1.1 Het plan
het bestemmingsplan 'Lagewald 10, 13 en Ketelstraat 26 ' met identificatienummer NL.IMRO.0241.BPLgw1013enKet26-GVS1 van de Gemeente Groesbeek.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.6 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
1.7 Agrarische nevenactiviteit
het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren of het telen van gewassen bij een woon- of recreatiebestemming als ondergeschikte activiteit waarbij het ruimtebeslag beperkt is en een substantiële inkomensverwerving geen doelstelling is.
1.8 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 Archeologische verwachtingswaarde
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen.
1.10 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig zijn van wetenschappelijke van belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.11 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 Bedrijf
een inrichting of instelling gericht het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.13 Bedrijfsmatig
het uitoefenen van een bedrijf.
1.14 Bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.
1.15 Begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.16 Beroep of dienstverlening aan huis
het bij wijze van nevenactiviteit bij het wonen uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied.
1.17 Bestaand(e situatie)
- bij bouwwerken: bestaand, legaal ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- bij gebruik: bestaand, legaal ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
1.18 Bestaande veestapel
ten aanzien van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand ten tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.
1.19 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.22 Bijbehorende voorzieningen
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).
1.23 Boerenkamer
een binnen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen opgenomen recreatief woonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.24 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.27 Bouwmassa
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.
1.28 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.30 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 Bouwwerk voor recreatief nachtverblijf
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter, zoals een recreatiewoning.
1.33 Buitenopslag
het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur, en dergelijke.
1.34 Burgerwoning
woning, niet zijnde een bedrijfswoning en recreatiewoning.
1.35 Camping
een inrichting gericht op het bieden van gelegenheid tot verblijfsrecreatie in kampeermiddelen met de bijbehorende sanitaire voorzieningen en voorzieningen voor openluchtrecreatie.
1.36 Cultuurhistorische waarden
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
1.37 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder niet verstaan perifere detailhandel.
1.38 Dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.39 Ecologische hoofdstructuur (EHS)
samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden:
- EHS - natuur: natuur en bosgebieden binnen de EHS, met daarin liggende verspreide bebouwing, waardevolle wateren en de ontwikkelingsgebieden nieuwe natuur;
- EHS - verbinding: gebieden, gelegen in de EHS, bestaande uit een schakeling van natuurelementen gelegen in een landschapszone, die verschillende delen van de EHS (natuur) en EHS (verweving) met elkaar verbinden;
- EHS - verweving: gebieden, gelegen in de EHS, waarbinnen natuurwaarden zijn verweven met andere functies zoals landbouw, recreatie en verspreide bebouwing.
1.40 Ecologische verbindingszone
in dit plan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
1.41 Eenheden
verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.
1.42 Erfbeplanting
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarische bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of een woning.
1.43 Erfbeplantingsplan
plan, waarin wordt aangegeven hoe de erfbeplanting ingericht en beheerd zal gaan worden.
1.44 Erker
hoekige of ronde uitbouw aan een gevel, ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling.
1.45 Escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.46 Extensief recreatief medegebruik
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.
1.47 Functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.48 (Niet-)gebiedsgebonden functie
functie die (g)een nauwe relatie heeft met het buitengebied (gebiedsgebonden). Niet – gebiedsgebonden functies behoren normaliter thuis op een bedrijventerrein.
1.49 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.50 Gebruiksgerichte paardenhouderij
een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, paardenverhuurbedrijven en paardenstallingsbedrijven (pensionstalling), al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en de verkoop van paarden.
1.51 Geomorfologische waarden
landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.
1.52 Grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.
1.53 Herbouw
gehele of gedeeltelijke reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.
1.54 Hogere waarde
toegestane geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig object, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.55 Hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
1.56 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.57 Horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij.
1.58 Houtopstand
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voorzover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.
1.59 Hydrologische waarde
gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.
1.60 Kampeermiddel
- een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.61 Kampeerplaats
standplaats ten behoeve van één kampeermiddel.
1.62 Kantine
een (gedeelte van een) gebouw dat fungeert als ondersteunende functie van de hoofdfunctie ter plaatse (sportcomplex) waarbinnen detailhandel in ter plaatse te nuttigen versnaperingen en dranken is toegestaan.
1.63 Kantoor
één of meerdere ruimtes in) een gebouw waar bedrijfsmatig diensten worden verleend waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.64 Kas
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten.
1.65 Kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bovengronds bouwwerk.
1.66 Kleinschalig kamperen
kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal (van 15) kampeermiddelen.
1.67 Landschappelijke inpassing
het zodanig inpassen van gebouwen en/of activiteiten in de omgeving dat de landschappelijke waarden behouden blijven.
1.68 Landschappelijk/ ecologisch waardevolle elementen
landschappelijke en/of ecologische waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes, steilranden en dergelijke.
1.69 Landschapswaarden/landschappelijke waarden
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.70 Manege
een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en daarnaast al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en de verkoop van paarden.
1.71 Mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.72 Nevenactiviteit
een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.73 Omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.74 Omgevingsvergunning voor het bouwen
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.75 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid
een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.76 Ondergeschikte horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw of sportvoorziening.
1.77 Onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark, caravan, voor zover deze/dit niet als een bouwwerk is aan te merken.
1.78 Openluchtrecreatie
vormen van (extensief) recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.
1.79 (Binnen)opslag
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.80 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.81 Overkapping
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel maximaal aan drie zijden begrensd door gevels van belendende gebouwen en welke constructief niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.82 Paardenbak of rijbak
een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.
1.83 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.84 Productiegebonden detailhandel
qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.85 Productiegerichte paardenhouderij
een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economisch verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.
1.86 Permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf.
1.87 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen een vergoeding.
1.88 Raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.89 Recreatief medegebruik
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen als wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.90 Recreatieve functies
alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.
1.91 Recreatieweg
onverhard en/of semiverharde weg in het buitengebied.
1.92 Ruimtelijke eenheid
complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
1.93 Seizoensgebonden tunnels
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, doch maximaal 6 maanden per kalenderjaar. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten en dergelijke.
1.94 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of ver-toningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.95 Sportvoorziening
faciliteit, bijvoorbeeld een sportveld, sporthal of soortgelijke accommodatie, waar lichamelijke activiteiten kunnen worden beoefend.
1.96 Stacaravan
caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.97 Straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.98 Teeltondersteunende voorzieningen
uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels) en een boogconstructie zonder afdekmateriaal en vrijstaande overkappingen en voorzieningen in de vorm van palen en/of stellingen, bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt en wijnbouw.
1.99 Tijdelijke overkappingen
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, doch maximaal 6 maanden per kalenderjaar. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten en dergelijke.
1.100 Tunnelkas
een kasconstructie danwel platglasconstructie, met een maximale hoogte van 2 meter bestaande uit lichtdoorlatend en transparant materiaal en dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten.
1.101 Verblijfsrecreatie
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.
1.102 Verbrede landbouw
activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.
1.103 Voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw.
1.104 Voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrens).
1.105 Vormverandering van een bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
1.106 Waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.107 Werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.108 Woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
1.109 Zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee bouwpercelen, die voor-en achterzijde van een bouwperceel verbindt.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel staande c.q. op te richten bouwwerken, gemeten op zowel boven als onder maaiveld.
Bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte welke ten hoogste gebouwd mag worden, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het desbetreffende bouwperceel.
Bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijden van de gevels en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
Inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Goothoogte:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat:
- de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap;
- de goothoogte van een dakvlak met een dakopbouw wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakopbouw;
- bij een kap die bestaat uit één of meerdere hellende dakvlakken waarbij de bovenzijde van de hellende dakvlakken grenzen aan een plat dak, deze daken worden ook wel afgetopte of afgesnoten daken genoemd, de goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel aan de laagste zijde van het hellende dakvlak.
Oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m.
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dakkapellen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
- agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
- grondgebonden agrarische bedrijven en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ tevens een gebruiksgerichte paardenhouderij is toegestaan, waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
- één bedrijfswoning per bouwvlak met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan;
- beroep of dienstverlening aan huis;
- ondergeschikte horeca met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
- kleinschalig kamperen;
- productiegebonden detailhandel;
- nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zoals genoemd in de ‘Tabel Nevenactiviteiten’;
- een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
- behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
- de openheid ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
- extensief recreatief medegebruik;
- paden, wegen en parkeervoorzieningen op eigen terrein;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen.
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:
- per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bouwvlak;
- gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- binnen het bouwvlak mag de oppervlakte van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven en tuinen, niet meer bedragen dan 1 ha. Bebouwing moet binnen deze oppervlaktemaat geclusterd worden gerealiseerd;
- de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderij mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’, waarbij geldt dat bij herbouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderij buiten de bestaande fundering voldoende verzekerd moet zijn dat de bestaande bebouwing wordt gesloopt alvorens de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen wordt verleend;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - dierenverblijven' uitgesloten is de bouw ten behoeve van dierenverblijven niet toegestaan, waarbij binnen twee jaar na vaststelling de bestaande dierverblijven niet langer in gebruik mogen zijn;
- in afwijking van het bepaalde onder c zijn sleufsilo’s en kuilvoerplaten binnen het hele bouwvlak toegestaan waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.2.5.
- bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen niet worden gebouwd voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning;
- in afwijking van het bepaalde onder g mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bouwen voor voorgevel’ bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
- de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;
kelders zijn toegestaan onder bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de kelder mag niet dienen als verblijfruimte;
- de kelder mag niet boven de aangrenzende gronden uitkomen;
- de kelder mag maximaal één bouwlaag diep zijn.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:
- de afstand tussen bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
3.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:
- de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³. Voor zover de bestaande inhoud meer bedraagt, geldt deze bestaande inhoud als maximum;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
- de dakhelling mag niet minder bedragen dan 25°.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende voorwaarden:
- de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m²;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
3.2.5 (Sleuf)silo's, kuilvoerplaten en ondergrondse mestbassins
Voor (sleuf)silo's, kuilvoerplaten en ondergrondse mestbassins gelden de volgende voorwaarden:
- sleufsilo’s en kuilvoerplaten zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2 m;
- sleufsilo’s of kuilvoerplaten dienen aansluitend bij de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
- indien de oppervlakte van het bouwvlak zoals bedoeld in artikel 3 lid 2.1 sub c wordt overschreden dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten;
- de bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8,5 m;
- de bouwhoogte van overige silo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.
3.2.6 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende voorwaarden:
- binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning en de bouwhoogte van gesloten afrasteringen niet meer mag bedragen dan 1 m;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m;
- in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b zijn erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 m;
- de afrastering een open karakter dient te hebben.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en omvang van bebouwing voor zover zulks noodzakelijk is:
- voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
- artikel 3 lid 2.2 sub a voor het bouwen op een grotere afstand dan 25 m van een ander bedrijfsgebouw, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de afstand tussen bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m;
- een grotere afstand dan 25 m is noodzakelijk voor een doelmatige inrichting van het perceel ten behoeve van de bedrijfsvoering;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
3.4.2 Vergroting bedrijfswoning ten behoeve van inwoning 2e bedrijfshoofd
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.3 sub a en toe te staan dat de bedrijfswoning wordt vergroot ten behoeve van inwoning van een tweede bedrijfshoofd, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de inhoud van de woning mag na vergroting niet meer bedragen dan 1.200 m³;
- de vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
- de uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- de uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
- de uitbreiding dient stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar te zijn.
3.4.3 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.1 sub b voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- deze voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’ tenzij er sprake is van voorzieningen in de vorm van palen en/of stellingen voor de wijnbouw en fruitteelt;
- seizoensgebonden tunnels zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m;
- de tunnels dienen noodzakelijk te zijn in verband met vorstbeschermende maatregelen ten behoeve van open teelten;
- tijdelijke overkappingen voor boomgaarden zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, waarbij de stellingen ten behoeve van de tijdelijke overkappingen permanent zijn toegestaan;
- de overkappingen dienen noodzakelijk te zijn in verband met het tegengaan van wind- en hagelschade;
- overige teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde tunnelkassen, zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m;
- de totale oppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan 2 ha;
- er is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1.
3.4.4 Paardenbakken buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.6 ten behoeve van paardenbakken, waarbij de volgende
voorwaarden gelden:
- de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het agrarisch bouwvlak;
- de oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m²;
- de afstand tot bestaande bebouwing mag niet meer bedragen dan 15 m;
- de afstand tot bebouwing van derden mag niet minder bedragen dan 50 m;
- de bouwhoogte van hekwerken mag niet meer bedragen dan 1,5 m en dient te bestaan uit een open constructie;
- lichtmasten zijn niet toegestaan;
- de paardenbak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt naast het bepaalde in artikel
artikel 7 lid 1 in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf;
- het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag.
3.5.2 Gebruiksoppervlakte
Binnen het bouwvlak mag de oppervlakte van bouwwerken, verhardingen, erven en tuinen, niet meer bedragen dan 1 ha.
3.5.3 Paardenhouderij
De oppervlakte bedrijfsgebouwen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’.
3.5.4 Bestaande nevenactiviteiten
De oppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan zoals genoemd in de ‘Tabel Nevenactiviteiten’.
'Tabel Nevenactiviteiten'
Aanduiding | Adres | Soort Activiteit | Maximum oppervlakte |
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - opslag dakdekkersmaterialen' | Ketelstraat bij 26 | opslag dakdekkersmaterialen | 300 m² |
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boerenkamers' | Ketelstraat bij 26 | 5 boerenkamers | 50 m² per boerenkamer |
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boerenkamers' | Lagewald 13 | 5 boerenkamers | 50 m² per boerenkamer |
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - camping' | Lagewald 13 | 25 campingplaatsen | 100 m² per plaats |
3.5.5 Caravanstalling
Binnen deze bestemming is caravanstalling toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de stalling dient plaatst te vinden in bestaande bebouwing, buitenstalling is niet toegestaan;
- de oppervlakte ten behoeve van de stalling mag niet meer bedragen dan 350 m².
3.5.6 Kleinschalig kamperen
Binnen deze bestemming is kleinschalig kamperen toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het kleinschalig kamperen dienen gelegen te zijn binnen het bouwvlak of binnen een afstand van 100 m van het bouwvlak;
- het aantal kampeerplaatsen mag niet meer bedragen dan 15;
- het gebruik voor kleinschalig kamperen is alleen toegestaan gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- (sanitaire) voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen uitsluitend binnen bestaande bebouwing worden gerealiseerd;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
3.5.7 Productiegebonden detailhandel
De oppervlakte aan productiegebonden detailhandel binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 50 m².
3.5.8 Parkeren
Parkeren is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’.
3.5.9 Landschappelijke inpassing
Het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming is alleen dan toegestaan, indien het beplantingsplan voor de betreffende locatie zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regels, binnen een jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en aldus in stand wordt gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Uitbreiding bestaande veestapel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 5.1 sub a in die zin dat bij een uitbreiding van de veestapel op een agrarisch bedrijf of een paardenhouderij de ammoniakemissie toeneemt, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- Bij gebruik van nieuwe stalruimte het in aanmerking komende beste beschikbare stalsysteem wordt toegepast om emissie van ammoniak te beperken èn de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen;
- Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen: compensatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven.
3.6.2 Vergroten gebruiksoppervlakte paardenhouderij
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 5.3 voor het uitbreiden van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of - ontwikkeling van het bedrijf;
- de oppervlakte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’ mag, binnen het bouwvlak van 1 ha, met maximaal 10% worden vergroot;
- de uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
- de uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- de uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
3.6.3 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 4.3 voor het gebruik van andere teeltondersteunende voorzieningen dan daar genoemd, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- deze voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;
- de totale oppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan 2 ha;
- er is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1.
3.6.4 Uitbreiding kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 5.6 voor het toestaan van een uitbreiding van kleinschalig
kamperen bij het agrarisch bedrijf, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het kleinschalig kamperen dienen gelegen te zijn binnen of binnen een afstand van 100 m van het bouwvlak;
- het aantal kampeerplaatsen mag niet meer bedragen dan 25;
- (sanitaire) voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen uitsluitend binnen bestaande bebouwing worden gerealiseerd;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
3.6.5 Afwijking nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 voor het toestaan van nevenactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de agrarische functie op het bouwvlak blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar;
- ten behoeve van de nevenactiviteit mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht;
- uitsluitend toegestaan zijn nevenactiviteiten tot en met categorie 2 zoals genoemd in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 2) danwel bedrijven die daarmee naar aard en invloed vergelijkbaar zijn, waarbij kantoorfuncties specifiek zijn uitgesloten;
- teneinde het kleinschalige karakter van nevenactiviteiten in het buitengebied te waarborgen, mag maximaal 25% van het bebouwd oppervlak tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen voor nevenactiviteiten worden gebruikt, waarbij geldt dat hierbinnen per bouwvlak maximaal 50 m² verkoopvloeroppervlak aan productiegebonden detailhandel is toegestaan;
- buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;
- de activiteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie en parkeren dient plaats te vinden binnen het bouwvlak;
- er is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1.
3.6.6 Afwijken boerenkamers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 voor het inrichten van boerenkamers bij agrarische bedrijven binnen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van het bieden van recreatieve verblijfs- en overnachtingsmogelijkheden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- het aantal boerenkamers per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5;
- de oppervlakte per boerenkamer mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
3.6.7 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 voor het inrichten van (een) bedrijfsgebouw(en) voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;
- deze dienen te worden geplaatst binnen bestaande bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak;
- per bedrijf maximaal 20 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
- de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van terzake deskundige vereist is;
- er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven.
3.6.8 Landschappelijke inpassing
Bij afwijking van het gestelde onder
artikel 3 lid 5.9 kan de opzet van een beplantingsplan met een opgaande hoogte van minimaal 4 meter, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, worden gewijzigd ten behoeve van een andere inrichting van de gronden conform de bestemming. Hierbij geldt de voorwaarde dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd blijft, dit naar het oordeel van een volgens het college terzake deskundige.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op of in de bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
algemeen:
- het ontginnen, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd;
- het veranderen en/of verwijderen van verkavelingvorm en/of perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in beplanting, waterlopen en steilranden;
- het doen van ingrepen die een verandering van de waterhuishouding tot gevolg hebben, waaronder het graven en dempen van sloten en oppervlaktewateren;
- het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²;
- het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
- het verwijderen van houtopstanden, bos-, natuur- en landschapselementen;
- en tevens ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’:
- bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken van bomen, struiken en heesters, behoudens ter vervanging van bestaande boomgaarden.
3.7.2 Uitzonderingen
Het in
artikel 3 lid 7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- binnen het bouwvlak plaatsvinden;
- reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
- door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en ecologische waarden en de recreatieve betekenis alsmede de ontwikkelingspotenties voor landschap en natuur, worden niet onevenredig aangetast;
- voor de in lid artikel 3 lid 7.1 sub a onder 5 genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat er sprake dient te zijn van noodzaak tot het aanbrengen van leidingen op die locatie;
- voor de in lid artikel 3 lid 7.1 sub b genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat de ingrepen een verbetering van de ecologische omstandigheden dient in te houden.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
- de wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘landschapselement’, ‘recreatieweg’ en ‘steilrand’;
- er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 en er mag geen sprake zijn van significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de ecologische hoofdstructuur.
3.8.2 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'paardenhouderij'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduiding ‘paardenhouderij’ wordt verwijderd indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
3.8.3 Wijzigen naar wonen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, dit bedrijf om te zetten ten behoeve van burgerbewoning, daarbij de volgende voorwaarden gelden:
- wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
- het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen;
- de agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd;
- het aantal burgerwoningen mag niet meer bedragen dan één;
in afwijking van het bepaalde onder d dient de voormalige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij geldt dat:
- in geval van sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken is 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan;
- in aanvulling op sub 1 geldt in geval van sloop van minimaal 1500 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken dat 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan;
in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid d, e en f dient karakteristieke en/of monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven. Karakteristieke en/of monumentale bebouwing mag worden hergebruikt voor wonen, waarbij geldt dat naast de bestaande (bedrijfs)woning:
- de extra woonfunctie uitsluitend mag plaatsvinden in de karakteristieke en/of monumentale bebouwing;
- het gehele gebouw mag worden gebruikt voor de woonfunctie;
- de bestaande inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
- de toevoeging van de extra woonfunctie noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen cultuurhistorische en/of monumentale waarden;
- de nieuwe woningen na splitsing en/of toevoeging ieder een inhoud dienen te hebben van minimaal 300 m³;
- de woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 8 lid 1 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
- voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, een rapport overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m en een oppervlakte groter dan 100 m2 onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard, of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverharding, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
4.4.2 Uitzonderingen
Het onder
artikel 4 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden welke :
- het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
- de in artikel 4 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
- alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag van archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als rapport beschouwd.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Maatvoering
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die krachtens het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
6.2 Bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
- het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven.
7.2 Beroep of dienstverlening aan huis
De uitoefening van een beroep of dienstverlening aan huis is toegestaan als nevenactiviteit bij de (bedrijfs)woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de voor het perceel geldende regels met betrekking tot de maximale oppervlakte, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde in hoofdstuk 2 blijven van kracht;
- de oppervlakte ten behoeve van activiteit mag maximaal 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken bedragen tot een maximum van 50 m²;
- het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet ten behoeve van beroepsmatige activiteiten c.q. ten behoeve van de genoemde diensten worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld voor buitenopslag;
- cumulatie van beroepsuitoefening/dienstverlening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu;
- de bestaande parkeervoorzieningen mogen door het uitoefenen van een beroep c.q. door het verlenen van diensten niet onevenredig worden gebruikt en de parkeerdruk in de omgeving mag niet onevenredig toenemen;
- parkeren dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.
7.3 Mantelzorg
Het tijdelijk gebruik van een deel van de (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte is toegestaan bij de woonfunctie, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- een dergelijke tijdelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg;
- de inhoud van de (bedrijfs)woning mag als gevolg van het realiseren van de afhankelijke woonruimte niet meer bedragen dan 750 m³;
- de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m²;
- de afhankelijke woonruimte is enkel toegestaan op de begane grond en in bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van vrijstaande bijgebouwen;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- indien de afhankelijke woonruimte uit oogpunt van mantelzorg niet meer noodzakelijk is dient de voorziening te worden verwijderd.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 Landschappelijke kenmerken
8.1.1 Zuidelijk deel lage middelgebied
Ter plaatse van de aanduiding ‘zuidelijk deel lage middengebied’ zijn de gronden mede bestemd voor:
- behoud en versterking van natuurkerngebied de Bruuk;
- behoud en versterking van kleinschalig (half)besloten karakter;
- ontwikkeling van verbindende beplantingselementen en versterking van beken;
- behoud van hoge grondwaterstanden.
8.1.2 Plateau
Ter plaatse van de aanduiding ‘plateau’ zijn de gronden mede bestemd voor:
- behoud van openheid;
- behoud van bestaande bosjes, geen nieuwe opgaande beplanting tenzij in het kader van de landinrichting;
- verbindingszone met laag begroeide ruigtezone inrichten.
8.1.3 Overige gebiedsaanduidingen
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
- ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
de onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie; en
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Wijziging naar ‘Natuur’, ‘Natuur – Natte natuur’ en/of ‘Water’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden’ en ter plaatse van de aanduiding ‘EHS – verweving’ en ‘EHS – EVZ’ te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, ‘Natuur – Natte natuur’ en/of ‘Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, nieuwe natuur en/of waterbeheer, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie;
- de inrichting dient zodanig te zijn dat de nabijgelegen agrarische bedrijven, geen onevenredige overlast ondervinden in de bedrijfsontwikkeling;
- de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren.
Artikel 11 Overige regels
11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onder-broken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsvoorwaarden van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Lagewald 10, 13 en Ketelstraat 26 ' van de gemeente Groesbeek