Plan: | Dr. A.Kuyperweg ong. Beesd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0236.BUIkuyperwegBeesd-VSG1 |
In 2016 is het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Homburg Noord' vastgesteld.
Om de ontwikkeling van het nieuwe industrieterrein Homburg Noord te Beesd mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat Kroeze V.O.F. Fruit-Loon- Verhuurbedrijf, gevestigd aan de Homburg 48 Beesd zijn bedrijf verplaatst.
In 2014 is daarom een verzoek ingediend om het bedrijf te verplaatsen naar de locatie aan de Dr. A. Kuyperweg in Beesd.
De gemeente Geldermalsen heeft aangegeven hieraan te willen meewerken onder de voorwaarde dat hiervoor een wijzigingsplan wordt opgesteld.
Met dit wijzigingsplan wordt hier invulling aan gegeven.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Geldermalsen, aan de noord-west zijde van de kern Beesd.
Globale ligging (bron: Google Earth)
Het perceel is gesitueerd in aan de noordzijde van de Dr. A. Kuyperweg
Ligging plangebied met globale plangrens (bron: Google earth)
Bovenstaande en onderstaande afbeeldingen tonen globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Het plangebied bestaat uit agrarische gronden. Door middel van dit wijzigingsplan wordt een bouwblok opgenomen om er voor te zorgen dat de loods en bedrijfswoning kunnen worden opgericht. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Kadastrale gegevens
Kadastraal gemeente : Beesd
Sectie : E
Nummer : Deels 1937
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals op 28 november 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van Geldermalsen en op 11 februari 2009 gedeeltelijk in werking getreden.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Landelijk gebied II'. Op het perceel is geen bouwvlak opgenomen, zodat binnen het geldende bestemmingsplan de loods met bijbehorende bedrijfswoning niet mogelijk zijn.
Op het bestemmingsplan 'Buitengebied' is een tweetal herzieningen vastgesteld:
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening' herstelt diverse niet goedgekeurde plandelen (plankaart en planvoorschriften) van het op 28 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied". Daarnaast bevat het bestemmingsplan ook enkele extra wijzigingen van de voorschriften en de plankaart als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan is 27 januari 2009 vastgesteld.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' herstelt deels enkele onderdelen van het op 28 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied", dit naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 11 februari 2009. Verder is deze herziening gebruikt om het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2006 alsmede het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening" uit 2009 op enkele andere onderdelen te wijzigen. Dit bestemmingplan is op 15 februari 2011 vastgesteld.
Voor de van toepassing zijnde onderdelen blijven deze bestemmingsplannen van toepassing.
Het wijzigingsplan "Dr. A.Kuyperweg ong. Beesd" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de voorgenomen plannen. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Voormalig bodemgebruik
Van 1900 (gegevens topotijdreis.nl) tot heden is de locatie als onbebouwd (weiland of bouwland) op de kaart aangegeven. Het terrein is voor zover bekend, altijd in gebruik geweest als boomgaard. Uit informatie van de Omgevingsdienst Rivierenland, blijkt dat er verder geen bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden op het terrein.
Huidig bodemgebruik (incl. locatie inspectie)
In de huidige situatie is het plangebied in agrarisch gebruik (grasland en fruitboomgaard). Het plangebied is vrij van verharding.
Op de navolgende afbeelding is een indicatie van de situering van het woonhuis en de opslag loods weergegeven.
In februari 2018 is door'bureau Zin in Buiten een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit is door de gemeente Geldermalsen positief beoordeeld.
Langs de A.Kraalweg worden biodiverse windhagen ingeplant. Het zicht op de nieuwbouw wordt direct langs de weg weggenomen. Nieuw aan te leggen windschermen op het bedrijf bestaan uit gemengde inheemse soorten, ter verhoging van de biodiversiteit. De soorten worden zo gekozen dat de haag bijna het jaarrond voedsel produceert voor nuttige insecten. Op die manier dragen de windhagen bij aan plaagbeheersing en variatie in het landschapsbeeld.
Het opgestelde inpassingsplan is als Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan toegevoegd aan dit plan.
Hierna volgt een indicatieve afbeelding van de voorgevel en een 3D-impressie.
Indicatieve voorgevel
3D impressie van de woning met opslag loods
De inhoud van de woning bedraagt circa 700 m3 (idem als bestaande woning Homburg), de aanbouw circa 75 m2.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft op 20 maart 2018 het bouwplan positief beoordeeld.
Onderstaande tabel is slechts een indicatie. Ten tijde van de uitwerking van het bouwplan zal dit in overleg met de CRK worden vastgesteld.
Onderdeel | Materiaal | Kleur |
Gevel | pleisterwerk | wit |
Gevelplint | pleisterwerk | donkergrijs |
Kozijnen | hout | antraciet |
Ramen | hout | antraciet |
Deuren | hout | antraciet |
Dak | vlakke pan | grijs |
Goot / gootlijst | hout | lichtgrijs |
Dakkapellen | zink | naturel |
Op eigen terrein is ruim voldoende gelegenheid om te parkeren, waardoor dit geen hinder oplevert voor de omgeving.
De woning wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd.
De verwarming vindt plaats door middel van een leemkachel.
Op de opslagloods komen zonnepanelen te liggen.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de ontwikkeling van één woning mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit wijzigingsplan zeer beperkt raakvlak met het nationale beleid. Onderhavig plan sluit wel aan op een van de voornaamste uitgangspunten van de structuurvisie. De functiewijziging vindt plaats in het buitengebied. De SVIR geeft aan dat bebouwing in het buitengebied zorgvuldig afgewogen moet worden.
Onderdeel van de plannen is een beplantingsplan hierdoor vindt een zorgvuldige inpassing van het wijzigingsplan en het bedrijf in het landschap plaats.
Aangezien de aanvrager moet verhuizen in verband met uitbreiding van het bedrijventerrein is hier sprake van bedrijfsverplaatsing wordt voorzien in de regionale behoefte.
Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is voor dit plan niet aan de orde.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden. Afspraken op nationaal en Europees niveau kunnen vragen om herziening of actualisering van de Gelderse Omgevingsvisie. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn net als de eerste actualisatie over Windenergie, opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (december 2015).
Gelijk aan de Omgevingsvisie, wordt ook de Omgevingsverordening geactualiseerd. De eerste en tweede actualisatie over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld en verwerkt in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (december 2015).
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Het plangebied is gelegen in het rivierenland. Rivierenland wordt gekenmerkt door:
De provincie en haar partners richten zich op vier speerpunten:
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Op dit moment is de actualisatie van de Omgevingsvisie en -verordening in voorbereiding. De wijzigingen hebben geen betekenis voor dit wijzigingsplan. De aspecten ten aanzien van agrarische bedrijvigheid heeft alleen betrekking op veehouderijen, daar is in dit plan geen sprake van.
De bebouwing wordt gerealiseerd t.b.v. een fruit - loon en verhuurbedrijf en door middel van een beplantingsplan wordt dit zorgvuldig ingepast in haar omgeving. Het plan sluit hiermee aan op de hoofddoelstelling van de omgevingsvisie. Het plan is derhalve in overeenstemming met de omgevingsvisie.
Het plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
In de raadsvergadering van 23 februari 2010 is de Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015: Lekker leven langs de Linge¨ vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de gemeente Geldermalsen voor de periode tot 2015, waarin ontwikkelingen en ambities voor de korte en lange termijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin zijn opgenomen. Het dient als opmaat voor nieuwe bestemmingsplannen, en biedt via een uitvoeringsparagraaf de mogelijkheid voor kostenverhaal zoals bedoeld in de Wro.
Het landschappelijk raamwerk vormt een van de kernkwaliteiten van de gemeente Geldermalsen. Het karakteristieke rivierenlandschap biedt uitstekende mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit te versterken en te benutten voor verschillende functies. Mede op basis van de twee Nationale Landschappen binnen de gemeentegrenzen heeft Geldermalsen een actief beleid als het gaat om het buitengebied en het landschap.
In de raadsvergadering van 27 maart 2012 heeft de gemeenteraad haar visie nader is aangescherpt: Hierin wordt o.a. aangegeven dat Geldermalsen trots is op haar agrarische sector en de daaraan verbonden economie, waarin fruitteelt een bijzondere rol heeft. Geldermalsen ziet kansen in hoogwaardige en duurzame ontwikkeling van deze sector (zogenaamde Fruitvalley). De ontwikkeling van deze economie moet volop de ruimte krijgen, met behoud van de kwaliteit van de leefomgeving waarbij inpassing in het landschap belangrijk is. Verder moet de economische ontwikkeling meer hoogwaardige bedrijvigheid opleveren en aansluiten bij de bevolkingsopbouw. Voorbeelden zijn productie, verwerking, distributie, zakelijke dienstverlening (onder andere ICT), onderzoek, gezondheid en recreatie en toerisme. Bovengenoemde aangescherpte visie dient als uitgangspunt te worden gehanteerd voor een nieuw op te stellen gemeentelijke structuurvisie.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Neerijnen en Lingewaal. Het plan omschrijft uitgebreid de landschappelijke kwaliteiten van de verschillende gebieden, inclusief een uitvoeringsprogramma. De belangrijkste uitgangspunten voor de gemeente Geldermalsen zijn:
Met dit plan wordt het mogelijk gemaakt dat verplaatsing van het bedrijf Homburg 48, in verband met uitbreiding bedrijventerrein Homburg naar een nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van een fruitteeltbedrijf. Met dit plan kan het bedrijf zich centraal binnen de fruitopstanden vestigen en verder werken aan het continueren van de bedrijfsvoering.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' en is de bestemming 'Landelijk gebied II'(artikel 5) van toepassing. In deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 16) opgenomen voor het toevoegen van agrarische bouwpercelen. Om gebruik te kunnen maken van deze wijzigingsbevoegdheid dient, naast de gebruikelijke ruimtelijke afwegingen, aan een aantal concrete voorwaarden te worden voldaan:
De initiatiefnemer betreft een fruitteler/loonbedrijf. Hij en zijn zoon zijn werkzaam in het bedrijf zelf. Met het voorliggende perceel, dat reeds in eigendom is van de fruitteler, zijn geen planologische belemmeringen aanwezig en wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
Dit plan is passend aan c.q. niet strijdig met het gemeentelijke beleid. De bebouwing wordt door middel van een beplantingsplan ingepast in de omgeving.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
In mei 2017 heeft Salisbury Archeologie b.v. een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verkennende fase (IVO-O) en daarop volgend een veldonderzoek karterende fase uitgevoerd met betrekking tot het plangebied.
Bureauonderzoek
Doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en in de omgeving (onderzoeksgebied) van het plangebied. Op basis van de verkregen informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Hierin wordt beschreven of er archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn in het plangebied, wat de potentiële aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden.
Inventariserend veldonderzoek
Het doel van het inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) is om het verwachtingsmodel te toetsen en door middel van boringen vast te stellen in welke mate de bodemopbouw intact is. Het karterend veldonderzoek heeft als doel inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw en het bepalen van de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er sprake is van een middelhoge verwachting en daarom is een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase (IVO-O) uitgevoerd om de opgestelde verwachting te toetsen.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is vastgesteld dat de bodem in het plangebied intact is en op oeverafzettingen ligt behorende bij de stroomrug van de Linge.
Vervolgens is een karterend booronderzoek in het plangebied uitgevoerd, ter hoogte van de te verstoren locatie. Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Alleen in de bouwvoor zijn recente puinbrokjes waargenomen. Deze zijn niet verzameld. Op basis van het karterend booronderzoek kan dan ook geconcludeerd wordend dat in het plangebied geen aanwijzingen aanwezig zijn voor een archeologische vindplaats. De verwachting voor de periode Neolithicum – Volle Middeleeuwen kan dan ook naar laag worden bijgesteld.
Archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en/of vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In oktober 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Dr. A. Kuyperweg te Beesd.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van organochloorbestrijdingsmiddelen in de toplaag van de bodem (0.0-0.3 m-mv) en een indruk te krijgen over de milieuhygiënische kwaliteit van de ondergrond.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de bouwvoor en in de ondergrond overschrijdingen van de achtergrondwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese voor de bouwvoor, zijnde verdacht, is hiermee bevestigd. De onderzoekshypothese voor de ondergrond, zijnde onverdacht, is hiermee verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.
De resultaten van het onderzoek vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en er zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige bouwen van het terrein.
Het onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
De Watertoets is het resultaat van één van de acties uit de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw', die op 14 februari 2001 is ondertekend door het Rijk, het Interprovinciaal Overlegorgaan, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In de Startovereenkomst is vastgelegd dat de Watertoets vanaf het moment van ondertekening zal worden toegepast.
De Watertoets wordt uitgevoerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.
In het kader van de watertoets is overleg gevoerd en heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken waterbeheerders (Waterschap Rivierenland). In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze dit overleg heeft plaatsgevonden en welke adviezen in het kader van dit overleg zijn gemaakt.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In 2003 sloten Rijk , Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding. In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.
In september 2017 is 'Deltaprogramma 2018' vastgesteld. Onderdeel Ruimtelijke Adaptatie spoort gemeenten aan om klimaat kwetsbaarheden inzichtelijk te maken en ruimtelijk ontwikkelingen klimaatneutraal en waterrobuust te ontwikkelen.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Provincie Gelderland en waterschap Rivierenland
Provinciaal beleid
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
In de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG) zijn milieuregels opgenomen die het drinkwater moeten beschermen.
Waterschap Rivierenland
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. De doelen van het waterschap voor de periode van 2010 tot 2015 staan beschreven in het waterbeheerplan 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland', waarbij een indeling is gemaakt in de volgende aspecten:
Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar 'Rivierenland'. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Naast het beheerplan beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening.
Gemeente Geldermalsen
De gemeente Geldermalsen heeft samen met Waterschap Rivierenland een stedelijk waterplan opgesteld "Waterplan Geldermalsen 2009 - 2015". Uitgangspunt binnen de gemeente Geldermalsen is het streven naar een watersysteem van voldoende kwaliteit, dat mogelijkheden biedt voor recreatie en beleving. In het waterplan zijn maatregelen voor het watersysteem opgenomen, onder andere maatregelen voor het realiseren van extra waterberging.
Nieuwe ontwikkelingen worden waterneutraal ontwikkeld, met water als ordenend principe.
Richtlijnen en voorkeuren van waterschap en gemeente
In het kader van de watertoets zijn onderstaande randvoorwaarden en uitgangspunten van waterschap
Rivierenland en de gemeente Geldermalsen verzameld:
In april 2017 is de digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets volgt de normale watertoets procedure. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Op basis van de verstrekte informatie zijn de volgende wateraspecten van belang in het plangebied.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.
Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing. Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen; het dwarsprofiel is op te vragen bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen. Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied. Eventueel kan gebruik worden gemaakt van een eenmalige vrijstelling. Hiervoor wordt contact opgenomen met de afdeling vergunningen van het waterschap.
In dit geval worden u na het doorlopen van planologische traject in het kader van de watervergunning nadere afspraken gemaakt.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap. Maatwerk moet afgestemd worden met de rioolbeheerder van de gemeente.
Natuur
het plangebied ligt (deels) in een gebied met specifieke natuurdoelen of binnen uw plan liggen specifieke wateren met ecologische doelstellingen. Als algemeen criterium geldt in deze gebieden/wateren het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledig worden gecompenseerd. Aanvragen om watervergunning op dit punt zullen met name op een zeker behoud van ecologische waarde worden getoetst. Het stand-stillbeginsel geldt in de volgende gebieden:
Verbeelding
In het bestemmingsplan worden de ecologische waarden en potenties beschermd door middel van een passende regeling.
Vervolgtraject
Voor het verdere proces is het van belang om de accountmanager van het waterschap te betrekken bij het plan en rekening te houden met de aangegeven uitgangspunten en adviezen. Initiatiefnemer zal het Waterschap informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid.
Uit de toets blijkt dat er na overleg met het waterschap geen belemmeringen aanwezig zijn. De watertoets en de samenvatting zijn respectievelijk als Bijlage 4 Watertoets en Bijlage 5 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
Kader
Wettelijk kader externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.
Voor ondergrondse buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Een woning is geen risico-veroorzakende inrichting. Echter, woningen worden wel aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat wel beoordeeld dient te worden of er risicogevoelige inrichtingen dan wel zones aanwezig zijn waarbinnen het perceel valt. Hiertoe is een check uitgevoerd op de risicokaart.
Uitsnede risicokaart
Uit deze kaart komt naar voren dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, risicovolle wegen of risicovolle buisleidingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van risicovolle objecten.
Er worden geen belemmeringen op het plangebied gelegd vanuit het aspect externe veiligheid en is het planvoornemen uitvoerbaar.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
In maart 2016 heeft Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen bouw van een woning met schuren.
De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingrepen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.
Effectbeoordeling beschermde gebieden
De plannen hebben geen schade aan Natura 2000- en NNN-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de NNN aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en NNN-beleid is dan ook niet aan de orde.
Beschermde soorten
Eindconclusie en aanbevelingen
Het aspect flora en fauna is geen belemmeringen voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In april 2017 is door MilieuCoördinator een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.
het plangebied is gelegen in buitenstedelijk gebied. De rijsnelheid op de buiten de bebouwde kom gelegen weg Dr. A. Kuyperweg bedraagt 60 km/uur. Ten noorden van het plangebied is op circa 310 meter afstand de A. Kraalweg gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de 250 meter geluidzone van deze weg. Ten oosten van het plangebied is op circa 1.200 meter afstand de autosnelweg A2 gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de 600 meter geluidzone van de autosnelweg. Het spoortraject Geldermalsen-Dordrecht staat aangegeven op de geluidplafondkaart die als bijlage bij de Regeling Geluidplafondkaart milieubeheer is opgenomen. De geluidszone van de spoorlijn bedraagt 200 meter. Het plangebied is op circa 350 meter afstand van de spoorlijn Geldermalsen-Dordrecht gelegen. Derhalve is het plangebied niet binnen de geluidzone van de spoorlijn gelegen. Het bouwplan is eveneens niet gelegen binnen de zone van andere wegen, industrieterreinen of spoorwegen.
De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Dr. A. Kuyperweg bedraagt ten hoogste 39 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Indirecte hinder
Onder indirecte hinder wordt verstaan: de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Gezien van uit het perspectief van geluidhinder zijn verkeersbewegingen van en naar inrichtingen (de verkeersaantrekkende werking) een belangrijke vorm van indirecte hinder.
De verschillende activiteiten binnen het plan zullen zorgen voor een verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Onderzocht dient te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de directe hinder ter plaatse van de bestaande woningen langs de directe ontsluitingsweg (i.c. de Dr. A. Kuyperweg).
Voor indirecte hinder ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking geldt een beperking van de reikwijdte. Die reikwijdte is op verschillende manieren vast te stellen:
In onderhavige situatie zijn de dichtst bijgelegen bestaande woningen langs de Dr. A. Kuyperweg gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het verkeer vanwege het plan ter plaatse reeds de optredende toegestane snelheid hebben bereikt. Bovendien zal vanwege de activiteiten binnen het plangebied een beperkte verkeerstoename optreden ten opzichte van het reguliere verkeer. Geconcludeerd wordt dat het planverkeer akoestisch niet herkenbaar is ten opzichte van het reguliere verkeer en dat het planverkeer reeds is opgenomen in het heersende verkeersbeeld.
Hiermee is sprake van een goed woon- leefklimaat vanwege de indirecte hinder ter plaatse van de bestaande woningen.
Het aspect geluid vormt, vanwege de omliggende wegen, geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het onderzoek is als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 ìg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdrage” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 (3% van 40 ìg/m3) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project die NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 1 woning met bedrijfshal. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plan voorziet in de realisatie van een bedrijfswoning met loods gelegen in het buitengebied. Er bevinden zich geen bedrijven in de directe omgeving die in hun bedrijfsvoering gehinderd worden. Ook ondervindt dit bedrijf geen hinder in hun bedrijfsvoering door woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
Duurzaam bouwen is bouwen met duurzaamheid als doel. Zowel in de ontwerpfase, de bouwfase en de gebruiksfase.
Een duurzaam gebouw moet volgens de Nederlandse rijksoverheid idealiter:
Duurzaam bouwen is meer dan energiebesparing Duurzaam bouwen betekent dat gebouwen en andere bouwwerken ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu. Het gaat bij duurzaam bouwen niet alleen om energiebesparing in huizen en gebouwen, maar bijvoorbeeld ook om: gebruik van duurzame materialen die rekening houden het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers; een gezond binnenmilieu bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen; voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.
Voor gebouwontwerpen kunnen van te voren bepaald worden welk ambitieniveau gewenst is. De te nemen maatregelen kunnen door de gemeente of ontwikkelaar zelf worden gekozen om een bepaald niveau te bereiken.
Hierna volgen enkele specificaties die betrekking hebben op duurzaamheid.
Wettelijk: Bouwbesluit 2013
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:.
Kansen duurzaam bouwen
Afval
Water
Gezondheid
Het streven van initiatiefnemer is om zoveel mogelijk te werken met BIM (Bouw Informatie Model), zodat tijdens het gehele proces vanaf de start tot en met de realisatie, met bovenstaande aspecten van duurzaam bouwen rekening wordt gehouden.
De wettelijke basis voor de uitvoering van welstandstoezicht ligt in de Wabo (art. 2.10), de Woningwet (art. 12) en het Bor (art. 6.2). Artikel 12a, lid 1 van de Woningwet stelt dat de gemeenteraad een welstandsnota vaststelt, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
De invulling van het begrip ‘redelijk’ is afhankelijk van de ambitie van de gemeente en de ruimtelijke kenmerken van gebieden en objecten. De kern van welstandszorg ligt in het feit dat bouwen een handeling is die de leef- en werkomgeving beïnvloedt. Elke burger mag van de overheid verwachten dat zij een zorgvuldige afweging van belangen maakt bij het verlenen van vergunningen. Het is in het algemeen belang dat onze leef- en werkomgeving een verzorgd en samenhangend karakter vertoont. Vandaar dat de welstandsadvisering zich niet kan beperken tot de verschijningsvorm van het bouwwerk op zich, maar ook de relatie van dat bouwwerk met zijn omgeving dient te onderzoeken. De invloed van bouwen op de omgeving is bovendien vrijwel altijd van lange duur. Het is daarom ook belangrijk een inschatting te maken van de te verwachten ontwikkelingen van de omgeving. Ook de samenhang van verschillende bouwplannen onderling moet kunnen worden beoordeeld. Deze plannen vormen immers elkaars toekomstige omgeving.
De welstandsadvisering voor de gemeente Geldermalsen wordt georganiseerd en uitgevoerd namens het Gelders Genootschap door de CRK. Het oordeel van deze commissie is volgens de Woningwet gericht op het uiterlijk én op de plaatsing van het bouwwerk. De CRK kijkt in de eerste plaats naar de invloed van het bouwwerk op de beeldkwaliteit van de omgeving, rekening houdend met verwachte ontwikkelingen. Tevens adviseert de commissie over de kwaliteit van het bouwwerk op zichzelf. Belangrijk is om de politieke en maatschappelijke haalbaarheid van een advies goed te kunnen inschatten. Een ‘redelijk’ advies moet immers in de praktijk uit te leggen en te handhaven zijn.
Het plangebied is gelegen in deelgebied 'Buitengebied - Oeverwallen'.
Voor dit gebied gelden de volgende ambities:
De tekeningen zijn ter beoordeling toegezonden aan de CRK.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Het bouwplan zal worden beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Na een positieve beoordeling kan het bouwplan verder uitgewerkt worden.
Dit plan betreft een wijzigingsplan dat de toevoeging van een agrarisch bouwvlak mogelijk maakt. In de regels bij dit wijzigingsplan worden de regels (voorschriften) van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' van toepassing verklaard. Op dit bestemmingsplan is een tweetal herzieningen op onderdelen geweest, zie ook 1.3. Ook deze plannen blijven op die onderdelen van toepassing.
De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is echter niet noodzakelijk. De kosten voor de realisatie van het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Dit is gebeurd op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. De reacties van deze overlegpartners worden t.z.t. verwerkt in een inspraakdocument.
Het ontwerpwijzigingsplan "Dr. A.Kuyperweg ong. Beesd" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 13 juli 2018, gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegd. Over de ter inzage legging is een publicatie gestaan in het Nieuwblad Geldermalsen. Bewoners nabij het plangebied zijn door middel van een brief persoonlijk geïnformeerd over de ter visie legging van het ontwerpwijzigingsplan. Voor een ieder was het in deze periode mogelijk om zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Er zijn echter geen zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan ontvangen.