Plan: | Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00073-0003 |
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
Omdat dit bestemmingsplan uitsluitend de huidige bouwrechten opnieuw vastlegt is een algemene beschrijving gegeven van de reeds beschikbare informatie en onderzoeken.
Binnen het plangebied mogen alleen bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd, bedrijfswoningen worden uitgesloten. Dit houdt in dat er geen geluidsgevoelige objecten binnen het plangebied liggen of nog kunnen worden gebouwd. Wel liggen er in de omgeving geluidsgevoelige objecten. Het betreft hier voornamelijk woningen langs de Weisteeg. Deze woningen dienen beschermd te worden tegen de invloeden van de bedrijvigheid. De situering van de individuele bedrijven dient afgestemd te worden op de woonbebouwing. Door de lichte categorieën (1 en 2) te situeren aan de randen van het plangebied en de zwaarste categorie (3 tot 50 m) meer centraal, worden de gevoelige bestemmingen het minst belast.
Het plangebied voorziet niet in bestemmingen, waardoor vestiging van bedrijven vallend onder artikel 2.4 van het inrichtingen en vergunningbesluit milieubeheer mogelijk is. Hierdoor is artikel 41 van de Wet geluidhinder niet van toepassing. Het vaststellen van een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder is niet nodig.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. De bestaande en geplande bedrijvigheid valt met name in de lichte categorie (milieucategorie 1 tot 3) waardoor een effect op de luchtkwaliteit vanuit deze bronnen als verwaarloosbaar wordt ingeschat.
Daarnaast liggen er in het plangebied een aantal wegen die gevoed worden door de hoofdontsluitingsweg Groene Zoomweg. Indirect is het verkeer afkomstig van de Harderwijkerweg en Ceintuurbaan. Het verkeer binnen het plangebied veroorzaakt geen extra effect boven op het effect van de ontsluitingswegen. Het grootste effect op de luchtkwaliteit is met name afkomstig van de rondom het plangebied aanwezige hoofdontsluitingswegen. Deze wegen zijn in een eerder stadium vastgesteld in een ander bestemmingsplan (Hoofdwegenstructuur Harderwijkerweg – Verlengde Ceintuurbaan).
In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen andere ontwikkelingen mogelijk gemaakt dan in het vigerende bestemmingsplan al opgenomen is. Er is dan ook geen sprake van een in betekende mate verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het bedrijventerrein Tonsel was tot en met 2005 agrarisch in gebruik. De oorspronkelijke bebouwing met agrarische activiteiten is nog aanwezig aan de noordzijde van de huidige Tonsel. De nieuwe bebouwing op het bedrijventerrein bevindt zich voornamelijk op de van oorsprong onbebouwde gebiedsdelen. Bij eventuele wijzigingen of bouwplannen ter plaatse van de oorspronkelijke bebouwing wordt geadviseerd rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van asbest en ondergrondse HBO-tanks.
Volgens de bodemkwaliteitskaart ligt de Tonsel binnen bodembeheerszone B: over het algemeen schoon met verhoogde gehalten aan arseen. Op de asbestkansenkaart wordt aangegeven dat binnen het deelgebied een zeer kleine kans is op het aantreffen van asbest in de bodem. Met uitzondering van de bodem nabij (voormalige) oorspronkelijke bebouwing.
Van het gehele deelgebied Tonsel zijn geen ondergrondse brandstoftanks bekend bij de gemeente. Het is mogelijk dat er in het verleden gestookt werd op kolen in dit gebied, maar het kan ook zijn dat eventuele brandstoftanks nooit zijn gemeld.
Bodemonderzoek
Van bijna het gehele deelgebied is de bodem onderzocht met uitzondering van de percelen met oorspronkelijke bebouwing aan de noordzijde van de huidige Tonsel. De aanwezige bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in de periode 1994 tot en met 2009.
Uit de verschillende bodemonderzoeken van bedrijventerrein Tonsel blijkt de bovengrond over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De ondergrond blijkt vaak geen verhoogde gehalten aan de gemeten parameters te bevatten, plaatselijk is een verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In het grondwater zijn verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond.
De gehalten aan arseen, nikkel en koper worden bijna altijd verhoogd en vaak ook matig tot sterk verhoogd aangetoond in de bodem van Harderwijk. Het verhoogde gehalte aan arseen kan verklaard worden door de kwelsituatie vanuit de Veluwe. De verhoogde gehalten aan nikkel en koper kunnen verklaard worden door het agrarische verleden van het gebied, waarbij de grond regelmatig bemest werd.
Conclusie
Van de bij de gemeente aanwezige bodemonderzoeken zijn er een groot aantal inmiddels verouderd. Het is dus mogelijk dat bij een grondtransactie van of bij nieuwbouw op een bepaald perceel om een nieuw bodemonderzoek wordt verzocht.
Een bodemonderzoek is slechts een momentopname van de kwaliteit van de vaste bodem en het grondwater. De resultaten van een bodemonderzoek zijn dan ook beperkt bruikbaar. Door activiteiten op of nabij de locatie na uitvoering van het bodemonderzoek kan de kwaliteit van de bodem of het grondwater verslechteren. Over het algemeen wordt een bodemonderzoek na circa 5 jaar als verouderd beschouwd.
Indien op de locatie (bedrijfs)activiteiten gaan plaatsvinden die mogelijk bodembedreigende gevolgen kunnen hebben kan er aanvullend een nulsituatie bodemonderzoek gevraagd worden. Tevens kan na beëindiging van bodembedreigende (bedrijfs)activiteiten een eindsituatie bodemonderzoek gevraagd worden.
Inleiding
Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.
Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Wet- en regelgeving
Risicobron | Vigerende wet- en regelgeving |
A28, spoor en N303 | circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen |
aardgastransportleiding | Besluit externe veiligheid buisleidingen Regeling externe veiligheid buisleidingen |
Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen
Risicobron | Afstanden en normering | ||
Invloedsgebied groepsrisico |
Plaatsgebonden risico (PR) |
Afstanden PR | |
A28, spoor en N303 | 200 meter | grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar |
- - |
aardgastransportleiding: 36 inch, 66,2 bar |
430 meter |
grenswaarde 10-6/jaar | 0 meter (1) |
(1) Bron: http://nederland.risicokaart.nl/ Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde |
Relevante risicoanalyses
Risicobron | Titel, datum, kenmerk |
A28 | Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen A28 te Harderwijk, 18 december 2007, project 071195 (zie bijlage 4) |
N303 | Externe veiligheid risico's op provinciale wegen in Gelderland, januari 2011 (zie bijlage 5) Interimrapportage Inventarisatie risicobronnen gemeente Harderwijk, 07 september 2012, documentnummer: 123418002 (zie bijlage 6) |
spoor | Externe veiligheid bestemmingsplan Groene Zoom te Harderwijk, 12 juli 2011, project 112025 (zie bijlage 7) |
aardgastransportleiding | Externe veiligheid bedrijvenpark Tonsel, 29 maart 2012, kenmerk R001-4830135RUD-rvb-V03-NL (zie bijlage 8) |
Beoordeling risico
In de directe omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen: de A28, het spoor en de aardgastransportleiding waarvan de aardgastransportleiding in het plangebied ligt.
Voor externe veiligheid belangrijkste wijziging van het bestemmingsplan is de mogelijkheid die het plan biedt voor de vestiging van een kantoor. Dit kan vooral tot uiting komen bij de risico's als gevolg van de buisleiding voor aardgas. De overige wijzigingen van de bestemmingen hebben geen gevolgen voor externe veiligheid.
A28
De kortste afstand tussen het plangebied en de A28 is ongeveer 125 meter. Het plangebied ligt buiten de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en, op een klein deel na, buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico van de A28. Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt heeft de bestemming "Verkeer".
N303
Uit de rapportage "Externe veiligheid risico's op provinciale wegen in Gelderland" blijkt dat het groepsrisico kleiner is dat 0,1 X de oriëntatiewaarde. De interimrapportage van 2012 geeft aan dat bij een dichtheid groter of gelijk aan 161 personen/ha (uitgaande van tweezijdige bebouwing op een afstand van 20 meter van de weg) het groepsrisico kleiner is dan 0,1 X de oriëntatiewaarde. In dat geval is het niet nodig om (aanvullende) berekeningen uit te voeren. In de huidige situatie is de dichtheid op Tonsel en de directe omgeving van Tonsel ruim onder 161 personen/ha.
Uit beide rapportages blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen voor het plaatsgebonden risico niet leidt tot een 10-6-contour. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Spoor
Conform het Basisnet spoor geldt voor het traject Amersfoort-Zwolle een veiligheidszone van 9 meter. Dit is een gestandaardiseer de maximale grens- en richtwaarde van 10-6/jaar. Ook is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vastgesteld.. Aan beide afstanden wordt in het plangebied voldaan.
Uit de laatste stand van zaken blijkt ook dat langs het traject Amersfoort-Zwolle de oriëntatiewaarde voor groepsrisico niet wordt overschreden.
Uit de risicoanalyse blijkt dat het transport van gevaarlijke stoffen voor het plaatsgebonden risico niet leidt tot een 10-6-contour. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Aardgastransportleiding
Voor de buisleiding voor aardgas is een risicoanalyse opgesteld. Uit de analyse blijkt dat in het plangebied geen 10-6-contour ligt voor het plaatsgebonden risico. Het berekende niveau van het groepsrisico voor het vigerende plan en het nieuw plan is (afgerond) 2,4 maal de oriëntatiewaarde. De kilometer waarvoor het hoogte groepsrisico is berekend ligt zo goed als helemaal buiten het plangebied. De conclusie van de risicoanalyse is dat de wijzigingen in het nieuwe plan ten opzichte van het vigerende plan een verwaarloosbare invloed hebben op het groepsrisico. Het verschil in de factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde is 0,003.
Conclusie plaatsgebonden risico
De grenswaarden voor het plaatsgebonden risico worden niet overschreden en levert daarom geen belemmeringen op voor het plan.
Maatregelen en zelfredzaamheid
Met maatregelen moet zoveel als mogelijk het groepsrisico worden verlaagd. Het bestemmingsplan Tonsel is overwegend een consoliderend plan. De meest in het oog springende wijziging die voor externe veiligheid van belang is, is de nieuwe kantoorfunctie. Uit de risicoanalyse blijkt dat de nieuwe kantoorfunctie nauwelijks invloed heeft op het groepsrisico. De overige wijzigingen hebben geen effect op het plaatsgebonden of groepsrisico. Maatregelen om het groepsrisico te verlagen, zijn in een bestaande situatie moeilijk in te passen. De meest zinvolle maatregelen liggen op het vlak van zelfredzaamheid waarin het plan kan voorzien.
Het plan voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor personen die niet zelfredzaam zijn, bijvoorbeeld zorgsector, opvang voor minder validen en (basis)scholen, maar sluit functies voor deze groep ook niet uit. Gezien de functie van het plangebied ligt een toekomstige vestiging van een functie voor (grote) groepen minder zelfredzame personen niet voor de hand.
Het noordelijk deel, de omgeving van de Weisteeg, is in oostelijke richting ontsloten. Voor een calamiteit op het spoor is dit een goede vluchtroute. Voor de A28 is dit een minder gunstige vluchtroute (parallel aan de risicobron), maar biedt wel de mogelijkheid om in westelijke of oostelijke richting te vluchten. De spoorwegovergang is voor de westelijke richting van cruciaal belang.
De mogelijkheden om te vluchten in geval van een calamiteit met de buisleiding is lastiger. Optimale vluchtroutes zijn in noordelijke of zuidelijke richting. De aanwezige infrastructuur biedt de gebruikers van Tonsel deze mogelijkheid in noordelijke richting via het Beneluxpad/Westermeenweg en Oranjelaan. In het zuidelijk deel van Tonsel ligt de infrastructuur op korte afstand parallel aan de buisleiding en voor een deel boven de buisleiding. Een calamiteit met de buisleiding blokkeert de belangrijkste ontsluitingsmogelijkheid van Tonsel: de aansluiting van de Zuiderbreedte via een rotonde in de Groene Zoomweg. Nooduitgangen in de terreinafscherming die uitkomen op het fietspad Beneluxlaan kunnen een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van de toekomstige gebruikers van het deel van Tonsel dat aan de zuidkant ligt van de buisleiding.
Hulpverlening
De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) is om advies gevraagd met betrekking tot de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp. De VNOG heeft in het kader van het vooroverleg opgemerkt dat het voorliggende bestemmingsplan te maken heeft met vier relevante risicobronnen, namelijk de hogedruk aardgasleiding, A28, spoorlijn Amersfoort - Zwolle en de provinciale weg N303. Het groepsrisico dat betrekking heeft op de hogedruk aardgasleiding heeft een overschrijding van de oriënterende waarde. De voornaamste oorzaak van de overschrijding ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Eventuele risicoreducerende maatregelen, die de overschrijding van de oriënterende waarde terugbrengen, zijn daarom voor dit bestemmingsplan nauwelijks effectief. De geprojecteerde ontwikkeling van het kantoorgebouw in het betreffende bestemmingsplan heeft bovendien een gering effect op het groepsrisico (dat in de huidige situatie al een overschrijding van de oriënterende waarde kent). Bij de andere risicobronnen blijft het groepsrisico onder de oriënterende waarde (richtlijn). Omdat het groepsrisico daar onder de oriënterende waarde blijft, is het volgens de VNOG niet noodzakelijk om extra risicoreducerende maatregelen op te nemen.
Evenwicht Impact en Slagkracht
Een fakkelbrand als gevolg van een breuk in een hogedruk aardgasleiding is beheersbaar / bestrijdbaar.
Bestaande waterwinning / blusmiddelen
De huidige waterwinning in het plangebied is afgestemd op de functionaliteit van het gebied.
Zelfredzaamheid
De WAS palen, die betrekking hebben op het plangebied, staan op het dak van Weideheem (Drift 2) en op het plantsoen (Veldkamp 28) in Harderwijk. Het plangebied valt daarmee grotendeels binnen het bereik van een WAS paal.
De persoonlijke mogelijkheden om te handelen bij calamiteiten bij de betreffende risicobronnen, is op orde. Het plangebied is rondom de benoemde risicobronnen goed te ontvluchten via meerdere wegen.
Milieubeleid/externe veiligheidsbeleid
Het plan, met name de wijzigingen ten opzichte van het hiervoor geldende plan, voldoet aan de uitgangspunten van het Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012 die zijn opgenomen in het deelgebied Tonsel.
Door de binding met het bedrijf van de initiatiefnemer is de locatie die op de plankaart is aangegeven de enige mogelijkheid voor realisatie van het kantoorpand. Daarmee is bewust gekozen voor deze functie. Met de situering van de aangewezen locatie wordt zoveel als mogelijk tegemoet gekomen aan ruimtelijke scheiding van een nieuwe (beperkt) kwetsbare functie ten opzichte van de risicobron, in dit geval de buisleiding voor aardgas.
Uit de risicoanalyse blijkt dat realisatie van het kantoorpand niet leidt tot een relevante verhoging van het groepsrisico. Aanvullende maatregelen om de gevolgen van calamiteiten te beperken liggen niet voor de hand.
Tot slot is het nieuwe kantoorpand geen object voor personen die niet zelfredzaam zijn en is het geen object met een hoge bezettingsgraad.
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van 6 thema's moet een bijdrage geleverd worden.