direct naar inhoud van Regels
Plan: De Lingewaarden, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.GDMrijnstraat4HZ1-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "De Lingewaarden, 1e herziening" met identificatienummer NL.IMRO.0236.GDMrijnstraat4HZ1-VSG1 van de gemeente Geldermalsen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 bestemmingsplan De Lingewaarden

het bestemmingsplan 'De Lingewaarden' met identificatienummer NL.IMRO.0236.GDMrijnstraat4-VG01 van de gemeente Geldermalsen , zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Geldermalsen bij besluit van 23 april 2013 en onherroepelijk met ingang van 15 januari 2014.

1.4 aan- en uitbouw:

een gebouw dat aangebouwd is aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding is van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit het oogpunt van mantelzorg.

1.8 afwijken:

het afwijken zoals bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage:

een verbeelde of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.12 beroep aan huis:

de uitoefening van een beroep, niet zijnde een vrij beroep, in de woning waarin de beroepsuitoefenaar woont, mits deze uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest en mits deze uitoefening geen onevenredige afbreuk doet aan het woonklimaat in de directe omgeving.

1.13 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 carport:

een aan de ontsluitingszijde geheel open en voor het overige geheel of gedeeltelijk omsloten overdekte ruimte voor de stalling van voertuigen.

1.25 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.27 deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 huishouden:

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning.

1.32 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.33 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.35 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van afgewerkte maaiveld ter plaatse van het te bouwen bouwwerk.
1.36 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.37 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.38 seksinrichting:

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.39 straatmeubilair:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloembakken, speeltoestellen, straatverlichting of bewegwijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.

1.40 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die direct langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan, over de gehele breedte van het bouwperceel, getrokken kan worden.

1.41 voorste perceelsgrens:

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan.

1.42 vrij beroep:

een beroep uitgeoefend op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.43 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

1.44 zelfstandig bewonen:

zelfstandig gebruik van een ruimte of gebouw als woning voor een afzonderlijk huishouden.

1.45 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

1.46 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:

het dichtst bijgelegen punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijwegen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. straatmeubilair en overige verkeersvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen en voorwerpen van beeldende kunst;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Bouwen algemeen
  • a. Toegestaan zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 12 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 8 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende gebruiksregels:

  • a. de verkoop en opslag van motorbrandstoffen is binnen de bestemming niet toegestaan.

Artikel 4 Woongebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn tevens gestapelde woningen toegestaan;
  • c. tuinen en erven;
  • d. beroep aan huis, zoals mede bepaald in lid 4.5;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': tevens verkeersruimte in de vorm van woonstraten, woonpaden, voet- en fietspaden, met bijbehorend straatmeubilair en voorzieningen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 55 parkeerplaatsen zijn toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer': uitsluitend verkeersruimte ten behoeve van langzaam verkeer, zoals voet- en fietspaden, met bijbehorend straatmeubilair en voorzieningen;
  • g. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, groen, water, speelvoorzieningen, voorwerpen van beeldende kunst, parkeervoorzieningen (zoals mede bepaald in lid 4.5), waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Bouwen algemeen
  • a. toegestaan zijn hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;
  • c. per bouwperceel is ten hoogste één hoofdgebouw toegestaan;
  • d. het gezamenlijk oppervlak aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 50%;
  • e. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder d bedraagt het gezamenlijk oppervlak aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen bij bouwpercelen kleiner dan 150 m2 ten hoogste 60%;
  • f. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder d mag ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' het gehele aanduidingsvlak worden bebouwd.
4.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap;
  • d. de dakhelling van een kap bedraagt ten minste 35o en ten hoogste 80o;
  • e. de breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 40% van de breedte van dat dakvlak.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan achter de voorgevel van de woning of het denkbeeldige verlengde daarvan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a is een uitbouw voor de voorgevel van de woning toegestaan met een diepte van ten hoogste 1 m;
  • c. de afstand van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van de woning, of de denkbeeldige verlengde daarvan, bedraagt bij:
    • 1. vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen ten minste 6 m;
    • 2. rijenwoningen ten minste 3 m.
  • d. aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen mogen worden afgedekt met een kap of een plat dak;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 7 m;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,2 m;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • h. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • j. het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste:
    • 1. 50 m2 bij een bouwperceel tot 150 m2;
    • 2. 80 m2 bij een bouwperceel van 150 m2 tot en met 300 m2;
    • 3. 110 m2 bij een bouwperceel groter dan 300 m2.
4.2.4 Nutsvoorzieningen
  • a. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 50 m2;
  • b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste voor:
-   erfafscheidingen, voor de voorgevellijn of het denkbeeldige verlengde daarvan   1 m;  
-   overige erfafscheidingen   2 m;  
-   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m;  
-   de bouwhoogte van voorwerpen van beeldende kunst   8 m.  
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmetingen, dakbeëindiging en kapvorm van de in dit artikel genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  • a. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 onder e om het aantal maximaal aantal parkeerplaatsen binnen de aanduiding verkeer te verruimen;
  • b. lid 4.2.1 onder d om het percentage te verhogen tot 65%, indien dit vanuit economisch of uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk blijkt te zijn;
  • c. lid 4.2.2 onder c voor het plat afdekken van gestapelde woningen;
  • d. lid 4.2.2 onder d voor een kleinere of grotere dakhelling;
  • e. lid 4.2.2 onder e om het percentage te verhogen tot 60% van de breedte van het dakvlak;
  • f. lid 4.2.3 onder b om bij woningen op een hoekperceel de bouw van een uitbouw voor de voorgevel, of het denkbeeldige verlengde daarvan, met een grotere omvang toe te staan;
  • g. lid 4.2.3 onder c.1 om bijgebouwen op een afstand van minder dan 6 m achter de voorgevel van de woning, of de denkbeeldige verlengde daarvan, toe te staan;
  • h. lid 4.2.3 onder c.2 om bijgebouwen op een afstand van minder dan 3 m achter de voorgevel van de woning, of de denkbeeldige verlengde daarvan, toe te staan;
  • i. lid 4.2.3 onder j om het percentage te verhogen tot 65%, indien dit vanuit economisch of uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk blijkt te zijn;
  • j. lid 4.2.5 onder a om bij hoekpercelen een bouwhoogte voor erfafscheidingen voor de voorgevellijn of het denkbeeldige verlengde daarvan, tot ten hoogste 2 m toe te staan, met dien verstande dat de verkeersveiligheid gewaarborgd dient te blijven.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van woningen gelden de volgende parkeernormen:
    • 1. voor woningen in de categorie goedkoop: minimaal 1,4 parkeerplaats per woning;
    • 2. voor woningen in de categorie middenduur: minimaal 1,6 parkeerplaats per woning;
    • 3. voor woningen in de categorie duur: minimaal 1,8 parkeerplaats per woning.
  • b. gebruik van ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, tot ten hoogste 45 m² mag worden gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit;
    • 2. de woning mag hierdoor niet c.q. niet in betekenende mate het karakter van een woning verliezen;
    • 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 4. parkeren ten dienste van een bedrijfsactiviteit dient op eigen terrein plaats te vinden;
    • 5. het beroep aan huis mag niet leiden tot extra druk op parkeerplaatsen in het openbaar gebied;
    • 6. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonklimaat in de directe omgeving;
    • 7. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
    • 8. bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitgesloten.
  • c. het is niet toegestaan om het straatprofiel te versmallen ten opzichte van de met de aanduiding 'breedte (m)' opgenomen minimale straatprofiel.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 onder e, f en 4.5 om de gronden, aangeduid met de aanduidingen 'verkeer', 'langzaam verkeer' en 'breedte (m)', tot ten hoogste 10 m aan weerszijden van de aanduidingsgrens te verleggen, indien dit vanuit stedenbouwkundig of verkeerskundig oogpunt nodig blijkt;
  • b. het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder b om de gronden, aangeduid met de aanduiding 'gestapeld', tot ten hoogste 5 m aan weerszijden van de aanduidingsgrens te verleggen, indien dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt nodig blijkt, met dien verstande dat indien het aanduidingsvlak wordt verschoven een nieuw akoestisch onderzoek moet uitwijzen of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch kilmaat.

Artikel 5 Waterstaat - Waterbergingsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. de waterberging;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de waterbergingscapaciteit gelijk blijft.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag mag afwijken middels een omgevingsvergunning van lid 5.2 onder c, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. de waterbergingscapaciteit wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder, indien gebouwd wordt onder +3 m NAP.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het dempen van watergangen.
5.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 5.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
5.4.3 Voorwaarden voor een aanlegvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de waterbergingscapaciteit gelijk blijft en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder, in geval werkzaamheden worden uitgevoerd onder +3 m NAP.

5.4.4 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 5.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische

delicten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:

  • a. van bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen
  • b. van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • c. van de gronden voor seksinrichtingen.
7.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 onder b voor het toestaan van bijgebouwen bij woningen als bedoeld in de bestemming 'Woongebied' als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. maximaal één afhankelijke woonruimte per bouwperceel is toegestaan;
  • c. de oppervlakte per afhankelijke woonruimte maximaal 75 m2 bedraagt;
  • d. het betreffende bijgebouw is gesitueerd op een afstand van maximaal 20 meter uit de betreffende woning;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut, waaronder abri's, afval- en inzamelingscontainers, transformatorhuisjes en installatiekasten, met dien verstande dat de inhoud van een gebouw ten hoogste 60 m3 mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • b. het overschrijden van bouwgrenzen tot ten hoogste 3 m voor ondergeschikte delen van een bouwwerk, zoals erkers, serres, balkons, bordessen, luifels, galerijen, buitentrappen, overhangende bouwlagen, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, pergola's lift- en trappenhuizen en dergelijke;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de goothoogte, bouwhoogte en de oppervlakte van gebouwen tot ten hoogste 10%;
  • d. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 20%;
  • e. geringe afwijkingen van het beloop van wegen, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat deze geringe afwijken vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m mag bedragen;
  • f. het bouwen van voorzieningen voor de telecommunicatie met een bouwhoogte van ten minste 10 m en ten hoogste 15 m, met dien verstande dat afwijking slechts mogelijk is indien:
    • 1. toepassing van het principe van 'site-sharing' (waarbij meerdere aanbieders samen één voorziening delen) redelijkerwijs niet mogelijk blijkt, waardoor oprichting van een nieuwe voorziening kennelijk noodzakelijk moet worden geacht;
    • 2. de voorziening niet leidt tot een onevenredige verstoring van het stedelijk c.q. landschappelijk beeld; een criterium hierbij is dat de plaatsing van een enkele, hoge mast de voorkeur verdient boven de plaatsing van meerdere, kleine masten.

Bij het gebruik van de algemene afwijkingsregels dient de voorkeursgrenswaarde cq de verleende hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder in acht te worden genomen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen middels een omgevingsvergunning wijzigen ten behoeve van het overschrijden van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan 'De Lingewaarden, 1e herziening' van de gemeente Geldermalsen.