoogte, breedte, kapvorm, …); positionering aan- en opbouwen (dakkapellen, serres, erkers, …); hoofdmateriaal- en kleurgebruik.
Compositie van de hoofdmassa (verhoudingen hoofdvorm, dakvorm, ...); gevelcompositie (vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen); vormgeving van 'ondergeschikte elementen' (dakkapellen, erkers, …); materiaal- en kleurgebruik.
Kozijnindeling en -detaillering; detaillering van karakteristieke bouw elementen (zoals dakkapellen, erkers, goten, …); genuanceerd materiaal- en kleurgebruik.
Naast deze algemene welstandscriteria voor gebieden met een zware welstandstoets gelden de navolgende specifieke welstandscriteria voor bebouwing langs invalswegen:
Bij de beoordeling wordt getoetst aan de algemene en specifieke criteria die gelden voor bebouwing in gebieden met een gemiddelde welstandstoets. Dakkapellen, dakopbouwen, nokverhogingen, erkers op of aan woningen zijn toegestaan, mits ze voldoen aan de algemene criteria voor veel voorkomende bouwwerken, zoals vastgelegd in de welstandsnota.
Daarnaast wordt bij de toetsing in het bijzonder belang gehecht aan:
Het stedenbouwkundig plan is diverse malen met de welstandscommissie besproken. Dit heeft geleid tot diverse aanpassingen. Op 6 juli 2016 is het plan na de laatste aanpassingen op hoofdlijnen goedgekeurd door de welstandscommissie. Het plan voldoet daarmee op basis van de toetsing aan de welstandsnota naar het inzicht van de welstandcommissie aan redelijke eisen van welstand. De bevindingen van de welstandscommissie zijn vastgelegd in het verslag met kenmerk (V2016114, d.d. 8 juli 2016).
Het nieuwe plan richt zich volledig op de bouw van woningen. In totaal zullen 8 woningen worden gerealiseerd. Twee vrijstaande, ruime woningen worden direct georiënteerd op de Stationslaan. Langs deze woningen wordt aan de noordzijde een toegangspad geprojecteerd dat leidt naar de overige 6 woningen.
De verkaveling krijgt het karakter van een hof. De 6 woningen in het hof zijn geschikt voor senioren. Vier van de 6 woningen zijn ontworpen als twee-onder-één-kap woningen. Deze 4 woningen zijn georiënteerd op het toegangspad. Dat geldt ook voor de meest noordelijke vrijstaande woning. Deze woning heeft echter voor de auto geen uitrit naar het toegangspad. De uitrit voor de auto van deze woning mondt uit op het Hogepad. De meest oostelijke woning heeft wel een uitrit voor de auto op het toegangspad, maar is, in tegenstelling tot de andere woningen, met de voorgevel georiënteerd op de tuin(en) langs het Hogepad.
Het stedenbouwkundig plan voor in totaal 8 woningen op de planlocatie.
De woningen aan de Stationslaan hebben twee lagen met een kap. Ze sluiten in uitstraling en volume aan op de bestaande woningen aan de Stationslaan. Zij voegen zich in de straatwand en vormen hiermee een logisch geheel. De overige woningen hebben één bouwlaag met een kap. Door het bescheiden volume en de ruime tuinen krijgt het hofje een groene uitstraling en vormt het een logische overgang van de lintbebouwing aan de Stationslaan naar de groene corridor. In die overgang vormt het appartementencompex 't Hooge een onderbreking. Met name de gesloten achterwand is een onaantrekkelijke afronding van het hofje. Door tussen de geprojecteerde parkeervakken bomen te plaatsen wordt deze harde achterwand enigszins verzacht.
Vogelvluchtafbeelding van het plan vanuit het zuidoosten.
Vogelvluchtafbeelding van het plan vanuit het noordwesten.
Het plan gezien vanaf de Stationslaan.
Vogelvluchtafbeelding vanuit het zuidwesten.
Het voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het bestemmingsplan Friesegracht 2011. Dit vigerende plan is door de raad vastgesteld op 22 september 2011 en is op 15 december 2011 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft nu de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, groenvoorzieningen en water, en voor parkeervoorzieningen. Woningen en/of bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. De percelen die grenzen aan de locatie hebben de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer' en 'Groen'.
Om de nieuwe woningen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan gemaakt te worden. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van de 8 nieuwe woningen mogelijk. Met dit nieuwe bestemmingsplan zal worden aangesloten op systematiek van de algemene standaarden van de gemeente Harderwijk voor het opstellen van de toelichting en de regels (versie 2016-02) en is ook gekeken naar het vigerende bestemmingsplan Friesegracht 2011. Op de locatie zal de bestemming 'Wonen' worden gelegd. De huidige dubbelbestemming Archeologie - Waarde 2 wordt in het nieuwe bestemmingsplan niet overgenomen. Voor de vrijstaande woningen en voor de twee-onder-één-kapwoningen zullen bouwpercelen binnen een ruimer bouwvlak worden opgenomen.
Uitsnede uit het vigerend bestemmingsplan 'Friesegracht 2011'. De planlocatie heeft nu de bestemming 'Maatschappelijk'.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Archeologie
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Harderwijk ligt het plangebied binnen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (Waarde - Archeologie 2). Binnen deze gebieden dient bij planvorming, en voorafgaand aan vergunningverlening, bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en bodemingrepen groter dan 1000 m2 vroegtijdig een inventariserend archeologische onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Deze verplichting vloeit voort uit de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Econsultancy uit Doetinchem heeft in juli 2016 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserende veldonderzoek (IVO, verkennende en karterende fase) door middel van boringen uitgevoerd (rapportnummer 2061.001).
Het doel van het bureauonderzoek is om een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek heeft tot doel om de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen.
Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting kunnen er in het plangebied archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden vanaf het Laat-Paleolithicum (Steentijd, vanaf 35.000 jaar geleden). De kans op het voorkomen van resten is middelhoog, conform de archeologische beleidskaart van Harderwijk. Uit de resultaten van veldonderzoek blijkt dat het gebied is ontstaan als een dekzandvlakte op oudere afzettingen. Gedurende het Holoceen (van 10.000 jaar geleden) heeft zich ten oosten van het gebied een beekdal ontwikkeld. Het ontbreken van diepere sporen van bodemvorming duidt er waarschijnlijk op dat de bovengrond tot onder de oorspronkelijk bodem is verstoord. Het is ook mogelijk dat het gebied over het algemeen een vrij hoge waterstand heeft gekend. In de loop van de 20e eeuw is een groot deel van het plangebied door intensief bodemgebruik verstoord geraakt en later opgehoogd.
In geen van de boringen zijn archeologisch resten aangetroffen die ouder zijn dan 19e - 20e eeuw. Op basis van het geraadpleegde historisch kaartmateriaal zijn er aanwijzingen aangetroffen dat er binnen het plangebied bebouwing heeft gestaan buiten de bestaande bebouwing. De aangetroffen resten zijn waarschijnlijk doelbewust gedumpt en met het bovenste deel van de bodemopbouw gemengd (afval- en sloopresten), waarschijnlijk in de tijd dat de omliggende militaire gebouwen en de latere woonwijk tot ontwikkeling kwamen vanaf de jaren '20 van de vorige eeuw. Een concentratie van houtskool of fosfaatvlekken, die een aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van een door de mens gevormde cultuurlaag, of indicatoren die kunnen wijzen op een oudere woongrond, zijn niet waargenomen.
Op grond van het archeologiebeleid bij ontwikkelingsgebieden is het niet nodig om een dubbelbestemming archeologie op te nemen als blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn. De dubbelbestemming Waarde Archeologie - 2 uit het vigerende bestemmingsplan kan vervallen.
Cultuurhistorie
In de wijk Friesegracht was in de late Middeleeuwen sprake van bebouwing. Het in 1181 gestichte Utrechtse kapittel van St. Marie bezat een groot domeinhof in dit gebied: de hof Selhorst. Het kapittel van St. Marie was de belangrijkste grootgrondbezitter in de omgeving van Harderwijk. De hof Selhorst vormde destijds het middelpunt van dit goederenbezit. Op het terrein van de hof Selhorst stond een kerk, de Sint Nicolaaskerk, die lange tijd als parochiekerk van Harderwijk dienst deed. In 1415 raakte de toren van de kerk zwaar beschadigd en werd besloten deze af te breken en het materiaal te gebruikten voor Onze Lieve Vrouwkerk in de binnenstad van Harderwijk. De locatie van de hof Selhorst en de kerk is tegenwoordig niet meer bekend.
Buiten de huidige binnenstad ontwikkelden zich ook hoven of tuinen die door de stadsbewoners werden gebruikt. Deze ontwikkeling is al in de 15e eeuw op gang gekomen. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is het gebied 'De Tuinen' duidelijk waarneembaar. Door Friesegracht stroomde in de middeleeuwen een beek. Deze werd in de 14e eeuw verlegd. Het tracé lag vanaf die tijd langs het huidige Hogepad en Provenierslaan. De gegraven beek werd aangeduid als Zijp of Sypel. De oorspronkelijk (meer oostelijk gelegen) beekloop werd afgedamd en verzandde. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is een stratenpatroon te zien dat ook nu nog gedeeltelijk aanwezig is. Het Hogepad was onderdeel van de weg naar het Melatenhuis. De Stationslaan vindt in de middeleeuwen ook zijn oorsprong. De Stationslaan werd een belangrijke in- en uitvalsweg van Harderwijk.
Aan wegen, zoals de Stationslaan, verschenen in de eerste helft van de twintigste eeuw grote gebouwen die niet meer in de binnenstad pasten én statige herenhuizen. Afgezien van deze lintbebouwing is een groot deel van Friesegracht tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw in gebruik gebleven als tuinbouwgrond. Aandacht voor het behoud van de bestaande ruimtelijke elementen is een belangrijk aandachtspunt in de planontwikkeling tot nu toe geweest. Verschillende elementen uit het tuinbouwverleden zijn bewaard gebleven. Ze functioneren nu als tuinbouwcomplexen die een groene corridor vormen van de binnenstad via Friesegracht naar het sportveldengebied Sypel (sportpark Parkweg). De Stationslaan, de groene corridor, de Frisialaan en de Selhorstweg vormen de structurerende elementen. Daartussen is in de loop der jaren een brede variatie aan bebouwing ontstaan. Langs de Frisialaan, de Hierdenseweg, de Stationslaan en de Hogeweg/Kampweg zijn de bebouwingslinten nog herkenbaar. Aan het bebouwingsbeeld van de linten is de ontstaansgeschiedenis van Harderwijk binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving af te lezen.
De bouw van de kerk, De Nieuwe Kerk, kwam voort uit de religieuze strijd binnen de Hervormde Gemeente in Harderwijk tussen de Gereformeerde Bond enerzijds en de Confessionele Vereniging anderzijds. Die leidde tot de oprichting van de Stichting Hervormde Evangelisatie in 1946. Deze stichting vond na een lange zoektocht de locatie aan de Stationslaan. De kerk, ontworpen door de architecten E. Jansen uit Harderwijk en J.H. Oosterhuis uit Amersfoort, stamt uit 1952. Het is gebouwd in een traditionele stijl met invloeden van de Shake-Hands stijl. De Shake-Hands stijl is een architectuurstijl die de beste elementen van de traditionele stijl en de moderne stijl probeerde te combineren. Bij deze kerk heeft de traditionele de overhand. Dit vinden we terug in de vormentaal uitgevoerd in baksteen. De Shake-Hands stijl vinden we terug in elementen, zoals de grote luifel in modern bouwmateriaal, de forse kozijnen en de eenvoudige raamindeling. Kenmerkend voor deze kerk is het ontbreken van een kerktoren. Dit wordt enigszins gecompenseerd door het verticale element in de voorgevel dat wordt bekroond door een klokkenstoel.
In oktober 2013 is door het college besloten om de kerkgebouwen die leeg stonden of leeg kwamen te staan niet aan te wijzen als beschermd monument en de kerkgebouwen die nog wel in gebruik waren wel aan te wijzen als monument. Bij de herontwikkeling van de kerkgebouwen die leeg stonden of kwamen te staan werd wel een voorkeur gegeven voor herbestemming van de gebouwen. Voor dit kerkgebouw heeft men geen goede bestemming kunnen vinden en daarom is besloten tot sloop en herontwikkeling van he perceel.
Het plan voor de locatie legt geen relatie met de huidige situatie. De kerk wordt gesloopt en er komen geen elementen van de bestaande situatie herkenbaar terug. Met het plan wordt primair aangesloten op de lintbebouwing aan de Stationslaan. De twee woningen die daar zijn geprojecteerd hebben de omvang en de stijlkenmerken die we ook vinden bij de andere woningen aan de Stationslaan. Door een ruime afstand aan te houden tot de Stationslaan wordt de statigheid benadrukt. Het achterliggend terrein wordt ingevuld met lage woningen in een ruime, groene setting. Met twee woningen wordt de verbinding gezocht met het Hogepad. Eén woning is op het Hogepad georiënteerd en de tweede woning grenst met de tuin aan het Hogepad. Ten opzichte van de huidige situatie wordt het groene karakter van de wijk versterkt door het verbeteren van de relatie met de groene zone. Het plan draagt bij aan de cultuurhistorische kwaliteiten van de wijk.
Conclusie
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet in situ worden verwacht. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden. De archeologische verwachting wordt door het booronderzoek ontkracht. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 uit het vigerende bestemmingsplan wordt daarom niet overgenomen in dit plan. Indien echter tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen zullend deze worden gemeld, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 bij de betreffende instanties. Door aan te sluiten op de lintbebouwing enerzijds en het versterken van de relatie met de groenzone langs het Hogepad draag het plan bij aan het versterken van de (cultuurhistorische) kwaliteiten van de wijk. Het plan voegt hier een nieuwe, eigentijdse laag aan toe.
Door Econsultancy is in 2015 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapport 15065723 HDW.HPS.ECO1). De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten - en dierensoorten aanwezig zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Een quickscan is een toets van de ecologische potenties van de onderzoekslocatie en betreft geen soortenspecifiek onderzoek. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Het is duideijk dat de locatie niet is gelegen in een Natura 2000-gebied of binnen een onderdeel behorende tot het Gelders Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 550 meter ten westen van de onderzoekslocatie. Het betreft het Natura 2000- en GNN gebied de Veluwerandmeren. Op nog grotere afstand, ten zuidoosten van de bebouwde kom van Harderwijk, bevinden zich eveneens GGN gebieden en is het Natura 2000-gebied de Veluwe gelegen.
Het onderzoek naar de aanwezigheid van geschikt habitat voor de verschillende soorten en soortgroepen leidt tot de volgende conclusies.
Broedvogels.
De locatie is voor algemene soorten een geschikte habitat en de beoogde ontwikkeling kan verstorend werken. Het verwijderen van eventuele nestgelegenheden van algemene soorten dient buiten het broedseizoen te gebeuren. Voor soorten die jaarrond beschermd zijn (gierzwaluw) is nader onderzoek nodig. De gierzwaluw komt voor in de kern van Harderwijk. Gierzwaluwen maken gebruik van ruimtes onder het dak als nestlocaties. In de hogere delen van de bebouwing zijn enkele ruimtes onder dakpannen en ruimte onder de nokpannen aanwezig die geschikt kunnen zijn als nestlocatie voor de gierzwaluw.
Vleermuizen
De locatie is mogelijk geschikt als habitat voor vleermuizen, vanwege de aanwezigheid van geschikte openingen die toegang verlenen tot de spouwmuren. Verder zijn er op enkele plekken ruimtes achter betimmeringen waargenomen waar vleermuizen gebruik van kunnen maken. Het dient niet als foerageergebied en er zijn ook vliegroutes op het terrein. Nader onderzoek naar het habitat is nodig.
Grondgebonden zoogdieren en amfibieën
De ingreep kan voor grondgebonden zoogdieren verstorend zijn. Bij de planontwikkeling is aandacht voor de zorgplicht voor algemene soorten nodig. Hetzelfde geldt voor amfibieën.
Voor reptielen, vissen, libellen, dagvlinders, overige ongewervelden is de locatie geen geschikte habitat. Ze komen op de locatie niet voor.
Naar aanleiding van de resultaten uit de quickscan is er vervolgonderzoek uitgevoerd om de effecten van de ontwikkeling ten aanzien van vleermuizen en gierzwaluwen te kunnen toetsen. Dit onderzoek is in 2015 uitgevoerd door Econsultancy (rapportnr. 15065730 HDW.HPA.ECO2). Dit nader onderzoek heeft geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetoond en er kan ook worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing een vaste rust- en verblijfplaats vormt voor de gierzwaluw.
Conclusie
Door de voorgenomen planontwikkeling zijn geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet aan de orde ten aanzien van het doden, verwonden of het verstoren van verblijfplaatsen van vleermuizen of gierzwaluwen. Speciale maatregelen bij de sloop zijn niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is voor deze soortgroepen niet aan de orde. Voor de andere soortgroepen is dit ook niet het geval. Het enige waar rekening mee moet worden gehouden is gedurende de werkzaamheden, met name bij het verwijderen van het groen, met het broedseizoen van vogels. Voor het overige zijn er geen beperkingen.
Op grond van artikel 3.1.6. Bro dient in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van de het plan op de waterhuishouding. Er dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het is het schriftelijke weerslag van de watertoets: 'het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten'.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden daarbij de volgende algemene uitgangspunten.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling van waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het nationaal waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is vastgesteld op 10 december 2015 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021. Het is het vervolg op het vorige Nationaal Waterplan dat gold voor de periode 2009 - 2015.
Waterbeleid in de 21e eeuw
De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezig ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de begrippen 'vasthouden, bergen en afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten. Vasthouden, bergen en afvoeren betekent dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water, indien nodig, tijdelijk opgeborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema 'water als ordenend principe' loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijke gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Omgevingsvisie en omgevingsverordening
De provincie heeft het beleid ten aanzien van water vastgelegd in de Omgevingsvisie en in de omgevingsverordening. De planlocatie heeft geen provinciaal belang. De omgevingsvisie en de omgevingsverordening geven geen richtlijnen voor de beoogde ontwikkeling.
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het Waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur van de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het bovengenoemde beleid de volgende uitgangspunten:
Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op het oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan:
Voor de planlocatie zijn echter ook de beleidsuitgangspunten van het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan 2015 - 2020 van belang. De relevante beleidsuitgangspunten zijn:
Voor stedelijk afvalwater:
Voor hemelwater geldt:
Voor grondwater geldt:
De gemeente Harderwijk wil in de wijk Friesegracht verhard oppervlak afkoppelen van het gemengde stelsel waar dat haalbaar is. Bij grootschalige ingrepen in het openbaar gebied zoals bij rioolvervanging, herstructurering en vervanging van wegen zal dit gebeuren. Hierbij wordt het afgekoppelde hemelwater geborgen en geïnfiltreerd in (een combinatie van) IT-riolen en wadi's. Hiervoor geldt een bergingsnorm van 10 mm. Daarboven worden neerslagoverschotten waar mogelijk afgevoerd naar oppervlaktewater. Daarbij geldt als norm dat de watergang niet overstroomt bij een bui die één keer per honderd jaar kan voorkomen. Hemelwateroverschotten die niet via het oppervlaktewaterstelsel kunnen worden afgevoerd worden afgevoerd via het gemengde rioolstelsel.
Ten opzichte van de huidige situatie is de toekomstige situatie een verbetering. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt sterk af. Een deel van de huidige parkeerplaatsen en bestaande 'plein'-ruimtes wordt vervangen door tuinen en langs het toegangspad komt een groenstrook te liggen. Bij de ontwikkeling van het plan aan de Stationslaan zal de lozing van schoon hemelwater op het gemengde rioolstelsel zo veel mogelijk worden beperkt. Om dit zo veel mogelijk te beperken kunnen, daar waar nodig en zinvol, infiltratievoorzieningen in de tuinen en langs het toegangspad worden aangelegd om een minimaal bergend vermogen van 10 mm te bereiken.
Het hoogteverloop van het plangebied zal zo worden gekozen dat voorkomen wordt dat door de ontwikkeling een risico ontstaat op wateroverleg op aangrenzende percelen. Dat betekent dat overtollig hemelwater uit de infiltratievoorzieningen naar de openbare ruimte moet kunnen uitwijken.
Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt.
In het regulier overleg tussen gemeente waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. De gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen heeft voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Als criterium geldt dat er niet meer dan 1500 m2 extra verhard oppervlak (t.o.v. de bestaande situatie) mag worden aangelegd. Bij deze ontwikkeling neemt, zoals aangegeven, de omvang van het verhard oppervlak af. Het plan raakt geen essentiële waterbelangen. Op basis hiervan is door het Waterschap Vallei en Veluwe voor dit plan een positief wateradvies gegeven.
Conclusie
De toekomstige situatie betekent waterhuishoudkundig een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt af. Het schone hemelwater zal zo veel mogelijk op de locatie worden opgevangen. Er zullen bij de bouw geen uitlogende materialen worden gebruikt. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor het plan een positief wateradvies gegeven.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Daarnaast is het van belang dat door realisering van onderhavig plan geen hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving en voor de bedrijfsgang van bestaande omliggende bedrijven.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan, zoals woningen.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven en het garanderen van een goed klimaat voor de gevoelige functie. De mate waarin milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Binnen het onderzoeksgebied (150 à 200 meter rond het plangebied) zijn drie instellingen gevestigd die hinder voor de omgeving kunnen veroorzaken. Het betreft de Christen Gemeente Sefanja (Stationslaan 121), Mijnschool (Kruithuis 4) en het Ziekenhuis St. Jansdal (Jansenlaan 90). Zij hebben alle drie een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Voor het Ziekenhuis geldt bovendien een richtafstand van 10 meter voor het aspect gevaar. Van deze drie instellingen staat alleen Mijnschool in de directe omgeving. De werkelijke afstand bedraagt echter 38 meter. De Christengemeente bevindt zich op 75 meter afstand en het Ziekenhuis op 100 meter afstand. De nieuwe woningen komen buiten de invloedsfeer van de instellingen te liggen.
Conclusie
De nieuwe woningen zijn wel aan te merken als milieugevoelig, maar bevinden zich niet binnen een milieucontour van een bedrijf of van de genoemde instellingen. Er bestaan dan ook vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de woningen. De woningen ondervinden geen hinder en er zijn geen bedrijven in de omgeving die beperkingen ondervinden van de ontwikkeling van de woningen.
In het plangebied bevinden zich wel ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn. Ten behoeve van de inventarisatie van de kabels en leidingen is een klic-melding (d.d. 01 november 2016) gedaan. Waarbij de volgende kabelbeheerders hebben gereageerd: Liander, Waterschap Vallei en Veluwe, CIF-BV datatransport, KPN, CAI-Harderwijk en Vitens. Het overzicht van de kabels en leidingen is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Overzicht ondergrondse kabel en leidingen. De groene lijnen representeren dataverbindingen. De gele lijn vertegenwoordigt de gasleiding voor de kerk. De bruine lijn is de elektriciteitsaansluiting. De paars lijn achter de kerk bij het appartementencomplex is het tracé van een riolering.
De meeste kabels en leidingen zijn direct gekoppeld aan de kerk en zullen bij de sloop dienen te worden afgekoppeld. Dit geldt voor de dataleidingen en de leidingen voor gas en elektriciteit. Het tracé van de riolering loopt onder één van de bouwpercelen van de toekomstige woningen door. Dit tracé zal moeten worden verlegd.
Conclusie
Van de gevonden kabel- en leidingen is, met name, de riolering ruimtelijk relevant. Dit tracé zal moeten worden gewijzigd alvorens de beoogde woning op die locatie kan worden gebouwd.
Door Grondvitaal BV (bodemonderzoek/asbestinventarisatie) is in oktober 2014 een milieutechnisch bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer 1421105). Op grond van het uitgevoerde historisch onderzoek, uitgevoerd conform NEN 5725, is het terrein voor het vervolgonderzoek geclassificeerd als "niet verdachte locatie". De uitvoering van het vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig NEN 5740 ONV (onverdacht) en aanverwante normen en richtlijnen m.b.t. tot het nemen van monsters en de behandeling daarvan. De hierbij van toepassing zijnde onderzoeksstrategie kan van voldoende omvang worden geacht om te kunnen beoordelen of op de betreffende locatie, redelijkerwijs geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater.
Op grond van de analyseresultaten kan de onderzoekshypothese "niet verdacht" niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie "verdacht" van toepassing. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed op de volksgezondheid en het milieu is nihil. Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van de locatie voor woningbouw, zijn milieutechnisch geen bezwaren aan te geven.
Conclusie
Tegen het voorgenomen gebruik van de locatie aan de Stationslaan voor de bouw van 8 woningen bestaan milieutechnisch op grond van het bodemonderzoek geen bezwaren. Vervolgonderzoek is niet nodig.
Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de 'Wet milieubeheer' luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hierin zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Conclusie
De ontwikkeling betreft de bouw van 8 woningen en draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De invloed op de luchtkwaliteit is nagenoeg nihil. Nader onderzoek is niet nodig. Het milieuaspect 'lucht' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Bij de projectie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, binnen een geluidszone is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. De geplande woningen liggen binnen de geluidszone van de Stationslaan. In de directe omgeving van het plan ligt één relevante weg (Stationslaan). Voor de Stationslaan geldt tot en met het kruispunt met de Agnietenlaan een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Stationslaan heeft tot aan het kruispunt een 200 meter brede geluidzone. Conform artikel 75 lid 2 van de Wgh loopt de zone van de Stationslaan binnen de 30 km/uur-zone over een afstand gelijk aan een derde van de breedte door en kent daarmee een overlap met de geluidsgevoelige bestemmingen van het plan.
Het akoestisch onderzoek is in juli 2016 uitgevoerd door Econsultancy uit Swalmen (rapportnummer 2061.002). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en getoetst aan het wettelijk kader. Voor de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van verkeerslawaai 48 dB (Wgh, art 82 lid 1). De maximaal vast te stellen ontheffingswaarde voor nieuwbouw bedraagt 63 dB (art. 83 lid Wgh).
De voor het akoestisch onderzoek noodzakelijke gegevens van de wegen zijn afkomstig van een verkeerstelling van de gemeente. De verkeerstellingen zijn in 2008 verricht, voor het akoestisch onderzoek met toekomstig peiljaar 2026 is een jaarlijks groeipercentage van 1,5 % gehanteerd.
Van elke zijde van de bouwvlakken van het stedenbouwkundig plan zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd. Op basis van de berekende geluidsbelastingen kan geconcludeerd worden dat:
Voor de 2 kavels aan de Stationslaan dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (de zogenaamde binnenwaarde) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Op basis van de geluidsbelasting van 56 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk voorafgaande aan de bouw van de woningen. Doordat alleen ten gevolge van de Stationslaan overschrijdingen optreden is cumulatie van verschillende geluidsbronnen niet aan de orde.
Conclusie
Als gevolg van de geluidbelasting van de Stationslaan wordt de ten hoogste toelaatbare waarde met maximaal 3 dB overschreven op de 2 kavels aan de Stationslaan. Voor deze woningen zal een hogere grenswaarde worden aangevraagd.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals, onder andere, gesteld in het Besluit extern veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd-)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daarbij wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans één op de miljoen bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport voor gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport voor gevaarlijke stoffen buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het als dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Onderzoeksresultaten.
Fragment risicokaart van Nederland met een beeld van de relatie tussen de risicobronnen binnen of nabij het plangebied en het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort.
Stationaire bronnen
Er zijn geen stationaire risicobronnen in/nabij het plangebied gelegen.
Mobiele bronnen
Het plangebied ligt binnen het groepsrisico van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort, op een afstand van ongeveer 690 meter. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van deze spoorlijn vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort is gekeken naar:
Daarnaast stelt de Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties (Royal HaskoningDHV, april 2015: MD-AF20150282)' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toelaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situatie wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd. De Veiligheidsregio heeft op 13 september 2016 advies uitgebracht bevestigd dat dit van toepassing is op het onderhavige besluit. De bevindingen van de Veiligheidsregio zijn opgenomen in de tekst.
Maatgevende scenario's
Het maatgevend scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Daarbij wordt opgemerkt dat uit overleg met het brandweercluster Veluwe-West gebleken is dat de bestaande bluswatervoorzieningen voldoende zijn voor de reguliere brandbestrijding (bijvoorbeeld een woningbrand). Of de bluswatervoorzieningen voldoende zijn om secundaire branden als gevolg van een incident van één van de twee risicobronnen te bestrijden is mede afhankelijk van het incidentverloop en de daarbij ontstane warmtestralingscontouren bij een brand en/of toxische concentraties van een (rook-)wolk. Dit laatste leidt echter niet tot extra maatregelen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen). Er is ook nog een alternatief waarschuwingssysteem beschikbaar (NL-alert). Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken. De zelfredzaamheid van de (toekomstige) bewoners kan worden vergroot door ze te informeren over het handelingsperspectief dat zij hebben tijdens een (dreigend) incident in de omgeving (op het spoor of bij het LPG-tankstation). In verband met de aanrijtijden van ambulances wordt de gemeente geadviseerd om het project 'Hartveilig Wonen' bij de toekomstige bewoners onder de aandacht te brengen. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (VNOG) geeft aan dat op basis van de plankaarten de bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten voldoende lijkt te zijn, maar wijst voor de volledigheid op de minimale 'standaardvereisten' met betrekking tot bereikbaarheid. Deze staan weergegeven in hoofdstuk 4 van de Handreiking Bluswatervoorzieningen en Bereikbaarheid (NVBR). Deze handleiding is te vinden via: www.brandweernederland.nl/service/publicaties/ handreikingen_e_d/handreiking -1. De minimale vereisten zullen in de definitieve planvorming worden meegenomen.
Ten behoeve van de bereikbaarheid voor ambulances is het van belang dat er een duidelijke nummering wordt gerealiseerd voor de nieuw te realiseren woningen. Woningen op de weg en de stoep dienen zodanig te worden ingericht dat ambulances snel en goed bij de woningen kunnen komen en dat brancards over de stoep kunnen worden vervoerd. Verhogingen van de stoep, trappetjes in bestrating, paaltjes en dergelijke zijn voorbeelden van obstakels die van nadelige invloed zijn op de geneeskundige hulpverlening.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid. Bij de definitieve planvorming zullen de minimale vereisten voor het aspect bereikbaarheid worden meegenomen.
Met de bouw van in totaal 8 woningen wijzigt het verkeersbeeld ten opzichte van de huidige situatie. Bij het (voormalig) gebruik als kerk is er sprake van incidentele piekbelastingen op zondagen en incidenteel bij andere activiteiten die verbonden zijn aan de gebruik van de kerk. Na de bouw van de woningen ontstaat er een meer continu beeld waarbij er dagelijks een ongeveer 50 tot 70 autoverplaatsingen te verwachten zijn. Hier is een aantal van 6,1 autoverplaatsing per werkdag per auto het uitgangspunt en is rekening gehouden met de verwachting dat een deel van de huishoudens een tweede auto heeft, die gemiddeld minder wordt gebruikt. Voor één woning functioneert het Hogepad als ontsluitingsweg. De overige 7 woningen benutten zullen gebruik maken van de Stationslaan. Het aantal van 50 tot 70 autoverplaatsingen per dag betekent voor het omliggende wegenstelsel een zeer beperkte en niet significante toename van het aantal verkeersbewegingen. Aanpassingen en/of maatregelen zijn niet nodig.
De gemeente hanteert bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen de Parkeernormennota uit 2013. In de Parkeernormennota Harderwijk is een tabel opgenomen van de voor Harderwijk geldende parkeernormering. Parkeren is een belangrijk item ten aanzien van een prettig woonmilieu. Voor de geplande woningen wordt standaard een parkeernorm van 1,8 gehanteerd. Indien er op eigen terrein wordt geparkeerd wordt de parkeernorm verhoogd. De reden hiervan is het feit dat parkeerplekken op eigen erf relatief minder intensief worden gebruikt dan de plaatsen in openbaar gebied. Bij een percentage parkeren op eigen terrein van 0 tot 25 % vindt geen verhoging van de norm plaats, maar de verhoging kan oplopen tot een factor 1,3 bij 75 tot 100%.
Bij de Stationslaan kan bij iedere woning worden geparkeerd. Er moet voor de realisatie van parkeerplaatsen daarom rekening worden gehouden met een factor van 1,3. Dit komt overeen met een percentage parkeren op eigen terrein van 75 tot 100%. Het benodigde aantal parkeerplaatsen komt daarmee op (8.1,8).1,3 = 18,72 (19). In totaal zullen er 15 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. In het openbaar gebied zullen minimaal 4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De parkeerbalans is in juni 2016 getoetst door afdeling verkeer en vervoer van de gemeente Harderwijk. Het plan voldoet aan de parkeernorm uit de parkeernormennota 2013.
Conclusie
Door de realisatie van het plan neemt de verkeersbelasting niet significant toe. Aanpassingen en/of maatregelen aan de omliggende wegen zijn niet nodig. Aan de parkeernorm uit de parkeernormennota 2013 wordt voldaan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
1. Inleidende regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
2. Bestemmingsregels.
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
c. nadere eisen;
d. afwijken van de bouwregels;
e. specifieke gebruiksregels;
f. afwijken van de gebruiksregels;
g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
h. wijzigingsbevoegdheid.
De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
3. Algemene regels.
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.
4. Overgangs- en slotregels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.
De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2016-02. Aan de bestemming 'wonen' zijn ten opzichte van de standaardregels geen regels toegevoegd.
Voorliggend bestemmingsplan kent maar één eindbestemming: Wonen.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied. Alleen de woningen zelf zijn door middel van het bouwperceel geduid. Een bouwperceel mag geheel worden volgebouwd. De goot- en bouwhoogten zijn aangegeven in de verbeelding. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak op het achtererf niet meer bedragen dan 50 m². De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.
In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Hiervoor en om bebouwing aan de voorkant van de woningen tegen te gaan is een gevellijn opgenomen. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd, mits het bebouwde oppervlak van het achtererf de 50 m² niet overschrijdt (inclusief aan- en uitbouwen). Voor het zijerf gelden de regels, zoals vermeld bij aan- of uitbouwen. Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.
Bed&Breakfast
Onder wonen is Bed & Breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin. Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Mantelzorg
Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, dan wel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.
Het plan bevat verder geen zogenaamde dubbelbestemmingen. De dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan Waarde - Archeologie 2 behoeft niet te worden overgenomen in dit plan.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2014 - 2018
In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt. Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel. Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast rust op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zijn de kosten voor de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer. Het initiatief valt daarmee in categorie a. Om dit te regelen wordt een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemers worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Conclusie
Het initiatief is economisch uitvoerbaar.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een beperkt grondgebied. Overigens heeft er uitvoerig overleg plaatsgevonden met direct omwonenden en is er een inloopavond georganiseerd waar de plannen zijn gepresenteerd. Het bouwplan is naar aanleiding van deze overlegmomenten op onderdelen aangepast.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties. Ondanks het feit dat het hier een inbreidingsplan van beperkte omvang betreft is het ontwerpbestemmingsplan verzonden aan het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Gelderland, Omgevingsdienst Noord-Veluwe, het Waterschap Vallei en Veluwe, de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland en de kabelbeheerders verzonden.
Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, de Omgevingsdienst Noord-Veluwe en van de Veiligheidsdienst Noord- en Oost-Gelderland. De provincie geeft aan dat het beleid voor woningbouw goed is verwerkt en beide diensten geven aan dat hun adviezen goed zijn verwerkt. De reacties hebben dan ook niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Friesegracht - Stationslaan 112' heeft vanaf 13 april 2017 gedurende zes weken, dus tot en met 24 mei 2017 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van 12 april 2017 en in het huis-aan-huis-blad, Het Kontakt, van 12 april 2017 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.harderwijk.nl.