direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Grevenhofsweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00122-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de percelen behorende bij Grevenhofsweg 2 te Hierden ligt het initiatief om de huidige bestemming Agrarisch te veranderen naar Wonen. Diverse schuren worden gesaneerd en de wens bestaat hiervoor in de plaats een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapwoning te realiseren. De gemeente heeft zich bereid verklaard, onder voorwaarden, mee te werken aan dit initiatief.

Een belangrijke voorwaarde is dat een nieuwe 'rode' ontwikkeling alleen dan ruimtelijk aanvaardbaar kan zijn, wanneer deze wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de omgeving en initiatiefnemer hieraan bijdraagt overeenkomstig gemeentelijk beleid, zoals uiteengezet en vastgelegd in de "Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden". Initiatiefnemer draagt hieraan bij door het voldoen van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van een landschapsversterkingsfonds voor de in bovengenoemde structuurvisie omschreven projecten.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Buitengebied - Grevenhofsweg 2" is het scheppen van een ruimtelijk kader om de functieverandering van agrarisch naar wonen mogelijk te maken.

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Grevenhofsweg 2" vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Buitengebied uit 2003 voor dit perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0001.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving

1.3 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0002.png"

Begrenzing plangebied, bestemmingsplan "Buitengebied - Grevenhofsweg 2"

Het plangebied is gelegen tussen de Grevenhofsweg en de Zwaluwenweg.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Grevenhofsweg 2" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0243.BP00122-0003);
  • regels;

en deze toelichting bij de verbeelding en regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen worden "gelezen". Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Grevenhofsweg 2" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod;
  • hoofdstuk 3 bevat het relevante beleid voor de voorliggende ontwikkeling;
  • in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • de planopzet is in hoofdstuk 5 weergegeven. Hierin staat beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente heeft voor deze locatie en hoe dat is vertaald in het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 6 wordt kort ingegaan op de bestemmingen en de juridische planopzet;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0005.png"

Luchtfoto, ongeveer 2007: De bebouwing is toegenomen waardoor het contrast tussen de verschillende landschappen vervaagt

2.2 Ruimtelijke structuur

De Zuiderzeestraatweg ligt op de grens van de hoger gelegen Veluwe naar de nattere weidegronden richting de voormalige Zuiderzee. Aan deze weg liggen van oudsher de boerderijen, tussen de akkergronden en de wei- en hooilanden in. Ook Grevenhofsweg 2 is een oude locatie die al is terug te vinden op 'De Man'-kaart. Op het kruispunt van een aantal wegen met de Zuiderzeestraatweg (toen nog niet de Zuiderzeestraatweg) liggen drie erven die er nu ook nog liggen. Alle drie zijn ze georiënteerd op de enk en liggen de achterhuizen met de erven richting het kruispunt zodat het hooi van de noordelijk gelegen hooilanden makkelijk naar binnen kon worden gereden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0006.png"

Bron: Advies Grevenshofsweg, Gelders genootschap

A = Natte veenontginningen, de hooi- en weidegronden. Kent een meer rationele verkaveling met veel sloten.

B = Hierdense Enk, hoger en droger met een onregelmatige verkaveling. De enk was van oudsher open en in gebruik als akker. De open enk contrasteerde met de bebouwing en beplanting rondom de wegen en erven. Het contrast en het onderscheid tussen de enk en de krans daaromheen, staan onder druk doordat bebouwing verder de enk op rukt en het gebruik van akkers is veranderd.

C = Hoewel veel kavelgrensbeplanting op de enk is verdwenen, staan her en der nog houtwallen en singels.

D = Het kruispunt van wegen waarop de achterhuizen van de drie erven zijn georiënteerd.

E = De bebouwing is toegenomen. Langs de Zuiderzeestraatweg is een bijna gesloten bebouwingslint ontstaan. Ook op en aan de randen van de enk is de bebouwing toegenomen.

2.3 Erfindeling

2.3.1 Groen en bebouwing

Grevenhofsweg 2 is een bijzondere locatie aan de rand van de Hierdense enk. Op het perceel zijn een monumentale boerderij met bakhuis, schuur, hooiberg en een waardevolle haag en oude fruitbomen aanwezig.

De Hierdense Enk wordt gevormd door open oude bouwlanden met bolliggende akkers en meer aaneengesloten bebouwing langs de randen. Deze bebouwing is in de loop van de vorige eeuw steeds verder verdicht, waardoor de binding met de enk op veel plaatsen verloren is gegaan. Op de enk zelf is er ook vrijliggende, deels oudere bebouwing. Het gebied is verkaveld in onregelmatige blokken, waardoor de aanwezige (voor een deel nog onverharde) wegen een kenmerkend slingerend verloop hebben. De enk heeft verschillende door boomgroepen en houtwallen gescheiden open gebieden: de Hoge Enk (westzijde) en de Lage Enk (oostzijde). Veel van de oorspronkelijke beplanting is niet meer of nog maar gebrekkig aanwezig. Daardoor is de structuur in het landschap grotendeels verdwenen en oogt het gebied rommelig.

De transformatie van dit erf biedt de kans de relatie van de boerderij met het landschap weer te herstellen en het erf terug te brengen tot haar oorspronkelijke proporties. Door het erf en de bebouwing aan te vullen met streekeigen beplanting, wordt het contrast tussen de enk en de krans van erven daaromheen versterkt. Daarnaast wordt de beleving van de verschillende landschappen, welke in de loopt der jaren vervaagd zijn, weer verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0007.png"

Erf en gebouwen

B = Open ruimten/akkerlanden onderdeel van de enk.

C = Houtwal, beplanting geeft bebouwing een plek in het landschap.

G = De boerderij is met het leefgedeelte georiënteerd op het zuiden, richting de es. Rondom de siertuin bij het voorhuis staat een waardevolle oude haag. In de tuin staan nog enkele oude fruitbomen.

H = Erfontsluiting.

I = Voor de boerderij is het erf uitgebreid met varkensschuren. Door de afstand tot het oorspronkelijke erf staan ze visueel los van het ensemble bij de boerderij. Deze stallen worden allemaal gesloopt. Hierdoor kan de relatie van de boerderij met de enk worden verbeterd.

J = De monumentale boerderij met bakhuis.

K = Oude houten schuur met zwarte, gepotdekselde planken. Door de uitstraling heeft het een cultuurhistorische waarde.

L = Een oude hooiberg blijft staan. De hooiberg heeft nu weinig uitstraling door het materiaalgebruik van golfplaten. De bedoeling is deze te restaureren.

M = Op het erf staan nog diverse oude schuren die niet meer in gebruik zijn en worden gesloopt. Door behoud van de oude schuur (K) en hooiberg (L), blijft er een mooi ensemble en staat de boerderij niet op zich zelf.

2.3.2 Verkeer en parkeren

Het erf is aan twee kanten ontsloten vanaf de Grevenhofsweg. De noordzijde is van oudsher de hoofdontsluiting.

Het parkeren vindt op het eigen erf plaats.

2.4 Aanwezige functies

Op het terrein was een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf is niet meer als zodanig in gebruik. In het bestemmingsplan Buitengebied van maart 2003 heeft het perceel de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde met een verbaal bouwvlak voor een agrarisch bedrijf. Momenteel is het perceel in gebruik voor woondoeleinden. Dit bestemmingsplan legt daarmee het feitelijk gebruik van het perceel vast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid, zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied relevant is.

3.2 Rijksbeleid

Het ruimtelijk beleid van het Rijk is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In het SVIR schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. In het SVIR heeft het Rijk de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Voorts is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.

Het uitgangspunt in het SVIR is dat Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig moet zijn in 2040. Om dit te bereiken, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Om deze reden krijgen provincies en gemeenten meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken.

Het voornemen van initiatiefnemer is niet in strijd met voornoemd ruimtelijk rijksbeleid. Voor het overige is de gemeente, in overleg met de provincie, bevoegd om de gewenste ruimtelijke invulling voor het perceel te bepalen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de Omgevingsvisie Gelderland. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Na de zomer worden ook de bijbehorende regels vastgelegd als Provinciale Staten de Omgevingsverordening vaststellen.

Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het gebied van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:

  • de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek);
  • de Gelderse corridor (de spoor-, weg- en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied);
  • de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied;
  • de krimp van de bevolking in de Achterhoek.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering. Voor de provincie betekent dit:

  • initiatieven koesteren als kans;
  • niet vooraf ontwikkelingen uitsluiten;
  • mogelijkheden zoeken.

Voor de provincie dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:

  • kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes;
  • ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie;
  • daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.

Kwaliteitsverbetering in deze casus wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering). De rood-rood- en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.

Het perceel Grevenhofsweg is gelegen in het zogenoemde verwevingsgebied. De aanduiding 'verwevingsgebied' komt voort uit de Reconstructiewet. In deze gebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. Er zijn drie aspecten aan de orde:

  • 1. er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • 2. nieuwvestiging is niet mogelijk;
  • 3. er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze worden afgewogen in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit beleid geldt ook voor initiatieven in het kader van functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen kunnen worden gelokaliseerd. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) moeten worden aangetoond. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen worden gebouwd.

Wat betreft dit aspect geldt dat wonen ter plaatse wordt beschouwd als een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen. Om deze reden is de gemeente ook bereid de extra woningen uit het woningbouwprogramma toe te kennen. Dit is in afstemming op het provinciale woonbeleid, waarbij de provincie van gemeenten verlangt de regionale behoefte aan landelijk wonen in het buitengebied in beginsel in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied accommoderen. Er is ter plaatse sprake van een kwaliteitsverbetering door sloop van gebouwen en inpassing van de nieuwe woningen op het perceel.

Er zijn vanuit de omgevingsvisie geen tegenstrijdige belangen waarmee in de voorliggende ontwikkeling rekening moet worden gehouden. De voorliggende ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

De Gelderse regio's kregen met het voorheen geldende Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling is door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd. De provincie kiest in de Omgevingsvisie, zoals in voorgaande paragraaf besproken, voor een andere rol. Zij vraagt geen apart beleidskader om door de provincie vast te stellen, maar juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt of verder worden gemaakt. De provincie draagt graag bij aan de evaluatie van dit beleid.

De streekplanuitwerking functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing is, ondanks voornoemde beleidsopvatting van de provincie, nog steeds geldig en maakt het mogelijk functieverandering toe te passen naar wonen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat deze regeling in een ontstening van het buitengebied voorziet (sloop van gebouwen en verkleining verhard oppervlak), waarbij cultuurhistorische en/of architectonische kwaliteiten behouden moeten blijven en het agrarisch bouwperceel/-blok verdwijnt. Beeldkwaliteit en zorgvuldige landschappelijke inpassing dienen te worden gewaarborgd, en zo nodig dienen extra bijdragen te worden geleverd ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Vanwege ontwikkelingen in de landbouw (de toenemende schaalvergroting), hebben in het nabije verleden veel bedrijfsbeëindigingen in het buitengebied plaatsgevonden.

De schaalvergroting heeft niet alleen zijn weerslag gehad op een grote hoeveelheid agrarische bedrijven die hun bedrijfsvoering hebben gestaakt, maar ook op een in toenemende mate verschralende landschapsstructuur. De toegankelijkheid van het buitengebied is sterk afgenomen en daarnaast is de kwaliteit van de natuur onder druk komen te staan. Ook de vitaliteit van het landelijk gebied is onder druk komen te staan.

Door nieuwe functies in de vrijgekomen bebouwing onder te brengen, ziet de provincie mogelijkheden om de leefbaarheid, vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied een nieuwe impuls te geven. Deze nieuwe functies kunnen zowel woonfuncties als werkfuncties betreffen. Hergebruik van voormalig agrarische gebouwen voor wonen zou volgens de provincie goed kunnen voorzien in de behoefte aan landelijk wonen onder starters en senioren, waar tegenover staat dat de ruimtelijke kwaliteit dient te worden verbeterd (verevening of ruimtelijke kwaliteitsbijdrage).

In de uitwerking worden deelgebieden onderscheiden, waar verschillende mogelijkheden worden geboden voor functieverandering. Deze betreffen:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken;
  • nevenactiviteiten;
  • uitbreiding niet-agrarische bedrijven.


Het buitengebied van Harderwijk vraagt om maatwerk waarbij de grenzen van de regionale beleidsinvulling worden overschreven. Per geval zullen dus de mogelijkheden moeten worden onderzocht met als primair doel een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.


In het functieveranderingsbeleid zijn voorwaarden opgenomen voor het toestaan van meerdere woningen. De voorwaarden zijn:

  • de milieucontour van bestaande bedrijven dient in acht te worden genomen;
  • maximaal 50% van de te slopen bebouwing binnen het bouwvlak mag worden gebruikt voor het realiseren van maximaal twee woongebouwen tot een gezamenlijk maximum van 500 m² inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • de nieuwe woningen dienen landschappelijk te worden ingepast.


Bij het voorliggende initiatief wordt een groot aantal vierkante meters aan voormalige agrarische opstallen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden een vrijstaande woning met een maximale oppervlaktemaat van 108 m2 en een twee-onder-een-kapwoning gebouwd met een maximale oppervlaktemaat voor beide woningen van in totaal 150 m2 . Initiatiefnemer heeft nog in overweging om in plaats van een twee-onder-een-kapwoning één afzonderlijke woning te bouwen. De oppervlaktemaat blijft ongeacht deze keuze maximaal 150 m2. Daarnaast vindt landschappelijke inpassing plaats van de bestaande en de twee nieuw te realiseren woningen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden voor functieverandering.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Harderwijk 2031

De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de structuurvisie staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 op het gebied van wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.

De structuurvisie bevat geen concrete uitspraken over het initiatief aan de Grevenhofsweg, maar geeft wel aan dat bij ontwikkelingen duurzaamheid moet worden meegenomen als medesturend principe. Dat betekent dat ontwikkelingen die aansluiten op de behoeften van het heden, niet het vermogen van toekomstige generaties in gevaar brengen om in hun eigen behoeften te voorzien. De gemeente doet dat onder andere door middel van het bevorderen van duurzaam ruimtegebruik. De gemeente gaat duurzame verstedelijking bevorderen door het toepassen van het principe van de SER-ladder. Ruimte is een schaars goed. De gemeente wil de verstedelijking van het buitengebied verder tegengaan door de SER-ladder op het hele stedelijke gebied toe te passen. Dat wil zeggen:

  • eerst het huidige gebruik optimaliseren door herstructurering;
  • zoveel mogelijk de ruimte meervoudig/multifunctioneel gebruiken;
  • pas daarna nieuwe ruimte creëren in het buitengebied.

Het initiatief aan de Grevenhofsweg gaat uit van optimalisering door herstructurering op het perceel.


Voor het buitengebied geldt specifiek beleid, vastgelegd in de Visie op hoofdlijnen. Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzaam ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in onder andere een versterking van de ruimtelijke identiteit met aandacht voor rust, ruimte en landelijkheid en de instandhouding van de leefbaarheid door middel van het zorgvuldig en afgewogen bieden van ruimte aan nieuwe economische dragers (beleid voor functieverandering). In de visie is afzonderlijk beleid opgenomen voor 'Functieverandering naar wonen'. Het initiatief past binnen het beleid, zoals omschreven in deze visie.

3.5.2 Dorpsomgevingsplan Hierden 2009

Delen van het dorp Hierden liggen in de provinciale zoekzone Landschappelijke versterking. Volgens deze streekplanuitwerking van de provincie Gelderland (12 december 2006) mogen nieuwe bouwmogelijkheden in de zoekzones alleen worden toegestaan indien deze gepaard gaan met investeringen in het landschap door de initiatiefnemer (verevening). Uitgangspunt van dit beleid is dat er alleen 'rode' functies mogen worden toegevoegd indien dit gepaard gaat met landschappelijke versterking. Er dient een gebiedsplan te worden opgesteld waarin moet worden aangegeven hoe, waar en in welke vorm deze verevening wordt geregeld. Dit gebiedsplan dient te worden geaccordeerd door de provincie. De gemeente Harderwijk heeft Landschapsarchitectenbureau Bosch en Slabbers gevraagd dit gebiedsplan op te stellen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0008.jpg"

Visie van het dorpomgevingsplan

Het gebiedsplan met de naam "Dorpsomgevingsplan Hierden " is geen blauwdruk waarin alles tot in detail is vastgelegd. Op onderdelen kan de gemeente zelf wellicht haar verantwoordelijkheid nemen, maar duidelijk is ook dat er in relatie tot de rode ontwikkelingen een belangrijke rol is weggelegd voor particulier initiatief. Het gebiedsplan zal dus vooral een koers uitzetten voor het gebied en een aantal duidelijke randvoorwaarden of spelregels meegeven aan toekomstige ontwikkelingen. Bij het maken van het plan is zuiver gekeken vanuit het landschap, er is geen rekening gehouden met het bestaande beleid, milieuwetgeving en dergelijke. Een belangrijk onderdeel van het plan is de visiekaart. Hierop staat aangegeven waar en op welke wijze vanuit het landschap bezien nieuwe "rode" ontwikkelingen in Hierden kunnen worden toegevoegd. Eveneens is op de kaart aangegeven welke gebieden onbebouwd dienen te blijven.

3.5.3 Handboek Harderwijks Groen 2007

Het handboek Harderwijks groen streeft in het buitengebied naar het versterken van zowel de historische karakteristieken van het landschap als de functie van het stedelijk uitloopgebied. Er is aandacht voor de omgeving van Hierden. Hiervoor wordt het Dorpomgevingsplan aangehouden. Voor het eendengebied wordt de koers van de provincie en de gemeente aangehouden voor functieverandering naar wonen en landschappelijke versterking.

3.6 Archeologie en monumentenbeleid

3.6.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorisch waardevolle panden zijn aangewezen als rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening. Bijzonder cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.

3.6.2 Archeologienota

De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld.

In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.

Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning) of een aanlegactiviteit van werken, geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen, indien nodig, archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart Archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangegeven. Het beleid is om bij actualisatie van bestemmingsplannen een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen met bijhorende bouwregels en een aanlegvergunningstelsel, met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.

3.7 Water

3.7.1 Waterbeleid 21ste eeuw

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.

In deze paragraaf wordt voornamelijk op het waterbeleid van instanties in gegaan. De concrete watertoets staat beschreven in de paragraaf Watertoets.

Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.

Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij onder andere om de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.7.2 Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015

In het plan heeft het waterschap leidende principes geformuleerd voor het waterbeheer. Dit zijn:

  • watersysteembenadering: per stroomgebied zal het waterschap aangeven welke mogelijkheden het watersysteem biedt aan diverse gebruiksvormen en wat de gevolgen zijn, indien voor een bepaalde vorm wordt gekozen;
  • waterketenbenadering: een optimale dimensionering van het geheel van rioleringssysteem, afvalwatertransportsysteem en zuiveringsinstallatie wordt nagestreefd, uitgaande van een brongerichte benadering (zoveel mogelijk water in het systeem houden); in bebouwd gebied komen watersysteem- en waterketenbenadering bij elkaar;
  • veiligheid: bescherming tegen hoog water en het beperken van wateroverlast;
  • water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening: studie naar geschikte en minder geschikte locaties voor verschillende vormen van grondgebruik;
  • geen afwenteling:
    • 1. vasthouden, bergen en dan pas lozen van regenwater;
    • 2. schoon houden (van regenwater, grondwater en oppervlaktewater) in plaats van achteraf zuiveren;
    • 3. een optimale verdeling van water, maar niet tegen elke prijs;
  • ecologisch gezonde wateren (natte) landnatuur; ook in de stad: de omstandigheden voor plant en dier zijn zodanig dat ze er zich kunnen handhaven, of na verstoring opnieuw kunnen vestigen; in stedelijke gebieden worden de watergangen, waar mogelijk, op een aantrekkelijke wijze ingericht en het beheer en onderhoud wordt mede afgestemd op de aanwezige natuurwaarden.

3.7.3 Waterschap: Keur en Algemene regels

Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken, zoals duikers. Er zijn ook algemene regels voor handelingen die van invloed kunnen zijn op grondwater kwaliteit en -kwantiteit. De Keur bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhoud- en beschermingszones. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhoud- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk te kunnen regelen.

In het kader van een harmonisatieslag naar aanleiding van de fusie tussen de Waterschappen Veluwe en Vallei en Veluwe (2013) zijn per 1 januari 2014 de algemene regels van de Keur ingrijpend herzien. Voor het plangebied relevante algemene regels betreffen onder andere de onttrekking van grondwater voor diverse doeleinden, zoals bemaling, drainage, beregening, bevloeiing en veedrenking.

3.7.4 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en het Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "Streven naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem/waterketen, die aansluiten bij de natuurlijke omstandigheden op en om het Harderwijkse grondgebied voor nu en in de toekomst". In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen. Volgens de Kansen- en knelpuntenkaart valt het plangebied binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Met het oog op voldoende drooglegging ten opzichte van de (toekomstige) hoge(re) grondwaterstanden dient het niveau van het bouwpeil van opstallen zorgvuldig gekozen te worden.

3.7.5 Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (VGRP)

In het verbreed GRP zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd:

Stedelijk afvalwater:

  • huishoudelijk afvalwater aansluiten op gemeentelijk rioolstelsel, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.

Hemelwater:

  • perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein);
  • indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen;
  • middels financiële flankering worden perceeleigenaren van bestaande bebouwing gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen;
  • bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn;
  • bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Grondwater:

  • perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van grondwater onder of overlast op eigen perceel en/of voor het daarop aanwezige bouwwerk (bouwkundige maatregelen);
  • de gemeente is verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterbestemming voor de aan de grond gegeven bestemming. Voor stedelijk gebied geldt dat sprake is van structureel grondwateroverlast indien de grondwaterstand langer dan 2 weken aaneengesloten hoger staat dan 0,7 m-mv;
  • gemeentelijke maatregelen moeten doelmatig moeten zijn en niet de verantwoordelijkheid van provincie of waterschap;
  • de zorgplicht grondwater geldt niet met terugwerkende kracht (vanaf 1 januari 2008) en kan dus niet leiden tot aansprakelijkheid voor situaties uit het verleden.

Grondwaterneutraal bouwen:
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimteloos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is.


Het verharde oppervlak in de openbare ruimte (voornamelijk wegen en parkeervlakken) watert direct af op de omgeving waar inzijging plaatsvindt. Uitgangspunten (VGRP) voor hemelwater bij nieuwbouw zijn:

  • alle perceeleigenaren zorgen zelf voor verwerking (infiltratie) van hemelwater op eigen perceel (minimaal 10 mm);
  • infiltreren dient plaatst te vinden via bodempassage (door het toepassen van bodempassage wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grondwater verontreinigt).


Om het afstromend hemelwater schoon te houden, worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op oppervlaktewater. Vanwege het ontbreken van oppervlaktewater in de directe omgeving van het plangebied valt deze laatste optie af.

3.8 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen, waarbij agrarische bedrijfsbebouwing wordt afgebroken en nieuwe woningen worden toegevoegd. Hierbij wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het functieveranderingsbeleid omtrent onder andere de minimaal te slopen oppervlaktes en maximaal terug te bouwen oppervlaktes. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het algemene ruimtelijke beleid. De toetsing aan het sectorale beleid vindt plaats in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de planopzet beschreven. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk 2.

4.2 Uitgangspunten

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van een functieverandering op het perceel Grevenhofsweg 2 te Hierden. Hierbij maakt de eigenaar gebruik van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Naast het verminderen van de bebouwing, dient het perceel landschappelijk ingepast te worden. Ten behoeve van deze landschappelijke inpassing is een inrichtingsplan opgesteld.

De huidige agrarische functie op het perceel is vervallen. De initiatiefnemer wil, met uitzondering van een karakteristieke schuur, de bedrijfsbebouwing verwijderen. In totaal zal 984 m² aan bedrijfsbebouwing worden verwijderd. Daarvoor in de plaats wenst de initiatiefnemer twee extra woongebouwen te realiseren, bestaande uit een vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapwoning.

De vrijstaande woning aan de Grevenhofsweg mag maximaal 108 m² in omvang zijn. Voor de woning aan de Zwaluwenweg geldt eveneens een maximale oppervlaktemaat van 150 m2. Ook indien er ter plaatse een twee-onder-een-kapwoning wordt gebouwd, blijft de totale oppervlakte 150 m2. De maatvoering van de bijgebouwen bij de woningen verschilt onderling. Dit hangt samen met de maximale mogelijkheden om na de sloop van de voormalige opstallen, bijgebouwen terug te mogen bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0010.png" Te verwijderen bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0011.jpg" I

Situatieschets nieuwe woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0012.png"

4.3 Landschappelijke inpassing

Om in aanmerking te komen voor de Ruimte voor Ruimte-regeling, wordt de locatie landschappelijk ingepast. Ten behoeve van deze landschappelijke inpassing is, in samenwerking met Stichting Landschapsbeheer Gelderland (SLG), een inrichtingsplan opgesteld.

Dit inrichtingsplan borduurt verder op het erftransformatieplan Grevenhofsweg 2, Hierden, van het Gelders Genootschap ‘Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden, 2011’. Hierin is een landschappelijke analyse uitgevoerd en zijn uitgangspunten en randvoorwaarden gesteld. Hieronder volgt een concrete uitwerking van deze notitie.

Het inrichtingsplan is afgestemd op het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Harderwijk. Dit resulteert in een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde inrichting, waarbij niet alleen is gelet op de inrichting van het erf, maar ook is gekeken naar de mogelijkheden om het landschap in de directe omgeving te versterken.

In het inrichtingsplan zijn de diverse nieuw aan te leggen landschapselementen tot in detail uitgewerkt en beschreven. Op de inrichtingskaart zijn al deze elementen eveneens weergegeven waarbij de beschreven objecten corresponderen met de nummers op deze kaart. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de bijlagen bij de toelichting waarin het Inrichtingsplan Grevenhorstweg 2 te Hierden is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0014.png"

Bron: SLG, juni 2013

Zoals al eerder aangegeven verleent de gemeente medewerking aan het initiatief op voorwaarde dat er voormalige agrarische opstallen worden gesloopt en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de te onderscheiden percelen.
Het bestemmingsplan bevat om deze reden een tweetal voorwaardelijke verplichtingen. De eerste voorwaardelijke verplichting heeft betrekking op de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De tweede voorwaardelijke bepaling heeft betrekking op de landschappelijke inpassing. In deze laatste bepaling is geregeld dat initiatiefnemer de landschappelijke versterking op het perceel Grevenhofsweg 2 realiseert voordat de omgevingsvergunning voor de eerste nieuw te bouwen woning wordt verleend (fase 1). De gemeente is namelijk van mening dat dit onderdeel van het landschappelijk inpassingsplan al kan plaatsvinden, omdat deze inpassing van groot belang is voor de omgeving en de inpassing de bouw van de nieuwe woningen niet hindert. De landschappelijke inrichting van de twee nieuwe percelen dient direct na de bouw van de nieuwe woning plaatsvinden. In de regels is in het betreffende artikel een tweetal kaartjes toegevoegd als bijlage waarin deze fasering is weergegeven. Deze kaartjes zijn onlosmakelijk verbonden met de voorwaardelijke bepaling voor landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheidsaspecten

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Daarnaast heeft er met ingang van 1 januari 2012 een aanpassing plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening. Vanaf 1 januari 2012 dient op grond van artikel 3.1.6, lid 2, sub a een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige en/of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

5.2.2 Cultuurhistorie

De boerderij is een rijksmonument van het Veluwse type. Het pand is waarschijnlijk begin negentiende eeuw, met rieten wolfdak en vensters met luiken en twintigruitsschuiframen, gebouwd.

De bescherming van het monument is afdoende geregeld in de Monumentenwet 1988 en/of de Monumentenverordening.

5.2.3 Archeologie

In het plangebied zijn verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0016.png"

Conform het archeologiebeleid zijn in het gebied met een hoge archeologische verwachting bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m belast met een onderzoeksplicht. In het gebied met een middelhoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 m belast met een onderzoeksplicht. En voor het gebied met een lage archeologische verwachting geldt de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 m.

Het plangebied ligt binnen de zone 'Gebied met middelhoge archeologische verwachting'.

Het plangebied is in een linker en rechtervleugel in te delen. De rechtervleugel is qua functie in de afgelopen 200 jaar nagenoeg niet veranderd. In de linkervleugel is een aantal opstallen gebouwd, waarbij de bodem geroerd is. Of hierbij de eventueel aanwezig archeologische waarden verstoord zijn, is vooralsnog onbekend.

Rond 1830 is de linkervleugel in gebruik als tuin en de rechtervleugel als bouwland. Waarschijnlijk zijn daardoor in de bovengrond geen archeologische resten meer aanwezig Er bestaat wel een gerede kans dat in de diepere grondlagen, nog archeologische sporen aanwezig zijn.

Het plangebied ligt op een dekzandwelving en door de verhoogde ligging hebben deze gronden een middelmatige verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Voor een dergelijke verwachting geldt een vrijstellingsgrens voor het plangebied van 1.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0017.jpg"

Luchtfoto 1961

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0018.jpg"

Kadastrale minuut 1832. In rood is het plangebied aangegeven

Het plangebied is groter dan de 1.000 m² en daarom is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het bevoegd gezag (Regio Noord Veluwe) heeft een programma van eisen opgesteld. In het programma van eisen wordt een proefsleufonderzoek voorgeschreven voor het oostelijk gedeelte van het plangebied. Op het westelijk gedeelte van het plangebied heeft bebouwing gestaan. Hierdoor zijn de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het verleden al verstoord. Het Archeologisch proefsleufonderzoek is als bijlage opgenomen bij dit plan. Tijdens het onderzoek zijn geen behoudenswaardig archeologische waarden aangetroffen. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Voor het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen behoudenswaardig archeologische waarden aanwezig zijn. Verder onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Melding van archeologische waarden kan plaatsvinden bij het Ministerie van OCW (Infodesk van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, telefoonnummer 033-4217456), de gemeente Harderwijk of de provincie Gelderland.

5.3 Beeldkwaliteitscriteria Grevenhofsweg 2

5.3.1 Doel

In deze paragraaf worden de richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de bebouwing en de kavelinrichting van de Grevenhofsweg 2. Dit document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan de architect de woning(en) kan ontwerpen. Daarnaast geeft dit document criteria waaraan de Welstandscommissie het bouwplan kan toetsen.

5.3.2 Sfeer

Het boerenerf Grevenhofsweg 2 bestaat uit een monumentale oude boerderij met op het erf meerdere oude schuren en stallen. De stallen en schuren zijn buiten gebruik geraakt. Er is gekozen om deze deels af te breken en hiervoor in de plaats een aantal woningen te bouwen. Een transformatie als deze kan tot stand komen met behulp van de Rood voor Rood-regeling. De hoeveelheid te bouwen woningen is dan afhankelijk van de oppervlakte aan gesloopte gebouwen. Uiteraard worden alleen de gebouwen gesloopt zonder monumentale waarde en waarvan geen mogelijkheid bestaat ze om te vormen tot woningen. Monumentale schuren die niet bruikbaar zijn als woning, vormen een waardevolle toevoeging aan het informele boerenerf en worden gebruikt als berging en om auto's in te parkeren. Omdat deze manier van ontwikkelen geen negatieve invloed op het landschappelijk beeld zal hebben, kan het toegepast worden op het betreffende erf.

De nieuwe bebouwing zal, net als een monumentaal erf, een ensemble vormen samen met het bestaande woonhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0019.png"

IIInrichtingsschets locatie Grevenhofsweg – Zwaluwenweg

De nieuwe woningen staan achter de bestaande woning. Het nieuwe erf is qua opzet vergelijkbaar met een oud boerenerf. Naast het slopen van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing is een groene inrichting van het erf van groot belang.

Voor de nieuwe woning(en) wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de 'oude' agrarische bebouwing. De woningen hebben een eenvoudig rechthoekig volume. Aan- en uitbouwen zijn duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa. Samengestelde woningen (L-vorm, T-vorm) zijn niet toegestaan. Bijgebouwen bevinden zich los op het perceel. Er waren ruime erven met grote volumes en lage goothoogten. De grondgebonden woningen bestaan uit een bouwlaag met een kap. Minimaal 70% van de goot heeft een maximale hoogte van 3,5 m. De nokhoogte bedraagt maximaal 9 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0020.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0021.jpg"

Woningen aan de Grevenhofsweg-Zwaluwenweg

In de architectuur dient aansluiting te worden gezocht bij kenmerken van traditionele architectuur die vaak in een landelijke omgeving wordt aangetroffen. Het kleur- en materiaalgebruik dient eveneens aan te sluiten bij het landelijke karakter (hout in gevels, natuurlijke kleuren). De gevels zijn opgetrokken uit baksteen in gedekte aarden tinten en het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. Het gebruik van (semi-)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan. De erfbeplanting speelt een belangrijke rol in het beeld langs de weg. Ruime erven met een groene inrichting worden omgeven door opgaande haagbeplanting (houtsingels).

Voor de nieuwe ontwikkeling is het niet noodzakelijk de woningen in historiserende stijl te ontwikkelen. De genoemde agrarische kenmerken kunnen prima in een moderne uitvoering worden verwerkt , zoals hiervoor is afgebeeld.

5.3.3 Landschappelijke inpasbaarheid en ruimtelijke kwaliteit

Omdat deze manier van ontwikkelen geen negatieve invloed op het landschappelijke beeld mag hebben, dienen de toe te voegen woningen landschappelijk op een correcte wijze te worden ingepast. De wijze waarop, is reeds omschreven in de paragraaf over Landschappelijke inpassing.

Situering

  • Het wisselende bebouwingbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden. Door met de richting en positie van de toe te voegen woning(en) te variëren, ontstaat een afwisselend en speels straatbeeld.
  • Panden zijn gericht naar de openbare ruimte.
  • De woningen zijn niet identiek aan elkaar.
  • Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, zijn als voorgevel behandeld.

Massa en vorm

  • Met de nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten bij de karakteristieken en de kenmerken van de 'oude' agrarische schuren, de inpassing van massa en vorm tussen de bestaande bebouwing is zorgvuldig.
  • Er is sprake van een compacte eenduidige hoofdbouwmassa. Aan- en uitbouwen zijn duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa.
  • De hoofdbouwmassa bestaat uit één bouwlaag met kap (zadeldak met eventueel wolfseind).
  • De woningen krijgen een forse kap, die bij voorkeur aan de zijkant van de woning doorloopt.
  • De ruimte tussen de woningen krijgt een ruim en groen karakter.
  • De bijgebouwen kennen ondergeschiktheid ten opzichte van het hoofdgebouw (in positionering en volume) en hebben een zadeldak (eventueel met wolfseind).
  • Van belang is een evenwicht tussen enerzijds het inpassen in de omgeving en anderzijds een individuele uitstraling.
  • Bij panden die een stedenbouwkundig geheel vormen, blijven toevoegingen per pand ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de ritmiek van het geheel.
  • Bijgebouwen bevinden zich los op het perceel.

Gevels

  • De gevelindeling mag een eigentijds karakter krijgen.

Materiaalgebruik

  • Materiaalgebruik wordt afgestemd op de karakteristieken en de kenmerken van de 'oude' agrarische bebouwing in dit gebied. Er wordt gebruikgemaakt van natuurlijke materialen of hieraan gelijkwaardige producten.
  • In hoofdzaak baksteen en (gebakken) dakpannen (of riet) toepassen. Op sommige plaatsen kan hout of stucwerk in de gevel worden verwerkt.
  • Het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. Het gebruik van (semi-)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan.
  • Mogelijkheid voor zonnecellen op de daken onderzoeken. Het hele dakvlak in één materiaal uitvoeren of zonnecellen integreren in het ontwerp.

Kleurgebruik

  • Voor de hoofdmaterialen wordt uitgegaan van aardkleuren, in combinatie met antracietgrijze/rode dakpannen of riet.
  • Stucwerk kan een afwijkende kleur krijgen (wit).
  • De kleuren van de dakpannen en het metselwerk zijn op elkaar afgestemd.

5.4 Ecologie

5.4.1 Inleiding

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Het plangebied is ten behoeve van de ecologische inventarisatie op 7 februari 2014 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

5.4.2 Terreinomstandigheden

Het plangebied ligt aan de westzijde van het dorp Hierden en grenst aan de noord-, oost- en westzijde aan de Grevenhofsweg en de Zwaluwenweg. Ten zuiden van het plangebied liggen paardenweides. Het betreft het perceel van een voormalig agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en een aantal schuren worden gesloopt. Op de vrijgekomen locatie worden woningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0023.png"

Te slopen schuren.

5.4.3 Soortenbescherming

Flora- en faunawet (Ffw)

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als onder het strenge beschermingsregime.

Met betrekking tot de bescherming van nestplaatsen van vogels worden vogelsoorten in twee groepen ingedeeld. Bij de groep waar verreweg de meeste vogelsoorten in vallen, is de nestplaats alleen beschermd ten tijde van het gebruik als broedplaats (broedseizoen). Het aantal vogelsoorten in de andere groep is beperkt. Van deze soorten is de nestplaats echter jaarrond beschermd, ook als deze tijdelijk niet in gebruik is (zowel binnen als buiten het broedseizoen).

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 6 februari 2014, 15:25:55 uur) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de laatste vijf jaar verschillende op basis van de Ffw middelzwaar en streng beschermde soorten zijn waargenomen. Het betreft voornamelijk waarnemingen van vleermuizen en vogels. Daarnaast zijn in een straal van 1 km rond het plangebied wild zwijn, hazelworm, zandhagedis en boommarter waargenomen.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Rondom de woning ligt een gazon en staan onder andere een coniferenhaag, enkele fruitbomen, hulst, beuk en rododendron. Rondom de schuren is de vegetatie op het terrein verruigd. Hier staan tussen het gras soorten als kruipende boterbloem, witte dovenetel, grote brandnetel, braam en paardenbloem. Beschermde planten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en worden op basis van de terreinomstandigheden ook niet verwacht.

De te slopen bebouwing is, gezien de gebruikte materialen en de constructie, niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.

De meest zuidoostelijk gelegen stal was ten tijde van het veldbezoek tijdelijk in gebruik als paardenstal. In deze stal zijn enkele exemplaren huismus waargenomen. Waarschijnlijk komt huismus af op het voer en de warmte van de paarden. Nestplaatsen van huismus worden in de bebouwing echter niet verwacht, aangezien in de directe omgeving te weinig geschikt leefgebied aanwezig is in de vorm van struiken als schuil- en foerageergelegenheid. Wanneer de schuur niet meer in gebruik is als paardenstal, zullen ook de huismussen wegblijven. De overige bebouwing staat leeg en heeft geen binnenbetimmering van het dak. Huismus wordt ook in deze bebouwing niet verwacht. In bomen en struiken rondom de bebouwing kunnen vogels als merel en vink tot broeden komen. Alle inheemse vogelsoorten zijn op basis van de Ffw streng beschermd. Huismus valt onder de categorie vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.

Naast vogels wordt de aanwezigheid van enkele algemene voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten, zoals gewone pad, huisspitsmuis en veldmuis, verwacht. Het gaat hierbij om licht beschermde soorten.

Toetsing

Op basis van het veldbezoek en geraadpleegde bronnen is een voldoende beeld van het onderzoeksgebied ontstaan:

  • Uit de inventarisatie komt naar voren dat wanneer werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, er in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikelen 11 en 12 Ffw). Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
  • Tot slot zullen als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde diersoorten (amfibieën en zoogdieren) worden verstoord en vernietigd (artikel 11 van de Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood (artikel 9 van de Ffw). Zoals eerder genoemd, gaat het hierbij om algemeen voorkomende soorten die onder het lichte beschermingsniveau vallen. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen bij ruimtelijke ontwikkelingen in de vrijstellingsregeling. Voor deze soorten hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Ffw.

5.4.4 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.


Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is voor de provincie Gelderland uitgewerkt in de Omgevingsvisie Gelderland en de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In de provinciale omgevingsvisie is de naam EHS gewijzigd in Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Inventarisatie

Beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op enige afstand van het plangebied. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Veluwe dat is gelegen op een afstand van 1,5 km ten zuiden van het plangebied. Dit is tevens het meest nabijgelegen beschermde gebied in het kader van de EHS.


Toetsing

Gezien de aard van de ontwikkelingen en de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied, worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht.

5.4.5 Conclusie

Op basis van de ecologische inventarisatie is een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Met inachtname van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Nbw 1998, dan wel een ontheffing van de Ruimtelijke Verordening Gelderland voor het aspect natuur nodig.Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

5.5 Watertoets

5.5.1 Inleiding

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat op een of andere wijze effect kan hebben op het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen) is verantwoordelijk voor het opnemen van een waterparagraaf in het betreffende plan. In de waterparagraaf dient de initiatiefnemer het wateradvies van de waterbeheerder(s) op te nemen, de afwijkingen hiervan te motiveren (afwegen) en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor te stellen.

5.5.2 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het voorliggende bestemmingsplan is op 15 mei 2014 besproken in het reguliere overleg met het waterschap. In dat overleg is vastgesteld dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang is. Het plan zal nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Omdat er geen essentiële waterbelangen worden geraakt, heeft het waterschap een positief wateradvies gegeven.

5.5.3 Conclusie

Met het plan worden geen waterschapsbelangen geschaad. Wel is het wenselijk bij de uitwerking van het plan ervoor te zorgen dat het regenwater wordt geïnfiltreerd en niet afgevoerd via het riool, er geen uitloogbare materialen worden toegepast en dat er rekening wordt gehouden met de grondwaterstand waarvan het de verwachting is dat deze in toekomst zal stijgen.

5.6 Milieu

5.6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en de wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

5.6.2 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, railverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wet geluidhinder maakt een onderscheid tussen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting en een hogere waarde. Wanneer de geluidbelasting lager dan de ten hoogste toelaatbare waarde is, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien deze waarde wordt overschreden, maar de maximimale mogelijke hogere waarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging toelaatbaar.

De ten hoogste toelaatbare waarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Onder bepaalde voorwaarden kan een hogere waarde worden verkregen tot maximaal 53 dB in buitenstedelijk gebied.

Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn in dit verband niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrooks wegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand 250 m voor deze wegen. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De in de nabijheid van de onderhavige locatie gelegen Grevenhofsweg en Zuiderzeestraatweg kennen respectievelijk een snelheidslimiet van 60 en 50 km/uur.

Ten behoeve van de te realiseren woningen is derhalve akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Intensiteiten
Van de Grevenhofsweg en de Zuiderzeestraatweg zijn recente verkeersgegevens beschikbaar. Deze zijn gebaseerd op verkeerstellingen en het verkeersmodel van de gemeente Harderwijk. Op grond hiervan moet rekening worden gehouden met een verkeersintensiteit van 1.600 en 14.400 mvt/etmaal op respectievelijk de Grevenhofsweg en de Zuiderzeestraatweg in 2030.

Berekening

Met behulp van Standaard Rekenmethode II zijn de 48 dB-geluidscontouren van de Zuiderzeestraatweg en de Grevenhofsweg bepaald en de geluidsbelasting van de woningen. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder heeft een aftrek van 5 dB van de rekenresultaten plaatsgevonden. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 3 Geluidonderzoek Grevenhofsweg 2, te Hierden. In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten opgenomen.

Geluidsbelasting woningen in dB  
weg   woning   locatie   1e bouwlaag   2e bouwlaag  
Zuiderzeestraatweg   westelijke   westzijde   38   39  
    noordzijde   37   38  
    oostzijde   20   23  
  oostelijke   westzijde   35   36  
    noordzijde   35   37  
    oostzijde   28   32  
    zuidzijde   -   -  
Grevenhofsweg   westelijke   westzijde   25   26  
    noordzijde   34   36  
    oostzijde   35   36  
  oostelijke   westzijde   --   --  
    noordzijde   41   42  
    oostzijde   48   48  
    zuidzijde   44   45  

Conclusie

Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van te realiseren woningen nergens hoger is dan 48 dB. Daarmee voldoen de te realiseren woningen aan de eisen van de Wet geluidhinder.

5.6.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (onder andere fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot het projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 m van een rijksweg en 50 m van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 m vanaf de provinciale weg en 300 m van een rijksweg mogen worden gebouwd.

Toetsing aan de grootschale concentratie- en depositiekaarten van 2014 leert dat binnen het plangebied geen grenswaarden worden overschreden, ook is er geen sprake van een dreigende grenswaardenoverschrijding. Daarnaast ligt het plangebied ligt niet binnen de 50 m-contour van de N302.

In het kader van dit bestemmingsplan wordt een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt, die niet in betekenende mate leidt tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan. Er is dan ook geen onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk.

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.

5.6.4 Bodemkwaliteit

Inleiding

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden aangeleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt;
  • als na sloop wordt herbouwd.

Situatie plangebied

In december 2013 is een bodemsanering op het terrein uitgevoerd van de asbestverontreiniging. Daarna is in oktober 2014 voor het plangebied een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek bestaat uit het historisch vooronderzoek conform de NEN 5725. Op basis van het historisch onderzoek is het veldonderzoek conform de NEN 5740 ONV (onverdacht) uitgevoerd. Het resultaat van het bodemonderzoek is als volgt: De onderzoekshypothese ”niet verdacht” kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters heel strikt genomen niet worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie verdacht van toepassing.

De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. Hiermee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.5 Geur

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening, moet rekening worden gehouden met geuroverlast veroorzaakt door veehouderijen. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. De Wgv stelt eisen aan de maximale geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op een gevoelig object, zoals een woning. De geuremissie en -belasting worden uitgedrukt in zogenaamde Odour Units (OU's). De in de wet opgenomen maximale geurbelastingsnormen zijn maximaal 14 OU/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OU/m³ voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom (dit bij 98% percentiel, oftewel 98% van de tijd). Voor bepaalde veehouderijbedrijven (geen intensieve veehouderij, zoals melkrundveebedrijven en paardenhouderijen) geldt een vaste afstand. Deze afstand tot geurgevoelige objecten is binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m. Onverminderd de bovengenoemde geurbelastingsnormen en vaste afstanden, bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 50 m binnen de bebouwde kom en 25 m buiten de bebouwde kom.

De gemeente Harderwijk heeft geen geurverordening vastgesteld waarmee ze afwijkt van de landelijke normering.

De Wgv verbiedt het overschrijden van de geurnorm bij gevoelige objecten en beperkt daarmee de milieugebruiksruimte voor veehouderijen. De geurbelasting is afhankelijk van de afstand van gevoelige objecten tot veehouderijbedrijven en de emissie van geureenheden.

De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven zijn paardenhouderijen en liggen op een afstand van meer dan 100 m. De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij ligt op ruim 150 m. Op basis van de gegevens uit het planMER van het bestemmingsplan Buitengebied waaraan wordt gewerkt, blijkt dat dit bedrijf niet tot problemen leidt en de achtergrondconcentratie (redelijk) goed is en de norm van 14 OU/m3 niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0024.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00122-0003_0026.png"

Uitsnede beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder

Bron: MER bestemmingsplan Buitengebied gemeente Harderwijk, d.d. september 2012

Conclusie

Het aspect geur vormt geen directe belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op dit onderdeel dan ook uitvoerbaar.

5.6.6 Externe veiligheid

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en lpg) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving, omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.

Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Wet- en regelgeving

Risicobron   Vigerende wet- en regelgeving  
A28 en spoor   circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen  
N302 / N303   circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen  
LPG-tankstation   Besluit externe veiligheid inrichtingen  
aardgastransportleiding   Besluit externe veiligheid buisleidingen
Regeling externe veiligheid buisleidingen  

Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen

Risicobron   Afstanden en normering  
  Invloedsgebied
groepsrisico  
Plaatsgebonden
risico (PR)  
Afstanden PR  
A28, N302 / N303   200 meter   zie spoor    
spoor   200 meter   grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
-
-  
lpg-tankstation:
- vulpunt
- ondergrondse tank
- afleverzuil  

150 meter
150 meter  

grenswaarde 10-6/jaar  

45 meter
25 meter
15 meter  
aardgastransportleiding:
36 inch, 66,2 bar
12,5 inch, 40 bar,  

430 meter
150 meter  
grenswaarde 10-6/jaar (3)   0 meter (1)  
(1) Bron: http://nederland.risicokaart.nl/
Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde  

Beoordeling risico

Het plangebied ligt op meer dan een kilometer van de A28, N302/303 en het spoor. Evenmin ligt het plangebied binnen de invloedsfeer van buisleidingen en inrichtingen. Er is om deze reden geen onderzoek nodig. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.6.7 Klimaat en energie

Om de klimaatverandering tegen te gaan, heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken, zetten gemeenten, provincies en het Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van zes thema's, waaronder woningbouw, moet een bijdrage worden geleverd. Om innovatie te stimuleren, wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten opzichte van het vigerende bouwbesluit met 10% worden verlaagd .

De woningen zullen conform de EPC-norm van de gemeente Harderwijk worden gerealiseerd .

5.7 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

5.8 Conclusie

Ten aanzien van de uitvoerbaarheidsaspecten, behandeld in dit hoofdstuk, zijn er geen belemmeringen die de ontwikkeling van het bouwplan in de weg staan.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.

6.1.1 Uitgangspunten

Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.

Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.

6.1.2 Juridische regeling

Het is zaak voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.3 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige, ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 m en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 m;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 m;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

6.1.4 Verbeelding

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied - Grevenhofsweg 2' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruikgemaakt van bouwvlakken.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2014-02.

Aan de bestemming Wonen is ten opzichte van de standaardregels een gebruiksregel toegevoegd ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsregels. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.

Algemeen uitgangspunt is dat bij woningwijzigingen geen verschil wordt gemaakt tussen huur- en koopwoningen, ook al zullen wijzigingen bij huurwoningen minder vaak voorkomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied.

Alleen de woning zelf en eventuele bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde zijn door middel van het bouwvlak en verschillende maatvoeringsvlakken geduid. De goot- en bouwhoogten zijn zoveel mogelijk aangegeven in de verbeelding. De zij- en achtergevel zijn de minst zichtbare gevels van een woning. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij. De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 m uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 m van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.

Het nieuw te realiseren hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd binnen het opgenomen bouwvlak. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 m, de goothoogte lager is dan 3 m en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de regels, behorend bij dit plan en/of aan de regels voor het vergunningsvrij bouwen (inclusief aan- en uitbouwen). Voor het zijerf gelden de regels zoals vermeld bij aan- of uitbouwen.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals bed & breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&breakfast

Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van een bed & breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal zeven slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de recreatieve nevenactiviteit geen afbreuk mag doen aan de woonfunctie;
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.

Voorwaardelijke verplichting

Onder de specifieke gebruiksregels is een tweetal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Artikel 3.4.4 regelt de sloop van de bebouwing, waarin vermeld staat dat een omgevingsvergunning voor de bouw van gebouwen alleen verleend wordt indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat de sloop van de bebouwing voor het verlenen van de omgevingsvergunning wordt uitgevoerd.

Artikel 3.4.5 regelt de landschappelijke inpassing. In het artikel is geregeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen alleen wordt verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat fase 1 van het landschappelijk inpassingsplan al is uitgevoerd en fase 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning wordt uitgevoerd en in stand gehouden.

6.4.2 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden op het perceel. Op grond van deze dubbelbestemming gelden beperkte bouwmogelijkheden en een aanlegvergunningenstelsel. Dat wil zeggen dat een omgevingsvergunning nodig is om bepaalde werken en werkzaamheden op het perceel uit te voeren.

De rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten worden afdoende beschermd door de Monumentenwet 1988 en/of de gemeentelijk monumentverordening. In het voorliggende bestemmingsplan wordt hiervoor geen specifieke regeling opgenomen.

6.4.3 Waarde - Open landschap

In paragraaf 'Groen en bebouwing' is reeds beschreven dat de transformatie van het erf de kans biedt de relatie van de boerderij met het landschap Hierdense enk weer te herstellen en het erf terug te brengen tot haar oorspronkelijke proporties. De betekenis van de Hierdense Enk, open oude bouwlanden met bolliggende akkers en meer aaneengesloten bebouwing langs de randen, is als waardevol open landschap in de regels vastgelegd.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik, dan is het aan de gemeente het illegale gebruik op te sporen en zo nodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.

Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010 geldt voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen worden zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van de gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in, bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is;
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied;
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden;
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

Met de initiatiefnemers wordt een anterieure overeenkomst gesloten alvorens de planologische procedure zal worden gestart. In deze overeenkomst leggen de initiatiefnemers zich vast om alle met het initiatief gemoeide kosten op zich te nemen voor eigen rekening en risico. Daarnaast verplichten de initiatiefnemers zich tot betaling van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ex artikel 6.24, lid 1 Wro ten behoeve van landschapsversterking.


De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.


Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al dan niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al dan niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes). Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.

8.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties.

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Grevenhofsweg 2" is aan onderstaande instanties en overheden toegestuurd met het verzoek om in de periode 18 december 2014 tot en met 16 februari 2015 eventuele op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan aan de gemeente door te geven.

  • 6. Provinciaal Bestuur Gelderland, t.a.v. dienst Ruimte, economie en welzijn
  • 7. Ministerie EL&I, DG Natuur en Regio, Directie Regio en Ruimtelijke economie
  • 8. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 9. Veiligheidsregio Noord- en Oost–Gelderland, t.a.v. Brandweer Cluster Veluwe West
  • 10. Politie District Noord-West Veluwe, t.a.v. Team Harderwijk
  • 11. Commandant Brandweer
  • 12. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 13. Oudheidkundige Vereniging Herderewich
  • 14. Gemeentelijke Monumentencommissie
  • 15. Bond Heemschut
  • 16. Belangenvereniging Hierden
  • 17. VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen

Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe, de Monumentencommissie en de VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen. Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De reacties hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en van commentaar voorzien.

Provincie Gelderland

De provincie merkt op dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap geeft aan dat zij geen opmerkingen hebben op het bestemmingsplan.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Monumentencommissie gemeente Harderwijk

  • 18. De commissie merkt op dat zij zich kunnen vinden in het voorgestelde beeldkwaliteitsplan.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • 19. De commissie adviseert om het bouwblok strak om de huidige buitengevel van de bestaande boerderij (Rijksmonument) te leggen. Feitelijk is het niet mogelijk om een uitbreiding te realiseren omdat de huidige boerderij al groter is dan planologisch is toegestaan. Doordat het bouwblok nu ruimer om de boerderij is gelegd wordt gesuggereerd dat de boerderij nog uitgebreid zou kunnen worden. Dit schept verwarring.

Reactie gemeente:

Om verwarring te voorkomen zal het bouwvlak zo strak mogelijk om de bestaande monumentale boerderij worden gelegd. De verbeelding zal worden aangepast.

  • 20. De commissie adviseert om de nieuwe erfinrichting van de monumentale boerderij meer te baseren op de oorspronkelijke erfinrichting, die bijvoorbeeld blijkt uit de kadastrale minuutkaart uit 1832.

Reactie gemeente:
Er is niet beoogd om een voormalige erfindeling terug te brengen. Daarom is er geen onderzoek gedaan naar de vroegere situatie. De nieuwe erfindeling is landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoord ingepast. Dit betekent dat er streekeigen beplanting wordt toegepast op van oudsher gebruikelijke locaties.

  • 21. De commissie adviseert om na het slopen van de bestaande schuren aan de Zwaluwenweg nader archeologisch en historisch onderzoek uit te voeren naar eventuele voorgangers van de bestaande boerderij. Omdat er al eeuwenlang een proces plaatsvindt dat er aan het einde van de levensduur van een boerderij er een nieuwe boerderij (op een paar honderd meter) naast de oude boerderij wordt gebouwd.

Reactie gemeente:

Op de gronden ligt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. In deze dubbelbestemming zijn specifieke voorwaarden opgenomen die aan een aanvraag omgevingsvergunning kunnen worden gesteld, indien de verstoring meer bedraagt dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 m. Hierdoor zijn de eventuele aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd.

VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen

De VAC geeft aan dat zij geen bezwaar hebben tegen het voorontwerpbestemmingsplan. Wel merkt de VAC op dat zij te zijner tijd contact hoopt op te kunnen nemen met het aannemersbedrijf die de woningen gaat bouwen, omdat zij graag adviezen wil verstrekken voor het voorontwerp bouwplan.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen en ter informatie aan initiatiefnemer doorgestuurd.

Tot slot is ambtshalve één wijziging in het plan aangebracht. Om deze partiële herziening in naamgeving aan te passen op de omliggende bestemmingsregels is de gebiedsaanduiding 'overige zone - Hierdense enk' gewijzigd in 'Waarde - Openheid landschap. Inhoudelijk is de betekenis van deze omschrijving ongewijzigd gebleven.

8.3 Resultaten terinzagelegging en ambtshalve wijzigingen

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerp van het bestemmingsplan en alle daarop betrekking hebbende stukken vanaf 23 april 2015 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn kon eenieder schriftelijk zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Desgewenst kon ook worden volstaan met een mondelinge zienswijze. Dit is op 22 april 2015 bekend gemaakt in het Kontakt, de Staatscourant en op de gemeentelijke website. De stukken waren ook raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Binnen de gestelde termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.

Wel heeft het plan aanleiding gegeven tot een ambtshalve aanpassing. Deze aanpassing betrof het verduidelijken van de maximale oppervlaktemaat voor de woningen die in de bouwvlakken mogen worden gebouwd. Artikel 3.2.1. lid b is gewijzigd door ook de oppervlakte van de bestaande woning, naast de te bouwen woningen, in het artikel met een maatvoering vast te leggen.