Plan: | Waterfront-Zuid Boulevard-Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00055-0004 |
Water in het MER
In het Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk (het MER), deel B, wordt in hoofdstuk 7 uitvoerig ingegaan op het aspect water. Het grootste deel van dit hoofdstuk heeft geen betrekking op het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Waterfront-Zuid Boulevard-Oost. Voor dit bestemmingsplan is met name van belang hetgeen wordt gesteld op pagina 31\36 over de drainage van verontreinigd grondwater. Vastgesteld wordt dat de grondwaterverontreiniging met chloorkoolwaterstoffen ten zuidoosten van het plangebied onder invloed van de grondwateronttrekkingen van het Dolfinarium in noord-noordwestelijke richting beweegt. Doordat de aanleg van oppervlaktewater een drainerende werking heeft op de omgeving, worden maatregelen getroffen om drainage van verontreiniging in dit nieuwe oppervlaktewater te voorkomen. Omdat de verontreiniging ter plaatse van het nieuwe oppervlaktewater in het kader van de herontwikkeling wordt tegengehouden vermindert de emissie van grondwaterverontreiniging naar het Veluwemeer op termijn. Om deze reden wordt een positief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit verwacht. Onder het kopje 'Grondwaterverontreiniging' in deze paragraaf wordt hier nader op in gegaan.
Ook relevant is hetgeen wordt gesteld op pagina 32\36 over grondwaterdaling. Gesteld wordt dat door de aanleg van een watergang tussen het Dolfinarium en het centrumgebied de grondwaterstand mogelijk lokaal kan dalen. Daar wordt bij aangetekend dat in het centrum van Harderwijk voor het grootste deel bebouwing staat van voor de afsluiting van de Zuiderzee. Deze gebouwen hebben in het verleden al te maken gehad met zeer wisselende zeespiegelpeilen. Grondwateronderlast is gezien deze achtergrond waarschijnlijk een beperkt probleem, maar in het MER wordt geen uitspraak gedaan over de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen. Hiervoor is nader onderzoek uitgevoerd. Dit is ook onder het kopje 'Grondwaterdaling' in deze paragraaf aangegeven.
In het MER deel B, hoofdstuk 7, paragraaf 5 zijn aanbevelingen ('bouwstenen') opgenomen voor het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Deze aanbevelingen hebben geen betrekking op het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Waterfront-Zuid Boulevard-Oost.
Nadere uitwerking plangebied wat betreft water
Gevolgd proces
In het kader van bestemmingsplannen is een Watertoets vereist. De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. Voor het project Waterfront is formeel al op 18 oktober 2002 gestart met de procedure voor de Watertoets. In de afgelopen jaren heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Harderwijk, Waterschap Veluwe en Rijkswaterstaat. Resultaten zijn vastgelegd in verschillende Watertoetsdocumenten en in de waterparagrafen van opgestelde bestemmingsplannen en MER-documenten. Hierbij is sprake van een "aangroeidocument" waarbij steeds verdieping heeft plaatsgevonden aansluitend bij het proces in de ruimtelijke planvorming (Masterplan -> Bestemmingsplan -> Uitwerkingsplan). In 2009 is met alle partijen overleg gevoerd en is een overkoepelend 'Basisdocument watertoets Waterfront Harderwijk' (november 2009) opgesteld. In de voorliggende waterparagraaf zijn de relevante wateraspecten uit dit document samenvattend beschreven. Het basisdocument vormt een bijlage van het MER Waterfront. Aanvullend is op 23 november 2010 voor dit bestemmingsplan een specifieke toets uitgevoerd met betrekking tot de te graven jachthaven, mede in verband met de genoemde grondwaterverontreiniging vanuit de binnenstad.
Veiligheid
Waterfront-Zuid zal op een hoogte van 1,60 m +NAP worden aangelegd. De huidige maaiveldhoogte ligt circa tussen de 0,50 m +NAP en de 1,60 m +NAP. Uitgaande van het beleid zoals verwoord in het Nationaal Waterplan (maximaal 0,30 m peilstijging ten opzichte van huidig zomerpeil van NAP -0,05 m) is dit ruim voldoende om wateroverlast te voorkomen. Voor het doorsteken van de Knardijk had Harderwijk te maken met peilverschillen van enkele decimeters door op- en afwaaiing bovenop het streefpeil. Na het doorsteken van de Knardijk traden effecten van op- en afwaaiing nauwelijks meer op. De optredende extremen zullen minder zijn dan in het verleden aangenomen door de gemeente. Ongewenste effecten op het gebied van veiligheid en wateroverlast worden dan ook niet verwacht.
Compensatie
De plannen van het Waterfront Harderwijk voorzien in 'landaanwinning' in het Wolderwijd en het Veluwemeer, met als consequentie dat het waterbergend vermogen in de Veluwerandmeren afneemt. Tot voor kort werd er van uitgegaan dat deze afname gecompenseerd zou moeten worden; in het bestemmingsplan Waterfront-Noord (vastgesteld op 21 december 2006) was daarom voorzien in de mogelijkheid van waterberging in de Mheenlanden.
In paragraaf 3.3.2 is al ingegaan op het Nationaal Waterplan, dat op 22 december 2009 is vastgesteld door het kabinet, en sindsdien vigeert. Hierin is vastgelegd (op bladzijde 170/171) dat in deze specifieke situatie compensatie niet nodig is. In het NWP wordt aangegeven dat de voorgenomen buitendijkse ontwikkelingen bij Harderwijk niet zullen leiden tot een significante afname van het waterbergend vermogen van het IJsselmeergebied en daarmee niet tot significante veiligheidsrisico's. Als uitzondering op wat is vastgelegd in de Nota Ruimte, hoeft daarom het verlies aan waterbergend vermogen als gevolg van het project Waterfront niet te worden gecompenseerd.
Oppervlaktewaterkwaliteit
De kwaliteit van het oppervlaktewater mag in ieder geval niet verslechteren. Aspecten die van belang zijn voor de waterkwaliteit zijn: lozing van hemelwater, omgaan met verontreinigde waterbodems, vervuiling vanuit de jachthaven en instroom van verontreinigd grondwater. Een aandachtspunt is de nieuwe watergang aan de noordkant van het strandeiland versus de zwemwaterkwaliteit bij het zwemstrand. Voorkomen moet worden dat de zwemwaterkwaliteit nadelig wordt beïnvloed door bacteriële verontreinigingsbronnen. Mogelijke bronnen van bacteriële verontreinigingen zijn hemelwaterlozingen en de lozing van de RWZI en RO1 (in Waterfront Noord). Deze onderwerpen worden hieronder toegelicht.
Lozing van hemelwater
Het schone en mogelijk verontreinigde verhard oppervlak in Boulevard-Oost zal niet worden aangesloten op het vuilwaterstelsel. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen in oppervlaktewater, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het afstromende hemelwater. Hierbij wordt het principe 'schoonhouden, scheiden, schoonmaken' gehanteerd.
Het beleid dat de gemeente Harderwijk hanteert, is dat schoon hemelwater rechtstreeks geloosd wordt op oppervlaktewater. Een potentieel knelpunt is dat schoon hemelwater weliswaar geen microverontreinigingen bevat, maar dat de bacteriële waterkwaliteit vaak te wensen overlaat. Wegwater zal daarom via een bodempassage of andere zuiverende constructie worden geleid voordat het wordt geloosd op oppervlaktewater. Eventueel vervuild hemelwater zal eveneens afgevoerd worden via bodeminfiltratie naar grondwater of via bodempassage naar oppervlaktewater.
Invloed Havengebied
Vanuit het havengebied ontstaat een nieuwe doorgang naar de westkant van het strand. Vanwege de autonome ontwikkeling met betrekking tot het behandelen van sanitair water wordt echter aangenomen dat de bacteriologische belasting van het water in de (nieuwe) haven zal stoppen. Dus, indien er al sprake is van een verbeterde doorstroming vanuit de haven naar het strand is het niet de verwachting dat de bacteriologische kwaliteit van het (zwem)water hierdoor zal verminderen.
Lozing RWZI en RO1
De lozing van de RWZI en RO1 (in het Veluwemeer bij Waterfront Noord) vormt mogelijk een probleem nu de functie van gedeelten van Waterfront Zuid gaat veranderen. Vroeger waren hier bedrijven en een recreatiestrand. Dit strand kon zo nodig gesloten worden. Straks wonen er permanent mensen aan het water. Door de aanleg van het aquaduct in de N302 is een opening gecreëerd richting Waterfront Zuid. Binnen de ontwikkeling van het Waterfront worden, voor zover dit binnen de mogelijkheden ligt, maatregelen genomen om de effecten te beperken (aanleg 2 ha nabehandelingsvijver in plandeel Waterfront Noord, deze is beheerbaar en te zuiveren).
Grondwater
Grondwateroverlast
De grondwaterstanden, en daarmee de ontwateringsdiepte, hebben een directe relatie met het oppervlaktewaterpeil. Grondwateroverlast in het gebied wordt voorkomen door te zorgen voor voldoende ontwatering. Als minimale ontwateringsdiepte voor nieuw stedelijk gebied geldt in principe 70 cm beneden het maaiveld bij een overschrijding van éénmaal per jaar. Bij een maximale stijging van het waterpeil in de randmeren van 0,30 m is er nog een drooglegging van 1,35 m. Het grondwaterpeil in het plangebied is nagenoeg gelijk aan het oppervlaktewaterpeil in het Wolderwijd, met mogelijk een kleine opbolling door de capillaire werking. Ook in de toekomst zal de ontwatering daarom voldoende zijn.
Grondwaterdaling
Door de aanleg van een watergang (haven) tussen het Dolfinarium en het centrumgebied, daalt mogelijk lokaal de grondwaterstand in het centrum van Harderwijk, geeft het MER aan. Om deze lokale effecten van de voorgenomen ontwikkelingen te achterhalen, is een nader onderzoek uitgevoerd (Effectmodellering watergang Waterfront Harderwijk, Tauw, april 2011, zie bijlage 21). De effecten van de watergang op de grondwaterstanden zijn dusdanig klein dat ze binnen de normale fluctuatie van de grondwaterstand liggen. De veranderingen ter hoogte van het oude centrum zijn kleiner dan 10 cm. Het risico op verdere zetting in de zandige bodem in het oudere deel van Harderwijk is niet aanwezig.
Grondwaterverontreiniging
In het plangebied bevindt zich, zoals gesteld, een geval van omvangrijke grondwaterverontreiniging met chloorhoudende verbindingen (CKW), welke buiten het plangebied ontstaan is. De grondwaterverontreiniging met chloorkoolwaterstoffen ten zuidoosten van het plangebied beweegt zich onder invloed van de grondwateronttrekkingen van het Dolfinarium in noordwestelijke richting. Dit is reeds in paragraaf 4.2 Bodem genoemd. In 1995 is voor het geval van bodemverontreiniging een beschikking vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging die urgent moet worden gesaneerd op grond van verspreidingsrisico's (volgens de destijds geldende urgentiesystematiek). In 2009 zijn er twee onderzoeken uitgevoerd op basis waarvan de provincie de urgentie (spoedeisendheid) van het geval van bodemverontreiniging naar niet-spoedeisend heeft aangepast.
Het effect van het realiseren van de nieuw aan te leggen havenarm tussen het Dolfinarium en de stadsmuur is dat de CKW-vlek onder de binnenstad versneld in het oppervlaktewater terecht kan komen [Tauw, 2005]. Doordat de aanleg van oppervlaktewater een drainerende werking heeft op de omgeving, worden maatregelen getroffen om drainage van verontreiniging in dit nieuwe oppervlaktewater niet toe te laten nemen of verder te beperken.
Vanuit de Wet bodembescherming wordt er bij dit soort ontwikkelingen op toegezien dat geen negatieve effecten optreden op het afnemende karakter van de verontreinigingsvlek. Tijdens de uitvoering zal nauwkeurig worden gevolgd of de activiteiten (zoals de aanleg van de nieuwe havenarm maar ook eventuele bemalingen voor bouwactiviteiten of saneringen) niet een dusdanige verandering van het geohydrologisch systeem zullen veroorzaken dat de interventiewaardecontour zich alsnog verder gaat verspreiden tot onder het Dolfinarium of in het oppervlaktewater. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt een saneringsplan ingediend om dit te voorkomen. In het saneringsplan dient een inschatting te worden gemaakt van de (geohydrologische) effecten van de aanleg van de havenarm op het gebied en dan in het bijzonder de verontreinigingsvlek. Het deel van de te graven doorsteek dat binnen de pluimcontouren valt, wordt op passende wijze uit het gebied verwijderd. Op basis van het onderzoek en de maatregelen uit het op te stellen (deel)saneringsplan, wordt voorkomen dat de pluim zich anders zal gaan gedragen dan zonder de ingreep het geval is. Daarnaast zal een monitoringsplan worden opgesteld, zodat het gedrag van de verontreinigingsvlek gedurende de werkzaamheden wordt gevolgd. Ten slotte moet er ook een terugvalscenario worden opgenomen ingeval er onacceptabele verspreiding optreedt, zodat de heersende belangen voldoende worden beschermd.
De gemeente heeft deze vereisten op grond van de Wet bodembescherming vastgelegd in afspraken met de ontwikkelaar van het gebied. Voorkomen moet worden dat de CKW-verontreiniging zich in de aanlegfase als gevolg van bemalingen onaanvaardbaar verspreidt en gedurende vijf jaar na aanleg draineert in de nieuw aan te leggen doorsteek. Door deze (tijdelijke) maatregelen treedt mogelijk een beperkte kwaliteitsverbetering van het grondwater op.
Tijdens de bijeenkomst van 23 november 2010 (gemeente Harderwijk, de waterbeheerders, het Dolfinarium en de ontwikkelaar) is geconcludeerd dat er op dit moment geen aanvullend onderzoek naar de effecten van de watergang nodig is. Deze conclusie is gebaseerd op een gedeelde overtuiging dat eventuele ongewenste effecten middels technische maatregelen zijn te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Er is daarom op voorhand bij de waterbeheerders geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging op zichzelf, mits er garanties zijn dat de kwaliteit van het grondwater en oppervlaktewater tijdens de realisatiefase en in de beheersfase niet nadelig beïnvloed wordt. Genoemde garanties zijn voldoende geborgd doordat voor belanghebbende partijen inzichtelijk is gemaakt welke partij verantwoordelijk is en er acceptabele procesafspraken zijn gemaakt over het vervolgtraject (zie bijlage 3 'Watertoets').
Conclusie
Het volgende nader onderzoek wordt uitgevoerd.
- Effect van doorsteek op grondwaterstanden en mogelijke zettingen (door de gemeente, voor ter inzage legging ontwerp bestemmingsplan)
- Verspreiding van de verontreiniging als gevolg van de aanleg van de doorsteek (door het Consortium, ter voorbereiding op de uitvoering)
- Effect van de verontreiniging op de kwaliteit van het oppervlaktewater (door het Consortium, ter voorbereiding op de uitvoering)
In het kader van de vergunningaanvraag (b.v. voor de aanleg van de haven) dienen consequenties en eventuele maatregelen kwantitatief onderbouwd te worden.
Zoals blijkt uit de paragrafen 4.2 (Bodem) en 4.3 (water), zijn er binnen, respectievelijk in de nabijheid van het plangebied vervuiling van de bodem met asbest en vervuiling van het grondwater met chloorkoolwaterstoffen. Onderzocht is of dit zou kunnen leiden tot risico's voor de volksgezondheid als gevolg van de consumptie van paling.
Over de gezondheidsrisico's door de inname van asbest via de mond zijn diverse wetenschappelijke onderzoeksrapporten beschikbaar. Kort samengevat concluderen onder meer de WHO en het RIVM dat niet is aangetoond dat orale blootstelling aan asbest een gezondheidsrisico veroorzaakt. Tauw en de GGD Gelre-IJssel sluiten zich aan bij deze conclusies.
Wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico's door de consumptie van aan tetrachlooretheen blootgestelde vis of paling is niet beschikbaar. Vaststaat dat tetrachlooretheen in vetweefsel van dieren en dus ook in paling kan ophopen. Of dit tot gehaltes met gezondheidsrisico's kan leiden is afhankelijk van de blootstelling en de hoeveelheid geconsumeerde paling. De GGD Gelre-IJssel heeft met de beschikbare informatie een risicoberekening van een worst-case scenario uitgevoerd. De GGD Gelre-IJssel concludeert dat de situatie in Harderwijk niet leidt tot een overschrijding van het maximaal toelaatbare risico. Tauw heeft geen risicoberekening uitgevoerd maar komt tot dezelfde conclusie.
Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat het project Waterfront geen risico's oplevert voor de volksgezondheid als gevolg van de consumptie van aan asbest of tetrachlooretheen blootgestelde paling. Daarnaast wordt opgemerkt dat door het project Waterfront de bodem- en waterbodemkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie niet verslechtert.