direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonnepark A15 afslag Geldermalsen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1

Toelichting

COLOFON:    
Gegevens projectbetrokkenen:  
Betrokken ambtenaar:   Mevr. D. van Oosten  
Projectleider Buro SRO:   Dhr. P. de Groot | www.buro-sro.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Energie van Hollandsche bodem B.V. is voornemens om op een perceel langs de A15 bij Geldermalsen een zonnepark op te zetten. Het beoogde zonnepark bestaat uit meerdere rijen met zonnepanelen en een klein ondersteunend gebouw. Omdat de realisatie van een zonnepark strijdig is met het geldende bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan voor de planlocatie opgesteld. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van Geldermalsen aan de zuidkant van de A15, ter hoogte van de op- en afrit A15 – Geldermalsen / Est / Opijnen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0002.jpg"

Globale ligging plangebied t.o.v. de kern Geldermalsen (Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0003.jpg" Ligging plangebied in de oksel van de afrit A15 (Google Maps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste de volgende aspecten beschreven:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleidskader. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en relevante wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe is eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied waarbij de relatie met de omgeving is betrokken. Daarna is ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een perceel langs de A15 met een oppervlakte van circa 1,5 hectare. Het perceel is in eigendom van De Staat, vertegenwoordigd door het Rijksvastgoedbedrijf.

Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het perceel aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0004.jpg"

Begrenzing plangebied (Google maps)

Het perceel is te kenmerken als restgrond die is 'versneden' als gevolg van de ongelijkvloerse kruising van de A15 met de N327. Het zonnepark ligt in de oksel van de op- en afrit van de A15 en wordt gesitueerd binnen de bestaande infrastructuur en de watergang. Navolgende foto's geven de bestaande situatie weer in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0005.jpg"

Huidige situatie plangebied (Google street view)

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0006.jpg"

Huidige situatie plangebied (Google street view)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel een zonnepark met meerdere rijen zonnepanelen en een trafostation te realiseren. De panelen worden bevestigd op een stalen frame die met pinnen in de grond zijn bevestigd. Onderstaande afbeeldingen geven de inrichting van het zonnepark weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0007.png"

Globaal inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0008.png"

Impressie zonnepark

Door het zonnepark binnen de bestaande infrastructuur en de watergang te situeren en mede gelet op de beperkte hoogte van de installatie van 2 meter, ontstaat een logisch en afgerond geheel passend in de ruimtelijk-functionele structuur en schaal van het landschap. Dit wordt versterkt door het aanwezige talud aan de west- en deels aan de zuidzijde als gevolg van de ongelijkvloerse kruising van de N327 – A15.

Rondom het zonnepark wordt een hekwerk van 2 meter hoog aangebracht. Langs de gehele noordzijde en deels langs de oost- en westzijde van het zonnepark wordt een groene haag van 2,5 meter hoogte geplant. Het hekwerk is hierin opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat de achterzijde en de zijkant van de zonnepanelen-installatie zichtbaar is. Voor de haag valt te denken aan een elzenhaag die goed aansluit bij de streekeigen beplanting die in de Betuwe worden toegepast rondom fruitgaarden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het NatuurNetwerk Nederland (voormalige ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden. Ook ligt het plangebied niet in de buurt van een perceel dat is aangewezen als onderdeel van het NNN.

Ladder duurzame verstedelijking

Algemeen

De eerste vraag die beantwoordt moet worden is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de aanleg van een zonnepark. Uit het begrip volgt dat een zonnepark géén stedelijke ontwikkeling is. Uit de genoemde handreiking is ook op te maken dat het niet onder de 'restcategorie' van andere ontwikkelingen valt. Dat valt ook te begrijpen vanuit de doelstelling van de Ladder. De Ladder heeft immers tot doel om leegstand te voorkomen en de realisatie van een zonnepark leidt niet tot leegstand. De Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is niet van toepassing op de aanleg van zonneparken.

Locatiekeuze

Bij het motiveren van de locatiekeuze van een zonnepark vormt de ladder niettemin een goed handvat voor een zorgvuldige afweging en motivering. Onderstaand daarom kort een reactie op de drie treden.

Trede 1. Regionale behoefte

Het energievraagstuk als geheel is een kwestie is van (boven)nationaal belang, maar met een hele duidelijke regionale component. Het Rijk legt in haar plannen mede verantwoordelijkheid neer bij de provincies, gemeenten en de markt: het voorzien in energieproductie kent derhalve een regionale behoefte. Dat is temeer logisch daar energie ook regionaal gebruikt wordt. De eerste trede is daarmee geen belemmering voor welk zonnepark dan ook.

Trede 2. Binnen bestaand stedelijk gebied (locatiekeuze)

De tweede trede ziet erop dat potentiële stedelijke ontwikkelingen die in een actuele regionale vraag voorzien binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Dit is het principe van "inbreiding voor uitbreiding". Bestaand stedelijk gebied is omschreven in het Besluit ruimtelijke ordening: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Gezien de opgave is het realiseren van een zonnepark in bestaand stedelijk gebied niet op voorhand een eenvoudige opgave. Dit geldt evenwel ook voor het landelijk gebied. De vraag die centraal staat bij elk zonnepark-project is de inpassing. Daarover meer in paragraaf 3.2.

Trede 3. Bereikbaarheid

De derde trede van de ladder staat in het teken van een goede verkeersontsluiting. De toegang tot het zonnepark zal plaatsvinden via de zuidelijke afrit van de A15. Aan de oostzijde van het plangebied zal een ontsluiting gerealiseerd worden die gebruikt zal worden bij het uitvoeren van (periodieke) onderhoudswerkzaamheden. Gezien de zeer beperkte verkeersaantrekkende werking van het zonnepark staat dit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.

De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende jaren om wil gaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. In de visie worden verschillende ruimtelijke opgaven voor de provincie beschreven. Een hiervan is de energietransitie. De provincie streeft naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De omslag die zij willen maken is:

  • van gebruik van fossiele energie naar gebruik van hernieuwbare energie,
  • met een zuinig gebruik van energie en grondstoffen; de kringloop sluiten,
  • voor 2014 aanwijzen van gebieden voor windmolens.

De provincie heeft als doelstelling om in 2020 van alle in Gelderland gebruikte energie 14% hernieuwbaar op te wekken in Gelderland. Om dit te bereiken is inzet op een brede mix van hernieuwbare energiebronnen noodzakelijk. De provincie stimuleert dan ook de opwekking van zonne-energie, windenergie, de productie van biogas en het gebruik van aard- en restwarmte.

Samen met de regio Rivierenland, de Stadsregio en andere partners wil de provincie de Duurzame Transportcorridor Betuwe (DTB) ontwikkelen tot een Energielandschap van nationaal formaat. Binnen de DTB zullen verschillende vormen van opwekking van hernieuwbare energie ruimtelijk worden vertaald en in een samenhangend gebiedsontwikkelingsproces worden doorontwikkeld. Onderdeel van de DTB is de energiesnelweg A15.

Planspecifiek

De provincie wil bijdragen aan de opwekking van duurzame energie. Daarbij noemt zij specifiek de toepassing van zonne-energie. Eveneens zet men in op de 'energiesnelweg A15'.

Het plan is conform het provinciale ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Betuweroute'. De grond ter plaatse van het perceel heeft de bestemming 'Verkeersdoeleinden' (Vw). Het voorgestelde plan is in strijd met het bestemmingsplan. Op de gronden 'Verkeersdoeleinden ' is geen zonnepark toegestaan. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is nodig om de realisatie van een zonnepark mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0009.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Betuweroute' (in rood het plangebied)

3.3.2 Overig gemeentelijk beleid

Lekker leven langs de Linge

Het document ‘Lekker leven langs de Linge 2010’ geeft de ontwikkelingsrichting van de gemeente weer op het gebied van Ruimtelijke Ordening. Het betreft een gecombineerd document van de structuurvisie Geldermalsen 2000-2015, diverse uitwerkingen daarop én andere documenten met ruimtelijke gevolgen, waaronder de mobiliteitsvisie Geldermalsen van 2007 de Visie externe Veiligheid van 2007.

Het document doet geen uitspraken over het oprichten van zonneparken. Wel is aangegeven dat de zoekruimte voor regionale bedrijvigheid gevonden moet worden langs de A15 van Tiel tot Geldermalsen. In dat opzicht sluit de de locatie voor het zonnepark aan bij de locatie voor nieuw te bouwen bedrijvigheid.

Omgevingsvisie

Op 30 september 2014 heeft de gemeenteraad van Geldermalsen de kadernotitie voor een nieuwe

omgevingsvisie vastgesteld. Deze omgevingsvisie is de opvolger van de huidige ruimtelijke

structuurvisie ‘Lekker Leven Langs de Linge’. Hoewel de omgevingsvisie nog geen definitief beleid betreft is het van belang te weten welke elementen het debat bepalen ten aanzien van de ontwikkeling van een zonnepark.

In het concept document worden een aantal opgaven voor de omgevingsvisie geformuleerd waarbij geput wordt uit bestaand beleid, uit gesprekken met stakeholders en uit een maatschappelijke inventarisatie. Genoemd wordt het coalitieakkoord 2014 - 2018 waarin het 'Faciliteren van duurzaamheidsinitiatieven' als opgave aangestipt wordt. Ook is vanuit de gesprekken met stakeholders de optie voor 'het ontwikkelen van een energiepark ' naar voren gebracht. Daarnaast is vanuit de maatschappelijke inventarisatie aandacht gevraagd voor het 'stimuleren van zonnepanelen'.

Planspecifiek

Vanuit de structuurvisie wordt niet ingegaan op het realiseren van een zonnepark, noch wordt de locatie in de oksel van de A15 genoemd. In de opvolger van de structuurvisie, te weten de omgevingsvisie wordt het faciliteren van duurzaamheidsinitiatieven als opgave geformuleerd waarbij ook het ontwikkelen van een energiepark specifiek genoemd wordt.

Zowel de structuurvisie als de concept omgevingsvisie staan de ontwikkeling van een zonnepark niet in de weg. Wel is de ontwikkeling strijdig met het Bestemmingsplan Betuweroute. Daarom is een partiële herziening van het bestemmingsplan voor de planlocatie opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming moeten zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Dit plan voorziet in de realisatie van zonnepanelen. De zonnepanelen zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde en in het trafostation verblijven niet voortdurend mensen (één en dezelfde persoon structureel niet meer dan 2 uur per dag). Het zonnepark is niet aan te merken als een gevoelige functie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Voor de realisatie van de zonnepanelen is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Voorliggend plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een park voor het opwekken van zonne-energie. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is nihil. Op basis hiervan is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in de oksel van de A15 en de N327. Een zonnepark is geen geluidsgevoelige functie. Voor de realisatie van de zonnepanelen is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Tevens wordt in het voorliggende plan geen geluid producerende functie toegelaten die zorgt voor mogelijke overlast voor nabijgelegen functies. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor realisatie van het zonnepark.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het zonnepark vormt geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering. Het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het milieuaspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website www.risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Navolgend is een screenshot van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0010.jpg"

Screenshot risicokaart

Naar aanleiding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten plannen getoetst worden op de aspecten van externe veiligheid. Een zonnepark is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. Het zonnepark heeft geen dagelijkse bezetting met personeel. Er vinden slechts periodiek onderhoudswerkzaamheden plaats. Daarnaast zal door onderhavig plan geen risicovolle functie worden toegelaten die, in het kader van het Bevi, een belemmering zal vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.

Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen oplevert ten aanzien van het Bevi.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen.

Planspecifiek

Het perceel bestaat momenteel uit grasland. De zonnepanelen worden boven de grond op een frame geplaatst. De bodem blijft onverhard (grasland). Enkel ter plaatse van het trafostation zal een toename van het verhard oppervlak plaatsvinden. Het hemelwater dat op de installatie valt kan in zijn geheel vrij het weiland inzijgen waardoor voor de infiltratie geen verandering ontstaat t.o.v. de huidige situatie. Er wordt een onderhoudsstrook van tussen de 2,5 en 4 meter aangehouden, zodat onderhoud aan de naastgelegen watergang kan plaatsvinden.

Voor dit plan is het beleid Waterschap Rivierenland mede van belang. Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma voor de periode 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid.

In het kader van de waterparagraaf is de digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl.

Uitkomsten digitale watertoets

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen. Binnen het plangebied ligt geen A-watergang of een beschermingszone van een A-watergang. Ook ligt binnen het plangebied geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.

Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 1.500 m² in het landelijk gebied (het betreft alleen het trafogebouw).

Op basis van de digitale watertoets wordt geadviseerd de 'normale watertoetsprocedure' te doorlopen. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. In het kader van het vooroverleg (par. 6.2) zal afstemming plaatsvinden met het Waterschap Rivierenland.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

Verkeer zonnepark

Het zonnepark heeft geen dagelijkse bezetting met personeel. De verkeersontsluiting wordt dan ook uitsluitend benut bij inrichten van het zonnepark en tijdens het uitvoeren van (periodieke) onderhoudswerkzaamheden. Het aantal voertuigbewegingen zal ten opzichte van de huidige situatie niet significant stijgen. Het materiaal en materieel wordt zo veel mogelijk geconcentreerd aangevoerd en op het perceel opgeslagen. De verkeersbewegingen vinden plaats via de afrit van de Rijksweg A15 Geldermalsen. Hiervoor wordt in overleg met Rijkswaterstaat een Verkeersmanagementplan opgesteld waarbij rekening gehouden wordt met de CROW-richtlijnen. De verkeersbewegingen tijdens de exploitatiefase zijn verwaarloosbaar.

Het voorlopig ontwerp is getoetst door Rijkswaterstaat Oost Nederland op verkeersveiligheid. Op basis daarvan heeft Rijkswaterstaat aangegeven in te kunnen stemmen met het ontwikkelen van een zonnepark op deze locatie. Rijkswaterstaat heeft hiervoor inmiddels vergunning verleend (Bijlage 1: beschikking d.d. 30 juli 2015, nr. RWS-2015/34036).

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura2000-gebieden.

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0011.jpg"

Ligging ten opzichte van beschermde natuurgebieden. Met groene arcering het NNN. (bron: synbiosys.alterra.nl)

Het plangebied ligt niet inde buurt van een gebied dat deel uitmaakt van het NNN (voormalige EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 3,5 km. Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Beschermd Natuurmonument. Gelet op afstand tot het plangebied en de aard van de ingreep is een aantasting van de waarden van het NNN c.q. een externe werking op Natura 2000-gebieden of het Beschermd Natuurmonument niet aan de orde.

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat uit kaal grasland zonder opgaande beplanting. Voor de realisatie van het plan hoeven geen bouwwerken gesloopt, houtopstanden gekapt of sloten gedempt te worden. Bestaande soorten kunnen ook na realisatie van de zonnepanelen op de locatie aanwezig blijven. Ecologisch onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht voor dit initiatief.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

In het Verdrag van Malta is vastgelegd dat het archeologisch erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter beschermd moet worden. Het verdrag van Malta is geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In dit plan zijn geen gronden, bouwwerken of landschapselementen aanwezig met een cultuurhistorische waarde. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.

Archeologie

Het plangebied is in de Archeologische beleidskaart gemarkeerd als 'gebied met een middelmatige archeologische verwachting'. Voor deze gronden is vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 0,3m onder maaiveld en groter dan 1.000 m².

De frames waar de zonnepanelen op komen te liggen worden in de grond verankerd door middel van stalen H-profielen in de grond. Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld. Het behoud van, in deze gronden te verwachten, archeologische waarden is daarmee veiliggesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BUIzonneparkA15Gm-VSG1_0012.jpg"

Archeologische beleidskaart. (bron: gemeente Geldermalsen)

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De realisatie van een nieuw zonnepark en de daarmee samenhangende procedurele kosten zijn geheel en al voor risico van de initiatiefnemer. Uitvoering van de voorgestelde beplanting is vastgelegd in een overeenkomst met de gemeente, waardoor realisering hiervan is geborgd binnen één jaar na oprichting van het zonnepark. Tevens is een planschadeverhaal-overeenkomst afgesloten.

Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd. Dit brengt met zich mee dat de vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting, met eventuele bijlagen, van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt en is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Betuweroute' van de gemeente Geldermalsen.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende herziening op het vigerende bestemmingsplan:

  • De bestemming "Verkeersdoeleinden" wordt aangevuld met sublid g 'een zonnepark' waarmee een zonnepark is toegestaan alsmede de bijbehorende bouwwerken.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de betrokken instanties.

Bij de voorbereiding van dit plan is tevens uitvoerig contact geweest met de eigenaar van de gronden: het Rijksvastgoedbedrijf / Rijkswaterstaat. Zij kunnen zich vinden in het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gelet op de beperkte omvang van het plan en het ontbreken van direct omwonenden is geen inspraak gehouden ex artikel 3.1.6 Bro.

6.4 Verslag zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 10 maart 2017 tot en met 20 april 2017. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.