Plan:
Ermelo Buitengebied Midden-West
Status:
vastgesteld
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn:
NL.IMRO.02330000BPbgbMW1-
Artikel 26 Algemene gebruiksbepaling
  1. Het is verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bebouwing te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
    1. Onder verboden gebruik in verband met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
      • een gebruik van de gronden voor onderbouw, anders dan ten behoeve van een woning;
      • een gebruik van de gronden als storten/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als storten/of opslagplaats voor normaal gebruik;
      • een gebruik van de gronden, gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwpercelen en bouwvlakken, als paardenbak;
      • een gebruik voor (detail)handel, met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen als ondergeschikte nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
      • een gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein, groepskampeerterrein en/of natuurkampeerterrein, met uitzondering van de in bijlage III genoemde adressen waarop zodanig gebruik is toegestaan;
      • een gebruik voor motor-, wateren modelvliegtuigsport;
      • een gebruik voor een seksinrichting.
    2. Onder verboden gebruik in verband met de bestemmingen 'agrarisch gebied', 'agrarisch gebied met landschappelijke waarden', 'bos' en 'wonen' wordt in ieder geval verstaan een gebruik van vrijstaande recreatiewoningen voor permanente bewoning;
    3. Onder verboden gebruik in verband met de bestemming 'water' wordt in ieder geval verstaan een gebruik als ligplaats voor woonschepen;
    4. Onder verboden gebruik in verband met de bestemming 'wonen' wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de gronden als paardenbak.
  1. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 1 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 onder a, derde gedachtestreepje en lid 1 onder d, ten behoeve van het gebruik van gronden behorende bij woningen, waaronder begrepen bedrijfsen dienstwoningen, niet zijnde recreatiewoningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste daarvan, mits:
    1. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning of bedrijf;
    2. door middel van onderzoek aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn om de paardenbak binnen het bouwvlak dan wel het bestemmingsvlak te realiseren;
    3. de paardenbak in de nabijheid van de desbetreffende woning respectievelijk de hoofdbebouwing van het desbetreffende bedrijf wordt gesitueerd;
    4. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8 m en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt, en
    5. de ter plaatse voorkomende landschapsen natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.