direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landelijk gebied II
Plan: Buitengebied, derde herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.bpbgderdeherz-VSG1

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landelijk gebied II

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Landelijk gebied II' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat een intensieve veehouderijbedrijf uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • b. behoud en herstel van landschappelijke waarden;
  • c. het behoud van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'kromakkers';
  • d. dagrecreatie;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. wonen in een bedrijfswoning, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan,

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken.

In de bestemming is glastuinbouw niet toegestaan.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze hoger is;
    • 3. bedrijfsgebouwen worden voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 10°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 4. de onderlinge afstand tussen gebouwen bedraagt niet meer dan 20 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
    • 5. per agrarisch bedrijf is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan;
    • 6. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m³, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
    • 7. bij een bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
      • de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 3 m bedraagt, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
      • de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer dan 6 m bedraagt, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
      • de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 75 m²;
    • 8. buiten het bouwvlak zijn bestaande veldschuren toegestaan, waarvan de goot-, bouwhoogte en oppervlakte niet meer mogen bedragen de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn niet meer dan 1 m en achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 15 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van palen en constructies voor teeltondersteuning, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
    • 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van dagrecreatie bedraagt niet meer dan 3 m, met uitzondering van palen en masten, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het behoud en herstel van landschappelijke waarden bedraagt niet meer dan 1,5 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, uitsluitend met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder het uitzicht van woningen begrepen;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan:

  • a. de dakhelling van hoofdgebouwen in die zin dat deze niet minder dan 30° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  • b. de dakvorm in die zin dat bij verbouw aangesloten dient te worden bij de bestaande dakvorm;
  • c. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m.

4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Afwijkingen als bedoeld onder b en c worden niet verleend indien ten aanzien van de betreffende bebouwing sprake is van onevenredige aantasting van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het bebouwings- en landschapsbeeld;
      • de verkeersveiligheid.
        In de afweging dienen in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen, alsmede de belangen ten aanzien van de met 'kromakkers' aangegeven gronden betrokken te worden.

  • b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 onder a6 voor het vergroten van de bedrijfswoning met ten hoogste 200 m³, uitsluitend ingeval sprake is van inwoning van een rustende voormalige boer.

  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 onder a8 voor de bouw van schuilstallen en veestallen ten behoeve van een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak tot een inhoud van 100 m³ en een bouwhoogte van 3 m.

4.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is niet begrepen:
    • 1. boom- en heesterkwekerij en fruitteelt in de vorm van nieuwe boomgaarden binnen een afstand van 50 m van woningen;
    • 2. mestopslag en het oprichten van kassen buiten het bouwvlak;
    • 3. het buiten de periode vanaf april tot en met oktober plaatsen of geplaatst houden van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met dien verstande, dat de vastverankerde palen en constructies ten behoeve daarvan, als bedoeld in lid 4.2 sub b3, aanwezig mogen zijn.

  • b. Onder het doel 'wonen in een bedrijfswoning' wordt tevens verstaan de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mits:
    • 1. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een bedrijfswoning;
    • 2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroepsmatige activiteiten in gebruik is, zulks met een maximum van 45 m².

  • c. Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot:
    • 1. de bestaande dagrecreatieve voorzieningen;
    • 2. de aanleg en het gebruik van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, enkele parkeerplaatsen en visoevers;
    • 3. watersport;
    • 4. de aanleg en het gebruik van naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

  • d. Onder strijdig gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en stacaravans voor dag- en/of verblijfsrecreatieve doeleinden, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
    • 3. het gebruik van (een gedeelte van) (bedrijfs)woningen voor detailhandel.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor het toestaan van bedrijvigheid als vorm van nevenactiviteit bij agrarische bedrijven met inachtneming van de bij deze regels behorende bijlage 2 'Lijst met toegestane nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven', met dien verstande, dat de oppervlakte van de gebouwen, in gebruik als nevenactiviteit, niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van de aanwezige gebouwen tot een maximum van 350 m², met dien verstande, dat voor horeca een maximum vloeroppervlakte geldt van 250 m². Voor de uitoefening van de nevenactiviteit zijn (inpandige) bouwkundige aanpassingen van gebouwen toegestaan. Als toetsingscriterium geldt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en natuur- en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden.

  • b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels ten behoeve van het kleinschalig kamperen, met dien verstande, dat:
    • 1. kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan op het erf of op de direct daarbij aansluitende gronden van bedrijfswoningen of agrarische bedrijven;
    • 2. er ten opzichte van omliggende woningen van derden een afstand van minimaal 50 m in acht wordt genomen;
    • 3. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. maximaal 1 sanitairgebouw is toegestaan, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m;
    • 5. het verlenen van omgevingsvergunning niet mag leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor een theetuin op het erf van een bedrijfswoning, mits geen onevenredige hinder optreedt voor omliggende belangen en zorg wordt gedragen voor sanitaire voorzieningen binnen bestaande bebouwing.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het opruimen/verwijderen van wegen en paden;
    • 2. het aanleggen van voet-, fiets-, ruiter- en andere paden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
    • 3. het incidenteel aanpassen van het beloop en/of het dwarsprofiel van bestaande wegen;
    • 4. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 5. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    • 6. het dempen, vergraven en aanleggen van sloten voor zover de gronden zijn aangegeven met 'kromakkers'.

  • b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft, die;
    • 1. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. gelet op de in lid 4.1 genoemde doeleinden, voor deze gronden van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 3. reeds uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

  • c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is het bepaalde in lid 15.1 van toepassing.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak voor agrarische bedrijven tot een oppervlakte van ten hoogste 1.5 ha, met dien verstande, dat:
    • 1. de breedte langs de weg ten hoogste 150 m bedraagt;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond, in welk kader advies is ingewonnen van een ter zake van agrarische aspecten deskundige organisatie.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de vestiging van agrarische bedrijven door het opnemen van bouwvlakken, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te zijn van een duurzaam volwaardig bedrijf, waarvan de bedrijfseconomische levensvatbaarheid op het tijdstip van de aanvraag en in de nabije toekomst vaststaat, in welk kader advies is ingewonnen van een ter zake van agrarische aspecten deskundige organisatie;
    • 2. de wijziging alleen van toepassing is op een agrarisch bedrijf dat aan ten minste één arbeidskracht werk en inkomen biedt, in welk kader advies is ingewonnen van een ter zake van agrarische aspecten deskundige organisatie;
    • 3. de wijziging geen betrekking heeft op glastuinbouwbedrijven;
    • 4. aannemelijk moet worden gemaakt dat geen gebruik gemaakt kan worden van een bestaand (vrijkomend) agrarisch bouwvlak;
    • 5. in de wijziging intensieve veehouderijen met een stalvloeroppervlakte van meer dan 250 m² uitsluitend zijn begrepen indien sprake is van verplaatsing van een zodanig agrarisch bedrijf binnen de gemeente ten behoeve van een uitbreiding van een kern, aanleg van infrastructuur of ter sanering van een milieuhygiënisch knelpunt in het algemeen belang;
    • 6. de wijziging is niet van toepassing op de gronden die op de verbeelding met ' kromakkers' zijn aangegeven;
    • 7. voor zover de wijziging gronden betreft waarop een woning aanwezig is, dient deze woning (inclusief bijgebouwen) na wijziging in het agrarisch bouwvlak te worden opgenomen;
    • 8. bij de wijziging rekening gehouden dient te worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden;
    • 9. bij de situering, maatvoering en omvang wordt aangesloten bij de voor het betreffende gebied in het algemeen geldende voorschriften;
    • 10. de geluidsbelasting op de gevel als gevolg van verkeerslawaai en railverkeerslawaai mag niet hoger zijn dan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder.